Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.604
«i
*? f
J"*.
t '
ira, ga ira!" en in de bitterheid mijns harten
sarak ik in mezelf: vloek over u, ellendig wezen!
Bjrt verloopen commensalen uw huis mogen uit
wonen en de geest van een verhongerde
commenBales des nachts om uw sponde moge zweven!"
Helaas, alle verandering is geen verbetering.
Weet daarvan eenig mensch, ik weet er van te
spreken!"
De plaats waar ik zoo lang het duurt
m\|n bivak heb opgeslagen, heet: de nieuwe
? buurt", maar ziet er erg oudbakken en verweloos
uit; 'n meer kernachtige uitdrukking luidt nieuwe
PUP" waarschijnlijk omdat er nogal eenig vuil
en schuim'' uit de oude" stad in afgevoerd wordt.
De woningen zijn hier verdeeld in huizen en
forten". Forten zijn namelijk huizen waar aan
weerskanten der voordeur zich van zes tot twaalf
schelknoppen bevinden, welke bewijzen dat ieder
hoekje verhuurd is, vanaf een suite met dubbele
deuren" tot een eenvoudige hangkast toe, die
echter altijd als een eenigzins klein uitgevallen
alkoof wordt uitgelegd.
'n Bijzondere eigenaardigheid van de nieuwe
buurt" is dat er zooveel alleenloopencle"juffrou
wen huizen ; er zijn er genoeg, om zonder verdere
concurrentie een volledige sthoonheids- of
leelijkheidswedstrijd te kunnen vormen.
Er wonen ook wel aartsvaderlijke huisgezinnen,
maar mijn" straat is toch voor 't meerendeel
samengesteld uit losse huwelijksbestanddeelen.
De woning waar ik verblijf houd is geen fort,
maar meer een passantenhuis" want iedere
week zie je er nieuwe gezichten. Onze directie"
heet juffrouw Smits, dat zegt ze, ten minste
en is 'n vrij lang geraamte, overtrokken met een
erg gekreukeld perkament vel, dat wel eens ver
nieuwd mocht worden. Ze heeft 'n bijzondere
toorliefde voor rossig zwart fluweel, vuil witte kan
ten en verlepte kunstbloemen, waardoor ze
eenigsgjns het voorkomen verkrijgt van een vreemd
soortig, Indisch afgodsbeeld, versierd met
Europeeschen rommel.
De andere helft van het geraamte" is in den
.hemel, zijn weduwe heeft het me tenminste ver
zekerd met een dankbaren blik naar het smerige
plafond van haar eigen appartement.
Overal hier in huis heerscht een soort armoe
dige chic", 'n ellendig surrogaat voor reinheid;
overal vindt men min of meer beschadigde beel
den en aibums, verkleurde strikken en verschoten
borduursels; op alles rust de stempel van vuilheid
en verwaarloozing.
's Ochtends word ik reeds uit mijn humeur ge
bracht door een vrouwelijk wezen in een smerige
katoenen japon en een grauwe tullen muts
boven op haar hoofd, waar aan alle kanten steile
pieken haar, van de bekende melkboeren
hondenkleur, uitsteken; ze ziet er uit of ze op de steen
kolen slaapt en haar gezicht wascht met een
schuurdoek.
Met een trap op de deur, waardoor deze open
?vliegt, dient ze zich zelve aan 'b morgens, en
bot?glimlachend verschijnt de bevallige Hebe, met een
theestoof in de eene en een ketel in de andere
hand, op den drempel.
Maar behalve dat alles is er iets, wat alleen
reeds in staat zou zijn om me het leven in dit
vervallen paleis ondragelijk te maken ; ik woon
onder n dak met een wijfjesvampyr. die me
zonder oponthoud vervolgt, niet om mijn
hartebloed evenwel, maar om mijn aandacht en bewon
dering voor haar sonnetten
Nu weet je dat tegenwoordig iedereen sonnetten
maakt. Gelijk vele oude dichters, ter gelegenheid
van vreugde of smart, er een portefeuille op na
hielden vol trouw-, rouw-, geboorte-, dood- en
lykzangen, zoo kun je tegenwoordig letterlijk niets
bedenken, waarop geen sonnet te maken zou zijn.
Bedank je voor een soiree bij een achtbare familie,
sïuiür een sonnet; heb je malaria, katzer.jammer.
hoogmoedswaanzin of eenvoudig het land, neem
je receptenboek en maak een sonnet klaar.
zware zonde te beschouwen, die door haar
moest worden geboet. Daar zij de fout
had begaan want dat was het blijkbaar
iii de oogeii harer ouders een meisje te
?worden, wilde zij zich op alle manieren
vergiffenis verwerven. Zij keek vader en
moeder.ii naar de oogen, om hun minsten of
geringsten wensen daarin te lezen, zij leerde met
meer vlijt en volharding dan de vlugste jongen,
en onderwees, in tegenstelling met andere
meisjes, die kostbare privaatlessen moeten
hebben, zichzelf verder geheel alleen uit boe
ken; zij kwam met de beste getuigschriften van
school en Heller kon werkelijk niet nalaten,
goedkeurend te zeggen: «Knap; heel knap!
Jammer dat je een meisje bent anders kon
er nog iets goeds van je terechtkomen, maar
nu is 't verloren moeite." Fanny hoorde deze
zonderlinge lofspraak bedaard aan. Zij ver
droeg die ontmoedigende woorden, zojider zich
daardoor te laten neclerslaan en studeerde
vlijtig verder, niettegenstaande ook hare moe
der meermalen zeide: »Aan een-zoon hadden
wij vreugde kunnen beleven! Je bent een
goede dochter; maar helaas maar een dochter!"
* Maar een dochter!" Dat woord,uilgesproken
of niet, klonk haar onophoudelijk in de ooren;
zij kon het niet ontvlieden. Menigen nacht
bracht zij slapeloos door, zoekende naar een
uitweg en zij was onuitputtelijk in het beden
ken van aldoor nieuwe middelen, om hare
ouders vriendelijk te stemmen. Vader en moe
der deden hun best, niet hard tegen haar te
schijnen; maar nu en dan verried een onbe
dachtzaam uitgesproken woord genoegzaam,
hoe zij morden tegen het lot, dat hun een
zoon had ontzegd. Fanny smachtte naar een
weinig koesterende liefde, als de bloem naar
verkwikkendcn zonneschijn, maar haar ver
langen bleef onvervuld en eindelijk kwam zij
zoo ver, het reeds als een groote gunst te
beschouwen, wanneer hare ouders geen ruwen,
toon tegen haar aansloegen. Zij had een scherp
oor voor vaders en moeders gesprekken en
daar zij hare ouders dikwijls in haar bijzijn
hoorde zuchten, dat een jongen zooveel min
der behoeften hau, dan eer. meisje, onder
drukte zij elke opwelling van aangeboren
ijdelheid, en uitte zij geen dier duizend kleine
wenschen, die andere jonge ' ' -"«Ws
Sonnettenmaken, c'est plus qu' un crime, c'est
une faute."
Natuurlijk heb ik alleen 't oog op die echt
nieuwmodische verzen zonder zin of slot, waarin
moedwillige stijl- en spelfouten, den bluf slaan,
dat ze de schitterende vonken van een begees
terd genie zijn. Du ridicule au sublime il n'y a
qu' un pas", denkt zeker zoo'n dichter met een
kleine omzetting" van het bekende gezegde.
Natuurlijk kunnen sonnetten, die in de nieuwe
buurt gefabriceerd worden, niet anders zijn dan
nieuwmodisch en de demonische kracht waarmee
mijn dichterlijke huisgenoot ze mij opdringt is
afschuwelijk.
Zoodra ik haar voetstap dan ook maar meen
te hooren, poog ik zoo stil mogelijk mijn deur
te barrikadeeren, want daar deze wijk over 't
algemeen weinig kapitalisten schijnt te tellen,
zijn deuren die men sluiten kan, hier een zeer
zeldzaam artikel van weelde.
Maar wee, als het daarvoor te laat is; met den
stap van een overwinnaar komt ze mijn kamer
binnen, gaat zitten met een gezicht waarop
geschreven staat: .,j'y suis et j'y reste" en haalt
dan een el of wat sonnet te voorschijn, die zij
voordraagt of me dwingt zelf te lezen.
Morgen, morgen, nur nicht heute" zucht ik
telkens, maar het helpt niet, als ik niet tot een
formeele vechtpartij kan besluiten, weet ik waar
achtig niet hoe ik er afkom, want hoewel haar
verzen vol zijn van verachting voor t mensciiKjf",
ziet ze er heel welvarend en doorvoed uit en is
ze in staat me jaren te overleven.
Soms herinnert haar gelaat wel eens wat erg
aan belroos, dan staren haar oogen strak over mij
heen en zegt ze haar sonnetten op voor iemand
die achter me schijnt te staan. Onder het spreken
zet ze telkens een voet vooruit, terwijl ik.benauwd
meer en meer achteruit wijk en, upon my honor,
ik wist niet dat sonnetten zoo'n cognajgeur
konden hebben.
Ik zal je niet vervelen met een beschrijving van
al mijn medecommensalen, maar een paar wil ik
toch nog even de revue laten passeeren, omdat
zij twee acteurs van de drie zijn in een klein
tooneelstukje, dat iets van een blijspel en iets van
een drama kan hebben, en dat niemand tot toe
schouwer heeft dan mij.
De vrouwenrol wordt vervuld door een
damesachtig persoontje, een naaistertje, met oogen die
te mooi" zijn voor haar stand; de bedeesde
minnaar" is een musicus, artistiek en arm, die
piano- en zanglessen geeft; de derde rol speelt
hoofdzakelijk achter de schermen en staat het
geluk van den jeugdigen muziekniec'stcr in den
weg. Je begrijpt de geschiedenis misschien wel:
Ein Jüngling liebt ein Miulchen,
Die hat einen Andern erwahlt";
Die ander" is een, mij van aanzien en naara
bekend, officier; ik herkende hem' dadelijk toen
ik op een avond langs hem ging, terwijl hij kus
send en kozend afscheid nam van het mooie
naaistertje.
Adieu, mijn engel, zul je eens van mo
droomen?'' Snel stapte hij weg en zijn wijde manteljas
fladderde achter hem als de donkere vleugels van
een grooten nachtvogel.
Dat tooneeltje had plaats bij het b;-gin mijner
komst hier; sinds heb ik de toenemende verliefd
heid van den musicus gadegeslagen, heb ik opge
merkt hoe hij 's ochtends de wacht houdt en tracht
het jonge meisje naar haar werk te vergezellen
en het doet me leed voor den armen jongen, a!s
ik zie hoe afstootend koel zijn attenties worden
beantwoord.
Nu, eeuige dagen geleden las ik in een cou
rant, dat do luitenant naar Indiëwas vertrokken
en den ochtend daarop volgende toen ik, vóór
ik de deur uitging, in de brievenbus keek of er
iets voor mij bij was, vond ik aan het adres van
het naaisterje een brief die iets hards bevatte,
misschien haar portret dat hij terugzendt, dacht ik.
Toen ik haar gisteren ontmoette, zag ze er
bleek en lusteloos uit en de mooie oogen staar
den mat en droevig voor zich heen. Ik weet wel
dat een gebroken hart niet meer bestaan kan in
onze realistische eeuw, dat wat nu een drama
tisch tintje heeft, waarschijnlijk in een blijspel
zal eindigen als de heldin van het stuk zoo ver
standig is met den muziekmeester te trouwen en
een ordentelijk huismoedertje wordt; maar toch
voelde ik medelijden voor dat bleeke meisje, met
haar bescheiden en fatsoenlijk voorkomen, dat er
nog zoo hél jeugdig uitziet.
't Was of eensklaps de kranige luitenant voor
mij stond met zijn puntige zwarte knevel en spot
tende, bruine oogeu ; ik kende hem genoeg om te
weten dat zij de eerste niet is, waarom hij een
poos gefladderd heeft. Onwillekeurig herinnerde
hij mij sommige menschen, v.ien nooit een blad
onbeschreven papier in handen kan vallen, zonder
dat zo den lust gevoelen er hun naam op te
krabbelen onverschillig of dat blad eenvoudig wit,
of zacht getint papier met een sierlijk kroontje
is, en 't is dwaas, ik kon me den knappen
officier evengoed als straks voor den geest hafen,
maar,, kranig", dat kou ik hem niet meer vinden.
t. t.
DANDOLY.
Uit het Haagje.
Bij gebrek aan eene koopmansbeurs. zooals te
Amsterdam, behelpt men zich hier tot dat doel
einde met allerlei publieke plaatsen en gebou
wen, daar het eenmaal eene natuurwet is dat
daar, waar personen leven, ook zaken zullen en
moeten verhandeld worden, 's Zomers wordt ge
regeld beurs gehouden in de Tent in 't Bosch",
den Dierentuin" of te Scheveningen. 's "Winters
ontmoeten de principalen elkander voornamelijk
over dag in de Witie Sociëteit", en 's avonds op
vaste tijden in het letterkundig genootschap Oefe
ning kweekt kennis", en op het Concert
Diligentia". In Oefening" dat men zou kunnen
noemen de kleine avond-beurs, is de stemming
veelal flauw. Zelfs is daar wel eens een bezoeker
bij zijn pilaartje in slaap gevallen. Dat neemt
echter niet weg, dat daar nu en dan hoogst
soliedo verhandelingen plaats hebben. Zoo vele
jonge dames hebben daar ter plaatse met succes
de eerste strikken van haar huwelijkshand ge
legd, dat er eertijds ernstig aan gedacht schijnt
te zijn om het genootschap te herdoopen in
| Oefening kweekt kennissen''.
j Zooals van zelf spreekt is de stemming van
onze groote winter avond-beurs, het Concert
Diligentia", gehouden iii het ruim gebouw voor
kunsten en wetenschappen", veel flinker. Daar
heerscht zelfs een ideaal stemming, want de kracht
van deze beurs ligt natuurlijk geheel in den
eft'ectenhoek, het orkest, waar de vreemdsoortigste
muzikale effecten, nu eens ernstig en bedaard,
dan weer met enorm lawaai aangeboden worden.
Niemand wordt hier toegelaten, zonder per
soonlijke kaart, waaruit zijn door ballotage eervol
verkregen lidmaatschap blijkt; maar iedereen is
vrij om te gaan staan of zitten waar hij verkiest.
Met rangen, «ooals in komedie of paardenspol,
houdt men zich niet op. Alleen de klecding
geeft het standsverschil aan. De groothandelaren
verschijnen hier meestal van achteren iu zwarten
rok en van voren in overhemd ter grootte van
een restauratictaf'eltje gedekt voor twee couverts.
De klein handelaren hebben alleen hun
zondagsche gekleede jas aan. De dames uit de groote
wereld komen in groot toilet, met waaier en
sortic. De vrouwen en dochters der kleinhan
delaren bibberen in zomerkleedjcs van aller
hande kleuren. Zij doen de zaal gelijken op
een vcrfdoos met stukjes rood, blauw, geel,
groen, en wit, in lange rechte rijen geschikt.
toevertrouwen. Mettertijd verwierf zij zich een
ongewonen tact, baar eigen ik te verloochenen
en zichzelve zoo weinig mogelijk te laten gel
den. Zij kreeg een oiioinstootelijk bewustzijn
harer overtolligheid, en het dunkte haar een
onverdiende vriendelijkheid, dat deze haar in
huis nog niet uitdrukkelijker werd verweten.
Zoo stonden de zake_n toen een groot han
delshuis failleerde en in deii afgrond Heller
medesleepte, die als een bedelaar uit, de crisis
te voorschijn kwam. Waarvan moest hij voort
aan leven met vrouw en kind ? Hij zocht een
betrekking, maar slaagde niet. Zijn vrouw be
zuinigde en spaarde, maar daarmede was de
nood niet verholpen. Op zekeren avond, toen
Famiv haar ouders aan de somberste ver
twijfeling ten prooi zag, waagde zij schuchter
de opmerking, dat zij beproeven wilde, wat
verdienste in huis te brengen. »'t Idee is
niooi," antwoordde haar vader, »maar wat kan
jij uitrichten? Een zoon zou in staat zijn ons
te helpen. Je bent maar een meisje doe
geen moeite."
Fanny antwoordde niets, maar van den
Volgenden dag af begon zij aan de uitvoering
van haar plan te werken en zette onvermoeid
de jacht naar een bestaan voort. Het achttien
jarige meisje liet niet af, voordat zij haar doel
bereikt had. Fanny schiep zich zelfs een dub
belen werkkring. Overdag borduurde zij pa
tronen voor een voornamen tapisseriewinkel,
's avonds vertaalde zij Engelschc romans voor
dagbladfeuilletons en verdiende daarmede
ten minste zooveel, dat zij en de haren niet
van honger omkwamen. Meer kon zij natuur
lijk niet bijbrengen, maar vader en moeder
namen het haar niet kwalijk ze erkenden
zelfs, dat zij, als meisje maar een dochter !
al het mogelijke deed. en toen moeder na
langdurig sukkelen geheel en al bjdlegcrig
werd, moest Fanny bij al haar andere plich
ten ook nog het kleine huishouden waarne- |
men. Dokter en apotheker bezwaarden voort- l
aan het bescheiden budget, met een paar aan
zienlijke posten meer, en als Fanny hare
moeder somwijlen iets -moest laten ontberen,
was de zieke zoo verstandig in te zien, dat !
een dochter met den besten wil niet bij
machte was zooveel voor haar ouders te doen,
als een zoon." - Fannv WfVle en werkte
slechts voor hare ouders. Dat zij zelf iemand
was, daar dacht zij niet aan. Dat zij een mooi
meisje was, heel mooi zelfs, kwam haar niet
in den zin. Zij was daarom ten hoogste ver
baasd, toen een jonge telegrafist, een vrij
knappe jongen, die een verdieping beueden
hen woonde, haar zijn liefde verklaarde en
zijn hand aanbood. Een oogenblik kwam
Fanny nog in de verzoeking zijn aanzoek te
overwegen ;^ maar wat zou er van vader en
moeder worden ?! Middelen orn ook hare ouders
te onderhouden, bezat de jonge man niet
zij zou hen aan den hongerdood hebben prijs
gegeven, als zij een eigen haard had gesticht.
Na kort beraad sprak zij een beslissend
»neen", en toen zij het hare moeder mede- i
deelde, vond deze ook, dat het goed was zóó; !
zij had Fauny nooit voor zoo egoïstisch ge- \
houden om aan trouwen te denken, want al j
was Fanny _ maar een dochter, daarom had j
zij toch plichten jegens haar ongelukkige
ouders te vervullen ! Zij behoefde toen nog
met geen ernstige genegenheid in haar eigen
hart te kampen. Zwaarder werd de strijd haar
enkele jaren later, toen zij zelf innig liefhad
en den man harer keuze moest terugwijzen
alweer omdat zij haar ouders niet aan hun
lot kon overlaten. Ditmaal maakte zij hare
moeder niet eens deelgenoot van het ge
beurde ; zij zou tocli geen medelijden gevon
den hebben, in het beste geval niets dan de
erkenning, dat zij haar plicht had gedaan.
Na een meesteres te zijn geworden in de
moeielijke kunst van zelf'yeiioochencnd be
rusten, leerde zij ook zwijgen .... Kuirn
tien jaren had zij die drukkende last op haar
meisjcspchouders gedragen, toen hare moeder
stierf. Heller vertoonde zich reeds lang niet
meer, onder de menschen ; hij schaamde zich
over zijn armoede, bracht den geheeleii dag in
zijn leunstoel door, broedde over allerlei
grootschc plannen, waarmede hij rijk hoopte
te worden, maar die alle onuitvoerbaar waren,
of las oude jaargangen van een letterkundig
tijdschrift, om zich, zooals hij voorgaf, wat
op te wekken. Hij liet het aan Faïiny over,
midden in haar kindersmart, alles voor moe
ders begrafenis te regelen. Niets werd haar
kwijtgescholden, niettegenstaande zij »maar
een dochter'' was Van dit treurig
tijdDit jaar is achter in de nis van het orkest een
kerkorgel aangebracht, en heeft men daar vlak
tegenover in den muur eeue rotonde
uitgehouwen, zoodat de tusschengalerij tegenwoordig
boogsgewyze doorloopt. De vroeger zoo
koltbaanachtige zaal heeft daardoor werkelyk iets vaji
een schouwburg gekregen.
Op het tweede concert in dit seizoen is hier
een nog onbekend fonds van Saint Saëus aau de
markt gebracht, waarin het nieuwe orgel behoor
lijk eene rol vervuld heeft. Terzijde van de
pijpenmassa van dit instrument, hoog boven de
vraagteekens der contrabassen, stond een deurtje
open, en zag men o, vreemd verschijnsel
den organist als een misdadiger in zijne cel o\.
een houten bank zitten. Het tweede vreemde
verschijnsel op dien avond was, dat op eens de
muziek met volle kracht begon, nog voordat de
directeur Richard Hol op de estrade plaats
gegenomen had. Het was alweer dat ondeugende
orgel dat iii breede accoorden, die volstrekt geen
tegenspraak toelieten, den orkesttoon aangaf.
Onwillekeurig kreeg men een gevoel alsof al die
mannetjes met hunne zakinstrumentjes eigenlijk
wel thuis konden blijven, en dat Vador Orge)
het alleen wel zou leveren.
Maar het orgel zwijgt, en daarmede verdwijnt
gelukkig die naargeestige gedachte. De
kattenmuziek, veroorzaakt door het stemmen van de
verschillende instrumenten, wekt een veel betere
gewaarwording op, namelijk een algemeen smach
tend verlangen naar de komst van den dirigent.
Daar verschijnt hij eindelijk. Hij maakt eene
lichte hoofdbuiging voor het publiek, grijpt zyn
dirigeerstaf, klopt er mede op don lessenaar. . .
en oogeiiblikkelijk houdt het stemmen op. Onge
duldig tuurt hij in de zaal. Eeuige laatkomers
moeten eerst nog gaan zitten. Hij tikt nogmaals
met zijn stokje en keert zich daarna tot de mu
zikanten, die met de violen aan de kin, de cellen
tusschen de knieën^ de klarinetten, hobo's, fluiten
en trompetten voor den mond, hun directeur
impertiuent aanstaren. Eenige seconden houdt deze
oogenuitdaging aan; maar ten laatste maakt onze
muzikale Kothschild een schijnslag in de lucht,
onmiddellijk gevolgd door een schuinschcn streek
recht over zijn partituur. . . en daar ruischen.
geheimzinnig, vleiend en streelend de eerste tonen
der muziek, die als zachte sneeuw op de aarde
nederdwarrelcn.
Op elk concert is dit altijd een verrukkelyk
schoon moment, die eerste tonen zijn als 't ware
de eerste zoentjes achter de deur in het enga
gement met de toonkunst, dat immers iedereen
bij een muziekuitvoering iu het moederland der
klanken sluit.
Langzaam maar gestadig sneeuwt het voort,
weldra met dichter vlokken. Maar juist op het
oogenblik als alles door n eentonig wit kleed
dreigt overdekt te worden ziet, dan komen de
eerste viooltjes, en steken als sneeuwklokjes on
deugend en fier hunne kroontjes uit den killen onder
grond op.Als door een lentezon doen zij de sneeuw
smelten, en het heele winterlandschap in eea
ommezien veranderen in een lieflijken lentetuiu,
krioelend van fijne, grillige, teekenachtige figuur
tjes in duizenderlei kieurschakeering.
Dan in het rijk der touen vooral in de
moderne muziekwereld is de groeikracht ver
bazend snel. De bloempjes verwelken even spoedig
als zij ontloken zijn. Kccds worden de viooltjes
verdrongen door Oostersche gewassen met kelken
zoo groot als trombones, en stengels zoo dik, dat
slechts een orgelpijp die kan voortbrengen. Valsche
mollen zijn al buiten machte om aau den weligeu
plantengroei don geringsten afbreuk te doen;
zij worden niet eens opgemerkt. De cellulair ge
vangene op het orgel, die zich lang bedaard ge
houden heeft, wordt onrustig en laat af en toe
onheilspellend den grond dreunen.
Men behoeft niet op den barometer te zien om
te begrijpen dat er zwaar weer op handen is.
stip af bleef zij twaalf jaren alleen met haren
vader, die dagelijks knorriger en lastiger werd.
Gewoonlijk zat hij norsch en zwijgend in
zijn stoel; opende hij den mond, dan was het
om te klagen en tegen zijn lot te morren.
Als hij een zoon had dat was de grond
toon van zijn gejammer dan behoefde hij
niet zulk een ellendig, armoedig leven te
leiden, en misschien leefde zijn Marie dan
ook nog, want versterkend voedsel, flinke
geneeskundige behandeling en 's zomers bui
tenlucht, hadden haar nog lang kuni.en be
houden maar voor dat alles was geld
noodig, en hoe zou een dochter aan geld
komen
Fanny schikte zich naar zijn luimen, 't Was
immers nog haar eenige vreugde hem te
bezi ten, hem, die voor haar den laatsten schakel
vertegenwoordigde, die haar aan de nieiischen
bond! Onverdroten zwoegde en werkte zij
en toen baar vader op het ziekbed werd ge
worpen, paste zij hem voorbeeldeloos trouw
en geduldig op. Iu zijn laatste levensdagen
werd zijn geest beneveld; hij ijlde dikwijls,
maar in al zijn fantasiën keerden altijd de
woorden weer: »Ja! als ik een zoon had!"
Fanny moest het verdragen; zij moest haar
zinnen bijeen houden, want toen zij den
grijsaard de oogeu had toegedrukt, rustte
nogmaals op haar de taak, voor een
teraardebestelling te zorgen.
Nu mag zij uitrusten, en zij heeft die rust
noodig, want de veertigjarige heeft 'grijze
haren en een oudelijke trek ligt vaal op haar
gelaat Zij behoeft voor niemand meer
te zorgen; niemand zal voortaan iets van
haar krachten vergen En toch deinst
zij voor de toekomst _ terug en verdiept zich
in het verledene, blikt terug naar den tijd
die achter haar ligt en bekent zich zelve
iu stilte, dat haar leven een mislukt, een
verloren leven is. Maar een inwendige stem,
een vreemde, als het ware door de macht
der gewoonte in haar binnenste overge
plaatst geeft haar te verstaan, dat aan die
mislukking, aan dat verlies, niet bizonder
veel is gelegen: »Maar een dochter!" roept
die stem en Fanny luistert er naar en kan
er zich niet aan onttrekken