Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 601
Mie is, zoo lang mij heugt en dat is nog al
g altijd hetzelfde geweest. Een paarsch jak
en boezelaar, een zwarte rok en een zwarte, met
flanel gevoerde schoudermantel, een gewoon tulle
mutsje bedekt haar, thans grijze, eertijds blonde
haren. Haar gelaat, dat nooit mooi, evenmin
leeIjjk is geweest, teekent vastberadenheid en het
nog helder oog een groote mate van slimheid.
Op straat dient de linkerheup tot steunpunt
voor een groote, ronde, platte mand, die aan het
tegenovergestelde einde door de linkerhand in een
fatsoenlijk evenwicht wordt gehouden. De linker
hand draagt eenige kleinere mandjes. In deze
manden liggen de heerlijkste en fijnste vruchten
??al naar gelang van het jaargetijde natuurlijk
?welke Mie haar clientèle te koop aanbiedt.
Zoo schrijdt Mie dan voort, van het eene huis
naar het andere waar Mie's studenten eten ?
en van de eene tafel naar de andere; altijd op
geruimd en vergenoegd als zij binnenkomt en altijd
nog vergenoegde-r als zij weggaat.
Zoo is zij nu! zoo was zij ook bij de vaders en
bij de grootvaders van de tegenwoordige studenten.
Ja! ze verkoopt op crediet; ze beert"; ze beert
lang.
En toch heeft Mie geen boekje, zelfs geen
blaadje papier bij zich! Maar, ze heeft een stalen
geheugen; dus als zij zoo eens tijd heeft, boekt
zij thuis den appel, de peer en wat dies meer zij,
die zij aan dezen of genen heeft verkocht.
Dat dat stalen geheugen haar behoud is geweest,
bewijzen het aantal huizen, welke Mie haar eigen
dom mag noemen.
Zooals ik reeds zeide, is Mie slim, doch zij is
ook goedhartig; ook een groote voorstandster van
christelijk hulpbetoon.
Het is avond. De boterhammen zijn gesmeerd,
de koffiekan wordt nog eens ter hand genomen; Mie
zit met hem, iie het jsoet des huwelijks met haar
deelt en met eenige kinderen, de haren, bij de
kachel. Het is akelig December-weêr, het loopt
tegen Kerstmis. Er wordt aan de huisdeur ge
klopt, men hoort dédeurklink gaan en Mie gaat
kijken, wie daar zijn mag In het donkere voor
huis staat een gejaste gedaante.
Goddegies, Kees! jonker! Béjij 't?"
De deur van het Zondags-kamertje, waar bin
nen eene onzichtbare hand een lampje heeft neer
gezet, wordt door Mie geopend en de jonker stapt
uit het kille voorhuis in het even kille vertrek.
En hoeveel hè-je nodig?"
Honderd pop, Mie."
En wanneer ké-je ze teruggeve?"
Na de Kerst-vacantie."
Werachtig? kennik er van op an?"
Och, Mie! ik zou maar niet lang praten. Je
?waart immers al lang besloten hem te helpen.
Je wist dat het kantoor goed was. En ,.. .! en ... .!
zijn vader had daar immers ook wel eens zoo ge
staan. Zijn vader, van wien hij een getrouw even
beeld is. Je weet wel, Mie, jij was toen ook nog
heel wat jonger; en, zonder dat er ooit aanmer
kingen op je gedrag konden gemaakt worden, je
mocht dien blonden krullekop met die eerlijke
blauwe oogen wel. Is 't niet ?
Hier hè-je ze. Maar je houw-je stiekum voor
de andere, hoor?r?r."
Nog eeuig gefluister volgt. Dat is het
oogenblik dat Mie den jonker een vriendelijke raadge
ving op reis ten beste medegeeft.
Ik zei u immers, Mie kent de wereld en de
menschen, en haar: houw-je stiekum'', zci-ze
morgen weer tot een ander.
Maar toch niet waar Mie? de tegenwoor
dige studenten of de oudjes, dat scheelt nog al
wat, hè?
Nu ja, ze mochten als ze een dartele bui
hadden en die hadden ze vroeger altijd je
eens op den schouder kloppen of een klap op je
zitdeel geven, maar dat was dan ook al. Jij wist
hen, zonder ze te beleedigcn, op zeker gebied,
op een afstand te houden; en zij wisten dat een
klein grapje, een dubbelzinnig woordje wel ver
oorloofd waren, maar overigens geen nieuws.
Niet alleen om je stalen geheugen, maar ook
daarom heb ik je altijd bewonderd, Mie!
winnen terwijl zij, met wie de wereld sinds
lang had afgerekend, een leven moest blijven
torsenen dat geen waarde meer had . . .
Daar schrikt ze plotseling op door een hand
die vrij onzacht op haar schouder wordt ge
legd. Geheel in haar herinneringen verloren,
heeft ze het sloffend loopen van lompe voeten,
hetlj ruischend geschuif'el van een krakend
zijden kleed, het botsen van grove, breede
heupen tegen de bidstoelen niet gehoord
van de vrouw, die thans naast haar _staat
en met den stempel van burgerlijkheid en^
geldtrots op het weldoorvoed gezicht, op half
fedempten toon haar toevoegt: »Wil u
asjelieft opstaan, dit is mijn eigen plaats."
De dame in het zwart heft het fijubesu eden
gelaat op, ze verstaat die vrouw niet, maar
als zij de bevelende beweging der groote
gehandschoende hand heeft gezien, raadt ze
daarvan de bedoeling en een donkcrroode
blos vliegt over haar bleeke trekken.
Een seconde lang flikkeren de treurige
oogen met toornigeii gloed en sterker dan
te voren wordt de smartelijke trek om den
mond zichtbaar, als ze kalm en waardig op
staat, eenige plaatsen verder een bidstoel
omkeert en opnieuw iiederknielt.
Langzamerhand is het ochtend geworden,
schroomvallig dringt het kille, zwakke mor
genlicht de kerk binnen, n voor n worden
de lichten gedoofd, behalve de kaarsen op 't
altaar.
De nevelen hebben buiten hun strijd opge
geven tegen het zegevierende licht, zo worden
dunner en ijler en trekken ten laatste geheel
op. De eerste zonnestralen breken door en
n ervan dringt door het beschilderde
kerkraam, dat als een koning met kleurigen luis
ter praalt, te midden der eenvoudige matgla
zen over en neven zich. Gedurende eenige
opgenblikken lost dat gouden zonnestraaltje
zich op in trillende lichtgolfjcs tegen den
witten muur, dan maakt het zich weer los,
blijft een paar seconden spelend rusten op het
hoofd van het Mariabeeld en langzaam langs
't Wil ten minste wat zeggen, als meisje of als
jonge vrouw, alleen, te midden van zoo'n bende
uitgelaten en vroolijke jongens, er zoo den zwaai
onder te hebben, dat ze met je dollen, zonder
zeker respect uit het oog te verliezen.
En dan, Mie, als je bevallen was!
Wat al cadeaux dan, hè? manden met wijn,
gebak, gevogelte; ja de Hemel weet wat al meer!
Dat waren heerlijke tijden, die tijden van de
echte studenten!
Nu gelijken het haast grootvaders met slaap
mutsen!
En hoe grenzeloos diep is je verachting niet
waar, Mie? voor degenen, die professor Rosenstein
zoo typisch, de proletariers der academie" noemt.
Jij, die van eiken student weet hoe zwaar hij
weegt", zou aan die niet-vrienden van dien pro
fessor niet eens een peer a contant willen
verkoopen, of 't zou een muilpeer moeten zijn. In
elk ander geval zou-je meenen je te
compromitteeren en mompelen: stik! harde bl "
Maar, ja, we herinnerden elkaar je bevalling.
Als dan die eerste dagen voorbij waren en al de
jongelui zich in je huis verzamelden om feest te
vieren. Drommels, Mie, wat kon-je dan glooiende
fuiven geven. Wat was je dan ontzaglijk royaal.
En hoe gelukkig en tevreden zag-je er uit, als je
gasten dan plaats namen aan je tafel, die dreigde
te bezwijken onder de zwaarte van al je eigen
dommen in kristal en zilver. Dan dacht-je immers:
Dat vin-je bij jullie thuis haas niet eens zoo.
En 't is toch van jullie centjes."
En dan toen je koperen of zilveren aan zou
breken. Met welk een menschenkennis wist-je,
door mooi-gedrukte communicatiën, die aanstaande
heuglijke gebeurtenissen aan de vrinden" te doen
weten.
Hoe gratie-vol ontving-je dan de stoffelijke be
wijzen hunner deelneming; en hoe even
gratievol die deftige deputatien.
Helaas, Mie! Die oude tijden zijn vervlogen,
evenals die oude studenten en zij keeron nimmer
weer!
Wat nog wel gebleven is? Dat van de tegen
woordige oude studentjes" er nog wel eens een
's avonds bij je op de thee komt.
Ik hoop voor jou dat de jongeren, die oude
gewoonte lang in eere zullen houden en daardoor
het bewijs zullen leveren, dat er nog iets
studentikoos in hen zit.
Er is echter ook nog een tijd dat Mie zich ver
waardigt aan de ingezetenen van Utrecht te
vcrkoopen. Dat is gedurende de zomervacantie en
dan wel uitsluitend aan die ingezetenen, welke
op de eene of andere wijze met studenten in aan
raking komen.
Wat heerlijk dan, Mie, vin-je niet? om
dan onder het genot van een kommechic koffie",
of van een gla-sie root-met-suiker" over de stu
denten van vroeger, hun betrekkingen, hun gel
delijke omstandigheden, hun huwelijken
enzoovoorts te kunnen babbelen?
Om al die namen van ministers, kamerleden,
rechters, enz, enz. te kunnen uitspreken. ra-A het
zalig bewustzijn: het waren vrienden uit mijn
jeugd, ze zullen Mie eeren zoolang ze ademen."
En Mie, waarachtig, je hebt 't verdiend; je was
en. je bent een braaf wijf!
POLYDEGJIOS.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL, TE AMSTERDAM.
Het was een aardig schouwspel, dat het Grand
Tkcdtre dezer dagen aanbood. Men gaf Sneeuw
witje". Stel u voor: een mooi mcisjen, met over
vloedige blonde haren, eene lieve f'yzionomie, te
dere donkere oogon, een glimlach, afwisselend met
ernst en verlegenheid, een rank figuur, welks
lijnen door een modern korset naai- do mode
verhard worden; maar vooral gekenmerkt door
een fijn gelaatsprofiel, zoo ongemeen, dat do jonge
man, uit Vosmaers nagelaten roman, het ook
gaarne met een kieschen vingertop zou
nagelrok
het voorhoofd glijdend, brengt het, over 't
gelaat zwevend, daarop een tcedcren glimlach
vol vrede en zonneschijn.
De vrouw in het zwart heeft dat gezien en
terwijl ze met ongehuichelde toewijding naar
het zacht gelaat der Heilige Maagd opziet, is
het voor haar vurig geloovig hart of (leze, op
het Christuskind wijzend, de lippen beweegt
en fluistert: »Moii royaume n'est pas de ce
monde!"
Ootmoediger _ buigt ze het hoofd, onhoor
baar klinkt uit haar mond de bede: »Doiix
Jésus, je t'implore, donne moi l'liumilité!"
eu de harde uitdrukking op haar gelaat maakt
plaats voor een vrediger, liefelijker trek die
daarop blijft rusten, zoolang de pas begonnen
mis duurt.
De gebruikelijke ceremoniën worden ver
richt en langzaam loopt de plechtigheid ten
einde. De priester spreekt het »hoc est enini
corpus nieum," de woorden der wijding, uit;
telkens klinkt de schel, luid en klankrijk,
drie maal, als de hostie opgeheven en weer
neergezet wordt de gemeente heeft zich
beknlist en berouwvol op de borst geslagen.
»Ite missa est!"
De vrouw in liet zwart is opgestaan, haar
gebedenboek overreikend aan de dame, die
achter haar heeft gezeten. Even stil en zacht
als ze gekomen is, schrijdt zij weder naar den
uitgang, langs de stoelenrijen, over den steencn
vloer, waarop de thans geheel on t waakte mor
genzon groote plekken vroolijk licht werpt.
Bij den uitgang wacht nog steeds de be
jaarde heer, die haar geleider is. Zow'ra hij
de dame in rouwgewaad ziet naderen ,
spoedt hij zich naar de deur, welke hij met
een hoffelijke buiging voor haar open houdt
en als ze hem sfrijklings voorbijgaat fluiste
ren zijn lippen zacht en eerbiedig: «Majesté!"
Want zij die daar gaat, is Eugénie de
Montijo, eenmaal Keizerin van Frankrijk.
ken hebben: stel u haar vóór in een
operettenhofstoet, geschilderd met de verwen van het
plompste burleske. En gij zult nog een leven
diger indruk krijgen, wanneer ge bedenkt, dat
dit meisjen, de titelrol vervullend, tevens is de
schrijfster en toonzetster van het ten tooneele
gevoerde stuk: gij zult haar houding nog beter
verklaren. Princes Sneeuwwitje weet zich tegen
over dien ruw belachelijken vader, die haar een
behaagzieke waschvrouw tot stiefmoeder gegeven
heelt, tegenover dien stokouden, grijzen weduw
naar, Vorst IIuliaTiuk, dien men haar tot man
bestemd heeft, niet goed te gedragen ; Mejufvrouw
Elise van Biene is, bij de leemten, hier en daar
in aktie en gesprek, en tegenover veel laffe grap
pen, die voor het domme publiek bestemd zijn,
in 't onzekere, of zij wel een goed, harmoniesch
tooneelstuk geleverd heeft.
De Heer Joh. M. Coenen heeft zijn talent en
zijn naam wel willen leenen, om de orchestratie
te bezorgen, de Heer Saalborn heeft de regie
wel ontworpen en bewaakt, de Heer Mutters,
Mw. Albregt, Mw. van Beern-Kapper, Mw.
Vcrstraeten, spelen met lust en ijver de minder of
meer belangrijke rollen, schijnen dus de overtui
ging te hebben, dat deze oorspronke
lijke Operette" pakken" kan: maar het is
toch niet zeker. De mindere goden op het
het tooneel lachen wel nog altijd om wat als
komische zetten bedoeld is ; maar door de zaal
gaat nu en dan een ijskoude bries, die alleen
onderbroken wordt door het gelach van een dienst
meid, een kind of een paar onnoozele halzen van
jongens.
Men kan dus nooit weten, of de offers van
goede smaak, rationeele kunst, en béter-weten, die
hier gebracht zijn, wel werkelijk door een succes
worden opgewogen. En de lieve, welopgevoede,
begaafde Elise van Biene heeft gelijk hieraan te
twijfelen. Zij heeft zich genoeg afgebogen; J.vanBicne
(de Koning), Mutters (Vorst Habakiik), zijn zoon
(Lageraan) hebben, zoo veel zij konden, bij hun
staart omgesprongen; Mevr. van Bcem-Kappor
heeft in groote mate de waschvrouw door de
Koninginncn-epidcrm laten hccnschemercn maar
bot echt, treffend komieke is niet verkregen. De
dichteres heeft zich niet diep genoeg in haar
onderwerp verloren, heeft zich de toestanden niet
duidelijk genoeg voor oogen gesteld; heeft te veel
buiten af gekopieerd wat zij hier en daar in
tooneclstukkcn heeft zien vertoonen; van melodie
fragmenten heeft opgevangen.
Do kostumen verwezen ons, vooral wanneer men
de mannelijke hoofddeksels raadpleegt, naar de
eerste helft der XVIe Eeuw;maar er komen uit
drukkingen in het werk voor, die aan een veel
vroeger tijdperk ontleend zijn. Ook de bepaling
der eigennamen wijst niet op een systeem. En
ongelukkigerwijze, wordt dit onhistorische,
ongcpnecizeerde vau het tafereel niet ontbeerlijk ge
maakt door eene frissehe naïviteit, door een natuur
lijken eenvoud, om wier wille men bij de fee van
bet sprookjon" don historischen prolessorstabbaart
zeer gaarne mist.
Voeg bij bet boven aangegevene eene groote
onbekendheid met het instrument, dat mon ge
hanteerd heeft den taalvorm; een volkomen
vreemdelingschap in de fijne grepen en zelfs in
de oppervlakkigste regelen der dichtkunst en
ge zult gevoelen, dat de toejuiching maar zeer
voorwaardelijk kan zijn. Evenwel, ik haast mij 't
er bij te voegen: ce qui ne ménte jifis qii on
Ie dise, on Ie chante, en ik beken gaarne, dat
de musicienne de leemten, fouten en onvastheden
dor dichteres, zoo veel zij kon* verbeterd heeft.
(jaarne betuig ik ook, dat het .'ie bedrijf
ver het aardigste is, en dat men verkeerd doet,
na hot tweede, den schouwburg te verlaten. Dat
wintcrgezicht, dio aardmannetjcns, die zeven
kleine jongens, met hun hoog en helder klinkend
! choor, en het lieve Sneeuwwitje iu hun midden,
dat alles was werkelijk zeer te genieten.
Mej. Elise van Biene. die aan hare groote
natuurgavcn, lust en ijver paart om zich met de
geheimenissen der kunst volkomen vertrouwd te
maken, oen jonger lid van het talrijk huisgezin
van vader Van Biene, met Boas en Judols een
maal bouwhefc; van den Salon- des Varittés, een
i schrander en beschaafd meisjen, wie het ook aau
! feu saeréniet ontbreekt, heeft, naar 't zich laat
aanzien, een schoone toekomst, maar om als
tooneeldiehtcres op te treden, om harmonische
l zangspelon te kunnen schrijven, zal zij do
wetonI schap der kunst met veel meer volledigheid in
zich op moeten nemen, dan tot dus-ver het
\ geval blijkt geweest te zijn.
27 D.''88. ALE. Tit.
L1TOL1TS ESCADKOX VOLAXT.
De Opéra-comiqnc te Parijs heeft de vorige week
eene nonvcanté" gegeven, die eigenlijk niet zoo
heel nieuw is. lieeds in IbO'i sprak men van
Litolffs Jvrai/ron volant de In lt<in<'; en de tekst,
van d'P.nncry en Bn'sil, is waarschijnlijk reeds een
omwcrkiiifc vau een nog' onderen comcdicrckst.
Hcuri Lifoliïis nu zeventig jaar oud ; ziju verleden
is zeer afwisselend, zolfs romantisch geweest. Te
Londen geboren, als de zoon vau een Elzasser
officier, die krijgsgevangene was en eene Kngclsohc
vrouw getrouwd had, was hij op 17jarigen leeftijd
al een vrij goed pianist. Hij trouwde foeu iu 't
geheim met ecu meisje van 10 jaar, eu vluchtte
niet haar naar Parijs. IIij vond daar geen brood.
vertrok naar Melnn en leed ook daar gebrek, tot
hem de tenor Dnprez ontdekte, die hem als uit
stekend Beethoveuspeler waardeerde, en hem mee
nam naar Parijs. Litolil' speelde daar, gaf les eu
componeerde, 'liet zich van ziju vrouw scheiden en
maakte als virtuoos kniistreizen. In l v~>0 trouwde
hij te Jïrunswijk met de weduwe vau een yroot
mu/.iekuitgever, Meier. Hij bleef daar wonen, werd
/elf (lifuwer en bleef eomponeeren. De uilrrcrer
der bekende edition Lit.olll' is ziju stiefzoon, door
hem geadopteerd. Theodor Litolil', wien hij in ! s(>;2
de /aak overliet. Hij liet, zieh ook van de weduwe
Meier scheiden, trouwde weer, en later nog- eens.
Hij woonde na het tweede huwelijk weer Ie Pavijs,
componeerde er en was in kunstkriiig-en zeer bekend.
(Irooto opera's gelukten hem niet goed; de ope
rette een weinig' beter. 7iju J/cln/se el Abeilitnl,
1S72, had succes: alleen het uiterst gewaagde van
den tekst, is oorzaak dat het stuk niet verder dan
het boulevard-theater kwam. Zijn groote opera Les
Templicrs, is een paar jaar geleden te Brussel ge
monteerd; met matig succes. Het mag dus ver
wondering wekken, dat na zulke antecedenten de
opéra-comique toch een oud werk vau dezen com
ponist heeft willen opvoeren. Het succes is dan.
ook niet groot geweest. Het werk was gracieus,
maar niet treffend. Wel is waar werd er ecu be
koorlijke instrumentale introductie tot, de tweede
acte en later eene barytou-aria gebisseerd, maar
dat was alles. Litolfl' huldigt wel ongeveer de
nieuwere beginselen, aansluiting van de muziek
aau den tekst, uitsluiting' van nuttcloozc
kuustvertooningcu, maar zijn hoofdmomenten ziju niet
krachtig- genoeg. De tekst op zich zelf is niet
slecht, maar niet altoos even duidelijk, liet vlie
gend cscadrou" ziju de hofdames van koningin
Catherina de Medicis; deze wil door middel der
dames de vijandige edelen van de partij van Guise
laten uithooren. Maar de toeleg mislukt; de drie
hofdames, in plaats van enkel te coqtictteeren,
verliezen haar hart aau de drie ridders, ontdekken
niets vau hetgeen zij ontdekken moesten, cu laten
zich de plannen der koningin-moeder ontfutselen.
lu de vrouwelijke hoofdrol trad Mad. Vaillant
Couturier op, die tot nog toe enkel graud-opéra
gezongen had, te Brussel en elders, /ij is mooi,
en een goede actrice, maar de zangpartij is uiterst
zwaar voor hare middelen geschreven. Als tenor
trad Dupuy op, die zich tot heden alleen in de
Dame Blanche had doen hooreu. ook goed acteur,
maar in een zwakke rol.
De volgende nouveauléder Opéra-comiquc, die
wellicht niet lang op zich zal laten wachten, is
Massenct's Esrlarmonde, die in alle opzichten nieuw
is, zelfs, naar de laatste berichten, nog niet eens
voltooid.
Le Livre d'or, de la Comtcsse Diane.
Paris, Paul Ollendorff, 188!). (202 pag.)
Een allerliefst bock, dat van anderen in n
opzicht, zich onderscheidt. liet is niet geschreven,
maar ontstaan, en dit heeft heel wat te beteekenen.
Zij, die mot de franscbe letterkunde vertrouwd
zijn, zullen la Comtcsse Diane, schrijfster van Les
Maximes de la V ie zich herinneren. Dit werk
hoeft bij onze naburen, zoo bevoegde rechters op
het gebied der kort saamgevatte, schitterend
ingekleedo, geestig afgeronde spreuk, voor goed post
gevat. Oru strijd beijverde men zich er de aandacht
op te vestigen. In den lofzang vindt men de meest
bekende namen der fransche critiek, die, waar
zij het noodig oordeelt, zoo onverbiddelijk streng
zijn kan: Francisquc Sarcey, Armand de Pont
martin, Maxime tiaucher, Jules Lemaitre, Paul
Deschanel, Jules Claretie, Louis Ulbach. De een
parigheid van het huldebetoon gaf de lïcvue Lit-,
térairc et artistique (April 1887) aanleiding tot
een opstel: Autour d'un Lii;re getiteld, dat de
verschillende doch eenstemmige oordeelvellingen
tot oen krans samenwond.
Le Licre d'or nu heeft de Comtcsse Diane tot
samenstelster. Zijne wording wordt ons meege
deeld door Gaston Bcrgcret, in eene voorrede, die
tevens een blik doet slaan in het salonleven der
Franscbe aristocratie van geboorte en van geest.
Kent gij de petits pnjricrs 'l Zoo niet, ziehier
hoe dit spel, bij uitstek geschikt om den kwink
slag, bet vernuft, de gevatheid te tooncn, in
zijnwerk gaat. Een niet te groot aantal personen,
aan elkander niet te vreemd, zijn vertrouwelijk,
bij het gedempte schijnsel ccncr lamp aan eene
tafel gezeten. Wat men wil, is elkander vriend
schappelijk op de proef stollen, een wedstrijd
opericn in de kunst om een geestelijk vuurwerk af
te steken. De vraag des ecncii zal door den
ander beantwoord moeten worden. Beider incog
nito echter wordt bewaard, want de van persoon
lijk adres voorziene vraag is. gelijk het antwoord,
ongeteckcnd. Beide omvangt een mand, die tot
middelpunt dor vertrouwelijke gedachtewisseling
dient. Straks echter zal het lichte en vluchtige
weefsel aau eene oordeelvelling worden blootge
steld, die zoo al niet meedoogcnloos is, er dan
toch allen schijn vau heeft. Over de mand, die
zoo velerlei gaven bergt, oefent de gastvrouw hei
toezicht. In beginsel is ook zij tot geheimhouding
verplicht, waar zij, do vragen» en antwoorden met
luider stom voorlezende, hunne herkomst vermoe
den of gissen kan. Maar nu en dan bezwijken
beginselen wel eens voor den goed geslaagden
aanval ucncr geestige wending. Dan is een oog
wenk voldoende om het geheim te verraden, en
de naam van den of de schuldige, wordt aan de
luide toejuichingen van gansch den vroolijken kring
prijsgegeven. Soms ook worden de slachtoffers
niet persoonlijk gekozen, maar zijn do vragen aan
algemeen adres. In dit geval heeft ieder zijne
bijdrage te leveren, goedschiks of kwaadschiks, en
geven do gemeenschappelijke antwoorden het blijk,
! boe do muze bare gunstelingen beschermt.
Van beide die methodes is het Livre d'Or het
uitvloeisel, want de best geslaagde, soms minst
verwachte antwoorden op de meest afwisselende
vragen vindt ge hier verecnigd. Dat de eer dezer
blijvende herinnering slechts aan eene keur ten deel
viel, spreekt van zelf.
Eene persoonsaanwijzing, in don vorm van een
sleutel tot de initialen in liet boek vermeld, gaat
daaraan vooraf. Wij zien daaruit wie beurtelings
in den salon der eomtcssc Diane aan het rappe
cdachteuspel deelnamen, ('armen Sylva. Lord
jloughton, .loseph liertrand, lleuri Martin. Felixde
j Sauiey. Sully Prudhomme, (,'harles Tissot, om
\ slechts enkele ook in het buiten and bekende
namen te noemen trekken onmiddellijk do aan
dacht. Naast de Académie fraucaise en het lustitut,
die zoo schitterend zijn vertegenwoordigd, hebben
nog velen bijgedragen, iu zoo doorluchtig gezel
schap geenszins misplaatst. Aller kenmerk is de
zucht om slag op slag, ecu sprank vau geest, een
vonk te doen spatten, die verschijnt, verdwijnt, na
i hart, gemoed, verbeelding, getroffen te hebben.
Wie pijnlijk zwaarmoedig ontleedt, wie deftig
! afgemeten betoogt, wie bewijsgronden zoekt en
stelsels bouwt, vindt hier zijiie gading niet. De
lichtgevederde Franselie vaardigheid ontplooit hier
hare wieken. Maar zij doet bet met zooveel gratie
l en zwier, met zooveel ingeschapen bevalligheid en
zoo weinig aanmatiging, dat men onwillekeurig de
lenigheid harer zegswijs en de gemakkelijkheid
harer vlucht benijdt en volgt.
Enkele voorbeelden slechts, ten einde het be
vallige bockske niet al te zeer te plunderen.