Historisch Archief 1877-1940
No. 601
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
G\j herinnert u het madrigal van Frangois I:
"N Souvent dame yarie
Bien fol est qui s'y fie.
Welnu, eene dame heeft zich gewroken.
Quel est Ie plus volage de l'homme ou de la
femme ?
Homme souvent varie, hien femme est qui s'y
fie, antwoordt zij.
Stel, men vraagt u: wat is de eerste plicht ?
Een oningewijde gaat nauwgezet zoeken: Zijne
ouders te eeren ?; het vaderland te dienen ?!
nut te stichten ? Mis, luister maar:
Quel est Ie premier devoir?
Se présenter par la tête en venant au monde.
Inderdaad, een vroegere plicht is kwalijk denk
baar.
Verlangt ge een zweepslag, die velen dienstig
z\jn kan?
Qu'espère Vorgueil?
Qu'au jugement dernier on se souviendra de
ses quatre quartiers.
Zijt gij thuis in de Fransche spraakleer? Op
gepast dan:
Quel est Ie régime qui conviendrait Ie mieux
a la France?
Celui qui s'accorderait avec son sujet.
Indien iemand in gemengd gezelschap vragen
mocht: wat een wonder is? zou men lichtelijk in
de klem kunnen komen. Hier gesêhiedt dit zoo
gemakkelijk niet:
Qu'est ce qu'un miracle ?
Qu'un et un fassent onze.
Daarmede kan de stroefste rechtzinnigheid vrede
hebben, want het hangt maar van de plaatsing
af en het wonder is er.
De spreuk: perfide comme Tonde herinnert gij
u. Wenscht ge een onvertaalbare woordspeling ?
Vite un proverbe bien féminin ?
Perfide comme blonde.
Stellig eene aantijging, van brunettes uitgegaan.
Een ander woordenspel, maar onschuldiger:
Que dit Ie Coeur ?
Tic tac, et non tactique.
Langzamerhand begint ge gewapend te worden,
Welnu, bedenk u eens goed. Wat zoudt ge wel
het snelst vergeten?
Qu'est ce qu'on oublie Ie plus vite ?
Sa veuve.
Men zou oppervlakkig meenen, dat hier van
vergeten worden sprake is. Als men over de eerste
verbijstering heen is, een onbetaalbaar devies voor
levensverzekeringmaatschappijen!
Twee lastige vragen, met gelukkige oplossingen.
Si tous les cliemins mènent a Home, lequel faut
prendre pour n'y point aller.
N'importe lequel, pourvu qu'on y marche a
reculons.
Que fericz vous si vous ties sur Ie point
ffêtre perdu ?
Des cérémonies.
Ten slotte eene voor u, dames.
Comment se punit-on soi-même.
En boudant.
En eene voor u, heeren.
Qu'esi ce que la politique ?
L'art d'accommoder les restes. 1)
In de veel te weinig gelezen en nog minder
behartigde kleine geschriften van Lord Baco of
Verulam vindt men er een over de kunst om
gesprekken te voeren: Of Discourse. De Kanselier
zegt daarin : The honourablest part ot Talk, is
to give the Occasion, and again to moderate and
pass to somowhat else; for then a man leads
the Dance. It is good, in Discourse and speech
of conversation, to vary, and intermingle speech,
of the present occasion with arguments; Tales
with Reasons; asking of questions with telling
of opinions; and jest with Eatnest; for it is
a dull Thing to tire, and, as we say now, to
jade, anything too far." 2)
Het is als had de Comtesse Diane deze opmer
kingen van den Engelschen wijsgeer tot richtsnoer
in haar salon genomen. Van oudsher zijn de
Franschen meesters in de kunst van gezelligen
kout en hoffelijke ontvangst. Het kon, naar
het voorkomt, geen kwaad, indien wij in dit twee
ledig opzicht ietwat meer bij hen ter school gin
gen. Geest is niet het eigendom van een bepaal
den landaard, doch, waar hij zich bevinden moge,
moet hij gelegenheid hebben zich te uiten. Anders
zweeft het vlugge godenkind weg en laat u juist
den tijd om het, verlangend, na te oogen. Sober
als het is, stelt het bij zijne gunstelingen met
bitter weinig zich tevreden: wat goeden wil, wat
jokkernij, wat speelsch vernuft, wat slag om on
verwachte tegenstellingen te grijpen. Daarentegen
is het de gezworen vijand van al hetgeen herinnert
aan deftige gemaaktheid, aan waanwijze betweterij,
aan ingebeelde laatdunkendheid Zijn eerste voor
schrift is: laat het diepgevoelde besef uwer over
wegende meerderheid aan de deur, en voorzie u
van licht wapentuig in het sierlijk worstelperk.
Handelde men meer daarnaar, wie weet of er,
ook meenens, niet minder bitter getwist en ge
streden worden zou. Want om te eindigen met
een woord van Rumenië's beminnelijke koningin,
door de Comtesse Diane vertolkt;
Qu'est ce qu'une querelle?
Parfois une différence de vocabulaire.
A.
J. A. L.
1) Het spel, waarvan dit boek het uitvloeisel
is, schijnt inheemsch in de hooge kringen der
fransche hoofdstad. In zijne hoogst belangrijke
Souvenirs diplomatiqiies deelt de heer G. Rothan,
gezant van Frankrijk bij het Wurtembergsche Hof
in 1857, de navolgende aardige anecdote mede
(Revue des deux Mondes, l Dec. 1888 p. 580):
Er is sprake van een bezoek, door Napoleon III
gebracht aan den Koning van Wurtemberg, bij
welke gelegenheid hij wijlen onze Koningin Sophie
in Stuttgart aantrof: L'empereur introduisit a
la Cour de Wurtemberg un jeu dans lequel il
excellait: c'était celui des demandes et des r
ponses. Il rivalisait d'esprit, Ie crayon a la main,
avec la reine Sophie et la princesse Olga ; c'étaient
des feux roulans de spirituelies reparties. J'ai
toujours regrettéde ne pas les avoir recueillies
sur mes tablettes. Après Ie départ de l'empereur,
Ie jeu devint un engouement. Dés qu'on entrait
dans un salon, on vous présentait un crayon et
une feuille de papier, et sans respirer, il fallait
s'exécuter. Un soir, chez la princesse Galitzin,
e fus la cause d'un petit moi, J'étais tombe sur
la demande: Savez-vous oublier"? Je répondis
bravement, en voyant en face de moi l'héritier
du tröne: Lorsque je serai roij j'oublierai les
injures faites au duc d'Orléans". Je faisais
allusion au prince royal, qui se plaignait parfois, et
non sans motif, d'être méconnu par son père et
ses entours. Le baron de Meyendorf, Ie secrétaire
de la légation de Russie, qui procédait au d
pouillement et a la lecture des petits papiers, fut
effarouchéde la réponse ; il essaya d'escamoter
Ie bulletin. Qu'est-ce ?" demanda la princesse
royale. Rien madame," répondit M. de Meyendorf
de plus en plus troublë. Donnez-moi Ie papier.
Je veux savoir ce qu'on a crit," répliqua-t-elle
impérativement en tendant la main. Qnand sa
curiosité, si gauchement mise en veil, fut
satisfaite, elle se retourna vers moi et me dit en
riant: Je ne sais de qui est la réponse, taais
je m'imagine qu'elle est d'un diplomate".
2) Bacon's Essays and wisdom of the ancients.
(Ed. Montagu) blz. 120.
NIEUWE UITGAVEN IN GRIEKENLAND.
Nu de belangstelling in Helleensche taal- en
letterkunde bij velen in ons land is gewekt, kan
het zijn nut hebben van tijd tot tijd te wijzen op
het een en ander, dat in Griekenland hot licbt
ziet, en dat bewijst, met welk eenen ernst men
e»- zich op toelegt, de Grieksche letterkunde, die
een tijd lang, en niet geheel ten onrechte, in
een slechten reuk heeft gestaan, weer een iet
wat beteren naam te bezorgen.
De kwantiteit novellen en gedichten, die jaar
lijks verschijnt, is niet gering, de kwaliteit laat
menigmaal veel te wenschen over. In Smyrna, waar
ook veel wordt uitgegeven, is gelijk me on
langs een mijner vrienden, die sinds eenige jaren
daar gevestigd is, schreef het aantal dichters
legio, doch hunne poëzie is voor het meerencleel
het lezen niet waard laat staan het bespreken
dier poëzie.
Toch moeten wij zorg dragen, dat wij niet het
kind met het badwater weggooien. Tusschen voel
onbeteekenends en prullerigs kan plotseling uwo
aandacht getrokken worden door iets, wat van
bijzonder talent getuigt, al is het dan ook geen
meesterstuk, gelijk sommigen in hunne blinde in
genomenheid met al wat op Griekenland betrek
king heeft, het ons zouden willen doen gelooven.
Ik ben volkomen bereid om de grooto voortreffe
lijkheid te erkennen van Christopoulos' liederen ('),
toch m, i. is het gedichtje van Deni. Kydoniotis,
dat Mevr. Zwaanswijk zeer onbeholpen, en de heer
Flamont zeer goed in het Nederlandsen heeft
vertaald, een buitengewoon middelmatig versjes
dat eiken Nederlander moet teleurstellen, wien
Vondel's Konstantijntjo" op de lippen zweeft.
Het verheerlijken van dergelijke
middelmatigheden wekt het wantrouwen van hen, die minder
goed op de hoogte zijn der letterkunde van hot
bewuste land. Bij het bespreken der jongere
novellisten zal ik nog een dergelijk voorbeeld aan
halen.
Eer ik over den jongston arbeid van Drossinis
Korkawitsas e. a. spreek, wensch ik do aandacht
te vestigen op eenige andere uitgaven, o. a. eene
uitnemende vertaling van den Faust (eerste doel)
die in het vorige jaar bij den uitgever Kaïi Beek
te Athene het licht zag. Hot was niet do eerste
Griekscho vertaling van Gocthe's gedicht, omstreeks
denzelfden tijd was er oeno verschenen van de
hand des dichters Siratigis.
De vertaling, van Arist. Frovelegios, dio door
Beek op voortreffelijke wijzo is uitgegeven, met
do bekende houtsncden en pliotographicën (er
bestaat ook eene uitgave zonder deze laatsten)
van A. Kreling, is beter geslaagd dan die van
Stratigis. Do laatste heeft te voel vertalingen in
ancloro talen geraadpleegd.
Zijne kennis van het Duitsch schoot to kort en
daarom nara hij tot die andere vertalingen zijne
toevlucht. Menige gansch en al onbegrepen plaats
is daaraan te wijten.
Op enkele kleinigheden na is do vertaling van
Provelegios uitnemend. Grootendeels bedient hij
zich van de meer beschaafde schrijftaal en soms
zeer gelukkig (o. a. in de scène in Auerbachs
Keiler) van de volkstaal.
Het geestig Vorspiel auf den Theater heoft de
vertaler, jammer genoeg, weggelaten, daar dit niet
in direct verband staat tot het drama.
Tot de uitstekendst geslaagde gedeelten behoort
de monoloog van Faust: Erhabncr Gcist. du
gabst mir, gabst mir alles," alleen is on blijft
altijd de maat (het zijn politische verzen) beneden
de statige schoonheid dor Duitsche iambcn.
Over het geheel kan men het Grieksche volk
slechts geluk wenschen met zulk eene goede ver
tolking.
Voor mij ligt het Paaschnumraer der Akropolis,
eene der ontelbare Grieksche bladen. Het is, als
ik wel heb, het eerste voorbeeld van eene navol
ging der Summer-numbors van GrapMc en Londen
Neivs, en schoon in bescheiden trant, vrij gelukkig
uitgevallen. De omslag is geteekend door den
Griek Lutras, trouwens de meeste tcekeningen
zijn geleverd door in Griekenland wonende kunste
naars slechts Rallt vertoeft in het buitenland.
Over hot geheel zijn de teekeningen en de
schetsen zeer goed, zoo b. v. de kunstkenner"
van Oikonomos, de studies van Ralli, een
zeegezicht van Porsalentis on eeno teekoning in rood
krijt van Lempesis: Boerinnen van Salamis. De
teekening van Lutras: In do keuken" is over
het geheel goed, doch de linkerhand van don
jongen, dio het deksel van de pan oplicht, is
jammerlijk misteekend.
Het nummer bevat vorder bijdragen van de
dichters: Arist. Provelegios, Goorg. Martinelis,
Souris, Kosist Palamas en Michael Arguropoulos.
In proza hebben bijdragen geleverd: Moschakis,
Roïdis, Panagiotidis, Welliannitis, Tsiakas, Anninos
en Xenopoulos.
Het nummer is de kennismaking wél waard.
Ik sluit dit artikel met do vermelding van oen
paar boeken op wetenschappelijk gebied:
Oinologiha van Rousopoulos, een boek over den wijn.
De schrijver, een bekend scheikundige in Grie
kenland, die ook eene korte handleiding over
chemie schreef, geeft hierin studiën over
wijnbereiding, over het bewaren van wijnen, etc. Wie
wat meer wil weten aangaande den ritinitis (vino
rezinato), den wijn dien de meeste vreemdelingen
zoo afschuwelijk vinden, kan op pag, 111, etc. van
dit boek zijne weetgierigheid bevredigd zien. Het
boek verscheen bij Karl Beek.
Verder zag het licht de zestiende uitgave der
vertaling van Büchner's Kracht en Stof" de
vertaling is van de hand van den heer
Pharmakopoulos.
J. VAN MEEWESTEYN.
(*) Dezen dichter noem ik, omdat ik zijne lie
deren het sprekendst voorbeeld van uitnemende
lyriek in de Helleensche literatuur acht. Men zie
over hem, den nieuwen Anakreon", do
Gcschichte der Neugr. Litteratur van A. R. Rangab
und D. Sanders" pag. 31.
BibliograpMe der Middelnederlandsche
Taal- en Letterkunde, door Louis D.
PETIT. Leiden, E. J. Brill 1888.
De wunderliebliche Sage" van Flos und
Blancflos", die uit louter bloemengcur en lichtstralen
geweven stof" door Diederic van Assenede, in de
tweede helft dor XlIIe Eeuw, op verzoek van de
zwartoogige Vlaamsche Gravin Margriet in
de bekoorlijke taalvormen van zijn tijd over
gebracht, plach Hoffmann van Fallerslebon in geest
drift te zetten. Men verwijt dezen voortrcfiijken
apostel onzer middeleeuwsche kunst, dat zijne
liefde te ver is gegaan, toen hij den tent wat
regularizeerde naar de thands bekende wetten der
middelned. spraakkunst, en Jonckbloet acht ook
de bewerking van Diederic niet fraayer dan de
Fransche origineelen, voor zoo ver die bekend zijn !
maar in ieder geval weten wij nu sedert een halve
eeuw, dat do Middelnederlandsche gedichten zin-,
zaak- en zangrijke kunstwerken zijn, die verdienen
gelezen, genoten, gekommontaricerd en, in hunne
artistischo wetten, bestudeerd to worden. Ziet
hier ondertusschen wat de onafhankelijkste, niet
akademiesch bevooroordeelde, oordeelkundige- en
geleerde biografie- on anthologieschrijver onzer
letterkunde, in 1821, nog van dat zelfde Floris
en do Blancoflocr''gotuigt: Diderik van Assenedo...
vervaardigde in het laatst dor dertiende of' begin
der veertiende eeuw eene berijmde vertaling van
den roman.. . Men kan denken wat een
allerelendigst voortbrengsel uit de tedoro kindsheid on/er
letterkunde dit zijn moet; het hooft niot eens
gelijk Molis Stoke, eenige historische waarde. De
hoeren Willems on Visscher hobbon ons do moeite
uitgewonnen onzon lezeren iets van dat walglijk
wanschepsel onder hot oog to brengen.''
Zoo sprak men in 1821, en toon weinige jaren
lator Ilofl'mann hierheen kwam, om meer derge
lijke wanschepscls" op to sporen, werd hij door
de Universiteits-hoogleeraren mecsmuilend ont
vangen. En zie nu eens: het boek, waar ik
boven den titel van afschrijf, niets bevattend dan
eene nomenklatuur van zulke allcrelendigste
voortbrengsels'' onzer letterkunde, met optelling
der geschied- en leerboeken, aan die produkteii
gewijd, is een deel van moer dan 300 bladzijden,
groot 80.; de vervaardiger is tot zijn taak gelokt
door een prijsvraag van do Koninklijke vlaamsche
Academie voor Taal- en Letterkunde ' en werd,
naar verdienste, door dit lichaam met een gouden
medaille" beloond.
Indien de rijke literatuur der Europeesche
Middeleeuwen ten onzent nog niet genoeg in hare
wijsgeerige en u'stketischo beteekenis, wat den
inhoud betreft, gekend wordt en dat zelfs de
mannen van het vak, met geringe uitzondering,
daaraan nog weinig gedaan hebben ook dit
zal allengs beter worden. Toen ik de Heems
kinderen", Karel en Elegast" en Floris en
Blancefioor" in nieuwer taalvormen overbrachten
het eerste en verhevensto dezer gedichten nog
op andere wijze genietbaar trachtte te maken
voor onzen tijdgenoot, schreef Jonckbloet mij:
Ik verheug me dat gij dit gedeelte van de
bearbeiding onzer oude dichters op u neemt," en hij
bewees met daden de oprechtheid dezer betui
ging, door naauwkeurig, vaers voor vaers, mijne
overzetting van don Floris'' en hoe Coninc
i Care l" uit stelen ging, na te lezen en wat Hooft
j noemde te betuttelen. Een brcede polemiek bond
Prof. Bonnans mot hem aan over de theorie der
middeleeuwsche vaerzen. Die zelfde walglijke
wanschcpsols'1, dat kroupelrijm, waar AVitsen
Geysbeek en zijn Hooggeleerde tijdgenoten slechts
minachting of, op zijn hoogst, eenige nieuwsgie
righeid voor over hadden, leverden stof voor de
ernstigste wetenschappelijke processen.
Prof'. Lulofs, de laatste der Abcnceragcn van de
oude school, begon, in een zijner zoo omslachtig
betitelde boeken, oen weinig do huik naar den
wind te hangen en dorst reeds van een vroegen
bloei" onzer letterkunde, een bloei, voorafgaande
nog aan het Rederijkerstijdvak spreken; maar
had het ongeluk Maerlant zijne vereering to wij
den,als vertegenwoordiger van den aller?vroegsten"
bloei, en daar had men, onder het jongere ge
slacht, do poppen aan het dansen. De vaardigste
en scherpste hunner pennen, in dienst van een
artistiekcn geest en vlug verkregen geleerdheid,
viel den Groninger Iloogleeraar aan, die, als be
zield declamator",nog al gemeend had, dat hij juist
i do man was om het met de jonge lui goed te
kunnen maken, en ook werkelijk goed te hebben
gemaakt. Maar, helaas, het leek naar niets.
Jonckbloet, het spoor drukkend van Iloffmann von
Fallersleben en Paulin Paris, ging Professor Lulofs
geweldig te lijf. Wist de Groninger dan niet, dat
het Lyrisrae en do Epopee, bij allo volken aan
het Didaktisme voorafgaat 'i Dat pedante
didaktisme ! Dio burgerlijkheid ! Die miskenning van
de Ridderlijke beschaving! Qui me donncra a
manger un bourgeois l" riep Jonckbloet, met den
franschen Middeleeuwer, uit, en op een toon, als
of hij niet uit liefde Prof. Lulof's-zolvon had
willen opeten.
Wanneer iemant niet zelf ongevoelig met de
tijd is meegegaan, en men gaat slechts uit politiek,
uit lafhartigheid, of uit verdraagzaamheid er toe
over, in de manier der jongeren te schilderen of
te schrijven, dan maakt men het ongelukkigst
denkbare figuur. Veel beter is het dan nog maar,
als de onverbeterlijke AVitsen Geysbeek, den laatsten
adem uit te blazen, met de woorden op de lippen:
De snoek was toch niet gaar!"
Na de aktie is natuurlijk reaktie gekomen:
Jonckbloet heeft, tot verschaling-wekkens toe,
water in zijn wijn gedaan, en Dr. Ten Brink heeft
te-recht aangetoond, dat ónze letterkunde in de
middeleeuwen op verre na de vergelijking met de
Fransche niet kon doorstaan. Maar toch zij is
er, en gelijk zij is, vindt men er een sprekenden
spiegel in van onze beschaving, van den ontwik
kelingsgang onzer ideën; al hebben de middel
eeuwsche dichters zich niet afgetobd in het ver
halen en beoordeelen der nederlandsche
geschiedfeiten.
De Heer Louis D. Petit nu opent ons het kunst
kabinet van al die middeleeuwsch nederlandsche
letterwerken. Met een naauwgezetten ijver, die
door zijn scherpzinnigheid en zijne kennis van de
stof geëvenaard wordt, hangt hij ons het tafereel
op onzer geheelo middelnederlandsche Letterkunde,
gelijk zij omgeven is van geschriften over haar
taal en van opstellen, dio hare waarde toelichten.
't Is waar, in dit kunstkabinet zijn de
ten-toongestelde voorwerpen omsluyerd, maar do hoofd
vormen zijn toch herkenbaar en verlokken tot
kennismaking.
Die lettergewrochten klimmen tot een cijfer van
1152 en hunne onderwerpen zijn volgendcrwijze
geklassificeerd.
De Heer Petit begint met de Taalkunde : hare
geschiedenis; de spraakleer, den vaersbouw;
dan twee hoofdstukken, aan textkritiek en woor
denboeken gewijd. De Tweede Afdeeling, Let
terkunde, omvat dezer geschiedenis, biografiën
van schrijvers, bibliografie, van boeken en hand
schriften ; eindelijk textuitgavon in deze volg
orde : A'erzamelingen, bloemlezingen, de
Germaansche sagen, de romans (Klassieke, Frankische,
Brilsche, Oosterschc). de diertafel, de geestelijke
gedichten, Maerlant, rijmchronijken, didaktiek
(?school van Maerlant"), kleinere verhalen, liede
ren, schouwspelen, eindelijk : prozawerken.
Een uitgebreid Register draagt tot een vrucht
baar gebruik van het naar een voortreflijke
methode bewerkt boek 'grootelijks bij. Bij de
doorblading merkte ik op (al klinkt de bekentenis
wat naïef), dat J. de Buscoos (Ilezcnmans)
Madclgijs" door mij uitgegeven, niet in hot boek
voorkomt; ook wordt er in gemist mijne vertaling,
in de oorspronkelijke maat, van Orphaon en de
goede Lympiose" en ook Nolets bewerking van
Beatrijs". Ook merk ik op, dat, naar den raad
van De A'rics on Jonckbloet. de tweede uitgave
mijner 4 verhalen Kaarlingscho", niet Karo
lingische" getiteld is.
Met den besten wensch om verspreiding van
van zijn middelnederlandsche Bibliografie een
uitmuntend middel om de waardeering van onzen
lotterschat te bevorderen en door zijn beoefening
onzo beschaving, d. i. o. a. do breedheid onzer
historicbcschouwing te bevorderen neem ik af
scheid van den lieer Petit on zeg hem tot weer
ziens'1, wanneer het alfabetiesch register zal ver
schenen zijn op zijn meesterlijken katalogus der
bibliotheek van do Leidsche Maatschappij.
27 Okt. '88.
AI.B. TH.
BEGRAAFPLAATSEN VAN MIEREN,
door
G. II. SCIINEIDÜH. (1)
Niet alleen houden de mieren er kerkhoven,
maar ook begrafenisplechtigheden op na. Dit is
een der jongste ontdekkingen op het gebied der
natuurlijke historie.
AVij hebben in den nienweren tijd zooveel loeren
kennen aangaande deze, de aarde bij ontelbare
milliardcn bewonende, vliesvleugelige insecten, wier
zeden en gebruiken zooveel overeenkomst met die
der meuschen vertoonen, dat men lichtelijk in ver
zoeking zou kunnen komen, zich over niets meer,
wat aangaande hen wordt medegedeeld, to ver
bazen, en bij die dieren het ondenkbaarsto voor
mogelijk te gaan houden.
Dat de mieren er slaven op na honden en dat
zo zich als menschen laten bedienen, is een sedert
lang bekend en door liubcr. Forel, Espinas en
andere natuuronderzoekers bevestigd feit, en
enkele soorten zijn door hun slavcnstelsel zoo
verwijfd geraakt dat ze niet meer in staat zijn
zich zelf' te voeden en zonder slaven niet kunnen
leven. Ze schijnen dus, evenals de beschaafde vol
ken, reeds te lijden aan de gevolgen van
overbeschaving. De veeteelt der mieren werd reeds meer
dan honderd jaren door den abt Boisier de
Sauvago waargenomen en bladluizcn als der
mieren melkkoeien zijn heden ten dago zelfs aan
eiken burgerschool-leerling bekend.
Van koren inzamelende mieren gewagen reeds
do oudste schrijvers, zooals Hesiodus, Cicero,
Plinius e. a. en Alrgilius vergelijkt de met schatten
beladen vluchtelingen uit Trqjo met een optocht
van koren-inzamelende mieren. Dat er zulke mieren
zelfs inEuropa(op denMont-Salève bijGcnévejworden
gevonden, is ontdekt door den Zwitscrschen natuur
onderzoeker Forel, en do bh. Cook en Lincecum
hebben in Amerika mieren gevonden, die geregel
den akkerbouw drijven.
De voortreffelijke Zwitsersche waarnemer Forel
is van meening dat de insectenwereld in de mier
het toppunt van intelligentie bereikt, evenals zulks
bij de gewervelde dieren met den mensch het
geval is, en de uiterst koelzinnige en betrouwbare
Engelsdie onderzoeker John Lubbock meent, dat
men in verzoeking komt om bij de verschillende
mierensoorten ontwikkelingsperioden to onder
scheiden, die overeenkomen mot de hoofdperioden
in do geschiedenis der menschelijke ontwikkeling
(do jacht-, veeteelt-, akkerbouw-periode). Kan het
dan nog verwondering baren, dat de mieren er
kerkhoven op na houden en begrafenisplechtig
heden organiseeren. Dit alles vindt men bij het
menschelijk geslacht reeds terug in een veel vroe
gere periode; dan die waarin men zich aan den
landbouw wijdde.
Reeds Celsus, die leefde in de tweede eeuw na
Christus, beweert kerkhoven van mieren to hebben
gezien, en wie zich wenscht te overtuigen van
het feit, dat ook onze vaderlandsche mierensoor
ten hun doeden op een daartoe bepaalde plaats
begraven, behoeft slechts den omtrek van een
miorennest te onderzoeken, of een hoop mieren
met do noodige aarde in een groot inmaak-glas
1) Schrijver van: Do wil bij de dieren.