De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 20 januari pagina 2

20 januari 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.604 «i *? f J"*. t ' ira, ga ira!" en in de bitterheid mijns harten sarak ik in mezelf: vloek over u, ellendig wezen! Bjrt verloopen commensalen uw huis mogen uit wonen en de geest van een verhongerde commenBales des nachts om uw sponde moge zweven!" Helaas, alle verandering is geen verbetering. Weet daarvan eenig mensch, ik weet er van te spreken!" De plaats waar ik zoo lang het duurt m\|n bivak heb opgeslagen, heet: de nieuwe ? buurt", maar ziet er erg oudbakken en verweloos uit; 'n meer kernachtige uitdrukking luidt nieuwe PUP" waarschijnlijk omdat er nogal eenig vuil en schuim'' uit de oude" stad in afgevoerd wordt. De woningen zijn hier verdeeld in huizen en forten". Forten zijn namelijk huizen waar aan weerskanten der voordeur zich van zes tot twaalf schelknoppen bevinden, welke bewijzen dat ieder hoekje verhuurd is, vanaf een suite met dubbele deuren" tot een eenvoudige hangkast toe, die echter altijd als een eenigzins klein uitgevallen alkoof wordt uitgelegd. 'n Bijzondere eigenaardigheid van de nieuwe buurt" is dat er zooveel alleenloopencle"juffrou wen huizen ; er zijn er genoeg, om zonder verdere concurrentie een volledige sthoonheids- of leelijkheidswedstrijd te kunnen vormen. Er wonen ook wel aartsvaderlijke huisgezinnen, maar mijn" straat is toch voor 't meerendeel samengesteld uit losse huwelijksbestanddeelen. De woning waar ik verblijf houd is geen fort, maar meer een passantenhuis" want iedere week zie je er nieuwe gezichten. Onze directie" heet juffrouw Smits, dat zegt ze, ten minste en is 'n vrij lang geraamte, overtrokken met een erg gekreukeld perkament vel, dat wel eens ver nieuwd mocht worden. Ze heeft 'n bijzondere toorliefde voor rossig zwart fluweel, vuil witte kan ten en verlepte kunstbloemen, waardoor ze eenigsgjns het voorkomen verkrijgt van een vreemd soortig, Indisch afgodsbeeld, versierd met Europeeschen rommel. De andere helft van het geraamte" is in den .hemel, zijn weduwe heeft het me tenminste ver zekerd met een dankbaren blik naar het smerige plafond van haar eigen appartement. Overal hier in huis heerscht een soort armoe dige chic", 'n ellendig surrogaat voor reinheid; overal vindt men min of meer beschadigde beel den en aibums, verkleurde strikken en verschoten borduursels; op alles rust de stempel van vuilheid en verwaarloozing. 's Ochtends word ik reeds uit mijn humeur ge bracht door een vrouwelijk wezen in een smerige katoenen japon en een grauwe tullen muts boven op haar hoofd, waar aan alle kanten steile pieken haar, van de bekende melkboeren hondenkleur, uitsteken; ze ziet er uit of ze op de steen kolen slaapt en haar gezicht wascht met een schuurdoek. Met een trap op de deur, waardoor deze open ?vliegt, dient ze zich zelve aan 'b morgens, en bot?glimlachend verschijnt de bevallige Hebe, met een theestoof in de eene en een ketel in de andere hand, op den drempel. Maar behalve dat alles is er iets, wat alleen reeds in staat zou zijn om me het leven in dit vervallen paleis ondragelijk te maken ; ik woon onder n dak met een wijfjesvampyr. die me zonder oponthoud vervolgt, niet om mijn hartebloed evenwel, maar om mijn aandacht en bewon dering voor haar sonnetten Nu weet je dat tegenwoordig iedereen sonnetten maakt. Gelijk vele oude dichters, ter gelegenheid van vreugde of smart, er een portefeuille op na hielden vol trouw-, rouw-, geboorte-, dood- en lykzangen, zoo kun je tegenwoordig letterlijk niets bedenken, waarop geen sonnet te maken zou zijn. Bedank je voor een soiree bij een achtbare familie, sïuiür een sonnet; heb je malaria, katzer.jammer. hoogmoedswaanzin of eenvoudig het land, neem je receptenboek en maak een sonnet klaar. zware zonde te beschouwen, die door haar moest worden geboet. Daar zij de fout had begaan want dat was het blijkbaar iii de oogeii harer ouders een meisje te ?worden, wilde zij zich op alle manieren vergiffenis verwerven. Zij keek vader en moeder.ii naar de oogen, om hun minsten of geringsten wensen daarin te lezen, zij leerde met meer vlijt en volharding dan de vlugste jongen, en onderwees, in tegenstelling met andere meisjes, die kostbare privaatlessen moeten hebben, zichzelf verder geheel alleen uit boe ken; zij kwam met de beste getuigschriften van school en Heller kon werkelijk niet nalaten, goedkeurend te zeggen: «Knap; heel knap! Jammer dat je een meisje bent anders kon er nog iets goeds van je terechtkomen, maar nu is 't verloren moeite." Fanny hoorde deze zonderlinge lofspraak bedaard aan. Zij ver droeg die ontmoedigende woorden, zojider zich daardoor te laten neclerslaan en studeerde vlijtig verder, niettegenstaande ook hare moe der meermalen zeide: »Aan een-zoon hadden wij vreugde kunnen beleven! Je bent een goede dochter; maar helaas maar een dochter!" * Maar een dochter!" Dat woord,uilgesproken of niet, klonk haar onophoudelijk in de ooren; zij kon het niet ontvlieden. Menigen nacht bracht zij slapeloos door, zoekende naar een uitweg en zij was onuitputtelijk in het beden ken van aldoor nieuwe middelen, om hare ouders vriendelijk te stemmen. Vader en moe der deden hun best, niet hard tegen haar te schijnen; maar nu en dan verried een onbe dachtzaam uitgesproken woord genoegzaam, hoe zij morden tegen het lot, dat hun een zoon had ontzegd. Fanny smachtte naar een weinig koesterende liefde, als de bloem naar verkwikkendcn zonneschijn, maar haar ver langen bleef onvervuld en eindelijk kwam zij zoo ver, het reeds als een groote gunst te beschouwen, wanneer hare ouders geen ruwen, toon tegen haar aansloegen. Zij had een scherp oor voor vaders en moeders gesprekken en daar zij hare ouders dikwijls in haar bijzijn hoorde zuchten, dat een jongen zooveel min der behoeften hau, dan eer. meisje, onder drukte zij elke opwelling van aangeboren ijdelheid, en uitte zij geen dier duizend kleine wenschen, die andere jonge ' ' -"«Ws Sonnettenmaken, c'est plus qu' un crime, c'est une faute." Natuurlijk heb ik alleen 't oog op die echt nieuwmodische verzen zonder zin of slot, waarin moedwillige stijl- en spelfouten, den bluf slaan, dat ze de schitterende vonken van een begees terd genie zijn. Du ridicule au sublime il n'y a qu' un pas", denkt zeker zoo'n dichter met een kleine omzetting" van het bekende gezegde. Natuurlijk kunnen sonnetten, die in de nieuwe buurt gefabriceerd worden, niet anders zijn dan nieuwmodisch en de demonische kracht waarmee mijn dichterlijke huisgenoot ze mij opdringt is afschuwelijk. Zoodra ik haar voetstap dan ook maar meen te hooren, poog ik zoo stil mogelijk mijn deur te barrikadeeren, want daar deze wijk over 't algemeen weinig kapitalisten schijnt te tellen, zijn deuren die men sluiten kan, hier een zeer zeldzaam artikel van weelde. Maar wee, als het daarvoor te laat is; met den stap van een overwinnaar komt ze mijn kamer binnen, gaat zitten met een gezicht waarop geschreven staat: .,j'y suis et j'y reste" en haalt dan een el of wat sonnet te voorschijn, die zij voordraagt of me dwingt zelf te lezen. Morgen, morgen, nur nicht heute" zucht ik telkens, maar het helpt niet, als ik niet tot een formeele vechtpartij kan besluiten, weet ik waar achtig niet hoe ik er afkom, want hoewel haar verzen vol zijn van verachting voor t mensciiKjf", ziet ze er heel welvarend en doorvoed uit en is ze in staat me jaren te overleven. Soms herinnert haar gelaat wel eens wat erg aan belroos, dan staren haar oogen strak over mij heen en zegt ze haar sonnetten op voor iemand die achter me schijnt te staan. Onder het spreken zet ze telkens een voet vooruit, terwijl ik.benauwd meer en meer achteruit wijk en, upon my honor, ik wist niet dat sonnetten zoo'n cognajgeur konden hebben. Ik zal je niet vervelen met een beschrijving van al mijn medecommensalen, maar een paar wil ik toch nog even de revue laten passeeren, omdat zij twee acteurs van de drie zijn in een klein tooneelstukje, dat iets van een blijspel en iets van een drama kan hebben, en dat niemand tot toe schouwer heeft dan mij. De vrouwenrol wordt vervuld door een damesachtig persoontje, een naaistertje, met oogen die te mooi" zijn voor haar stand; de bedeesde minnaar" is een musicus, artistiek en arm, die piano- en zanglessen geeft; de derde rol speelt hoofdzakelijk achter de schermen en staat het geluk van den jeugdigen muziekniec'stcr in den weg. Je begrijpt de geschiedenis misschien wel: Ein Jüngling liebt ein Miulchen, Die hat einen Andern erwahlt"; Die ander" is een, mij van aanzien en naara bekend, officier; ik herkende hem' dadelijk toen ik op een avond langs hem ging, terwijl hij kus send en kozend afscheid nam van het mooie naaistertje. Adieu, mijn engel, zul je eens van mo droomen?'' Snel stapte hij weg en zijn wijde manteljas fladderde achter hem als de donkere vleugels van een grooten nachtvogel. Dat tooneeltje had plaats bij het b;-gin mijner komst hier; sinds heb ik de toenemende verliefd heid van den musicus gadegeslagen, heb ik opge merkt hoe hij 's ochtends de wacht houdt en tracht het jonge meisje naar haar werk te vergezellen en het doet me leed voor den armen jongen, a!s ik zie hoe afstootend koel zijn attenties worden beantwoord. Nu, eeuige dagen geleden las ik in een cou rant, dat do luitenant naar Indiëwas vertrokken en den ochtend daarop volgende toen ik, vóór ik de deur uitging, in de brievenbus keek of er iets voor mij bij was, vond ik aan het adres van het naaisterje een brief die iets hards bevatte, misschien haar portret dat hij terugzendt, dacht ik. Toen ik haar gisteren ontmoette, zag ze er bleek en lusteloos uit en de mooie oogen staar den mat en droevig voor zich heen. Ik weet wel dat een gebroken hart niet meer bestaan kan in onze realistische eeuw, dat wat nu een drama tisch tintje heeft, waarschijnlijk in een blijspel zal eindigen als de heldin van het stuk zoo ver standig is met den muziekmeester te trouwen en een ordentelijk huismoedertje wordt; maar toch voelde ik medelijden voor dat bleeke meisje, met haar bescheiden en fatsoenlijk voorkomen, dat er nog zoo hél jeugdig uitziet. 't Was of eensklaps de kranige luitenant voor mij stond met zijn puntige zwarte knevel en spot tende, bruine oogeu ; ik kende hem genoeg om te weten dat zij de eerste niet is, waarom hij een poos gefladderd heeft. Onwillekeurig herinnerde hij mij sommige menschen, v.ien nooit een blad onbeschreven papier in handen kan vallen, zonder dat zo den lust gevoelen er hun naam op te krabbelen onverschillig of dat blad eenvoudig wit, of zacht getint papier met een sierlijk kroontje is, en 't is dwaas, ik kon me den knappen officier evengoed als straks voor den geest hafen, maar,, kranig", dat kou ik hem niet meer vinden. t. t. DANDOLY. Uit het Haagje. Bij gebrek aan eene koopmansbeurs. zooals te Amsterdam, behelpt men zich hier tot dat doel einde met allerlei publieke plaatsen en gebou wen, daar het eenmaal eene natuurwet is dat daar, waar personen leven, ook zaken zullen en moeten verhandeld worden, 's Zomers wordt ge regeld beurs gehouden in de Tent in 't Bosch", den Dierentuin" of te Scheveningen. 's "Winters ontmoeten de principalen elkander voornamelijk over dag in de Witie Sociëteit", en 's avonds op vaste tijden in het letterkundig genootschap Oefe ning kweekt kennis", en op het Concert Diligentia". In Oefening" dat men zou kunnen noemen de kleine avond-beurs, is de stemming veelal flauw. Zelfs is daar wel eens een bezoeker bij zijn pilaartje in slaap gevallen. Dat neemt echter niet weg, dat daar nu en dan hoogst soliedo verhandelingen plaats hebben. Zoo vele jonge dames hebben daar ter plaatse met succes de eerste strikken van haar huwelijkshand ge legd, dat er eertijds ernstig aan gedacht schijnt te zijn om het genootschap te herdoopen in | Oefening kweekt kennissen''. j Zooals van zelf spreekt is de stemming van onze groote winter avond-beurs, het Concert Diligentia", gehouden iii het ruim gebouw voor kunsten en wetenschappen", veel flinker. Daar heerscht zelfs een ideaal stemming, want de kracht van deze beurs ligt natuurlijk geheel in den eft'ectenhoek, het orkest, waar de vreemdsoortigste muzikale effecten, nu eens ernstig en bedaard, dan weer met enorm lawaai aangeboden worden. Niemand wordt hier toegelaten, zonder per soonlijke kaart, waaruit zijn door ballotage eervol verkregen lidmaatschap blijkt; maar iedereen is vrij om te gaan staan of zitten waar hij verkiest. Met rangen, «ooals in komedie of paardenspol, houdt men zich niet op. Alleen de klecding geeft het standsverschil aan. De groothandelaren verschijnen hier meestal van achteren iu zwarten rok en van voren in overhemd ter grootte van een restauratictaf'eltje gedekt voor twee couverts. De klein handelaren hebben alleen hun zondagsche gekleede jas aan. De dames uit de groote wereld komen in groot toilet, met waaier en sortic. De vrouwen en dochters der kleinhan delaren bibberen in zomerkleedjcs van aller hande kleuren. Zij doen de zaal gelijken op een vcrfdoos met stukjes rood, blauw, geel, groen, en wit, in lange rechte rijen geschikt. toevertrouwen. Mettertijd verwierf zij zich een ongewonen tact, baar eigen ik te verloochenen en zichzelve zoo weinig mogelijk te laten gel den. Zij kreeg een oiioinstootelijk bewustzijn harer overtolligheid, en het dunkte haar een onverdiende vriendelijkheid, dat deze haar in huis nog niet uitdrukkelijker werd verweten. Zoo stonden de zake_n toen een groot han delshuis failleerde en in deii afgrond Heller medesleepte, die als een bedelaar uit, de crisis te voorschijn kwam. Waarvan moest hij voort aan leven met vrouw en kind ? Hij zocht een betrekking, maar slaagde niet. Zijn vrouw be zuinigde en spaarde, maar daarmede was de nood niet verholpen. Op zekeren avond, toen Famiv haar ouders aan de somberste ver twijfeling ten prooi zag, waagde zij schuchter de opmerking, dat zij beproeven wilde, wat verdienste in huis te brengen. »'t Idee is niooi," antwoordde haar vader, »maar wat kan jij uitrichten? Een zoon zou in staat zijn ons te helpen. Je bent maar een meisje doe geen moeite." Fanny antwoordde niets, maar van den Volgenden dag af begon zij aan de uitvoering van haar plan te werken en zette onvermoeid de jacht naar een bestaan voort. Het achttien jarige meisje liet niet af, voordat zij haar doel bereikt had. Fanny schiep zich zelfs een dub belen werkkring. Overdag borduurde zij pa tronen voor een voornamen tapisseriewinkel, 's avonds vertaalde zij Engelschc romans voor dagbladfeuilletons en verdiende daarmede ten minste zooveel, dat zij en de haren niet van honger omkwamen. Meer kon zij natuur lijk niet bijbrengen, maar vader en moeder namen het haar niet kwalijk ze erkenden zelfs, dat zij, als meisje maar een dochter ! al het mogelijke deed. en toen moeder na langdurig sukkelen geheel en al bjdlegcrig werd, moest Fanny bij al haar andere plich ten ook nog het kleine huishouden waarne- | men. Dokter en apotheker bezwaarden voort- l aan het bescheiden budget, met een paar aan zienlijke posten meer, en als Fanny hare moeder somwijlen iets -moest laten ontberen, was de zieke zoo verstandig in te zien, dat ! een dochter met den besten wil niet bij machte was zooveel voor haar ouders te doen, als een zoon." - Fannv WfVle en werkte slechts voor hare ouders. Dat zij zelf iemand was, daar dacht zij niet aan. Dat zij een mooi meisje was, heel mooi zelfs, kwam haar niet in den zin. Zij was daarom ten hoogste ver baasd, toen een jonge telegrafist, een vrij knappe jongen, die een verdieping beueden hen woonde, haar zijn liefde verklaarde en zijn hand aanbood. Een oogenblik kwam Fanny nog in de verzoeking zijn aanzoek te overwegen ;^ maar wat zou er van vader en moeder worden ?! Middelen orn ook hare ouders te onderhouden, bezat de jonge man niet zij zou hen aan den hongerdood hebben prijs gegeven, als zij een eigen haard had gesticht. Na kort beraad sprak zij een beslissend »neen", en toen zij het hare moeder mede- i deelde, vond deze ook, dat het goed was zóó; ! zij had Fauny nooit voor zoo egoïstisch ge- \ houden om aan trouwen te denken, want al j was Fanny _ maar een dochter, daarom had j zij toch plichten jegens haar ongelukkige ouders te vervullen ! Zij behoefde toen nog met geen ernstige genegenheid in haar eigen hart te kampen. Zwaarder werd de strijd haar enkele jaren later, toen zij zelf innig liefhad en den man harer keuze moest terugwijzen alweer omdat zij haar ouders niet aan hun lot kon overlaten. Ditmaal maakte zij hare moeder niet eens deelgenoot van het ge beurde ; zij zou tocli geen medelijden gevon den hebben, in het beste geval niets dan de erkenning, dat zij haar plicht had gedaan. Na een meesteres te zijn geworden in de moeielijke kunst van zelf'yeiioochencnd be rusten, leerde zij ook zwijgen .... Kuirn tien jaren had zij die drukkende last op haar meisjcspchouders gedragen, toen hare moeder stierf. Heller vertoonde zich reeds lang niet meer, onder de menschen ; hij schaamde zich over zijn armoede, bracht den geheeleii dag in zijn leunstoel door, broedde over allerlei grootschc plannen, waarmede hij rijk hoopte te worden, maar die alle onuitvoerbaar waren, of las oude jaargangen van een letterkundig tijdschrift, om zich, zooals hij voorgaf, wat op te wekken. Hij liet het aan Faïiny over, midden in haar kindersmart, alles voor moe ders begrafenis te regelen. Niets werd haar kwijtgescholden, niettegenstaande zij »maar een dochter'' was Van dit treurig tijdDit jaar is achter in de nis van het orkest een kerkorgel aangebracht, en heeft men daar vlak tegenover in den muur eeue rotonde uitgehouwen, zoodat de tusschengalerij tegenwoordig boogsgewyze doorloopt. De vroeger zoo koltbaanachtige zaal heeft daardoor werkelyk iets vaji een schouwburg gekregen. Op het tweede concert in dit seizoen is hier een nog onbekend fonds van Saint Saëus aau de markt gebracht, waarin het nieuwe orgel behoor lijk eene rol vervuld heeft. Terzijde van de pijpenmassa van dit instrument, hoog boven de vraagteekens der contrabassen, stond een deurtje open, en zag men o, vreemd verschijnsel den organist als een misdadiger in zijne cel o\. een houten bank zitten. Het tweede vreemde verschijnsel op dien avond was, dat op eens de muziek met volle kracht begon, nog voordat de directeur Richard Hol op de estrade plaats gegenomen had. Het was alweer dat ondeugende orgel dat iii breede accoorden, die volstrekt geen tegenspraak toelieten, den orkesttoon aangaf. Onwillekeurig kreeg men een gevoel alsof al die mannetjes met hunne zakinstrumentjes eigenlijk wel thuis konden blijven, en dat Vador Orge) het alleen wel zou leveren. Maar het orgel zwijgt, en daarmede verdwijnt gelukkig die naargeestige gedachte. De kattenmuziek, veroorzaakt door het stemmen van de verschillende instrumenten, wekt een veel betere gewaarwording op, namelijk een algemeen smach tend verlangen naar de komst van den dirigent. Daar verschijnt hij eindelijk. Hij maakt eene lichte hoofdbuiging voor het publiek, grijpt zyn dirigeerstaf, klopt er mede op don lessenaar. . . en oogeiiblikkelijk houdt het stemmen op. Onge duldig tuurt hij in de zaal. Eeuige laatkomers moeten eerst nog gaan zitten. Hij tikt nogmaals met zijn stokje en keert zich daarna tot de mu zikanten, die met de violen aan de kin, de cellen tusschen de knieën^ de klarinetten, hobo's, fluiten en trompetten voor den mond, hun directeur impertiuent aanstaren. Eenige seconden houdt deze oogenuitdaging aan; maar ten laatste maakt onze muzikale Kothschild een schijnslag in de lucht, onmiddellijk gevolgd door een schuinschcn streek recht over zijn partituur. . . en daar ruischen. geheimzinnig, vleiend en streelend de eerste tonen der muziek, die als zachte sneeuw op de aarde nederdwarrelcn. Op elk concert is dit altijd een verrukkelyk schoon moment, die eerste tonen zijn als 't ware de eerste zoentjes achter de deur in het enga gement met de toonkunst, dat immers iedereen bij een muziekuitvoering iu het moederland der klanken sluit. Langzaam maar gestadig sneeuwt het voort, weldra met dichter vlokken. Maar juist op het oogenblik als alles door n eentonig wit kleed dreigt overdekt te worden ziet, dan komen de eerste viooltjes, en steken als sneeuwklokjes on deugend en fier hunne kroontjes uit den killen onder grond op.Als door een lentezon doen zij de sneeuw smelten, en het heele winterlandschap in eea ommezien veranderen in een lieflijken lentetuiu, krioelend van fijne, grillige, teekenachtige figuur tjes in duizenderlei kieurschakeering. Dan in het rijk der touen vooral in de moderne muziekwereld is de groeikracht ver bazend snel. De bloempjes verwelken even spoedig als zij ontloken zijn. Kccds worden de viooltjes verdrongen door Oostersche gewassen met kelken zoo groot als trombones, en stengels zoo dik, dat slechts een orgelpijp die kan voortbrengen. Valsche mollen zijn al buiten machte om aau den weligeu plantengroei don geringsten afbreuk te doen; zij worden niet eens opgemerkt. De cellulair ge vangene op het orgel, die zich lang bedaard ge houden heeft, wordt onrustig en laat af en toe onheilspellend den grond dreunen. Men behoeft niet op den barometer te zien om te begrijpen dat er zwaar weer op handen is. stip af bleef zij twaalf jaren alleen met haren vader, die dagelijks knorriger en lastiger werd. Gewoonlijk zat hij norsch en zwijgend in zijn stoel; opende hij den mond, dan was het om te klagen en tegen zijn lot te morren. Als hij een zoon had dat was de grond toon van zijn gejammer dan behoefde hij niet zulk een ellendig, armoedig leven te leiden, en misschien leefde zijn Marie dan ook nog, want versterkend voedsel, flinke geneeskundige behandeling en 's zomers bui tenlucht, hadden haar nog lang kuni.en be houden maar voor dat alles was geld noodig, en hoe zou een dochter aan geld komen Fanny schikte zich naar zijn luimen, 't Was immers nog haar eenige vreugde hem te bezi ten, hem, die voor haar den laatsten schakel vertegenwoordigde, die haar aan de nieiischen bond! Onverdroten zwoegde en werkte zij en toen baar vader op het ziekbed werd ge worpen, paste zij hem voorbeeldeloos trouw en geduldig op. Iu zijn laatste levensdagen werd zijn geest beneveld; hij ijlde dikwijls, maar in al zijn fantasiën keerden altijd de woorden weer: »Ja! als ik een zoon had!" Fanny moest het verdragen; zij moest haar zinnen bijeen houden, want toen zij den grijsaard de oogeu had toegedrukt, rustte nogmaals op haar de taak, voor een teraardebestelling te zorgen. Nu mag zij uitrusten, en zij heeft die rust noodig, want de veertigjarige heeft 'grijze haren en een oudelijke trek ligt vaal op haar gelaat Zij behoeft voor niemand meer te zorgen; niemand zal voortaan iets van haar krachten vergen En toch deinst zij voor de toekomst _ terug en verdiept zich in het verledene, blikt terug naar den tijd die achter haar ligt en bekent zich zelve iu stilte, dat haar leven een mislukt, een verloren leven is. Maar een inwendige stem, een vreemde, als het ware door de macht der gewoonte in haar binnenste overge plaatst geeft haar te verstaan, dat aan die mislukking, aan dat verlies, niet bizonder veel is gelegen: »Maar een dochter!" roept die stem en Fanny luistert er naar en kan er zich niet aan onttrekken

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl