Historisch Archief 1877-1940
No. 604
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
*;
v
Het St. Petersborgsche publiek lachte om de
gansene geschiedenis, maar de commissaris van
politie nam de zaak ernstig op en -verbood de
driftige vioolspeelster verdere concerten in de
'hoofdstad.
Drie dagen later moest Mej. Tua een concert
te Dorpat geven, waar alle plaatsen besproken
?waren; maar toen men vernam, wat er pas gele
den te St. Petersburg gebeurd was, haastten de
liefhebbers zich, van hunne plaats af te zien.
Gelukkig achtte het hoofd der politie te St.
Petersburg de ondervonden les voldoende en vond
hij goed aan Mej. Tua opnieuw te vergunnen
-concerten in de hoofdstad te geven, onder voor
waarde evenwel, in het vervolg wat minder op
vliegend te wezen.
Het Theater au der Wien te Weenen voert
dezer dagen eene nieuwe operette op, Ver
Sehlosserkönig, van Kremscr, vol aardige melodiën en
Weener walsen. De tekst is naar een roman van
Scribe, die in Portugal speelt, en waarin de
saamgezworenen een slotenmaker tijdelijk voor
ioning laten spelen. Eene bijzonderheid voor de
toeschouwers is het, dat de acteur Girardi, die de
rol van slotenmaker vervult, indertijd, vóórdat
men zijn stem ontdekte, dat vak beoefend heeft.
Men herinnert zich hierbij den zanger Wachtel,
?die in den Postillon de Longjwneau het publiek
beurtelings met zijn ut de poitrine en het klap
pen van zijn zweep verrukte; hij had vroeger de
diligence gereden.
Uit Wiesbaden meldt men van gisteren, dat aan
den kunstcriticus van het Wiesbadener Tagëblatt,
Kobcrt Misch, zelf een tooneelschrijver van naam,
?door den minister van het Koninklijk Huis, graaf
von Wedell, de toegang tot den schouwburg is
geweigerd. Als reden tot dit fraaie besluit werd
door den intendant, Hofrath Adelon, opgegeven,
^dat de heer Misch zich niet alleen verstout had
<le aan het koninklijk theater aangestelde beamb
ten en geëngageerde kunstenaars zonder eenige
consideratie aan te vallen, maar ook onlangs eene
hier als gast optredende kunstenares (Fr. Jenny
Haak, van het Stadttheater te Straatsburg) in de
beoordecling van haar optreden met grove
belee?digingen te overstelpen".
Het verdient opmerking dat de redactie van het
Wiesbadener Tagëblatt, om vrijer in hare
bcoor?deelingen te zijn, sinds lang de gewone
redactiekaart had teruggegeven, en de heer Misch dus, van
een betaald entréebiljet voorzien was, waarvan men
hem nu belette gebruik te maken. De zaak komt
voor de rechtbank. ,
De bekende vereeniging Musis Sacrum", di
recteur de heer Henri F. R. Brandts Buys, zal haar
tweede concert in dit seizoen houden op 30
Maart a. s., in Maison Stroucken".
Om de herdenking van het 15jarig bestaan der
Vereeniging luister bij te zetten, heeft het bestuur
besloten een groot koorwerk met orkestbegelei
ding uit te voeren; de keus is gevallen op het
oratorium Een droom van het Paradijs", van den
grooten Vlaamschen componist Jan Blockx, op het
bekende gedicht van Jan van Beers. Hiervoor
zijn reeds als solisten geëngageerd mejuffrouw de
Saegher, sopraan, en déheer Fontaine, baryton.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Van Mannen van Beteekenis in onze dagen
thans .onder redactie van Dr. E. D. Pijzel?uit
gave 11. D. Tjeenk Willink te Haarlem, is de,
nieuwe serie geopend met eene studie over Dr.
A. Kuyper, door Jhr. Mr. Witsius H. de
Savornin Lohman, met portret. De eerstvolgende af
leveringen zullen biografiën en portretten bevat
ten van: Jan van Heers, door Pol de Mont; José?
Israëls, door Jan Voth; Eniile Zula, door Prof.
A. G. van Hamel; Koloman Tisza, door Prof. von
Antal; Helmholtz, door Dr. J. van Rees;
Winithorst, door Dr H. J. A. M. Schaepman; Tolstot,
door W. J. Manssen; Niels W. Gade, door Mr.
J. E. Banck; Bebel en Lieliknecht, door P. L.
Tak, enz.
Een nieuw boek van Max O'Rell, den
geestigen schrgver van John Buil et sou ila, zal 23
Januari tegelijk te Parijs en te New-York ver
schijnen. Het heet Jonathan et sou Continent
ow la SociétéAmêricaine. De Engelsche verta
ling is van mad. Paul Blouët.
De uitgever C. L. Brinkman, te Amsterdam,
heeft het prospectus verzonden van Nederland
en zijne Bewoners, handboek der aardrijkskunde
en volkenkunde van Nederland, door dr. H. Blink.
Het werk zal twee of drie dikke deelen vormen
en in afleveringen verschijnen, met houtsneden
«n kaar ten.
BIJ DE PLAAT.
De heeren hebben hun beste beentje nog niet
voorgezet. Dezen keer is het nog geen ernst. Zij
komen alleen om elkaar wat in het oog te houden
en de kansen te berekenen van den beslissenden
strijd. Die stoere schipper daar ziet er uit, alsof
hij met z\jn Duitscher, zijn Oostenrijker en zijn
Italiaan iedereen omver zou willen rijden. Als
de twee Franschen niet beter oppassen, winnen
zij geen van beiden, 't Is nu nog maar een proef
tochtje, en daar buitelen ze reeds. De Rus in zijn
met bont bezet pakje is over dien aceroe klaar
blijkelijk weinig gesticht; in zijn land wordt op
de baan beter orde gehouden. De bejaarde En
gelsche dame heeft het zich gemakkelijk gemaakt;
zy laat de heeren zwoegen en zweeten en elkan
der verdringen; in haar baksleê, waar zoo'n ste
vige kerel als Salisbury achter staat, loopt zij
geen duw en geen stoot op, en wie weet, of zij
het op de lange baan van al die haastige lieden
nog niet wint!
Militaire Zaken.
IETS OVER VRIJSTELLING VAN MILI
TAIREN DIENSTPLICHT.
Naar men algemeen hoort verzekeren, spoedt
de taak der ten vorigen jare ingestelde Staats
commissie, belast met het vaststellen der begin
selen voor de regeling van den militairen dienst
plicht in Nederland, ten einde, en zal dat lichaam
binnen kort zijn verslag daaromtrent aan
hetgeëerbiedigde Hoofd van den Staat aanbieden.
Welke de beginselen zijn, die in dat verslag zul
len gehuldigd worden, is nog niet bekend, Wel
hoort men spreken van persoonlijken dienstplicht,
maar zal het ook algemeene of bijna algemeene
dienstplicht worden en zoo ja, onder welken vorm;
zal de verplichte diensttijd worden verlengd;
volgens welke beginselen zullen de vrijstellingen
worden verleend, enz. ?; en zoo zijn er nog vele
vragen, die onwillekeurig in ons oprijzen en waarop
weldra antwoord zal gegeven worden. Welke regeling
evenwel ook door de Regeering voorgesteld en
al of niet gewijzigd door de wetgevende
macht bekrachtigd zal worden, men mag aan
nemen dat vermeerdering, althans verbetering, der
levende strijdkrachten en daardoor verhooging van
onze weerbaarheid te wachten is.
Intusschen willen wij in het algemeen belang
de aandacht vestigen op een enkel zeer belang
rijk punt; namelijk, dat der vrijstellingen, welke
onzes inziens in de tegenwoordige militiewet niet
in alle opzichten aan de eischen der billijkheid
en humaniteit beantwoorden. Deze wet bepaalt,
dat vrijstelling van den dieiist bij de militie wordt
verleend aan een loteling:
a. die kleiner is dan 1.55 M.;
b. wegens lichaamsgebreken;
c. wegens broederdienst (zoo dat de helft en
bij een oneven aantal de kleinste helft der zonen
dienen moet);
d. die reeds in krijgsdienst is; en
e. aan den eenigen wettigen zoon, onverschillig
of de ouders in leven of overleden zijn.
Bij invoering van algemeenen dienstplicht zou
den van zelf de onder c en e genoemde vrijstel
lingen komen te vervallen en zon eene regeling
dienen gemaakt te worden hoe te handelen met
geestelijken, onderwijzers, studenten in de godge
leerdheid, geneeskunde enz. enz.
Bij aanneming van persoonlijken dienstplicht
(als wanneer de müiticplichtige zich niet door
een ander kan doen vervangen) zonden bovenge
noemde redenen van vrijstelling allen van kracht
kunnen blijven.
Bij verhooging evenwel van het jaarlijksche con
tingent, dus bij meer uitgebreiden persoonlijken
dienstplicht, waardoor als het ware een soort
stelsel tusichen persoonlijken en algemeenen dienst
plicht wordt verkregen, hangt het van de grootte
der jaarlijksche verhooging af, of en zoo ja welke
wijziging de vrijstelling onder c en e zullen onder
gaan.
Intusschen achten wij in ieder geval, welk stelsel
van dienstplicht ook worde aangenomen, het blij
ven bestaan van de vrijstelling onder e genoemd
zeer ongewenscht.
Oogenschijnlijk is er veel vóór deze bepaling
van vrijstelling te zeggen, omdat zich onder die
rubriek ook lotelingen eenige zoons be
vinden wolke tevens kostwinners zijn van bejaarde
en onvermogende ouders, die niet meer in hun
eigen levensonderhoud kunnen voorzien en die
hulpbehoevend eu vaak in grooten nood zouden
achterblijven, als hun zoon gedurende omstreeks
een jaar moest gaan dienen.
Maar wat zijn er een massa eenige zoons voor
wie niet zulk een overwegend bezwaar bestaat
om hun militairen dienstplicht even als zoovele
anderen te vervullen of door een in hun plaats
gestelden loteling te doen vervullen.
Bovendien z\jn er behoeftige huisgezinnen en
wij vreezen wellicht vele met meer dan n
zoon, waarvan juist de kostwinner voor den dienst
wordt aangewezen, b.v. omdat de oudere broeder
wegens lichaamsgebreken daarvoor niet in aan
merking kon komen enz.
Voor zulke huisgezinnen is het natuurlijk een
groote ramp dat de kostwinner moet dienen. En
men denke niet dat deze toestand fictief is of
alleen in onze verbeelding bestaat; integendeel
wij vernamen bijv. uit een goede bron, dat in
n jaar by dezelfde compagnie twee weduwen
moeders van miliciens door dit harde lot wer
den getroffen. Men zou nu meenen dat een ver
zoekschrift aan hoogerhand, vergezeld van een
gelegaliseerd getuigschrift van een geneeskundige,
(bijv. dat de andere zoon ongeschikt tot werken,
bovendien nog een lastpost was) om vrijstelling
van verderen militairen dienst voor zulk een
loteling na afgeëxerceerd te zijn, toegestaan zou
worden ?
Voor het hier bedoelde geval luidde het ant
woord: dat er geen termen bestonden om het
verzoek toe te staan. Zie duidelijker en eenvou
diger, maar ook gemakkelijker en onbillijker kon
het niet. Als dit geen geval was, waarin er juist
wel termen bestonden, zouden wij haast aan het
gezond verstand beginnen te twijfelen.
Bovendien zegt artikel 197 der milttiewet onder
anderen ook: dat in bijzondere gevallen aan de
overige by de militie ingelyfden ontheffing van
den werkelijken dienst kan worden toegekend.
Wil men nimmer van eene wet afwijken dan
moet deze ook volmaakt goede en juiste bepalin
gen bevatten, maar aangezien de mogelijkheid
daarvan alweer niet aan te nemen is, dient de
bevoegde autoriteit ook van de verleende macht
gebruik te maken om in verschillende uitzonde
ringsgevallen die, wij erkennen dit gaarne,
niet allen te voorzien zijn naar recht en bil
lijkheid te handelen en van de wet af te wijken.
Nu wordt door de voorstanders der onder e ge
noemde vrijstellingsbepaling wel beweerd, dat het
zoo moeielijk te constateeren is wie de kostwinner
van een hulpbehoevend huisgezin is, en dat daarbij
bedrog gepleegd kan worden; maar wij vragen,
is daarin dan een billijke grond gelegen om ge
makshalve alle eenige wettige zoons vnj te stellen ?
Naar onze meening geenszins. Volgens de wet
wordt vrijstelling als eenige wettige zoon verleend
op overlegging van een getuigschrilt van den bur
gemeester.
Waarom zouden nu de burgemeesters der ver
schillende gemeenten, des gewenscht in verband
met eene commissie van onderzoek, billijkerwijze
ook niet kunnen beoordeelen ot een dienstplich
tige zoon al of niet als de kostivinner van een
behoeftig huisgezin moet aangemerkt worden? Be
staan hiertegen werkelijk groote bezwaren, welnu
men trachtu dezs te overwinnen; maar zoo lang
de staat of de gemeente niet wettelijk verplicht
is voor het onderhoud van bovengenoemde ge
zinnen te zorgen, gedurende den tijd, dat de
kostwinner zijn militieplicht vervult, komt het ons
voor, dat, zelfs bij aanneming van algemeenen
dienstplicht, de kostwinner van hulpbehoevende
hnisgeziimen en niet alle eenige wettige zoons
vrijgesteld dienen te worden.
Hetis natuurlijk nog onbekend welke militiewet de
toekomst ons zal schenken, maar we zijn het geheel
eens met den Heer Seyffardt waar de/ein de Gids
van Januari 1838 zegt; dat de dienstplicht zeer
mild moet zijn, zoo weinig mogelijk storend wer
ken, de oefening in het schieten bevorderen en
bij de indeeling zorgvuldig rekening moet gehou
den worden met ieders beroep en belangen. Zoo
veel is bovendien zeker, dat door billijke en hu
mane bepalingen ook omtrent vrijstellingen en
gedeeltelijke vrijstellingen, betreffende ruime
grenzen van leeftijd tusschen welke de militaire
dienstplicht moet vervuld worden, enz., de popu
lariteit der nieuwe dienstplichtwet die ons wacht,
verhoogd, en de kans op hare aanneming door de
wetgevende macht bevorderd worden.
m in verband met het bovenstaande denk
beeld te geven van do vrijstellingen die bijv. voor
de lichting van 1888 verleend zijn, willen wij
naar aanleiding van het daaromtrent in de St. Ct.
No. 309 voorkomende nog het volgende
mededeelen:
De lichting was vastgesteld op 11000 man,
waaronder 000 man voor de zeerailitie.
Het aantal ingeschreven bedroeg 37399.
Het getal vrijstellingen beliep :
Wegens to geringo lengte 874, wegens licha
melijke ongeschiktheid 2957, als eenige wettige
zoon 477ö, wegens broeder- of eigen militairen
dienst 11224. Het totaal aantal vrijgestel
den bedroeg 19902, waaruit dus blijkt, dat ver
scheidene lotelingen meer dan n reden van vrij
stelling hadden.
lste Jaargang.
Schaakspel.
19 Januari 1889.
PROBLEEM No. 2
van den heer H. J. den Hertog, alhier.
ZWART
8
7
6
4
3
2
1
^ 04 ^i -lifr M» !
_iü! r?J%M ZMr^mÉ,
' s
«l 'MM * ? jm .."" ^%,x.j
%%?%%/, i VZW/// jr ^:/-
?i liil ,è';
^;K */fe . Jy iÖV
m s *k'-i'* A P^ i
lp ??/%? wpy fi<1 !
"'^p'"""' ^?p "" wt"""
'w""fR>fj %'% W' ??', ''W/,:
?y*LJ:*v* // /////s /t/'/*''' '?/^?///'»
??,?,1"^'" ??,?,,: /'//////' ,,. ,,?./"'>"?''.....,,. K////'.'/
<%%/?% *» ^ : -^/ ?/'''<*% : j
;ÉfeW^lK? ?v^Élïlïl
^^^^«Vx^:x/""v^^-^'T^^^
fclÊ^pil^i^!
^?/%^/-"w^^'^2
ui f III fel !
^H?'! ||,?f g»f|j -fei
a bcdefgh
WIT
>\it geeft in 2 zetten mat.
?
Partij gespeeld te Winschoten den 15den De
cember 1888 tusschen de heeren
A. Waldendorp 3. D. Tresling.
WTit Zwart.
Twee paardspel in de nahaud.
1 c2 e4 e7 e5
2 gl f3 1)8 cG
3 f 1 _ c4 g8 16
4 d2 (13 t 8 c5
5 cl e3 c5 bG
6 bl d2 d7 dG
7 h2 h3 o?o
80 0 c8 eG
9 C4 _ b3 cG e7
10 c2 c3 eG X b3
11 a2 X t>3 e7 gG
12 c!3 d4 16 h5 a
13 f 3 e5ödG X e5
14 dl X h5 c-5 X d4
15 c3 X. d4 bG X d 4
16 h5 e2! ' d4 X b2
17 al dl ! d8 - e7
1 & rlv» r*A. l-i9 f°.
lO Ll^S ~^~ C^r U^ LrJ
19 e2 c2? c3 b4
20 f2 f4! f7 f G!
21 c4 ba f8 e8
22 e4 e.i! f G X e5
Stand der partij na don 22sten zet van zwart.
Xo. 1.
ZWART
8
7
G
r.
4
3
t>
?i
i
*3* ^'V1 >, '?/?ï'-'ïW '''iï'fij/i r&~. /'.''y<',
tf ;,/;'-,; '.!'//'.?//; M i''V.-^W'^) >'^^
^ v/'J y^,^^/É^ /M-.
i o' ^':;'"ï? $
';: i '' f J ??W »
afe^j S i. ?.-??x ^,53 ^-*--y «-?
v^ rrv^ -ïw^ zm
t%-:\ '^ ^®^m
,y.M-Xi ,.. ;;?//'<><>?,.., ... '^/.-^." ^v,^
,.^f;|§;.'<; .'-/i J '.«^ ? , ' ',
vx2Ü. Lb.'J. ?/l'ï;// ^,/'.;^ i
t'7? v,»v xtól "s/
-!? ^-- ^4 '^m,\
:ryz ? y :;; /^?; ?::::-;; A
::XÏ^iMJ m £x 3
,^\,-: O ??'/.'' ? <ÏV^ A
.v'.'-'
r''?';"' F"-:; P3 V;:':' V^ ;';-ï^
m t<^^^:/ £a^i^
a b c d e f g h
WIT
Aan 57 geestelijken of studenten in de godge*
leerdheid en aan nog 5 andere militieplichtigen
werd ontheffing van den werkelyken dienst
verleend.
5 Januari 1889.
DE GESCHIEDENIS VAN EEN GOUDSMID
EN EEN JAGER.
Een maleische vertelling. ')
Er was eens een man, die een kuil groef om.
wilde dieren te vangen, midden in den weg, dien
zij gewoonlijk langs kwamen. Het duurde dan ook
niet lang of een tijger viel er in. Na een poosje
rolde een aap naar beneden. Weder iets later een
slang en ten laatste een goudsmid, waarmede do
kuil geheel gevuld was. Ondertusschen was het
dag geworden en een jager, die met zijn hond was
uitgegaan, kwam toevallig langs deze plek en
keek in de kuil. Toen hij nu zag, dat er een man
ingevallen was, die er zonder hulp niet uit kon
komen, besloot hij hem te helpen, want, dacht
hij, indien ik mijn medemensen bijsta, die in nood
verkeert, zeker zal Allah my dit later vergelden.
Daarop nam hij een touw en liet het in de kuil
zakken. Fluks werd dit door den aap gegrepen en
hij werd omhoog gehaald. Opnieuw vierde h\j toen
het touw af. De slang wond er zich omheen en
werd aldus bevrijd. Nogmaals daalde het touw,
doch nu klemde de tijger er zich aan vast en
werd opgetrokken. Nu stond dus de jager met de
drie wilde dieren aan den rand van den kuil en
hij werd bevreesd, doch zij zeiden: Vreest niet voor
ons heer, gij hebt ons een weldaad bezwezen,
het zou ons niet passen goed met kwaad te ver
gelden." Nu nam de tijger alleen het woord en
smeekte den jager kennis met hem te komen
maken en zyn woning te bezoeken, die in het
bosch was. Daarna zeide de slang: Mijn woning
is in de stad in een zeker huis en de aap sprak,
Mijn woning is in een boom, indien ge kunt, kom
ons dan bezoeken, opdat wij uw goedheid jegens
ons vergelden, doch neem u in acht voor uw
medemensen, die zich nog in de kuil bevindtf
bevrijdt hem niet; hij toch zal uw goedheid met
boosheid vergelden." Nu hernam de jager: Wijl
gij dieren zoo dankbaar weet te spreken, hoeveel
te meer zal dan mijn medemensch mijn goedheid
op prijs stellen." Daarop liet hij het touw nogmaals
zakken. De goudsmid greep het nu en stond weldra
aan den rand van het gat. Hu groette den jager eer
biedig en zeide: Indien ge bij mij wilt komen, zal
ik uw goedheid ruimschoots beloonen. Mijn huis
kunt ge in de straat N. N. der stad vinden." Ver
volgens keerde ieder naar zijn woning terug.
Eenigen tijd hierna wandelde de jager weder
eens langs den weg en ontmoette een aap, die
hem aansprak, zeggende: Kent ge mij niet meer
heer, houdt toch even op en wacht een oogen
blikje hier tot ik terugkom, uw goedheid jegens
mij heb ik nog niet vergolden." De aap verwijderde
zich daarna ijlings, doch kwam weldra met eenige
heerlijke vruchten terug en bood ze den jager
aan met de woorden: Aanvaard dit geschenk
van mij heer, 't is wel klein, doch op 't oogenblik
kan ik niet meer geven." Dankbaar nam de jager
het geschenk aan en vervolgde zijn weg, zich
lavende aan de saprijke vruchten. Plotseling springt
nu een tijger to voorschijn. De vrees slaat onzen
jager om 't hart en hij roept uit: Wee mij, waar
zal ik redding vinden." Doch de tijger zeide:
Vreest niet heer, gij reddet mij het leven, ik
ben niet gewoon, mijn dankbaarheid aldus te
topnen. Op het oogenblik heb ik echter niets bij
mij om uw welwillendheid te beloonen, doch wacht
hier een oogenblik tot ik het gehaald heb." En
met een paar vervaarlijke sprongen verdween hjj.
Hij liep nu naar een dorp en zag daar een kind
spelen met fraaie versierselen aan. Hij greep
het, verscheurde het en bracht de sieraden
bij den jager. Deze was uitermate verheugd
over dit fraaie geschenk en na den tijger harte
lijk dank gezegd te hebben, spoedde hij zich naar
de stad om den goudsmid te zoeken, die deze ver
sierselen kon vermaken. Toen hij hem gevonden
had, toonde hij hem al de sieraden en zeide: Ik
kom u vragen,of gij van dit goud voor mij een versier
sel wilt maken, dit goud heeft mij den tijger,die ik ge
red heb, gegeven." De goudsmidherkendede versier
selen dadelijk, want hij had ze zelve gemaakt, en ant
woordde: Gaarne zal ik voor u een vorstelijk sieraad
hiervan maken, doch wacht een oogenblikje hier,
tot ik een kolenbrander hebt gezocht, om kolen voor
het werk te koopen. Doch in plaats van naar den
kolenverkooper te gaan, begaf de goudsmid zich
naar den rijken man, wien« kind door den tijger
gedood was zeggende: De man die uw kind ge
dood heeft, bevindt zich met al <le sieraden in
mijn huis, ga hem spoedig vatten." Zoo gezegd
zoo gedaan. De vader van het kind nam eenige
dienaren mede en begaf zich naar het huis van
den goudsmid, waar de jager weldra werd gegre
pen. Toen werd hij voor den koning gebracht. Deze
was zeer vertoornd en beval, den jager in de ge
vangenis te werpen en hem den volgenden dag
te dooden. In dien nacht echter sloop de slang tot
hem in de gevangenis en vroeg hem: Welkis uw
vonnis? En de jager antwoordde: morgen zal ik
ter dood gebracht worden." Hij vertelde nu de
geheele geschiedenis, hoe hij de sieraden van den tyger
gekregen had en ook de lage handelwijze van den
goudsmid. Nu, hernam daarop de slang: Hebben
?wij u niet gezegd, dat gij den man niet had moeten
bevrijden. Gij hebt hem welgedaan, doch hij ver
geldt uw goedheid met laagheid, thans zal ik u
echter bevrijden uit den nood. Ik zal den zoon van
den koning gaan bijten, nog heden nacht en geen
middel zal hem kunnen genezer, uitgezonderd dit
blad, dat ik u geef. Hiermede moet gij het kind
genezen". Toen zij dit gezegd had, verdween de
slang, ging naar het paleis en beet den zoon des
konings, die plotseling zeer ziek werd
doorhaar venijn. De koning was radeloos en be
val iemand te zoeken, die zijn kind zou kunnen
genezen, doch er was niemand te vinden. Toen
beval hij door de geheele stad uit te roepen,
dat degene, die zijn zoon kon genezen, al ware
hij zeli's een ter dood veroordeelde misdadiger,
de vrijheid zou verkrijgen, benevens groote ge
schenken. En do dienaren kwamen ook in de gevan
genis en vroegen den jager of hij het kind kon
genezen. Toen antwoordde deze: Met de hulp van
Allah, den Allerhoogste, zal ik trachten den prins