De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 23 december pagina 4

23 december 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 600 behandeld worden; komt daar de kunst nu bij dan is men zeker van een succes. Ik had de rolverdeeling wel eenigszins anders begeerd. Noch de Heer Morin, noch de Heer Clous waren op hun plaats, 't Is waar, dat men Van Schoonhoven moeilijk op Bouwmeester kon doen Ifjken; maar in elk geval hact Clous Noirville moe ten zyn. De Heer Bouwmeester heeft vooral de tooneelen met de twee Susannaas uitmuntend gespeeld : sober en toch volledig, diep gevoelig, zonder sen timentaliteit. Mej. S. Bos heeft hem, als volwas sene Susanna, voortreffelijk ter zijde gestaan. Het stuk eindigt, in de oorspronkelijke bewerking, met twee pistoolschoten, die elk een menschenleven kosten. Het foutieve van deze oplossing is vooral hierin gelegen, dat het een flaauwe herhaling is van het hoofdfeit. Ik zal het niet opnemen voor het tooneel met de pop in den roman: maar de zwarigheid is door de Heeren Mary en Grisier niet overwonnen. 't Was jammer, dat de Heer Bouwmeester de 12 jaar afstands, tusschen de twee helften van het stuk, niet zichtbaar gemaakt had in zijn haarkleur. 1 Was nu al te onwaarschijnlijk, dat Mev. de Noirvüle Hoger Laroque niet herkende. Toe te juichen daarentegen is de ernstige poging, die de Heer Clous gedaan heeft, om, als Luversan, op Laroque te gelijken. Kortom: het vleugelgeklepper van den Draak is nog zoo verwerpelijk niet. Behalve van het, naar driërlei begrip, bereide romanextrakt, door ons besproken, houden wij, voor deze week, nog aanteekening van het stre ven van den Heer de la Mar, met zijne Nedèrlandsche tooneelisten", die zijne eigenaar dige napoleontiesch-militaire neigingen nog weer eens lucht heeft kunnen geven in Waterloo", dat het Paleis voor Volksvlijt ons aanbood, en die het publiek van Tivoli vermaakt heeft, onder anderen, met een stukjen van onzen vriend Hubertus Jansen, eene van die zedige kunstenaarsnaturen, die den zin voor muziek, tooneel en letteren in zijne geheele omgeving levendig-houdt. De geneesheer, of dat heeft mijn commensaal gedaan", is een aardig blijspelletjen. De ontknoping is ongemeen, men zou echter wel begeeren dat zij wat voorbereid was; de beide vrijers komen wat plotselijk uit de lucht vallen. De drie bedrijfjens werden vlot afge speeld door de Heereu Thönissen en Poolman en de Dames Van Ollefen-Kley, F. van Biene en Kamphuysen. Benige leerlingen der Tooneelschoolhebben, Maandag,onder toezicht van den ervaren direkteurBouberg Wilson,eene voordracht gehouden in de Hollandsche Maatschappij Demeisjens hebben,uit de dramatische letterkunde,voorgedragen:?AnnaBoleyn"en het too neel tusschen den Daufijn en Maria de Commines, Ie en 2e tooneel uit het 2e Bedrijf van Lodewijk den Xle", beide van Schimmel, benevens Célimène en Arsinoé-s twistgesprek uit Molières Misanthrope", naar myne vertaling. Hierbij was gezorgd voor eenige toelichting, die de hoorders op de hoogte van de toestanden bracht. De losse stukken ?waren: 't Is maar een kind'1 en Het stief kind" van Van Heyst, Een lied van de zee" van Helene Swarth, Rika's spoortocht" van Van Zeggelen, Liefdewraak" van Piet Paaltjes, De monnik van Heysterbach" van Bogaers, Klein Maartje" van Elfiot Boswelj en dan, wat wij het eerst hadden mogen noemen: de heerlijke bespiegeling op Bethlehems kindermoord, door Vondel, als een Reizang, zijn amsterdamschen Klaerissen" op Kerstnacht in den mond gelegd. Het talrijk gehoor was uit-der mate- ingenomen met de korrekte voordrachten, die op menige plaats van veel gevoel, aanleg en soms van reeds vermeesterd talent bij de meisjens getuigden. De Spectator" heeft met een penfout van mij aardig gebadineerd. In mijn verslag van Prof. van Hamels spreekbeurt", ter laatst aangeduide Maatschappij", heb ik het idylliesch dramaatjen van Alfred de Musset tot titel gegeven: On ne joue pas avec l'amour": ik had moeten zeggen (citeeren): On ne badine pas avec l'amour". Ik was waarschijnlijk onder den indruk van de vertaling Liefde is geen speelgoed"; of is misschien de fout te wijten aan mijn hollandsche korrektheid, die bezwaarlijk tot het gebrui ken van het woord badiner kon overgaan in een anderen zin dan de Dictionnaire de l'Académie ' toelaat? Badiner zal uij Musset als een trope zy'n op te vatten: zoo als men, van iets zeer ernstigs sprekend, zeggen zou: dat is geen gek heid". Gebadineerd met de liefde, in den letter lijken zin, wordt er in De Mussets dramaatjen geheel niet. 20 D. '88. ALB. TH. . MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. (Beethoven-avond in het Concertgebouw. Le » Hoi d'Ys, opera in vier bedrijven, tekst van Ed. Blau, muziek van Ed. Lalo, iii de ransche Opera). Het is een gelukkig denkbeeld van het Bestuur van het Concertgebouw geweest af en toe concer ten te arrangeeren, geheel gewijd aan werken van nzelfden componist, tenminste wanneer de keuze uit die werken zooals hier het geval was met de noodige zorg geschiedt. Het programma van het Beethoven-Concert op Maandag 17 Decem ber bevatte de volgende nummers: 1. Zevende Svmphonie; 2. Triple-Concert voor piano, viool en violoncel (de hh. Röntgen, Timmer en Bosmaiis) met begeleiding van orkest; 3. Septett voor viool, alt, violoncel, clarinet, fagot, hoorn en contrabas; en 4. Ouverture Leonore n°. 3. Aan de beide eerstgenoemde werken wenschte ik een woord te wijden. De inleiding, Poco sostenuto" van de Symphonie werd m. i. iets te lang zaam genomen. Ook spijt het mij nog eens te moe ten zeggen, dat de ff's in deze Symphouie mij lang niet als zoodanig in de ooren klonken. De fTs hoort men in het Concertgebouw slechts dan wanneer het zware koper aan het woord is. Het is wel voor iedereen waaronder ik misschien bescheidelijk ook mijzelf mag rangschikken in de hoogste mate vervelend, mij telkens op hetzelfde te zien terugkomea: maar de taak van een verslag gever is m. i. nu een niet in de eerste plaats te zwijgen maar te spreken van de dingen zoo als ze zijn of hem voorkomen te zijn, daar hij anders toch in plaats van \eralng-ffever verslag-onthouder zou moeten heeten. Sommigen is het weliswaar aangenamer een verslaggever veel en lang te hooren zwijgen inplaats van spreken, maar men kan nu eenmaal niet altijd en iedereen aangenaam zijn, en zoolang er bij ons geen censuur bestaat, hoop ik de dingen bij hun waren naam te kunnen noemen. Staat er dus nu ergens een ff voorgeschreven, maar hoor ik slechts een mf, dan kan ik als versl&gyever niet nalaten zulks mee te deelen. Ditmaal zal ik nu eens niet onderzoeken hoe het kwam, dat ik in plaats van fFs mfs hoorde; ik vermeld slechts het feit en doe dit des te gereeder wijl ? zooals iedsr moet inzien dit gemis aan absolute toonsterkte op den indruk, dienden werk maakt, belangrijk moetinflucnceereu. En 'zoo schrijf ik het mede daaraan toe, dat, de symphonie in quaestie ditmaal geen grooteren indruk op mij maakte. Overigens werd vooral het eerste gedeelte van de symphonie niet zoo opgevat en uitgevoerd als het m. i. behoort. Zoo werd inde doorwerking van het eerste gedeelte geen voldoende climax gelegd. Het rhythmus, dat hier vooral van af pag. 18, maat 10 in de orkestpartituur van Peters zoo'n geweldige rol moet spelen, speelde die rol niet. Er is mij geen ander werk bekend, waarin het rhythmus eeu zoodanige kracht vau uit drukking aanneemt als hier. Geen melodie ter wereld kan vau ontzaglijker aard wezen dan dit tot in de wolken opstijgend, titanisch rhythmus. In geen ander werk van Beethoven wordt met zoo eenvoudige middelen een dergelijk maximum van kracht bereikt. Het genie vindt hier heviger, stormachtiger een uitweg, dan in eenig ander mij bekend werk. Welnu, deze beteekenis erlangde het rhytlimus hier in geenen deele. Verder hoorde ik niets van de begeleidingsfiguur in 2e violen en alten van het hoofdthema van het eerste Allegro, wat nu niet zoo heel erg is zoolang deze en dergelijke figuren niet veel meer dan vulstemmen" zijn, maar wat wél erg wordt, zoodra zij van thematischen, aard worden (h.v. op pag. 11, laatste 4 maten en pag. 24 maat 2 en vgg.). Als dan moet men ze duidelijk kannen onderscheiden, wat echter hier niet het geval was. Ook had ik ofschoon het niet voorgeschreven staat de laatste 4 maten van pag. 23 en vgg., waar afwisselend hoboe, fluit en clariuet dit korte motief in een zoo weemoedig licht plaatsen, iets langzamer genomen willen zien en het. tempo eerst weder bij de intrede der pauken, bl. 24, 2c maat, gaandeweg willen zien versnellen. Want dit alles is wel niet voor geschreven, zooals ik reeds opmerkte, maar iiergens schrijft men ook bij een groot crescendo in een snel tempo ooit stringendo voor, ofschoon en terecht hier toch altijd een stringcndo ge maakt wordt, waarouder de tempo-énheid vau liet werk toch nooit lijdt. Integendeel: voerde men eau dergelijk crescendo volgens een metronoom, d. w. z. zonder euige versnelling van tempo uit, dan zou men den indruk ontvangen dat er getrokken werd, ritardando werd gespeeld; juist dan zou de eenheid van tempo schijnbaar verbroken worden en overigens het crescendo al zijne uitwerking missen. Eu zoo schijnt het van eeu kunststaudpunt niet alleen verdedigbaar, maar zelfs noodza kelijk de hier bedoelde plaats langzamer uit te voeren dan evenwel bepaald voorgeschreven staat. Te langzaam scheen mij weder liet Allegretto, dat hier meer dan eens Audante klonk. Het strijk kwartet bedekte hier pag. 42, laatste maat eu 4e maat de houten blaasinstrumenten, die echter pag 43, hier geene ;7vul3temmen", maar de afslui ting van het thema zelve zijn, cu dus vernomen moeten worden. In liet Scherzo kwamen mij de tusschendcelen: Assui meno presto te langzaam genomen voor; ook hoorde ik hier de Ie clannet, die op deze plaats de melodievoercnde stem heeft, met name het cis daarin, niet; terwijl de hoorns hier te sterk waren. Het finale was m. i. verreweg het best geslaafde gedeelte en werd niet veel entrain en juist inzicht opgevat. Eeu geluk kige gedachte van den heer Kes scheen mij hier zijn handelwijze bij p's op fs volgende. Daartusschen maakte hij n. 1. een kleine pauze, waardoor de toonmassa gelegenheid kreeg, zich geheel op te lossen en liet p, dat nu volgde, duidelijk kou ou derscheiden worden, een manier vau doen, dubbel noodzakelijk hier, waar het ecu heel klein beetje galmt. Het werk was zeer zoigvuldig ingestu deerd; dit viel uit alles op te merken, en daarom was het applaus zér welverdiend, waarmede <ie heer Kes na afloop van de Symphonie ditmaal ge huldigd werd. Wanneer ik dan ook meende hier en daar een opmerking te moeten maken, dan was dit niet uit gebrek aan waardecriug voor liet vele goede en uitstekende, dat deze concerten opleveren, maar juist tengevolge van mijn waardeeriug. Want waar men zulke hooge eischen stellen, mag en kan als aan deze j concerten, daar zou men ook graag de allerhoogste willen bevredigd zien. Eu daartoe zou m. i. hoofdzakelijk nog slechts wat meer indi viducel leven: subjectieve opvatting bij den hoer Kes noodig zijn! Over het Triple-Coucert zal ik om de be spreking van dit Concert niet al te lang te maken maar zeer kort zijn. Het werd zeer verdienstelijk uitgevoerd, vooral naar het mij voorkomt in de partij van den heer Bosmaus, die trouwens in dit werk verreweg de dankbaarste, hoewel zwaarste taak had. Het hoofdmotief van het laatste deel is voor violoncel verbazend zwaar ; ook zijn dergelijk snelle passages, als die der violoncel in dit deel worden toebedeeld, niet zeer voor dat instrument ge-* schikt. De viool kwam mij hier wat dun, wat schraal voor; ook had de heer Timmer blijkbaar met een weerspannige quint te kampen. De pianopartij vervulthier geen buitengewoon dankbare en tamelijk afgebroken rol. Het werk, dat m. i. lang niet tot de geniaalste van Beethoven behoort, werd evenwel door het publiek zeer toegejuicht, waartoe zonder twijfel zijne vertolking door drie zoozeer geachte kunstenaars als de HH. Röutgeu, Bosmaus en Timmer belangrijk medewerkte. En nu een woordje over Ie Roi d'Ys". De tekst komt in het kort op het volgende neer. Le Roi d'Ys heeft twee dochters : Margared en Rozenu. De eerste van haar zal in het huwelijk treden met oen prins Kariiac, een mariage de raisou". dat teil doel heeft dcu oorlogzuchtigcu Karnac, die reeds meermalen den Roi d'Ys" sloeg, aan het Huis Ys" te verbinden. Doch Margared be mint niet hem, maar zekeren door haar doodgewaanden Mylio. De onverwachte terugkomst van dezen maakt het haar onmogelijk langer aan een huwelijk met Karnac te denken, wieu zij derhalve kort en bondig hare hand opzegt. Karnae, woedend, werpt den Roi d'Ys zijuen haudschoen toe (het geen zooals men weet in barbaarsehe tijden een oorlogsverklaring beduidde), uitdaging voor den Koning door Mylio aanvaard. Margared gaat er met dit al niet op vooruit, want schoon r;)'Mylio bemint, wil deze geenszins haar, doch slechts hare zuster Rozenn beminnen, die hem ook hare weder liefde schenkt. De teleurgestelde Margared zweert haren zuster, Mylio en verder de geheele wereld een eeuwigdureuden haat. Inmiddels wordt, het leper, waarmede Karnac aangerukt is, door Mylio totaal verslagen. Slechts Karnac blijft tegen wil en dank gespaard. Deze en de plichtvergeton Marga red, toegevende aau hunne wraakzucht, besluiten de stad Ys door liet openzetten van eeue sluis te doen onderloopcn. Wel wordt Margared door de geestverschijning van zekeren Saiut-Corentin (beschermheilige van Bretagne het land, waarin het stuk speelt) tijdelijk tot berouw eu beterschap gebracht, maar spoedig wordt de stem der deugd in haar weer gesmoord door den listigcn Kardec, die hare ijverzucht prikkelt door breed uit te meten van het geluk dat nu hare zuster iu de armen van Mylio wacht. Dit laatste doet de deur toe en ... de sluis open, tengevolge waarvan de stad werkelijk onderloopt. De Roi d'Ys" enz. zijn echter op een heuvel gevlucht. Hemelschc stem men vermanen uu Margared zich als zoenoffer in de golven te werpen, waarna het water zal terug trekken, hetgeen geschiedt. Karnac is inmiddels reeds door Mylio gedood. Het slot, van den tekst vind ik zwak. Het stuk speelt in een christelijk land, hetgeen men uit de viering van het Kerstfeest in het begin kan opma ken. Welnu, de God des Christeus is geen God van zoenoffers, zooals de hcidtmsche godheid, die de zelfopoffering van een Curtius eischte; de Christen deukt zieh God niet als eeu vertoornd wezen, dat n. b. door zelfmoord zou te verzoenen zijn ! Berouw toont mon niet door te willen sterven, maar door later te willen leven. Dat hemclsche stommen" Margared dus zulk ccn slechten raad kunnen geven, maakt in een stuk, waarin de Christeugod een zoo groote rol speelt een onzuiveren eu zeer onbevredigenden indruk. Het deed mij daarom goed, dat, bij de opvoering de hcmclsche stemmen" achterwege bleven. Voorts had de verschijning van den Heiligen Corentijn m. i. óók gerust kunnen wegblijven, l", vind ik niet, dat men in een drama bovennatuurlijke en daarom uitwendige middelen mag bezigen tot ontwikkeling van psychische toestanden, 2" blijkt trouwens het middel vau de verschijning vau den Heilige en terecht niet proefhoudend, daar Margared spoedig deze verschijning eu haar daardoor opgewekt be rouw enz. vergeet. Er is hier dus stilstand, onnoodigc ophoudiug in het drama, dat later zichzelf moet corrigcereii. In hot drama moet m. i. nooit op vorige toestanden wordeu teruggekomen: wat zou er b. v. van het drama in quaestie worden wanneer ook Karnac eens berouw kreeg, Mylio en Rozcnn elkander begonnen vervelend te vinden, eu Margared ten slotte Karnac toch niet zoo'n hél slechte partij oordeelde ? Men zou dan bij het slot vau het stuk wel vrijer ademhalen dan nu wijl men Margared zoenonersgewijze in de wilde baren ziet verdwijnen maar ons kunstgevoel zou door zulk schipperen toch maar weinig bevredigd worden. Over eenige zwakheden in den tekst zal ik zwijgen, maar moet toch nog even vermelden, dat ik sluizen en sluisdeuren weinig dichterlijke elementen vind, en dat het gedurende het Kerstfeest in Bretagne geen zomer is. Vau deze en andere zwakke plaat sen ontdaan, komt mij echter de tekst voor te zijn: klassiek, mooi, eenvoudig; ccn diep gevoels leven schilderend, grootsche contrasten bevattend, en van een inêosleepeud karakter. Wat nu de muziek betreft: ook deze schijnt mij haar hoogtepunt te bereiken vóór de verschij ning vau Corentin, om daarmede en daarna in be teekenis te verliezen. De zichtbare voorstelling op het tooneel van een geest en zijne schildering door de muziek kan in. i. nooit eeu diepe kunstimpressie geven. Veel dieper impressie zon de muziek hier maken als die voorstelling achterwege bleef. Ik ben zoo vrij hier te verwijzen naar het geen ik over dit onderwerp in vorige kronieken, b'.v. a propos vau den Draak Fafucr in Wagner's Sicgfricd zeide. Mijn stellingen, daar aangestipt, vond ik opnieuw in de episode Corentin bewaar heid. Trouwens die verschijning was hier nogal gebrekkig voorgesteld en deed meer aan een sol daat iu zijn schildcrhuisje dan aan iets anders deuken. Hoe het zij, de muziek van Lalo bereikt voor mij u;\ Coreatiu iu 't algemeen niet meer de hoogte als daarvoor. De Opera begint met een Ouverture, waarvan de vorm mij nog niet geheel helder is, en mij niet bijzonder kon pakken. Dadelijk vernield ik evenwel, dat Lalo zich hier ecu meester betoont, die het handwerk" iu den uitgebreidstcn zin des wouds verstaat en met wiens kunst, vooral in hare détails, het w M de moeite is kennis te maken. In de eerste acte acht ik een fout de uitingen van verschillende personen (iu casn Rozenn eu Mar gared pag. 4 v. o. eu pag. C en 7, 3e scène) gelijktijdig te doen plaats hebben. Ook in het ge wone leven spreekt men iu normale omstandighe den (zooals hier) niet tegen elkaar in. Hier was een ensemble" overbodig en ongcwenscht. Zeer schoon acht ik de 4e scène, terwijl de 5e, het wederzien vau de gelieven Mylio en Rozenn muzikaal vuriger had kunnen zijn. De (ie scène gaat bij het optreden vau Kariiac ccn muzikaal getypeerde eu met bijzondere voorliefde behandelde figuur een dieper geest ademen, en die geest blijft den componist tot aau het slot vau deze akte bij. De geheele laatste scène komt mij uitstekend mu zikaal bewerkt, van groote kracht en veel leven voor. Het begin van d'c 2e acte voldeed mij min der dan het misschien gedaan zou hebben bij eeu andere Margared dan deze. Deze Margared (Mevr. Balleroy) had te weinig zeggingskracht. De partij van Mylio in: Oui je Ie sens, je l'attcste" (1)1.17) is niet zeer verheven, maar nadert het, allcdaagsche. Mylio is over't geheel m .i. de minst geslaagde figuur in het werk; daarenboven zong de heer Adricn liarbe deze partij wel wat zoetig en geaffecteerd. De woor den : sou poux" ! bl IS met falsetstem gezon gen, erlangden door een al te zalige uitdrukking haast ecu ironische beteekenis. l u de 3e scène van de 2e acte wordt de muziek weer zeer belangrijk, o. a. in het couplet van Margared: Ah que dans sa maiu trompée" en gedurende het geheele 2e ge deelte van deze acte, de duistere samenzweeringvan Margared en Karnac bevattend altijd minus de episode Corentin. In de 3e acte is Mylio zeer zoetig; Rozeim zeer lief in de woorden: Oii cela pourra vous plaire", pag. 30; Margared uitstekend schoon iu: Ah plutöt qu'ils périssent", pag. 33; en komt mij verder het begin van de 4e scène in deze acte eveneens zeer welgeslaagd voor. Het slot bevredigde mij minder misschien ook ten gevolge van een uit den aard der zaak op dit toouecl onvoldoende mise en scène. In 't algemeen schijnt mij het werk zeer belang rijk, en ongewoon sehooue détails bevattend, maar (misschien tengevolge van al te veel handeling en afwisseling) iets te weinig breed uitgewerkt en diep. Er spreekt uit deze muziek geen bijzonder machtige geest, maar weleer eeu fijnbeschaafdc en kundige. De opvoering was over 't geheel zeer welgelukt te noemen. Karnac (de heer Balleroy) en Rozeim (Mme. Hollebekc) bevielen mij het best. De eerste door (iets te veel!) dramtisch vuur en de laatste door haar bijzonder liefe lijk, meer lyrisch talent. Mme. Balleroy gaf wel ia 't algemeen een juist beeld van Margared, maar was in deze rol te sober, te eeutouig in spel en te weinig uitdrukkingsvol in stem om altijd te kunnen boeien. Ecu bezoek aan deze nieuwe en interessante opea is evenwel allen kuustvrienden ten zeerste aan te raden. 20 December. F. FRANS NETSCHER'S MENSCHEN OM ONS." Er staan in dezen bundel novellen" van Net scher geen-een novelle en vier groote en drie kleine studies. De groote: Mijmering," Een Incident," Nog Eens?" en Droog Brood;" de kleine: Een Bal." En de kinderen?" en Kerst misganzen,'' 't Zijn geen novellen, maar studies. De beer Netscher is geen novellist, maar een student. Een student in een soort van half- of heel-niet-wetenschappelijke zielkunde. Zijn werk is geen novellistiek, maar het resultaat van zijn gestudeer. Mijmering'' is de oplossing van het vraagstuk: wat zal een goedig burgerlijk weeuwtje, een ernstig, moreel gestel, maar dat veel behoefte aan een man heeft, alzoo voelen en denken als ze in een schemerige tuinkamer met niemand in huis dan de meid in de keuken, alleen aan 't soezen gaat? Dan zal ze, zegt Netscher, eerst lief aan haar man denken on zich allerlei tooneeltjes met hem herinneren, en dan zal zo merken dat ze ook wel eens aan een anderen man denkt, en dan zal ze zichzelf heel slecht vinden omdat zo aan een anderen man denkt en dan zal ze het toch niet kunnen laten aan hem te denken, ja, ze zal zich verbeelden dat hij vóór haar staat, en baar kust; en dan zal ze eindelijk bedenken dat ze dien man nooit hebben zal en met een zucht, in een droevige neerslachtigheid, voortgaan met de Icc mr van een Tauchnitz-dceltje. Een Incident" is de oplossing van het vraagstuk: Hoe zal een ruzie zijn tusschen ccn gezonde, goede, Indisch-bloedigj, burgcrlijk-licl'bebbcnde vrouw en een onbeduidenden, op zijn onaantastbaarheid tukken, mot opzet bedaarden, aristocratischen man, als die vrouw gemerkt heeft dat die man in den schouwburg heeft staan praten met een dame van verdacht allooi." Dan zal. zegt Netscher, die vrouw eerst koel zijn en gesloten, en niets antwoorden. En de man zal zenuwachtig en bang worden en in zijn geheugen nazoeken wat hij nu weer kan hebben uitgevoerd. En dan, thuis, bij de minste kleine aanleiding of zonder aanleiding zal do vrouw loskomen, en de man zal verbluft staan en stot teren. Maar dan zal hij zich bedaard houden en doen alsof de vrouw met baar burgerlijk geruzie bom niet aan 't woord wil laten komen, en de bonding aannemen van een lijdzaam, verstandig man die niets anders doen kan dan zijn vrouw haar onhebbelijkheid laten uitvieren en niet te kwalijk afnemen. En dan, als ze moe is, zal hij haar vragen of dat nu alles is en haar berispen over haar kwaaJdenkendheid en burgerlijkheid, en als ze dan hcelemaal de kluts kwijt is en zich gaat verbeelden dat ze toch wel ongelijk hebben kou en ook altijd zoo opvliegend is, dan zal hij zeggen dat ze nu naar bed moet gaan. En in bed zal zo alles nog eens over voelen en or heel niet meer uit wijs worden en zich weder zacht gestemd voelen en verlangen dat baar man nu maar bij baar kwam en hem roepen. En dan zal hij, die mot zijn figuur toch een bootje verlegen was, on daarom wat lang treuzelde, bij baar komen en dan zal zij vragen of' hij haar nooit ongelukkig ' zal maken en zoo iets niet weer doen, en dan zal hij met zijn hand over haar baren strijken on zoggen dat or immers niets gebeurd is en dat ze zich ook niet altijd zoo op moet winden. En als zij dan nog een beetje gehuild heeft, zal alles weer in orde zijn. Zoo zijn ook Ennie" en Droog Brood" do oplossingen van twee vragen, het eerste naar ceii periode uit eon vrouwenleven, bet tweede naar een hooi vrouwen-leven: gestellen zoo on zoo, omstandigheden zus on zus. * Ik won bot ccn en ander zeggen over wat in die grootere studies te prijzen en to misprijzen valt. To prijzen valt erin l", do ernst, waarmee j do student Notscher de vraagstukken, die hij zich zelf opgaf, heeft opgelost. Stukje voor stukje, mot ccn aanbevelenswaardige vastberadenheid, gaat hij in zijn herinnering van loktuur en ondervinding na boe de persoon in kwestie nu zus dan zoo doen en l zeggen zal. L2". Zijn toenemen in bot aandurven van altijd uitgebreider vraagstukken. Zijn eerste studie bevat ccn enkel uurtje van ccn vrouw alleen, zijn tweede een boel stuk avond van een vrouw met baar man, zijn dorde ccn tijdsverloop van eenige maanden van ccn vrouw mot oen huishouden n een vreemden man, zijn vierde het heolo loven van een vrouw met bet huishouden van baar ouders, haar eigen huishouden, tot baar kleinkinderen toe. Dat is een vooruitgang van belang. Een student, dio in zoo weinig tijd zulke vorderingen maal» t, mag hopen, dat hij mettertijd ccn woordvoerder zal

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl