De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 20 januari pagina 5

20 januari 1889 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 604 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. *; v Het St. Petersborgsche publiek lachte om de gansene geschiedenis, maar de commissaris van politie nam de zaak ernstig op en -verbood de driftige vioolspeelster verdere concerten in de 'hoofdstad. Drie dagen later moest Mej. Tua een concert te Dorpat geven, waar alle plaatsen besproken ?waren; maar toen men vernam, wat er pas gele den te St. Petersburg gebeurd was, haastten de liefhebbers zich, van hunne plaats af te zien. Gelukkig achtte het hoofd der politie te St. Petersburg de ondervonden les voldoende en vond hij goed aan Mej. Tua opnieuw te vergunnen -concerten in de hoofdstad te geven, onder voor waarde evenwel, in het vervolg wat minder op vliegend te wezen. Het Theater au der Wien te Weenen voert dezer dagen eene nieuwe operette op, Ver Sehlosserkönig, van Kremscr, vol aardige melodiën en Weener walsen. De tekst is naar een roman van Scribe, die in Portugal speelt, en waarin de saamgezworenen een slotenmaker tijdelijk voor ioning laten spelen. Eene bijzonderheid voor de toeschouwers is het, dat de acteur Girardi, die de rol van slotenmaker vervult, indertijd, vóórdat men zijn stem ontdekte, dat vak beoefend heeft. Men herinnert zich hierbij den zanger Wachtel, ?die in den Postillon de Longjwneau het publiek beurtelings met zijn ut de poitrine en het klap pen van zijn zweep verrukte; hij had vroeger de diligence gereden. Uit Wiesbaden meldt men van gisteren, dat aan den kunstcriticus van het Wiesbadener Tagëblatt, Kobcrt Misch, zelf een tooneelschrijver van naam, ?door den minister van het Koninklijk Huis, graaf von Wedell, de toegang tot den schouwburg is geweigerd. Als reden tot dit fraaie besluit werd door den intendant, Hofrath Adelon, opgegeven, ^dat de heer Misch zich niet alleen verstout had <le aan het koninklijk theater aangestelde beamb ten en geëngageerde kunstenaars zonder eenige consideratie aan te vallen, maar ook onlangs eene hier als gast optredende kunstenares (Fr. Jenny Haak, van het Stadttheater te Straatsburg) in de beoordecling van haar optreden met grove belee?digingen te overstelpen". Het verdient opmerking dat de redactie van het Wiesbadener Tagëblatt, om vrijer in hare bcoor?deelingen te zijn, sinds lang de gewone redactiekaart had teruggegeven, en de heer Misch dus, van een betaald entréebiljet voorzien was, waarvan men hem nu belette gebruik te maken. De zaak komt voor de rechtbank. , De bekende vereeniging Musis Sacrum", di recteur de heer Henri F. R. Brandts Buys, zal haar tweede concert in dit seizoen houden op 30 Maart a. s., in Maison Stroucken". Om de herdenking van het 15jarig bestaan der Vereeniging luister bij te zetten, heeft het bestuur besloten een groot koorwerk met orkestbegelei ding uit te voeren; de keus is gevallen op het oratorium Een droom van het Paradijs", van den grooten Vlaamschen componist Jan Blockx, op het bekende gedicht van Jan van Beers. Hiervoor zijn reeds als solisten geëngageerd mejuffrouw de Saegher, sopraan, en déheer Fontaine, baryton. LETTEREN EN WETENSCHAP. Van Mannen van Beteekenis in onze dagen thans .onder redactie van Dr. E. D. Pijzel?uit gave 11. D. Tjeenk Willink te Haarlem, is de, nieuwe serie geopend met eene studie over Dr. A. Kuyper, door Jhr. Mr. Witsius H. de Savornin Lohman, met portret. De eerstvolgende af leveringen zullen biografiën en portretten bevat ten van: Jan van Heers, door Pol de Mont; José? Israëls, door Jan Voth; Eniile Zula, door Prof. A. G. van Hamel; Koloman Tisza, door Prof. von Antal; Helmholtz, door Dr. J. van Rees; Winithorst, door Dr H. J. A. M. Schaepman; Tolstot, door W. J. Manssen; Niels W. Gade, door Mr. J. E. Banck; Bebel en Lieliknecht, door P. L. Tak, enz. Een nieuw boek van Max O'Rell, den geestigen schrgver van John Buil et sou ila, zal 23 Januari tegelijk te Parijs en te New-York ver schijnen. Het heet Jonathan et sou Continent ow la SociétéAmêricaine. De Engelsche verta ling is van mad. Paul Blouët. De uitgever C. L. Brinkman, te Amsterdam, heeft het prospectus verzonden van Nederland en zijne Bewoners, handboek der aardrijkskunde en volkenkunde van Nederland, door dr. H. Blink. Het werk zal twee of drie dikke deelen vormen en in afleveringen verschijnen, met houtsneden «n kaar ten. BIJ DE PLAAT. De heeren hebben hun beste beentje nog niet voorgezet. Dezen keer is het nog geen ernst. Zij komen alleen om elkaar wat in het oog te houden en de kansen te berekenen van den beslissenden strijd. Die stoere schipper daar ziet er uit, alsof hij met z\jn Duitscher, zijn Oostenrijker en zijn Italiaan iedereen omver zou willen rijden. Als de twee Franschen niet beter oppassen, winnen zij geen van beiden, 't Is nu nog maar een proef tochtje, en daar buitelen ze reeds. De Rus in zijn met bont bezet pakje is over dien aceroe klaar blijkelijk weinig gesticht; in zijn land wordt op de baan beter orde gehouden. De bejaarde En gelsche dame heeft het zich gemakkelijk gemaakt; zy laat de heeren zwoegen en zweeten en elkan der verdringen; in haar baksleê, waar zoo'n ste vige kerel als Salisbury achter staat, loopt zij geen duw en geen stoot op, en wie weet, of zij het op de lange baan van al die haastige lieden nog niet wint! Militaire Zaken. IETS OVER VRIJSTELLING VAN MILI TAIREN DIENSTPLICHT. Naar men algemeen hoort verzekeren, spoedt de taak der ten vorigen jare ingestelde Staats commissie, belast met het vaststellen der begin selen voor de regeling van den militairen dienst plicht in Nederland, ten einde, en zal dat lichaam binnen kort zijn verslag daaromtrent aan hetgeëerbiedigde Hoofd van den Staat aanbieden. Welke de beginselen zijn, die in dat verslag zul len gehuldigd worden, is nog niet bekend, Wel hoort men spreken van persoonlijken dienstplicht, maar zal het ook algemeene of bijna algemeene dienstplicht worden en zoo ja, onder welken vorm; zal de verplichte diensttijd worden verlengd; volgens welke beginselen zullen de vrijstellingen worden verleend, enz. ?; en zoo zijn er nog vele vragen, die onwillekeurig in ons oprijzen en waarop weldra antwoord zal gegeven worden. Welke regeling evenwel ook door de Regeering voorgesteld en al of niet gewijzigd door de wetgevende macht bekrachtigd zal worden, men mag aan nemen dat vermeerdering, althans verbetering, der levende strijdkrachten en daardoor verhooging van onze weerbaarheid te wachten is. Intusschen willen wij in het algemeen belang de aandacht vestigen op een enkel zeer belang rijk punt; namelijk, dat der vrijstellingen, welke onzes inziens in de tegenwoordige militiewet niet in alle opzichten aan de eischen der billijkheid en humaniteit beantwoorden. Deze wet bepaalt, dat vrijstelling van den dieiist bij de militie wordt verleend aan een loteling: a. die kleiner is dan 1.55 M.; b. wegens lichaamsgebreken; c. wegens broederdienst (zoo dat de helft en bij een oneven aantal de kleinste helft der zonen dienen moet); d. die reeds in krijgsdienst is; en e. aan den eenigen wettigen zoon, onverschillig of de ouders in leven of overleden zijn. Bij invoering van algemeenen dienstplicht zou den van zelf de onder c en e genoemde vrijstel lingen komen te vervallen en zon eene regeling dienen gemaakt te worden hoe te handelen met geestelijken, onderwijzers, studenten in de godge leerdheid, geneeskunde enz. enz. Bij aanneming van persoonlijken dienstplicht (als wanneer de müiticplichtige zich niet door een ander kan doen vervangen) zonden bovenge noemde redenen van vrijstelling allen van kracht kunnen blijven. Bij verhooging evenwel van het jaarlijksche con tingent, dus bij meer uitgebreiden persoonlijken dienstplicht, waardoor als het ware een soort stelsel tusichen persoonlijken en algemeenen dienst plicht wordt verkregen, hangt het van de grootte der jaarlijksche verhooging af, of en zoo ja welke wijziging de vrijstelling onder c en e zullen onder gaan. Intusschen achten wij in ieder geval, welk stelsel van dienstplicht ook worde aangenomen, het blij ven bestaan van de vrijstelling onder e genoemd zeer ongewenscht. Oogenschijnlijk is er veel vóór deze bepaling van vrijstelling te zeggen, omdat zich onder die rubriek ook lotelingen eenige zoons be vinden wolke tevens kostwinners zijn van bejaarde en onvermogende ouders, die niet meer in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en die hulpbehoevend eu vaak in grooten nood zouden achterblijven, als hun zoon gedurende omstreeks een jaar moest gaan dienen. Maar wat zijn er een massa eenige zoons voor wie niet zulk een overwegend bezwaar bestaat om hun militairen dienstplicht even als zoovele anderen te vervullen of door een in hun plaats gestelden loteling te doen vervullen. Bovendien z\jn er behoeftige huisgezinnen en wij vreezen wellicht vele met meer dan n zoon, waarvan juist de kostwinner voor den dienst wordt aangewezen, b.v. omdat de oudere broeder wegens lichaamsgebreken daarvoor niet in aan merking kon komen enz. Voor zulke huisgezinnen is het natuurlijk een groote ramp dat de kostwinner moet dienen. En men denke niet dat deze toestand fictief is of alleen in onze verbeelding bestaat; integendeel wij vernamen bijv. uit een goede bron, dat in n jaar by dezelfde compagnie twee weduwen moeders van miliciens door dit harde lot wer den getroffen. Men zou nu meenen dat een ver zoekschrift aan hoogerhand, vergezeld van een gelegaliseerd getuigschrift van een geneeskundige, (bijv. dat de andere zoon ongeschikt tot werken, bovendien nog een lastpost was) om vrijstelling van verderen militairen dienst voor zulk een loteling na afgeëxerceerd te zijn, toegestaan zou worden ? Voor het hier bedoelde geval luidde het ant woord: dat er geen termen bestonden om het verzoek toe te staan. Zie duidelijker en eenvou diger, maar ook gemakkelijker en onbillijker kon het niet. Als dit geen geval was, waarin er juist wel termen bestonden, zouden wij haast aan het gezond verstand beginnen te twijfelen. Bovendien zegt artikel 197 der milttiewet onder anderen ook: dat in bijzondere gevallen aan de overige by de militie ingelyfden ontheffing van den werkelijken dienst kan worden toegekend. Wil men nimmer van eene wet afwijken dan moet deze ook volmaakt goede en juiste bepalin gen bevatten, maar aangezien de mogelijkheid daarvan alweer niet aan te nemen is, dient de bevoegde autoriteit ook van de verleende macht gebruik te maken om in verschillende uitzonde ringsgevallen die, wij erkennen dit gaarne, niet allen te voorzien zijn naar recht en bil lijkheid te handelen en van de wet af te wijken. Nu wordt door de voorstanders der onder e ge noemde vrijstellingsbepaling wel beweerd, dat het zoo moeielijk te constateeren is wie de kostwinner van een hulpbehoevend huisgezin is, en dat daarbij bedrog gepleegd kan worden; maar wij vragen, is daarin dan een billijke grond gelegen om ge makshalve alle eenige wettige zoons vnj te stellen ? Naar onze meening geenszins. Volgens de wet wordt vrijstelling als eenige wettige zoon verleend op overlegging van een getuigschrilt van den bur gemeester. Waarom zouden nu de burgemeesters der ver schillende gemeenten, des gewenscht in verband met eene commissie van onderzoek, billijkerwijze ook niet kunnen beoordeelen ot een dienstplich tige zoon al of niet als de kostivinner van een behoeftig huisgezin moet aangemerkt worden? Be staan hiertegen werkelijk groote bezwaren, welnu men trachtu dezs te overwinnen; maar zoo lang de staat of de gemeente niet wettelijk verplicht is voor het onderhoud van bovengenoemde ge zinnen te zorgen, gedurende den tijd, dat de kostwinner zijn militieplicht vervult, komt het ons voor, dat, zelfs bij aanneming van algemeenen dienstplicht, de kostwinner van hulpbehoevende hnisgeziimen en niet alle eenige wettige zoons vrijgesteld dienen te worden. Hetis natuurlijk nog onbekend welke militiewet de toekomst ons zal schenken, maar we zijn het geheel eens met den Heer Seyffardt waar de/ein de Gids van Januari 1838 zegt; dat de dienstplicht zeer mild moet zijn, zoo weinig mogelijk storend wer ken, de oefening in het schieten bevorderen en bij de indeeling zorgvuldig rekening moet gehou den worden met ieders beroep en belangen. Zoo veel is bovendien zeker, dat door billijke en hu mane bepalingen ook omtrent vrijstellingen en gedeeltelijke vrijstellingen, betreffende ruime grenzen van leeftijd tusschen welke de militaire dienstplicht moet vervuld worden, enz., de popu lariteit der nieuwe dienstplichtwet die ons wacht, verhoogd, en de kans op hare aanneming door de wetgevende macht bevorderd worden. m in verband met het bovenstaande denk beeld te geven van do vrijstellingen die bijv. voor de lichting van 1888 verleend zijn, willen wij naar aanleiding van het daaromtrent in de St. Ct. No. 309 voorkomende nog het volgende mededeelen: De lichting was vastgesteld op 11000 man, waaronder 000 man voor de zeerailitie. Het aantal ingeschreven bedroeg 37399. Het getal vrijstellingen beliep : Wegens to geringo lengte 874, wegens licha melijke ongeschiktheid 2957, als eenige wettige zoon 477ö, wegens broeder- of eigen militairen dienst 11224. Het totaal aantal vrijgestel den bedroeg 19902, waaruit dus blijkt, dat ver scheidene lotelingen meer dan n reden van vrij stelling hadden. lste Jaargang. Schaakspel. 19 Januari 1889. PROBLEEM No. 2 van den heer H. J. den Hertog, alhier. ZWART 8 7 6 4 3 2 1 ^ 04 ^i -lifr M» ! _iü! r?J%M ZMr^mÉ, ' s «l 'MM * ? jm .."" ^%,x.j %%?%%/, i VZW/// jr ^:/- ?i liil ,è'; ^;K */fe . Jy iÖV m s *k'-i'* A P^ i lp ??/%? wpy fi<1 ! "'^p'"""' ^?p "" wt""" 'w""fR>fj %'% W' ??', ''W/,: ?y*LJ:*v* // /////s /t/'/*''' '?/^?///'» ??,?,1"^'" ??,?,,: /'//////' ,,. ,,?./"'>"?''.....,,. K////'.'/ <%%/?% *» ^ : -^/ ?/'''<*% : j ;ÉfeW^lK? ?v^Élïlïl ^^^^«Vx^:x/""v^^-^'T^^^ fclÊ^pil^i^! ^?/%^/-"w^^'^2 ui f III fel ! ^H?'! ||,?f g»f|j -fei a bcdefgh WIT >\it geeft in 2 zetten mat. ? Partij gespeeld te Winschoten den 15den De cember 1888 tusschen de heeren A. Waldendorp 3. D. Tresling. WTit Zwart. Twee paardspel in de nahaud. 1 c2 e4 e7 e5 2 gl f3 1)8 cG 3 f 1 _ c4 g8 16 4 d2 (13 t 8 c5 5 cl e3 c5 bG 6 bl d2 d7 dG 7 h2 h3 o?o 80 0 c8 eG 9 C4 _ b3 cG e7 10 c2 c3 eG X b3 11 a2 X t>3 e7 gG 12 c!3 d4 16 h5 a 13 f 3 e5ödG X e5 14 dl X h5 c-5 X d4 15 c3 X. d4 bG X d 4 16 h5 e2! ' d4 X b2 17 al dl ! d8 - e7 1 & rlv» r*A. l-i9 f°. lO Ll^S ~^~ C^r U^ LrJ 19 e2 c2? c3 b4 20 f2 f4! f7 f G! 21 c4 ba f8 e8 22 e4 e.i! f G X e5 Stand der partij na don 22sten zet van zwart. Xo. 1. ZWART 8 7 G r. 4 3 t> ?i i *3* ^'V1 >, '?/?ï'-'ïW '''iï'fij/i r&~. /'.''y<', tf ;,/;'-,; '.!'//'.?//; M i''V.-^W'^) >'^^ ^ v/'J y^,^^/É^ /M-. i o' ^':;'"ï? $ ';: i '' f J ??W » afe^j S i. ?.-??x ^,53 ^-*--y «-? v^ rrv^ -ïw^ zm t%-:\ '^ ^®^m ,y.M-Xi ,.. ;;?//'<><>?,.., ... '^/.-^." ^v,^ ,.^f;|§;.'<; .'-/i J '.«^ ? , ' ', vx2Ü. Lb.'J. ?/l'ï;// ^,/'.;^ i t'7? v,»v xtól "s/ -!? ^-- ^4 '^m,\ :ryz ? y :;; /^?; ?::::-;; A ::XÏ^iMJ m £x 3 ,^\,-: O ??'/.'' ? <ÏV^ A .v'.'-' r''?';"' F"-:; P3 V;:':' V^ ;';-ï^ m t<^^^:/ £a^i^ a b c d e f g h WIT Aan 57 geestelijken of studenten in de godge* leerdheid en aan nog 5 andere militieplichtigen werd ontheffing van den werkelyken dienst verleend. 5 Januari 1889. DE GESCHIEDENIS VAN EEN GOUDSMID EN EEN JAGER. Een maleische vertelling. ') Er was eens een man, die een kuil groef om. wilde dieren te vangen, midden in den weg, dien zij gewoonlijk langs kwamen. Het duurde dan ook niet lang of een tijger viel er in. Na een poosje rolde een aap naar beneden. Weder iets later een slang en ten laatste een goudsmid, waarmede do kuil geheel gevuld was. Ondertusschen was het dag geworden en een jager, die met zijn hond was uitgegaan, kwam toevallig langs deze plek en keek in de kuil. Toen hij nu zag, dat er een man ingevallen was, die er zonder hulp niet uit kon komen, besloot hij hem te helpen, want, dacht hij, indien ik mijn medemensen bijsta, die in nood verkeert, zeker zal Allah my dit later vergelden. Daarop nam hij een touw en liet het in de kuil zakken. Fluks werd dit door den aap gegrepen en hij werd omhoog gehaald. Opnieuw vierde h\j toen het touw af. De slang wond er zich omheen en werd aldus bevrijd. Nogmaals daalde het touw, doch nu klemde de tijger er zich aan vast en werd opgetrokken. Nu stond dus de jager met de drie wilde dieren aan den rand van den kuil en hij werd bevreesd, doch zij zeiden: Vreest niet voor ons heer, gij hebt ons een weldaad bezwezen, het zou ons niet passen goed met kwaad te ver gelden." Nu nam de tijger alleen het woord en smeekte den jager kennis met hem te komen maken en zyn woning te bezoeken, die in het bosch was. Daarna zeide de slang: Mijn woning is in de stad in een zeker huis en de aap sprak, Mijn woning is in een boom, indien ge kunt, kom ons dan bezoeken, opdat wij uw goedheid jegens ons vergelden, doch neem u in acht voor uw medemensen, die zich nog in de kuil bevindtf bevrijdt hem niet; hij toch zal uw goedheid met boosheid vergelden." Nu hernam de jager: Wijl gij dieren zoo dankbaar weet te spreken, hoeveel te meer zal dan mijn medemensch mijn goedheid op prijs stellen." Daarop liet hij het touw nogmaals zakken. De goudsmid greep het nu en stond weldra aan den rand van het gat. Hu groette den jager eer biedig en zeide: Indien ge bij mij wilt komen, zal ik uw goedheid ruimschoots beloonen. Mijn huis kunt ge in de straat N. N. der stad vinden." Ver volgens keerde ieder naar zijn woning terug. Eenigen tijd hierna wandelde de jager weder eens langs den weg en ontmoette een aap, die hem aansprak, zeggende: Kent ge mij niet meer heer, houdt toch even op en wacht een oogen blikje hier tot ik terugkom, uw goedheid jegens mij heb ik nog niet vergolden." De aap verwijderde zich daarna ijlings, doch kwam weldra met eenige heerlijke vruchten terug en bood ze den jager aan met de woorden: Aanvaard dit geschenk van mij heer, 't is wel klein, doch op 't oogenblik kan ik niet meer geven." Dankbaar nam de jager het geschenk aan en vervolgde zijn weg, zich lavende aan de saprijke vruchten. Plotseling springt nu een tijger to voorschijn. De vrees slaat onzen jager om 't hart en hij roept uit: Wee mij, waar zal ik redding vinden." Doch de tijger zeide: Vreest niet heer, gij reddet mij het leven, ik ben niet gewoon, mijn dankbaarheid aldus te topnen. Op het oogenblik heb ik echter niets bij mij om uw welwillendheid te beloonen, doch wacht hier een oogenblik tot ik het gehaald heb." En met een paar vervaarlijke sprongen verdween hjj. Hij liep nu naar een dorp en zag daar een kind spelen met fraaie versierselen aan. Hij greep het, verscheurde het en bracht de sieraden bij den jager. Deze was uitermate verheugd over dit fraaie geschenk en na den tijger harte lijk dank gezegd te hebben, spoedde hij zich naar de stad om den goudsmid te zoeken, die deze ver sierselen kon vermaken. Toen hij hem gevonden had, toonde hij hem al de sieraden en zeide: Ik kom u vragen,of gij van dit goud voor mij een versier sel wilt maken, dit goud heeft mij den tijger,die ik ge red heb, gegeven." De goudsmidherkendede versier selen dadelijk, want hij had ze zelve gemaakt, en ant woordde: Gaarne zal ik voor u een vorstelijk sieraad hiervan maken, doch wacht een oogenblikje hier, tot ik een kolenbrander hebt gezocht, om kolen voor het werk te koopen. Doch in plaats van naar den kolenverkooper te gaan, begaf de goudsmid zich naar den rijken man, wien« kind door den tijger gedood was zeggende: De man die uw kind ge dood heeft, bevindt zich met al <le sieraden in mijn huis, ga hem spoedig vatten." Zoo gezegd zoo gedaan. De vader van het kind nam eenige dienaren mede en begaf zich naar het huis van den goudsmid, waar de jager weldra werd gegre pen. Toen werd hij voor den koning gebracht. Deze was zeer vertoornd en beval, den jager in de ge vangenis te werpen en hem den volgenden dag te dooden. In dien nacht echter sloop de slang tot hem in de gevangenis en vroeg hem: Welkis uw vonnis? En de jager antwoordde: morgen zal ik ter dood gebracht worden." Hij vertelde nu de geheele geschiedenis, hoe hij de sieraden van den tyger gekregen had en ook de lage handelwijze van den goudsmid. Nu, hernam daarop de slang: Hebben ?wij u niet gezegd, dat gij den man niet had moeten bevrijden. Gij hebt hem welgedaan, doch hij ver geldt uw goedheid met laagheid, thans zal ik u echter bevrijden uit den nood. Ik zal den zoon van den koning gaan bijten, nog heden nacht en geen middel zal hem kunnen genezer, uitgezonderd dit blad, dat ik u geef. Hiermede moet gij het kind genezen". Toen zij dit gezegd had, verdween de slang, ging naar het paleis en beet den zoon des konings, die plotseling zeer ziek werd doorhaar venijn. De koning was radeloos en be val iemand te zoeken, die zijn kind zou kunnen genezen, doch er was niemand te vinden. Toen beval hij door de geheele stad uit te roepen, dat degene, die zijn zoon kon genezen, al ware hij zeli's een ter dood veroordeelde misdadiger, de vrijheid zou verkrijgen, benevens groote ge schenken. En do dienaren kwamen ook in de gevan genis en vroegen den jager of hij het kind kon genezen. Toen antwoordde deze: Met de hulp van Allah, den Allerhoogste, zal ik trachten den prins

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl