De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 30 december pagina 2

30 december 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 601 Mie is, zoo lang mij heugt en dat is nog al g altijd hetzelfde geweest. Een paarsch jak en boezelaar, een zwarte rok en een zwarte, met flanel gevoerde schoudermantel, een gewoon tulle mutsje bedekt haar, thans grijze, eertijds blonde haren. Haar gelaat, dat nooit mooi, evenmin leeIjjk is geweest, teekent vastberadenheid en het nog helder oog een groote mate van slimheid. Op straat dient de linkerheup tot steunpunt voor een groote, ronde, platte mand, die aan het tegenovergestelde einde door de linkerhand in een fatsoenlijk evenwicht wordt gehouden. De linker hand draagt eenige kleinere mandjes. In deze manden liggen de heerlijkste en fijnste vruchten ??al naar gelang van het jaargetijde natuurlijk ?welke Mie haar clientèle te koop aanbiedt. Zoo schrijdt Mie dan voort, van het eene huis naar het andere waar Mie's studenten eten ? en van de eene tafel naar de andere; altijd op geruimd en vergenoegd als zij binnenkomt en altijd nog vergenoegde-r als zij weggaat. Zoo is zij nu! zoo was zij ook bij de vaders en bij de grootvaders van de tegenwoordige studenten. Ja! ze verkoopt op crediet; ze beert"; ze beert lang. En toch heeft Mie geen boekje, zelfs geen blaadje papier bij zich! Maar, ze heeft een stalen geheugen; dus als zij zoo eens tijd heeft, boekt zij thuis den appel, de peer en wat dies meer zij, die zij aan dezen of genen heeft verkocht. Dat dat stalen geheugen haar behoud is geweest, bewijzen het aantal huizen, welke Mie haar eigen dom mag noemen. Zooals ik reeds zeide, is Mie slim, doch zij is ook goedhartig; ook een groote voorstandster van christelijk hulpbetoon. Het is avond. De boterhammen zijn gesmeerd, de koffiekan wordt nog eens ter hand genomen; Mie zit met hem, iie het jsoet des huwelijks met haar deelt en met eenige kinderen, de haren, bij de kachel. Het is akelig December-weêr, het loopt tegen Kerstmis. Er wordt aan de huisdeur ge klopt, men hoort dédeurklink gaan en Mie gaat kijken, wie daar zijn mag In het donkere voor huis staat een gejaste gedaante. Goddegies, Kees! jonker! Béjij 't?" De deur van het Zondags-kamertje, waar bin nen eene onzichtbare hand een lampje heeft neer gezet, wordt door Mie geopend en de jonker stapt uit het kille voorhuis in het even kille vertrek. En hoeveel hè-je nodig?" Honderd pop, Mie." En wanneer ké-je ze teruggeve?" Na de Kerst-vacantie." Werachtig? kennik er van op an?" Och, Mie! ik zou maar niet lang praten. Je ?waart immers al lang besloten hem te helpen. Je wist dat het kantoor goed was. En ,.. .! en ... .! zijn vader had daar immers ook wel eens zoo ge staan. Zijn vader, van wien hij een getrouw even beeld is. Je weet wel, Mie, jij was toen ook nog heel wat jonger; en, zonder dat er ooit aanmer kingen op je gedrag konden gemaakt worden, je mocht dien blonden krullekop met die eerlijke blauwe oogen wel. Is 't niet ? Hier hè-je ze. Maar je houw-je stiekum voor de andere, hoor?r?r." Nog eeuig gefluister volgt. Dat is het oogenblik dat Mie den jonker een vriendelijke raadge ving op reis ten beste medegeeft. Ik zei u immers, Mie kent de wereld en de menschen, en haar: houw-je stiekum'', zci-ze morgen weer tot een ander. Maar toch niet waar Mie? de tegenwoor dige studenten of de oudjes, dat scheelt nog al wat, hè? Nu ja, ze mochten als ze een dartele bui hadden en die hadden ze vroeger altijd je eens op den schouder kloppen of een klap op je zitdeel geven, maar dat was dan ook al. Jij wist hen, zonder ze te beleedigcn, op zeker gebied, op een afstand te houden; en zij wisten dat een klein grapje, een dubbelzinnig woordje wel ver oorloofd waren, maar overigens geen nieuws. Niet alleen om je stalen geheugen, maar ook daarom heb ik je altijd bewonderd, Mie! winnen terwijl zij, met wie de wereld sinds lang had afgerekend, een leven moest blijven torsenen dat geen waarde meer had . . . Daar schrikt ze plotseling op door een hand die vrij onzacht op haar schouder wordt ge legd. Geheel in haar herinneringen verloren, heeft ze het sloffend loopen van lompe voeten, hetlj ruischend geschuif'el van een krakend zijden kleed, het botsen van grove, breede heupen tegen de bidstoelen niet gehoord van de vrouw, die thans naast haar _staat en met den stempel van burgerlijkheid en^ geldtrots op het weldoorvoed gezicht, op half fedempten toon haar toevoegt: »Wil u asjelieft opstaan, dit is mijn eigen plaats." De dame in het zwart heft het fijubesu eden gelaat op, ze verstaat die vrouw niet, maar als zij de bevelende beweging der groote gehandschoende hand heeft gezien, raadt ze daarvan de bedoeling en een donkcrroode blos vliegt over haar bleeke trekken. Een seconde lang flikkeren de treurige oogen met toornigeii gloed en sterker dan te voren wordt de smartelijke trek om den mond zichtbaar, als ze kalm en waardig op staat, eenige plaatsen verder een bidstoel omkeert en opnieuw iiederknielt. Langzamerhand is het ochtend geworden, schroomvallig dringt het kille, zwakke mor genlicht de kerk binnen, n voor n worden de lichten gedoofd, behalve de kaarsen op 't altaar. De nevelen hebben buiten hun strijd opge geven tegen het zegevierende licht, zo worden dunner en ijler en trekken ten laatste geheel op. De eerste zonnestralen breken door en n ervan dringt door het beschilderde kerkraam, dat als een koning met kleurigen luis ter praalt, te midden der eenvoudige matgla zen over en neven zich. Gedurende eenige opgenblikken lost dat gouden zonnestraaltje zich op in trillende lichtgolfjcs tegen den witten muur, dan maakt het zich weer los, blijft een paar seconden spelend rusten op het hoofd van het Mariabeeld en langzaam langs 't Wil ten minste wat zeggen, als meisje of als jonge vrouw, alleen, te midden van zoo'n bende uitgelaten en vroolijke jongens, er zoo den zwaai onder te hebben, dat ze met je dollen, zonder zeker respect uit het oog te verliezen. En dan, Mie, als je bevallen was! Wat al cadeaux dan, hè? manden met wijn, gebak, gevogelte; ja de Hemel weet wat al meer! Dat waren heerlijke tijden, die tijden van de echte studenten! Nu gelijken het haast grootvaders met slaap mutsen! En hoe grenzeloos diep is je verachting niet waar, Mie? voor degenen, die professor Rosenstein zoo typisch, de proletariers der academie" noemt. Jij, die van eiken student weet hoe zwaar hij weegt", zou aan die niet-vrienden van dien pro fessor niet eens een peer a contant willen verkoopen, of 't zou een muilpeer moeten zijn. In elk ander geval zou-je meenen je te compromitteeren en mompelen: stik! harde bl " Maar, ja, we herinnerden elkaar je bevalling. Als dan die eerste dagen voorbij waren en al de jongelui zich in je huis verzamelden om feest te vieren. Drommels, Mie, wat kon-je dan glooiende fuiven geven. Wat was je dan ontzaglijk royaal. En hoe gelukkig en tevreden zag-je er uit, als je gasten dan plaats namen aan je tafel, die dreigde te bezwijken onder de zwaarte van al je eigen dommen in kristal en zilver. Dan dacht-je immers: Dat vin-je bij jullie thuis haas niet eens zoo. En 't is toch van jullie centjes." En dan toen je koperen of zilveren aan zou breken. Met welk een menschenkennis wist-je, door mooi-gedrukte communicatiën, die aanstaande heuglijke gebeurtenissen aan de vrinden" te doen weten. Hoe gratie-vol ontving-je dan de stoffelijke be wijzen hunner deelneming; en hoe even gratievol die deftige deputatien. Helaas, Mie! Die oude tijden zijn vervlogen, evenals die oude studenten en zij keeron nimmer weer! Wat nog wel gebleven is? Dat van de tegen woordige oude studentjes" er nog wel eens een 's avonds bij je op de thee komt. Ik hoop voor jou dat de jongeren, die oude gewoonte lang in eere zullen houden en daardoor het bewijs zullen leveren, dat er nog iets studentikoos in hen zit. Er is echter ook nog een tijd dat Mie zich ver waardigt aan de ingezetenen van Utrecht te vcrkoopen. Dat is gedurende de zomervacantie en dan wel uitsluitend aan die ingezetenen, welke op de eene of andere wijze met studenten in aan raking komen. Wat heerlijk dan, Mie, vin-je niet? om dan onder het genot van een kommechic koffie", of van een gla-sie root-met-suiker" over de stu denten van vroeger, hun betrekkingen, hun gel delijke omstandigheden, hun huwelijken enzoovoorts te kunnen babbelen? Om al die namen van ministers, kamerleden, rechters, enz, enz. te kunnen uitspreken. ra-A het zalig bewustzijn: het waren vrienden uit mijn jeugd, ze zullen Mie eeren zoolang ze ademen." En Mie, waarachtig, je hebt 't verdiend; je was en. je bent een braaf wijf! POLYDEGJIOS. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. Het was een aardig schouwspel, dat het Grand Tkcdtre dezer dagen aanbood. Men gaf Sneeuw witje". Stel u voor: een mooi mcisjen, met over vloedige blonde haren, eene lieve f'yzionomie, te dere donkere oogon, een glimlach, afwisselend met ernst en verlegenheid, een rank figuur, welks lijnen door een modern korset naai- do mode verhard worden; maar vooral gekenmerkt door een fijn gelaatsprofiel, zoo ongemeen, dat do jonge man, uit Vosmaers nagelaten roman, het ook gaarne met een kieschen vingertop zou nagelrok het voorhoofd glijdend, brengt het, over 't gelaat zwevend, daarop een tcedcren glimlach vol vrede en zonneschijn. De vrouw in het zwart heeft dat gezien en terwijl ze met ongehuichelde toewijding naar het zacht gelaat der Heilige Maagd opziet, is het voor haar vurig geloovig hart of (leze, op het Christuskind wijzend, de lippen beweegt en fluistert: »Moii royaume n'est pas de ce monde!" Ootmoediger _ buigt ze het hoofd, onhoor baar klinkt uit haar mond de bede: »Doiix Jésus, je t'implore, donne moi l'liumilité!" eu de harde uitdrukking op haar gelaat maakt plaats voor een vrediger, liefelijker trek die daarop blijft rusten, zoolang de pas begonnen mis duurt. De gebruikelijke ceremoniën worden ver richt en langzaam loopt de plechtigheid ten einde. De priester spreekt het »hoc est enini corpus nieum," de woorden der wijding, uit; telkens klinkt de schel, luid en klankrijk, drie maal, als de hostie opgeheven en weer neergezet wordt de gemeente heeft zich beknlist en berouwvol op de borst geslagen. »Ite missa est!" De vrouw in liet zwart is opgestaan, haar gebedenboek overreikend aan de dame, die achter haar heeft gezeten. Even stil en zacht als ze gekomen is, schrijdt zij weder naar den uitgang, langs de stoelenrijen, over den steencn vloer, waarop de thans geheel on t waakte mor genzon groote plekken vroolijk licht werpt. Bij den uitgang wacht nog steeds de be jaarde heer, die haar geleider is. Zow'ra hij de dame in rouwgewaad ziet naderen , spoedt hij zich naar de deur, welke hij met een hoffelijke buiging voor haar open houdt en als ze hem sfrijklings voorbijgaat fluiste ren zijn lippen zacht en eerbiedig: «Majesté!" Want zij die daar gaat, is Eugénie de Montijo, eenmaal Keizerin van Frankrijk. ken hebben: stel u haar vóór in een operettenhofstoet, geschilderd met de verwen van het plompste burleske. En gij zult nog een leven diger indruk krijgen, wanneer ge bedenkt, dat dit meisjen, de titelrol vervullend, tevens is de schrijfster en toonzetster van het ten tooneele gevoerde stuk: gij zult haar houding nog beter verklaren. Princes Sneeuwwitje weet zich tegen over dien ruw belachelijken vader, die haar een behaagzieke waschvrouw tot stiefmoeder gegeven heelt, tegenover dien stokouden, grijzen weduw naar, Vorst IIuliaTiuk, dien men haar tot man bestemd heeft, niet goed te gedragen ; Mejufvrouw Elise van Biene is, bij de leemten, hier en daar in aktie en gesprek, en tegenover veel laffe grap pen, die voor het domme publiek bestemd zijn, in 't onzekere, of zij wel een goed, harmoniesch tooneelstuk geleverd heeft. De Heer Joh. M. Coenen heeft zijn talent en zijn naam wel willen leenen, om de orchestratie te bezorgen, de Heer Saalborn heeft de regie wel ontworpen en bewaakt, de Heer Mutters, Mw. Albregt, Mw. van Beern-Kapper, Mw. Vcrstraeten, spelen met lust en ijver de minder of meer belangrijke rollen, schijnen dus de overtui ging te hebben, dat deze oorspronke lijke Operette" pakken" kan: maar het is toch niet zeker. De mindere goden op het het tooneel lachen wel nog altijd om wat als komische zetten bedoeld is ; maar door de zaal gaat nu en dan een ijskoude bries, die alleen onderbroken wordt door het gelach van een dienst meid, een kind of een paar onnoozele halzen van jongens. Men kan dus nooit weten, of de offers van goede smaak, rationeele kunst, en béter-weten, die hier gebracht zijn, wel werkelijk door een succes worden opgewogen. En de lieve, welopgevoede, begaafde Elise van Biene heeft gelijk hieraan te twijfelen. Zij heeft zich genoeg afgebogen; J.vanBicne (de Koning), Mutters (Vorst Habakiik), zijn zoon (Lageraan) hebben, zoo veel zij konden, bij hun staart omgesprongen; Mevr. van Bcem-Kappor heeft in groote mate de waschvrouw door de Koninginncn-epidcrm laten hccnschemercn maar bot echt, treffend komieke is niet verkregen. De dichteres heeft zich niet diep genoeg in haar onderwerp verloren, heeft zich de toestanden niet duidelijk genoeg voor oogen gesteld; heeft te veel buiten af gekopieerd wat zij hier en daar in tooneclstukkcn heeft zien vertoonen; van melodie fragmenten heeft opgevangen. Do kostumen verwezen ons, vooral wanneer men de mannelijke hoofddeksels raadpleegt, naar de eerste helft der XVIe Eeuw;maar er komen uit drukkingen in het werk voor, die aan een veel vroeger tijdperk ontleend zijn. Ook de bepaling der eigennamen wijst niet op een systeem. En ongelukkigerwijze, wordt dit onhistorische, ongcpnecizeerde vau het tafereel niet ontbeerlijk ge maakt door eene frissehe naïviteit, door een natuur lijken eenvoud, om wier wille men bij de fee van bet sprookjon" don historischen prolessorstabbaart zeer gaarne mist. Voeg bij bet boven aangegevene eene groote onbekendheid met het instrument, dat mon ge hanteerd heeft den taalvorm; een volkomen vreemdelingschap in de fijne grepen en zelfs in de oppervlakkigste regelen der dichtkunst en ge zult gevoelen, dat de toejuiching maar zeer voorwaardelijk kan zijn. Evenwel, ik haast mij 't er bij te voegen: ce qui ne ménte jifis qii on Ie dise, on Ie chante, en ik beken gaarne, dat de musicienne de leemten, fouten en onvastheden dor dichteres, zoo veel zij kon* verbeterd heeft. (jaarne betuig ik ook, dat het .'ie bedrijf ver het aardigste is, en dat men verkeerd doet, na hot tweede, den schouwburg te verlaten. Dat wintcrgezicht, dio aardmannetjcns, die zeven kleine jongens, met hun hoog en helder klinkend ! choor, en het lieve Sneeuwwitje iu hun midden, dat alles was werkelijk zeer te genieten. Mej. Elise van Biene. die aan hare groote natuurgavcn, lust en ijver paart om zich met de geheimenissen der kunst volkomen vertrouwd te maken, oen jonger lid van het talrijk huisgezin van vader Van Biene, met Boas en Judols een maal bouwhefc; van den Salon- des Varittés, een i schrander en beschaafd meisjen, wie het ook aau ! feu saeréniet ontbreekt, heeft, naar 't zich laat aanzien, een schoone toekomst, maar om als tooneeldiehtcres op te treden, om harmonische l zangspelon te kunnen schrijven, zal zij do wetonI schap der kunst met veel meer volledigheid in zich op moeten nemen, dan tot dus-ver het \ geval blijkt geweest te zijn. 27 D.''88. ALE. Tit. L1TOL1TS ESCADKOX VOLAXT. De Opéra-comiqnc te Parijs heeft de vorige week eene nonvcanté" gegeven, die eigenlijk niet zoo heel nieuw is. lieeds in IbO'i sprak men van Litolffs Jvrai/ron volant de In lt<in<'; en de tekst, van d'P.nncry en Bn'sil, is waarschijnlijk reeds een omwcrkiiifc vau een nog' onderen comcdicrckst. Hcuri Lifoliïis nu zeventig jaar oud ; ziju verleden is zeer afwisselend, zolfs romantisch geweest. Te Londen geboren, als de zoon vau een Elzasser officier, die krijgsgevangene was en eene Kngclsohc vrouw getrouwd had, was hij op 17jarigen leeftijd al een vrij goed pianist. Hij trouwde foeu iu 't geheim met ecu meisje van 10 jaar, eu vluchtte niet haar naar Parijs. IIij vond daar geen brood. vertrok naar Melnn en leed ook daar gebrek, tot hem de tenor Dnprez ontdekte, die hem als uit stekend Beethoveuspeler waardeerde, en hem mee nam naar Parijs. Litolil' speelde daar, gaf les eu componeerde, 'liet zich van ziju vrouw scheiden en maakte als virtuoos kniistreizen. In l v~>0 trouwde hij te Jïrunswijk met de weduwe vau een yroot mu/.iekuitgever, Meier. Hij bleef daar wonen, werd /elf (lifuwer en bleef eomponeeren. De uilrrcrer der bekende edition Lit.olll' is ziju stiefzoon, door hem geadopteerd. Theodor Litolil', wien hij in ! s(>;2 de /aak overliet. Hij liet, zieh ook van de weduwe Meier scheiden, trouwde weer, en later nog- eens. Hij woonde na het tweede huwelijk weer Ie Pavijs, componeerde er en was in kunstkriiig-en zeer bekend. (Irooto opera's gelukten hem niet goed; de ope rette een weinig' beter. 7iju J/cln/se el Abeilitnl, 1S72, had succes: alleen het uiterst gewaagde van den tekst, is oorzaak dat het stuk niet verder dan het boulevard-theater kwam. Zijn groote opera Les Templicrs, is een paar jaar geleden te Brussel ge monteerd; met matig succes. Het mag dus ver wondering wekken, dat na zulke antecedenten de opéra-comique toch een oud werk vau dezen com ponist heeft willen opvoeren. Het succes is dan. ook niet groot geweest. Het werk was gracieus, maar niet treffend. Wel is waar werd er ecu be koorlijke instrumentale introductie tot, de tweede acte en later eene barytou-aria gebisseerd, maar dat was alles. Litolfl' huldigt wel ongeveer de nieuwere beginselen, aansluiting van de muziek aau den tekst, uitsluiting' van nuttcloozc kuustvertooningcu, maar zijn hoofdmomenten ziju niet krachtig- genoeg. De tekst op zich zelf is niet slecht, maar niet altoos even duidelijk, liet vlie gend cscadrou" ziju de hofdames van koningin Catherina de Medicis; deze wil door middel der dames de vijandige edelen van de partij van Guise laten uithooren. Maar de toeleg mislukt; de drie hofdames, in plaats van enkel te coqtictteeren, verliezen haar hart aau de drie ridders, ontdekken niets vau hetgeen zij ontdekken moesten, cu laten zich de plannen der koningin-moeder ontfutselen. lu de vrouwelijke hoofdrol trad Mad. Vaillant Couturier op, die tot nog toe enkel graud-opéra gezongen had, te Brussel en elders, /ij is mooi, en een goede actrice, maar de zangpartij is uiterst zwaar voor hare middelen geschreven. Als tenor trad Dupuy op, die zich tot heden alleen in de Dame Blanche had doen hooreu. ook goed acteur, maar in een zwakke rol. De volgende nouveauléder Opéra-comiquc, die wellicht niet lang op zich zal laten wachten, is Massenct's Esrlarmonde, die in alle opzichten nieuw is, zelfs, naar de laatste berichten, nog niet eens voltooid. Le Livre d'or, de la Comtcsse Diane. Paris, Paul Ollendorff, 188!). (202 pag.) Een allerliefst bock, dat van anderen in n opzicht, zich onderscheidt. liet is niet geschreven, maar ontstaan, en dit heeft heel wat te beteekenen. Zij, die mot de franscbe letterkunde vertrouwd zijn, zullen la Comtcsse Diane, schrijfster van Les Maximes de la V ie zich herinneren. Dit werk hoeft bij onze naburen, zoo bevoegde rechters op het gebied der kort saamgevatte, schitterend ingekleedo, geestig afgeronde spreuk, voor goed post gevat. Oru strijd beijverde men zich er de aandacht op te vestigen. In den lofzang vindt men de meest bekende namen der fransche critiek, die, waar zij het noodig oordeelt, zoo onverbiddelijk streng zijn kan: Francisquc Sarcey, Armand de Pont martin, Maxime tiaucher, Jules Lemaitre, Paul Deschanel, Jules Claretie, Louis Ulbach. De een parigheid van het huldebetoon gaf de lïcvue Lit-, térairc et artistique (April 1887) aanleiding tot een opstel: Autour d'un Lii;re getiteld, dat de verschillende doch eenstemmige oordeelvellingen tot oen krans samenwond. Le Licre d'or nu heeft de Comtcsse Diane tot samenstelster. Zijne wording wordt ons meege deeld door Gaston Bcrgcret, in eene voorrede, die tevens een blik doet slaan in het salonleven der Franscbe aristocratie van geboorte en van geest. Kent gij de petits pnjricrs 'l Zoo niet, ziehier hoe dit spel, bij uitstek geschikt om den kwink slag, bet vernuft, de gevatheid te tooncn, in zijnwerk gaat. Een niet te groot aantal personen, aan elkander niet te vreemd, zijn vertrouwelijk, bij het gedempte schijnsel ccncr lamp aan eene tafel gezeten. Wat men wil, is elkander vriend schappelijk op de proef stollen, een wedstrijd opericn in de kunst om een geestelijk vuurwerk af te steken. De vraag des ecncii zal door den ander beantwoord moeten worden. Beider incog nito echter wordt bewaard, want de van persoon lijk adres voorziene vraag is. gelijk het antwoord, ongeteckcnd. Beide omvangt een mand, die tot middelpunt dor vertrouwelijke gedachtewisseling dient. Straks echter zal het lichte en vluchtige weefsel aau eene oordeelvelling worden blootge steld, die zoo al niet meedoogcnloos is, er dan toch allen schijn vau heeft. Over de mand, die zoo velerlei gaven bergt, oefent de gastvrouw hei toezicht. In beginsel is ook zij tot geheimhouding verplicht, waar zij, do vragen» en antwoorden met luider stom voorlezende, hunne herkomst vermoe den of gissen kan. Maar nu en dan bezwijken beginselen wel eens voor den goed geslaagden aanval ucncr geestige wending. Dan is een oog wenk voldoende om het geheim te verraden, en de naam van den of de schuldige, wordt aan de luide toejuichingen van gansch den vroolijken kring prijsgegeven. Soms ook worden de slachtoffers niet persoonlijk gekozen, maar zijn do vragen aan algemeen adres. In dit geval heeft ieder zijne bijdrage te leveren, goedschiks of kwaadschiks, en geven do gemeenschappelijke antwoorden het blijk, ! boe do muze bare gunstelingen beschermt. Van beide die methodes is het Livre d'Or het uitvloeisel, want de best geslaagde, soms minst verwachte antwoorden op de meest afwisselende vragen vindt ge hier verecnigd. Dat de eer dezer blijvende herinnering slechts aan eene keur ten deel viel, spreekt van zelf. Eene persoonsaanwijzing, in don vorm van een sleutel tot de initialen in liet boek vermeld, gaat daaraan vooraf. Wij zien daaruit wie beurtelings in den salon der eomtcssc Diane aan het rappe cdachteuspel deelnamen, ('armen Sylva. Lord jloughton, .loseph liertrand, lleuri Martin. Felixde j Sauiey. Sully Prudhomme, (,'harles Tissot, om \ slechts enkele ook in het buiten and bekende namen te noemen trekken onmiddellijk do aan dacht. Naast de Académie fraucaise en het lustitut, die zoo schitterend zijn vertegenwoordigd, hebben nog velen bijgedragen, iu zoo doorluchtig gezel schap geenszins misplaatst. Aller kenmerk is de zucht om slag op slag, ecu sprank vau geest, een vonk te doen spatten, die verschijnt, verdwijnt, na i hart, gemoed, verbeelding, getroffen te hebben. Wie pijnlijk zwaarmoedig ontleedt, wie deftig ! afgemeten betoogt, wie bewijsgronden zoekt en stelsels bouwt, vindt hier zijiie gading niet. De lichtgevederde Franselie vaardigheid ontplooit hier hare wieken. Maar zij doet bet met zooveel gratie l en zwier, met zooveel ingeschapen bevalligheid en zoo weinig aanmatiging, dat men onwillekeurig de lenigheid harer zegswijs en de gemakkelijkheid harer vlucht benijdt en volgt. Enkele voorbeelden slechts, ten einde het be vallige bockske niet al te zeer te plunderen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl