De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 30 december pagina 3

30 december 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 601 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. G\j herinnert u het madrigal van Frangois I: "N Souvent dame yarie Bien fol est qui s'y fie. Welnu, eene dame heeft zich gewroken. Quel est Ie plus volage de l'homme ou de la femme ? Homme souvent varie, hien femme est qui s'y fie, antwoordt zij. Stel, men vraagt u: wat is de eerste plicht ? Een oningewijde gaat nauwgezet zoeken: Zijne ouders te eeren ?; het vaderland te dienen ?! nut te stichten ? Mis, luister maar: Quel est Ie premier devoir? Se présenter par la tête en venant au monde. Inderdaad, een vroegere plicht is kwalijk denk baar. Verlangt ge een zweepslag, die velen dienstig z\jn kan? Qu'espère Vorgueil? Qu'au jugement dernier on se souviendra de ses quatre quartiers. Zijt gij thuis in de Fransche spraakleer? Op gepast dan: Quel est Ie régime qui conviendrait Ie mieux a la France? Celui qui s'accorderait avec son sujet. Indien iemand in gemengd gezelschap vragen mocht: wat een wonder is? zou men lichtelijk in de klem kunnen komen. Hier gesêhiedt dit zoo gemakkelijk niet: Qu'est ce qu'un miracle ? Qu'un et un fassent onze. Daarmede kan de stroefste rechtzinnigheid vrede hebben, want het hangt maar van de plaatsing af en het wonder is er. De spreuk: perfide comme Tonde herinnert gij u. Wenscht ge een onvertaalbare woordspeling ? Vite un proverbe bien féminin ? Perfide comme blonde. Stellig eene aantijging, van brunettes uitgegaan. Een ander woordenspel, maar onschuldiger: Que dit Ie Coeur ? Tic tac, et non tactique. Langzamerhand begint ge gewapend te worden, Welnu, bedenk u eens goed. Wat zoudt ge wel het snelst vergeten? Qu'est ce qu'on oublie Ie plus vite ? Sa veuve. Men zou oppervlakkig meenen, dat hier van vergeten worden sprake is. Als men over de eerste verbijstering heen is, een onbetaalbaar devies voor levensverzekeringmaatschappijen! Twee lastige vragen, met gelukkige oplossingen. Si tous les cliemins mènent a Home, lequel faut prendre pour n'y point aller. N'importe lequel, pourvu qu'on y marche a reculons. Que fericz vous si vous ties sur Ie point ffêtre perdu ? Des cérémonies. Ten slotte eene voor u, dames. Comment se punit-on soi-même. En boudant. En eene voor u, heeren. Qu'esi ce que la politique ? L'art d'accommoder les restes. 1) In de veel te weinig gelezen en nog minder behartigde kleine geschriften van Lord Baco of Verulam vindt men er een over de kunst om gesprekken te voeren: Of Discourse. De Kanselier zegt daarin : The honourablest part ot Talk, is to give the Occasion, and again to moderate and pass to somowhat else; for then a man leads the Dance. It is good, in Discourse and speech of conversation, to vary, and intermingle speech, of the present occasion with arguments; Tales with Reasons; asking of questions with telling of opinions; and jest with Eatnest; for it is a dull Thing to tire, and, as we say now, to jade, anything too far." 2) Het is als had de Comtesse Diane deze opmer kingen van den Engelschen wijsgeer tot richtsnoer in haar salon genomen. Van oudsher zijn de Franschen meesters in de kunst van gezelligen kout en hoffelijke ontvangst. Het kon, naar het voorkomt, geen kwaad, indien wij in dit twee ledig opzicht ietwat meer bij hen ter school gin gen. Geest is niet het eigendom van een bepaal den landaard, doch, waar hij zich bevinden moge, moet hij gelegenheid hebben zich te uiten. Anders zweeft het vlugge godenkind weg en laat u juist den tijd om het, verlangend, na te oogen. Sober als het is, stelt het bij zijne gunstelingen met bitter weinig zich tevreden: wat goeden wil, wat jokkernij, wat speelsch vernuft, wat slag om on verwachte tegenstellingen te grijpen. Daarentegen is het de gezworen vijand van al hetgeen herinnert aan deftige gemaaktheid, aan waanwijze betweterij, aan ingebeelde laatdunkendheid Zijn eerste voor schrift is: laat het diepgevoelde besef uwer over wegende meerderheid aan de deur, en voorzie u van licht wapentuig in het sierlijk worstelperk. Handelde men meer daarnaar, wie weet of er, ook meenens, niet minder bitter getwist en ge streden worden zou. Want om te eindigen met een woord van Rumenië's beminnelijke koningin, door de Comtesse Diane vertolkt; Qu'est ce qu'une querelle? Parfois une différence de vocabulaire. A. J. A. L. 1) Het spel, waarvan dit boek het uitvloeisel is, schijnt inheemsch in de hooge kringen der fransche hoofdstad. In zijne hoogst belangrijke Souvenirs diplomatiqiies deelt de heer G. Rothan, gezant van Frankrijk bij het Wurtembergsche Hof in 1857, de navolgende aardige anecdote mede (Revue des deux Mondes, l Dec. 1888 p. 580): Er is sprake van een bezoek, door Napoleon III gebracht aan den Koning van Wurtemberg, bij welke gelegenheid hij wijlen onze Koningin Sophie in Stuttgart aantrof: L'empereur introduisit a la Cour de Wurtemberg un jeu dans lequel il excellait: c'était celui des demandes et des r ponses. Il rivalisait d'esprit, Ie crayon a la main, avec la reine Sophie et la princesse Olga ; c'étaient des feux roulans de spirituelies reparties. J'ai toujours regrettéde ne pas les avoir recueillies sur mes tablettes. Après Ie départ de l'empereur, Ie jeu devint un engouement. Dés qu'on entrait dans un salon, on vous présentait un crayon et une feuille de papier, et sans respirer, il fallait s'exécuter. Un soir, chez la princesse Galitzin, e fus la cause d'un petit moi, J'étais tombe sur la demande: Savez-vous oublier"? Je répondis bravement, en voyant en face de moi l'héritier du tröne: Lorsque je serai roij j'oublierai les injures faites au duc d'Orléans". Je faisais allusion au prince royal, qui se plaignait parfois, et non sans motif, d'être méconnu par son père et ses entours. Le baron de Meyendorf, Ie secrétaire de la légation de Russie, qui procédait au d pouillement et a la lecture des petits papiers, fut effarouchéde la réponse ; il essaya d'escamoter Ie bulletin. Qu'est-ce ?" demanda la princesse royale. Rien madame," répondit M. de Meyendorf de plus en plus troublë. Donnez-moi Ie papier. Je veux savoir ce qu'on a crit," répliqua-t-elle impérativement en tendant la main. Qnand sa curiosité, si gauchement mise en veil, fut satisfaite, elle se retourna vers moi et me dit en riant: Je ne sais de qui est la réponse, taais je m'imagine qu'elle est d'un diplomate". 2) Bacon's Essays and wisdom of the ancients. (Ed. Montagu) blz. 120. NIEUWE UITGAVEN IN GRIEKENLAND. Nu de belangstelling in Helleensche taal- en letterkunde bij velen in ons land is gewekt, kan het zijn nut hebben van tijd tot tijd te wijzen op het een en ander, dat in Griekenland hot licbt ziet, en dat bewijst, met welk eenen ernst men e»- zich op toelegt, de Grieksche letterkunde, die een tijd lang, en niet geheel ten onrechte, in een slechten reuk heeft gestaan, weer een iet wat beteren naam te bezorgen. De kwantiteit novellen en gedichten, die jaar lijks verschijnt, is niet gering, de kwaliteit laat menigmaal veel te wenschen over. In Smyrna, waar ook veel wordt uitgegeven, is gelijk me on langs een mijner vrienden, die sinds eenige jaren daar gevestigd is, schreef het aantal dichters legio, doch hunne poëzie is voor het meerencleel het lezen niet waard laat staan het bespreken dier poëzie. Toch moeten wij zorg dragen, dat wij niet het kind met het badwater weggooien. Tusschen voel onbeteekenends en prullerigs kan plotseling uwo aandacht getrokken worden door iets, wat van bijzonder talent getuigt, al is het dan ook geen meesterstuk, gelijk sommigen in hunne blinde in genomenheid met al wat op Griekenland betrek king heeft, het ons zouden willen doen gelooven. Ik ben volkomen bereid om de grooto voortreffe lijkheid te erkennen van Christopoulos' liederen ('), toch m, i. is het gedichtje van Deni. Kydoniotis, dat Mevr. Zwaanswijk zeer onbeholpen, en de heer Flamont zeer goed in het Nederlandsen heeft vertaald, een buitengewoon middelmatig versjes dat eiken Nederlander moet teleurstellen, wien Vondel's Konstantijntjo" op de lippen zweeft. Het verheerlijken van dergelijke middelmatigheden wekt het wantrouwen van hen, die minder goed op de hoogte zijn der letterkunde van hot bewuste land. Bij het bespreken der jongere novellisten zal ik nog een dergelijk voorbeeld aan halen. Eer ik over den jongston arbeid van Drossinis Korkawitsas e. a. spreek, wensch ik do aandacht te vestigen op eenige andere uitgaven, o. a. eene uitnemende vertaling van den Faust (eerste doel) die in het vorige jaar bij den uitgever Kaïi Beek te Athene het licht zag. Hot was niet do eerste Griekscho vertaling van Gocthe's gedicht, omstreeks denzelfden tijd was er oeno verschenen van de hand des dichters Siratigis. De vertaling, van Arist. Frovelegios, dio door Beek op voortreffelijke wijzo is uitgegeven, met do bekende houtsncden en pliotographicën (er bestaat ook eene uitgave zonder deze laatsten) van A. Kreling, is beter geslaagd dan die van Stratigis. Do laatste heeft te voel vertalingen in ancloro talen geraadpleegd. Zijne kennis van het Duitsch schoot to kort en daarom nara hij tot die andere vertalingen zijne toevlucht. Menige gansch en al onbegrepen plaats is daaraan te wijten. Op enkele kleinigheden na is do vertaling van Provelegios uitnemend. Grootendeels bedient hij zich van de meer beschaafde schrijftaal en soms zeer gelukkig (o. a. in de scène in Auerbachs Keiler) van de volkstaal. Het geestig Vorspiel auf den Theater heoft de vertaler, jammer genoeg, weggelaten, daar dit niet in direct verband staat tot het drama. Tot de uitstekendst geslaagde gedeelten behoort de monoloog van Faust: Erhabncr Gcist. du gabst mir, gabst mir alles," alleen is on blijft altijd de maat (het zijn politische verzen) beneden de statige schoonheid dor Duitsche iambcn. Over het geheel kan men het Grieksche volk slechts geluk wenschen met zulk eene goede ver tolking. Voor mij ligt het Paaschnumraer der Akropolis, eene der ontelbare Grieksche bladen. Het is, als ik wel heb, het eerste voorbeeld van eene navol ging der Summer-numbors van GrapMc en Londen Neivs, en schoon in bescheiden trant, vrij gelukkig uitgevallen. De omslag is geteekend door den Griek Lutras, trouwens de meeste tcekeningen zijn geleverd door in Griekenland wonende kunste naars slechts Rallt vertoeft in het buitenland. Over hot geheel zijn de teekeningen en de schetsen zeer goed, zoo b. v. de kunstkenner" van Oikonomos, de studies van Ralli, een zeegezicht van Porsalentis on eeno teekoning in rood krijt van Lempesis: Boerinnen van Salamis. De teekening van Lutras: In do keuken" is over het geheel goed, doch de linkerhand van don jongen, dio het deksel van de pan oplicht, is jammerlijk misteekend. Het nummer bevat vorder bijdragen van de dichters: Arist. Provelegios, Goorg. Martinelis, Souris, Kosist Palamas en Michael Arguropoulos. In proza hebben bijdragen geleverd: Moschakis, Roïdis, Panagiotidis, Welliannitis, Tsiakas, Anninos en Xenopoulos. Het nummer is de kennismaking wél waard. Ik sluit dit artikel met do vermelding van oen paar boeken op wetenschappelijk gebied: Oinologiha van Rousopoulos, een boek over den wijn. De schrijver, een bekend scheikundige in Grie kenland, die ook eene korte handleiding over chemie schreef, geeft hierin studiën over wijnbereiding, over het bewaren van wijnen, etc. Wie wat meer wil weten aangaande den ritinitis (vino rezinato), den wijn dien de meeste vreemdelingen zoo afschuwelijk vinden, kan op pag, 111, etc. van dit boek zijne weetgierigheid bevredigd zien. Het boek verscheen bij Karl Beek. Verder zag het licht de zestiende uitgave der vertaling van Büchner's Kracht en Stof" de vertaling is van de hand van den heer Pharmakopoulos. J. VAN MEEWESTEYN. (*) Dezen dichter noem ik, omdat ik zijne lie deren het sprekendst voorbeeld van uitnemende lyriek in de Helleensche literatuur acht. Men zie over hem, den nieuwen Anakreon", do Gcschichte der Neugr. Litteratur van A. R. Rangab und D. Sanders" pag. 31. BibliograpMe der Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde, door Louis D. PETIT. Leiden, E. J. Brill 1888. De wunderliebliche Sage" van Flos und Blancflos", die uit louter bloemengcur en lichtstralen geweven stof" door Diederic van Assenede, in de tweede helft dor XlIIe Eeuw, op verzoek van de zwartoogige Vlaamsche Gravin Margriet in de bekoorlijke taalvormen van zijn tijd over gebracht, plach Hoffmann van Fallerslebon in geest drift te zetten. Men verwijt dezen voortrcfiijken apostel onzer middeleeuwsche kunst, dat zijne liefde te ver is gegaan, toen hij den tent wat regularizeerde naar de thands bekende wetten der middelned. spraakkunst, en Jonckbloet acht ook de bewerking van Diederic niet fraayer dan de Fransche origineelen, voor zoo ver die bekend zijn ! maar in ieder geval weten wij nu sedert een halve eeuw, dat do Middelnederlandsche gedichten zin-, zaak- en zangrijke kunstwerken zijn, die verdienen gelezen, genoten, gekommontaricerd en, in hunne artistischo wetten, bestudeerd to worden. Ziet hier ondertusschen wat de onafhankelijkste, niet akademiesch bevooroordeelde, oordeelkundige- en geleerde biografie- on anthologieschrijver onzer letterkunde, in 1821, nog van dat zelfde Floris en do Blancoflocr''gotuigt: Diderik van Assenedo... vervaardigde in het laatst dor dertiende of' begin der veertiende eeuw eene berijmde vertaling van den roman.. . Men kan denken wat een allerelendigst voortbrengsel uit de tedoro kindsheid on/er letterkunde dit zijn moet; het hooft niot eens gelijk Molis Stoke, eenige historische waarde. De hoeren Willems on Visscher hobbon ons do moeite uitgewonnen onzon lezeren iets van dat walglijk wanschepsel onder hot oog to brengen.'' Zoo sprak men in 1821, en toon weinige jaren lator Ilofl'mann hierheen kwam, om meer derge lijke wanschepscls" op to sporen, werd hij door de Universiteits-hoogleeraren mecsmuilend ont vangen. En zie nu eens: het boek, waar ik boven den titel van afschrijf, niets bevattend dan eene nomenklatuur van zulke allcrelendigste voortbrengsels'' onzer letterkunde, met optelling der geschied- en leerboeken, aan die produkteii gewijd, is een deel van moer dan 300 bladzijden, groot 80.; de vervaardiger is tot zijn taak gelokt door een prijsvraag van do Koninklijke vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde ' en werd, naar verdienste, door dit lichaam met een gouden medaille" beloond. Indien de rijke literatuur der Europeesche Middeleeuwen ten onzent nog niet genoeg in hare wijsgeerige en u'stketischo beteekenis, wat den inhoud betreft, gekend wordt en dat zelfs de mannen van het vak, met geringe uitzondering, daaraan nog weinig gedaan hebben ook dit zal allengs beter worden. Toen ik de Heems kinderen", Karel en Elegast" en Floris en Blancefioor" in nieuwer taalvormen overbrachten het eerste en verhevensto dezer gedichten nog op andere wijze genietbaar trachtte te maken voor onzen tijdgenoot, schreef Jonckbloet mij: Ik verheug me dat gij dit gedeelte van de bearbeiding onzer oude dichters op u neemt," en hij bewees met daden de oprechtheid dezer betui ging, door naauwkeurig, vaers voor vaers, mijne overzetting van don Floris'' en hoe Coninc i Care l" uit stelen ging, na te lezen en wat Hooft j noemde te betuttelen. Een brcede polemiek bond Prof. Bonnans mot hem aan over de theorie der middeleeuwsche vaerzen. Die zelfde walglijke wanschcpsols'1, dat kroupelrijm, waar AVitsen Geysbeek en zijn Hooggeleerde tijdgenoten slechts minachting of, op zijn hoogst, eenige nieuwsgie righeid voor over hadden, leverden stof voor de ernstigste wetenschappelijke processen. Prof'. Lulofs, de laatste der Abcnceragcn van de oude school, begon, in een zijner zoo omslachtig betitelde boeken, oen weinig do huik naar den wind te hangen en dorst reeds van een vroegen bloei" onzer letterkunde, een bloei, voorafgaande nog aan het Rederijkerstijdvak spreken; maar had het ongeluk Maerlant zijne vereering to wij den,als vertegenwoordiger van den aller?vroegsten" bloei, en daar had men, onder het jongere ge slacht, do poppen aan het dansen. De vaardigste en scherpste hunner pennen, in dienst van een artistiekcn geest en vlug verkregen geleerdheid, viel den Groninger Iloogleeraar aan, die, als be zield declamator",nog al gemeend had, dat hij juist i do man was om het met de jonge lui goed te kunnen maken, en ook werkelijk goed te hebben gemaakt. Maar, helaas, het leek naar niets. Jonckbloet, het spoor drukkend van Iloffmann von Fallersleben en Paulin Paris, ging Professor Lulofs geweldig te lijf. Wist de Groninger dan niet, dat het Lyrisrae en do Epopee, bij allo volken aan het Didaktisme voorafgaat 'i Dat pedante didaktisme ! Dio burgerlijkheid ! Die miskenning van de Ridderlijke beschaving! Qui me donncra a manger un bourgeois l" riep Jonckbloet, met den franschen Middeleeuwer, uit, en op een toon, als of hij niet uit liefde Prof. Lulof's-zolvon had willen opeten. Wanneer iemant niet zelf ongevoelig met de tijd is meegegaan, en men gaat slechts uit politiek, uit lafhartigheid, of uit verdraagzaamheid er toe over, in de manier der jongeren te schilderen of te schrijven, dan maakt men het ongelukkigst denkbare figuur. Veel beter is het dan nog maar, als de onverbeterlijke AVitsen Geysbeek, den laatsten adem uit te blazen, met de woorden op de lippen: De snoek was toch niet gaar!" Na de aktie is natuurlijk reaktie gekomen: Jonckbloet heeft, tot verschaling-wekkens toe, water in zijn wijn gedaan, en Dr. Ten Brink heeft te-recht aangetoond, dat ónze letterkunde in de middeleeuwen op verre na de vergelijking met de Fransche niet kon doorstaan. Maar toch zij is er, en gelijk zij is, vindt men er een sprekenden spiegel in van onze beschaving, van den ontwik kelingsgang onzer ideën; al hebben de middel eeuwsche dichters zich niet afgetobd in het ver halen en beoordeelen der nederlandsche geschiedfeiten. De Heer Louis D. Petit nu opent ons het kunst kabinet van al die middeleeuwsch nederlandsche letterwerken. Met een naauwgezetten ijver, die door zijn scherpzinnigheid en zijne kennis van de stof geëvenaard wordt, hangt hij ons het tafereel op onzer geheelo middelnederlandsche Letterkunde, gelijk zij omgeven is van geschriften over haar taal en van opstellen, dio hare waarde toelichten. 't Is waar, in dit kunstkabinet zijn de ten-toongestelde voorwerpen omsluyerd, maar do hoofd vormen zijn toch herkenbaar en verlokken tot kennismaking. Die lettergewrochten klimmen tot een cijfer van 1152 en hunne onderwerpen zijn volgendcrwijze geklassificeerd. De Heer Petit begint met de Taalkunde : hare geschiedenis; de spraakleer, den vaersbouw; dan twee hoofdstukken, aan textkritiek en woor denboeken gewijd. De Tweede Afdeeling, Let terkunde, omvat dezer geschiedenis, biografiën van schrijvers, bibliografie, van boeken en hand schriften ; eindelijk textuitgavon in deze volg orde : A'erzamelingen, bloemlezingen, de Germaansche sagen, de romans (Klassieke, Frankische, Brilsche, Oosterschc). de diertafel, de geestelijke gedichten, Maerlant, rijmchronijken, didaktiek (?school van Maerlant"), kleinere verhalen, liede ren, schouwspelen, eindelijk : prozawerken. Een uitgebreid Register draagt tot een vrucht baar gebruik van het naar een voortreflijke methode bewerkt boek 'grootelijks bij. Bij de doorblading merkte ik op (al klinkt de bekentenis wat naïef), dat J. de Buscoos (Ilezcnmans) Madclgijs" door mij uitgegeven, niet in hot boek voorkomt; ook wordt er in gemist mijne vertaling, in de oorspronkelijke maat, van Orphaon en de goede Lympiose" en ook Nolets bewerking van Beatrijs". Ook merk ik op, dat, naar den raad van De A'rics on Jonckbloet. de tweede uitgave mijner 4 verhalen Kaarlingscho", niet Karo lingische" getiteld is. Met den besten wensch om verspreiding van van zijn middelnederlandsche Bibliografie een uitmuntend middel om de waardeering van onzen lotterschat te bevorderen en door zijn beoefening onzo beschaving, d. i. o. a. do breedheid onzer historicbcschouwing te bevorderen neem ik af scheid van den lieer Petit on zeg hem tot weer ziens'1, wanneer het alfabetiesch register zal ver schenen zijn op zijn meesterlijken katalogus der bibliotheek van do Leidsche Maatschappij. 27 Okt. '88. AI.B. TH. BEGRAAFPLAATSEN VAN MIEREN, door G. II. SCIINEIDÜH. (1) Niet alleen houden de mieren er kerkhoven, maar ook begrafenisplechtigheden op na. Dit is een der jongste ontdekkingen op het gebied der natuurlijke historie. AVij hebben in den nienweren tijd zooveel loeren kennen aangaande deze, de aarde bij ontelbare milliardcn bewonende, vliesvleugelige insecten, wier zeden en gebruiken zooveel overeenkomst met die der meuschen vertoonen, dat men lichtelijk in ver zoeking zou kunnen komen, zich over niets meer, wat aangaande hen wordt medegedeeld, to ver bazen, en bij die dieren het ondenkbaarsto voor mogelijk te gaan houden. Dat de mieren er slaven op na honden en dat zo zich als menschen laten bedienen, is een sedert lang bekend en door liubcr. Forel, Espinas en andere natuuronderzoekers bevestigd feit, en enkele soorten zijn door hun slavcnstelsel zoo verwijfd geraakt dat ze niet meer in staat zijn zich zelf' te voeden en zonder slaven niet kunnen leven. Ze schijnen dus, evenals de beschaafde vol ken, reeds te lijden aan de gevolgen van overbeschaving. De veeteelt der mieren werd reeds meer dan honderd jaren door den abt Boisier de Sauvago waargenomen en bladluizcn als der mieren melkkoeien zijn heden ten dago zelfs aan eiken burgerschool-leerling bekend. Van koren inzamelende mieren gewagen reeds do oudste schrijvers, zooals Hesiodus, Cicero, Plinius e. a. en Alrgilius vergelijkt de met schatten beladen vluchtelingen uit Trqjo met een optocht van koren-inzamelende mieren. Dat er zulke mieren zelfs inEuropa(op denMont-Salève bijGcnévejworden gevonden, is ontdekt door den Zwitscrschen natuur onderzoeker Forel, en do bh. Cook en Lincecum hebben in Amerika mieren gevonden, die geregel den akkerbouw drijven. De voortreffelijke Zwitsersche waarnemer Forel is van meening dat de insectenwereld in de mier het toppunt van intelligentie bereikt, evenals zulks bij de gewervelde dieren met den mensch het geval is, en de uiterst koelzinnige en betrouwbare Engelsdie onderzoeker John Lubbock meent, dat men in verzoeking komt om bij de verschillende mierensoorten ontwikkelingsperioden to onder scheiden, die overeenkomen mot de hoofdperioden in do geschiedenis der menschelijke ontwikkeling (do jacht-, veeteelt-, akkerbouw-periode). Kan het dan nog verwondering baren, dat de mieren er kerkhoven op na houden en begrafenisplechtig heden organiseeren. Dit alles vindt men bij het menschelijk geslacht reeds terug in een veel vroe gere periode; dan die waarin men zich aan den landbouw wijdde. Reeds Celsus, die leefde in de tweede eeuw na Christus, beweert kerkhoven van mieren to hebben gezien, en wie zich wenscht te overtuigen van het feit, dat ook onze vaderlandsche mierensoor ten hun doeden op een daartoe bepaalde plaats begraven, behoeft slechts den omtrek van een miorennest te onderzoeken, of een hoop mieren met do noodige aarde in een groot inmaak-glas 1) Schrijver van: Do wil bij de dieren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl