De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 27 januari pagina 4

27 januari 1889 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

WS<*<K -EXAMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. Kb. 605 jv»n Dvorak, heeft geen uitgesproken karakter J en is dus moeiehjk bij eenig uit het leven genomen -fggp te vergelijken. Het concert-Kes van 17 Jan. . |M, benalve de te langzaam genomen (vooral wat Set middendeel aangaat) tragische Ouverture van Bittfams en bet eveneens eindeloos schijnende Vor spiel vto Parsifal, nog eens op voortreffelijke wijze oe Variatiën van Brahms op een thema van Haydn «n <le" 4de Symphonie van Schumann. Het concert pp 93 Januari, waarop Sigrid Amoldson en Prof. P? ^^Sbeasehiitz (piano) uit Keulen medewerkten, kon "' ft i wegens plaatsgebrek! niet bijwonen, en fcttn Ik hiervan dus niets zeggen. Ook voor de volgende dagen is een ware zondvloed van concertett geannonceerd en schijnt de muzikale regenmonsson dus definitief begonnen te zijn. 24 Jan. F. LAÏSJN EN GRIEKSCH? I. ferof. Naber heeft in de (oude) Gids van Januari 1889 een onderwerp, aller aandacht waardig, ter sprake gebracht. De Gymnasia, zoo beweert de Hoogleeraar, leveren weinig goed ontwikkelde jongelieden af. J3« jongelui leeren z. i. te veel talen te gelijk en kennen dientengevolge geen enkele goed genoeg om et zich in tehuis te gevoelen. Zal het onder deze omstandigheid moeten blijven : Latijn en Grieksch of behoort men een van beiden op te offeren, en dtn scholieren b. v. alleen Latijn te onderwijzen? " Vooral de kennis der moedertaal schijnt bij de gymnasiasten hoogst gebrekkig. «Slordigheid en -onnadenkendheid moge het jrijö. dat in overzettingen uit andere talen het 1 Nederlandsen dikwijls vrij barbaarsch met de ergerlijkste spelfouten wordt nedergeklad, maar wat te zeggen van de zoogenaamde opstellen in de moedertaal? Hoe het komt, weet ik niet; maar" zij zijn volgens het oordeel van allen, niet wie ik de eer had gecommitteerd te worden, ge meenlijk beneden critiek. Sedert het vorig jaar zijn onderwerpen van geschiedkundigen aard bui tengesloten ; mogelijk heeft men daarvoor goede redenen gehad; maar wat wij te lezen krijgen over «Haast u langzaam" of Vaderlandsliefde" of »Een dagje buiten" en dgl. is bijna zonder uitzondering onleesbaar. Een bijzonder onaanrenamen indruk maken de verwaande knapen, die humoristisch willen schrijven ala Hildebrand of die in Multatuli hun ideaal zien van geestigen schrijfstijl. Veelheid van woorden, armoede van gedachten en in het geheel geen smaak, alles het werk van jongelieden, die zes jaren lang gevoed zijn met het zoogenaamde leeuwènmerg der oudheid. Eens hoorde ik de paradox verdedigen, dat in het Nederlandsen opstel de ware toetssteen lag en dat men, in de ouderstelling dat voldoende oefening is vooraf gegaan, de jongelieden veilig daarnaar alleen zou kunnen beoordeelen: die dit mocht willen in practijk brengen, zal de overgroote meerderheid der examinandi zonder bedenken moeten afwijzen." Dat deze opmerkingen met bijzondere belang stelling door ons werden gevolgd en overwogen, zal men begrijpen, als men zich herinnert wat wij in de Nrs. van 19 en 26 Juni 1887 in dit blad over Eenzijdige ontwikkeling hebben ge schreven. De klacht die nu Prof. Naber over de gymnasiasten, zes jaar lang gevoed met het zoo genaamde «leeuwenmerg der oudheid'' aanheft, is 3oor ons destijds reeds geslaakt, naar aanleiding tan Dr. v. Leeuwens vertaling van zijn eigen Latijnsch gedicht. ^Veelheid van woorden, armoede van gedachten en in het geheel geen smaak" bleek toen niet alleen de spes patriae, die de pen hanteerde, te keumerken, maar zelfs een zoo doorvoed man als den evenknie van Esseiva.dien broeder van Horatius. Hadde de Amsterdamsche hoogleeraar deze poëzie gekend, wij twijfelen er niet aan of hij zou nog tot een geheel andere slotsom gekomen zyn dan thans in zijn Gwfeopstel staat opgeteekeud. Immers Mj zou zich niet bepaald hebben tot de bewering: een beetje Latijn en Grieksch is den jongelingen onnut om Nederlandsen zonder stijl fouten en met smaak te leeren schrijven, maar hij had waarschijnlijk de weinig van nature begaafden gewaarschuwd toch vooral niet meer dan volstrekt noodig is met de Classiekeu zich af te geven. Immers Moederklacht van Dr. v. Leeuwen bewijst beter dan eenig ander zoogenaamd dich terlijk gewrocht, dat men geconfijt kan zijn in het Latijn en toch in het schrijven van sma keloos Nederlandsen een klepperman voorbij durft streven. Wij verstouten ons de volgende vraag, welke wij naar aanleiding van die ontdekking in ons No. van 19 Juni 1887 durfden stellen, te herhalen: »Wij betwijfelen het geen oogenblik: de heer van Leeuwen is een buitengewoon bekwaam lati nist. Hij kent de wetten der Latijnsche taalden bovendien de Ars Poëtica op zijn duimpje. Hij staat als geleerde, theoretisch en practisch bedre ven in de kunst van verzen maken, misschien boven elk Nederlander. Wij hebben een onbe paald vertrouwen in de Kon. Academie, die hem als den uitnemendsten zoo bij herhaling heeft bekroond. Het zal wel zoo wezen, dat, indien er gedichten te maken zijn, zonder smaak, zonder denkbeelden, zonder gevoel en phantasie, de Moederklacht in het Latijn een meesterstuk is, fiet goud daarvoor geschonken waardig. «Men ziet, wij dingen niets af op den roem, dien de heer Van Leeuwen zich hier te lande en over de grenzen heett verworven. Doch, wij vra gen : met de Moederklaeht, het door van Leeuwen zelf vertaald gedicht voor ons, welke is de in vloed van de beoefening der klassieken op den smaak van den litterator? Zou het niet mogelijk zijn, dat Van Leeuwen door zijn bekroond ge dicht te vertalen een der belangrijkste bijdragen heeft geleverd ter oplossing van de quaestie: in hoeverre de beoefening der klassieken tot vorming der jeugd is aan te bevelen?" Dat de vraag van Prof. Naber: Latijn en Grieksch ? ons belangstelling inboezemt, behoeven wij dus niet te verzekeren. Wij zouden haar misschien nog anders willen formuleeren, maar het is ons, zelfs zoo als zij nu gedaan wordt door een Hoogleeraar in de Grieksche taal- en letter kunde, hoogst aangenaam er op nieuw de aandacht voor te mogen verzoeken. Vóór wij echter over Latijn en Grieksch handelen, willen wij naast Dr. v. Leeuwen den dichter, Prof. Naber den prozaschrijver plaatsen, om zoo mogelijk nog duidelijker in het licht te stellen, dat zelfs een voeding met het leeuwènmerg der oudheid gedu rende veertig jaren, iemand niet tot stylist of tot een man van smaak kan maken. Het is volstrekt niet om een verdienstelijk geleerde onaangenaam te zijn, of uit zucht tot vitten, dat wij het proza van den Heer Naber aan critiek onderwerpen. De invloed van de stu die der Classieken op onzen smaak is een quaestie van zoo groote beteekenis voor prof. Naber en ons zelf, dat de hoogleeraar het niet anders dan gepast zal achten, wanneer wij zijn eigen proza als maatstaf gebruiken. De Heer Naber is een man van studie; doorkneed in de gehei men van het Grieksch en Latijn, doortrokken van den geest der ouden, gelouterd door hun smaak. Welnu, zijn stijl zal dus tot model kunnen strekken. Daaruit zal men mogen afleiden, welke veredelende kracht van deze studie uitgaat Leest men met aandacht het dorre, klanklooze, houterige proza, waarin het artikel Latijn en Griekseh vervat is, dan geeft dat bijna evenveel te denken als de Moederklacht van dr. v. Leeuwen. Wat zullen zijn medegecomrnitteerden welzeg gen, wanneer zij prof. Naber hooren verklaren: Er zijn punten, waaromtrent ik weet dat zeer velen eensluidend denken, en het is, meen ik, wat dwaas de indrukken van deskundige personen in den wind te slaan omdat zij noch op alle pun ten eenstemmig zijn, noch gelegenheid hadden de afzonderlijke inrichtingen tot in bijzonderheden na te gaan." «Zeker is de eene school de andere niet en menigmaal merkte ik met verbazing op, hoe ontzaglijk veel op de eene inrichting bereikt wordt in denxelfden tijd, waarin de andere xich hoogstens tot een poover resultaat weet op te werken". »De gemiddelde hoogte, waartoe de verschillende scholen hare leerlingen verheffen, loopt uiteen." «Slechts n grief wordt .... op den voor grond gesteld". «Wij zijn zoo gelukkig te beschikken over een staf van wetenschappelijk gevormde en ijverige docenten: nevens hen treden enkelen geheel op den achtergrond." «Nooit zal men mij vinden onder hen die de leera ren verguizen ; maar dat de resultaten volstrekt onbevredigend zijn, zullen x,y in hun binnenste mij moeten toegeven; ja, ik reken daarbij aller meest op de instemming van de besten onder hen." «De studie der oude talen zoude gaan lijden onder eene onverholen impopulariteit en wilde men tegen het opsteken van den storm geen zeil min deren, dan x.ou ons geheel systeem van voorbe reidend hooger onderwijs weldra bezwijken onder de slagen." «De openbare tegenwerking van ouders en leerlingen beiden zoude bovendien volkomen ge rechtvaardigd wezen, ook al wist zij zich niet be hoorlijk rekenschap te geven van haar optreden; want ook de paedagogiek zoude met nadruk moeten waarschuwen tegen de overdrijving en de overlading, waaronder, naar meu zegt, tegen woordig de Duitschu gymnasia gebukt gaan". >Dit is intusschen voldoende uitgemaakt, dat onze tegenwoordige organisatie, vergeleken met Duitsche toestanden, het aanzijn heeft te danken aan bovenmatige overdrijving en overschatting van de gemiddelde leervatbaarheid van den jeug digen Nederlander, die zich wil gaan wijden aan geleerde studiën; «Er wordt een gebouw afgeleverd zouder dak : wat wonder dat het inregent en onbewoonbaar is; »iu de twee laatste jaren stijloefeningen; »den dichter te leeren licfliebben en op prijs stellen; «als er iets bereikt wordt, dat der moeite waard is, bereikt te worden, dan moet er bereikt worden; «sedert onderscheidene jaren is mij u overtui ging gevestigd." «Maar zullen deze(de genees-en natuurkundigen) ook bij het Latijn worden gehouden?" Ziedaar slechts een klein proefje ter keuring van des Heeren Naber's Nederlandsch. Deze taal en stijl zijn nu gewassen onder het koesterend schijnsel van een Zuidelijk zonnetje. Cicero en Horatius, Homerus en Aeschylus zijn 's mans huisvrienden en dischgenooten! Met Erasrnus en Muretus gaat hij om. Het zou mij toch zeer verwonderen," zegt de heer Naber, «als ik een goed begaafd leerling geen smaak zou doen vinden in Esseiva of iu onzen van Leeuwen." Dit gevoel van kracht doet weldadig aan. Maar meer dan Esseiva en Van Leeuwen zijn de goede smaak: oog voor kleur, oor voor klank, en gevoel voor beeldspraak en zal de Hoogleeraar met of zouder onzen van Leeuwen iemand in dit opzicht wel iets verder kunnen brengen? Bleven niet, ook na zooveel jaren van studie, de oude en nieuwe klassieken, als modellen van schoonheid, voor hem dood ? Wij zullen thans niet de vraag overwegen, hoe veel kracht er van het onderwijs in Latijn en Grieksch kan uitgaan, als de beste der onderwij zers zelf zoo zwak blijkt te zijn. Wij komen later hierop terug. De opmerking dient echter gemaakt te worden, dat het wel treurig met de ontwikkeling onzer gymnasiasten gesteld moet zijn, wanneer een zeker niet veeleischend schrijver als prof. Naber klaagt: «veelheid van woorden, armoede van gedachten, en in het geheel geen smaak, ziedaar hun werk." (Wordt vervolgd). OUÜ-HOLLANDSCHE VROOLIJKHEID EN HUMOR IN DE LETTERKUNDE was de naam der aangekondigde lezing door Prof. ten Brink, in het gebouw van den Werkenden Stand, gisteravond alhier te houden.. Nu. vond ik dat humor is als lachende zonnestraaltjes die het anders grauwe every-day life opvroolijkeu, en waar ik zeker kan zijn zoo'n opwekkend straaltje te snappen, daar spoed ik me heen. Ik was vroeg, maar niet de eerste, en kon dus reeds van de gelegenheid proiiteeren om al de ge fluisterde! geheimen aan te hooren welke iemand die geheel alleen zit, onwetend worden toevertrouwd als aan een biechtvader zonder wijding. Vóór mij waren drie dames bezig een denk beeldige japon uit te tornen en opnieuw weer in elkander te plooien, achter me sprak een heer van de goede acoustiek der zaal en zijne vrouw zag zoekend de wanden langs of ze dat ding" ook kon vinden, naast me zat een dame die toen ze ging zitten met de eene hand voor zichtig haar poneyhaar weer wat opdofte, toen beide handen in de zijden om haar jaquette recht te trekken, opdat haar figuur op het voordeeligst mocht uitkomen en daarna met haar buurvrouw een gesprek begon over armbanden; een onder werp dat buitengewoon vruchtbaar schijnt, want den ganschen avond bleef het bij de kleinste pauze des sprekers hinderlijk langs me heen ruischen. De lezing bleek een pleidooi te zijn, een krach tig, hartelijk pleidooi tegenover de beschuldiging als zou ons land geen toekomst hebben op lit terair gebied, als zou ons vaderland geen eigen letterkunde kunnen aanwijzen. De spreker voerde het publiek met zich mee, het grijs verleden in, naar het oude kasteel van Reinaert den vos en deed ons zien dat al zou men in ons land vergeefs naar het vaderschap zoeken, de aankleeding" van Reintje toch door en door Hollandsen was. Met kleine stappen, de zeden des tijds telkens als toelichting schetsend, bracht hij ons tot de spelen en kluchten der middeleeuwen, waarvan hij een enkele als voorbeeld gaf. Jan en Lubbertje, ouders van twaalf kinderen, komen overeen dat God die de vader van alle menschen heet, dan ook verplicht is hun kinderen te voeden en samen gaan ze naar de kerk om daarover te spreken; maar God de Vader is daar niet, de Geuzen" hebben hem meegenomen, zegt de koster, en raadt hen aan naar Rome te gaan, waar men wel raad zal weten. Het heele huisgezin trekt naar Rome en ziet den Heiligen Vader, die, verrukt over zoo moeielijke en lange bedevaart, hen vele gratiën belooft en kostelycke pardonnen!" Maar zeer practisch vraagt de vrouw of ze daarmee kinderbuicken vullen konnen?" Vinnig en kettersch, maar toch geestig. Zóó ging de spreker voort, langzaam op klimmend naar onze eeuw, de ruwheid van vele stukken verontschuldigend door de vreemde zeden van dien tijd, toen Haagsche freules een taal voer den welke men tegenwoordig zelfs niet in de bur gerklasse vindt. We zaten aan met mannen die niet bang waren voor een vollen beker, maar wier hoofd, als 't noodig was, bard en helder was als staal, krach tige optimisten wien op 't laat geschreven stond: Glück macht Muth, en we meenden hun ronden, hartelijken lach te hooren. Ce rire d'autrefois, ce rire des aïeux, Qui jaillissait du coeuv comme un flot de vin vieux. We gingen van den geleerden Muiderdrost, van den beschaafden Roemer Visscher eri zoo vele anderen tot Justus van Effen, den oprichter der Spectator, met wien we een verlovingsmaal bij woonden en de onverwachte, echt-lfollandsche vrijgevigheid der oude tante bewonderden, waar door de heldin Agnietje een onverhoopten bruid schat krijgt. En dau de ongezochte natuurlijke humor van Wolff en Deken, die kapiteinsvrouw, door een eeuwige schooumaakswoede bezeten, die evenwel haar kostbare pronkkamer, waar men alleen op de kousen mag binnentreden, niet te goed acht om tot kraamkamer te worden ingericht, als haar jong getrouwde nicht moeder wordt terwijl ze bij haar op bezoek is; ik geloof dat ze menigeen liet voor nemen deed opvatteu die oude, maar niet ver ouderde boeken nog eens op te vatten en te lezen. Staring, Helvetius van den Berg. Heije en zoo vele anderen die de gaaf der humor bezaten werden herdacht en eindelijk de grijze Nestor" onze Beets, de schrijver van geestige liedekens en van de onbetaalbare Camera Obscura, en de vroeg gestorven de Genestet. Wat Professor ten Brink beloofd had, deed hij, hij overtuigde ons dat het ignoble is de adelbrieven van het verleden" te verscheuren, gelijk "?"'" jongeren" tegenwoordig doen, hij heeft ons vele ieder oogenblik den vroolijken rooden draad" van humor laten zien die door onze letterkunde heen loopt en hij gaf zelfs meer dan hij beloofde, we zagen een tweeden rooden draad die door zijn lezing heenliep. Hij gaf ons ongeletterden, degelijke, voed zame spijs, maar droog of taai was ze niet, alles was met een geurige, pikante saus begoten ; hij toonde dat ernstige geleerdheid een Open hart en open zin Voor natuur En kunst en leven niet hoeft buiten te sluiten; hij heeft voor zijn ge hoor in het gebouw van den Werkenden Standen pleidooi voor oud-hollandsche humor en vroolijkheid onbetwistbaar gewonnen. J. T. S. VARIA. PLASTISCHE KUNST. Welke artiesten toch, vormen dat fameuze Gezelschap der Twintigen? hoort men nogal eens vragen. Ziehier de zeventien vingtisten die dit jaar zullen expozeeren: Mll. A. Boch, F. Charlet, Henri de Groux, James Eusor, W. A. Finck, Georgei Lemmen, Dario de Regoyos, E'éh'cien Rops, W. Schlobach, Jan Toorop, U. van de Velde, Theo van Rysselberghe, G. S. van Strijdonck, G. Vogels, schilders, en Charlier, Dubois en Rodin, beeld houwers. De Courrler de l'Art, die onlangs in twee uit voerige artikelen van een zeer analytiesche kri tiek, heeft uitgemaakt dat Pierre Puvis de Chavannes, de schilder van de onvergetelijke muur schilderingen in het Pantheon, niets-niernendal geen talent heeft, komt nu met de mededeeling dat, hoewel de zeer persoonlijke karakterschilder J. F. Rafaelli een zeker talent" bezit, zijn zeer geroemd portret van Edmond de Goncourt, dat op de laatsten salon was, een totaal fiasco moet heeten, ellendig van compositie, van teekening en van kleur. De redactie meent dus den Staat te moeten condoleeren met den aankoop van dit levensgroote portret, dat in het museum van Nancy (de Goncourts zijn Lotharingers van af komst) geplaatst zal worden. En dan moet men zien welke mediocriteiten door zoo'n blad hemelhoog verheven worden. Hoe gelukkig toch dat dat alles by ons zoo heel anders is! Onze jonge landgenoot de schilder Hubert Vos, die te Londen reeds in korten tijd een carrière heeft gemaakt die aan het succes van Tadama^ doet denken is, door de Pall Mail Gazette geïn terviewd over het Atelier-systeem" in het schilderonderwijs. Wanneer een gesprek door een inter viewer wordt weergegeven, mag men den onder vraagde nooit geheel aansprakelijk stellen voor de toon dien de schry'ver aan zijn redeneeringen geeft. Wanneer de journalist die het artikel over het systeem van Vos heeft geschreven, als een stenograaf beschouwd moest worden, zouden we in den heer Vos min of meer een opsnijder moe ten zien. De Pall Mail laat hem o. a. zeggen: Ah! ik heb gestudeerd in Brussel, in Amster dam, Rome en Parijs, onder Portaels, BlancGarin, Cormon, en anderen, en ik weet wat ik zeg". Van dat studeeren in Amsterdam van den thans veranglizeerenden Brabander, die vier of vijf jaar geleden voor 't eerst exposeerde, was ons tot heden nooit iets gebleken. Ook bewijst de heer Vos verder van de wijze van studeeren aan de Amsterdamsche Academie niet wel op de hoogte te zijn, als hij den schryver in de Pall Mail gezegd heeft, dat Geröme's atelier het eenige hem bekende academische ate lier is, waar levensgroote studiën gemaakt worden. Want aan de Amsterdamsche academie doet men zelden anders. Door een Parijsch kunstprotector die nog onbe kend wenscht te blijven, is, in combinatie met de twee beeldhouwers Falguière en Merciéeen ver zoek gericht tot het gemeentebeetuur van Parijs, om geheel voor hunne rekening een gedenkteeken te mogen oprichten voor Alfred de Musset. Het zal bestaan uit een standbeeld op een voetstuk met allegorische figuren. Het gemeentebestuur heeft slechts de plaats aan te wijzen, met verlof om het gedenkteeken daar te plaatsen. Welke artisten dan met die uitvoering belast zullen worden, behoeft wel niet gevraagd te worden. De Parysche Salon, die anders den Isten Mei wordt geopend en tot einde Juni duurt, heeft dit jaar al den 15den April vernisdag, omdat reeds den 15den Juni het Palais de l'Industrie voor de groote Tentoonstelling noodig is. In de maand Maart zal in Rome een interessante kunstnijverheids-tentoonstelling gehouden worden, waar vooral terra-cotta's, majolika's, geblazen en gegoten glasvoorwerpen, geschilderde glazen en glasmozaïeken, zullen te zien zijn. Het Italiaansche ministerie van handel en nijverheid tracht van alle musea en particuliere verzamelingen de beste voorwerpen in leen krijgen, zoodat men van deze expositie veel verwacht. In Brussel zijn twee merkwaardige tentoonstel lingen. In den Cercle Artistique zy'n een aantal schilderijen te zien van den emotioneelen schilder Heymans, die de beste Belgische landschapschil der van zijne generatie wordt genoemd. En bij Edmond Deman in de Rue d'Arenberg zijn ten toongesteld eenige schilderijen, pastels en etsen van den Franschen meester-impressionist Canulle Pissaro. Onder de etsen die zeer de aandacht trekken, zijn dezelfde stadsgezichten te Rouaan, die hier verleden jaar op de blanc-et-noir-tentoonstelling in Arti waren geëxpozeerd, en die toen zoo onnoozel beoordeeld werden. De Gentsche Cercle artistique heeft aan het Bel gische gouvernement een schrijven gericht, waarin zij, na gesproken te hebben van het gerucht dat men het schilderij van Rubens in de Sint-BavoKerk aldaar wilde restaureeren, verklaart dat dit schilderij zich in goeden staat bevindt; zij wijst met nadruk op de gevaren van een restauratie, en voegt daarbij dat men zich in elk geval tot strikt materieele herstelling zou hebben te bepalen. TOONEEL EN MUZD3K. Mejufvrouw Titia van Gelder, Leerares aan de Tooneelschool, heeft in den avond van 22 dezer voor eenige belangstellenden, in het lokaal der Marnixstraat, eene reeks van voordrachten gehou den, waarbij men gelegenheid had op nieuw de gemeenzaamheid met Hollandsch, Fransch en Duitsch, de lieve stem, het warme gevoel dezer begaafde jonge vrouw te waardeeren. Van zeven nederlandsche dichters, van twee dichteressen, van Goethe en Alfred de Musset bracht zij, niet te lange, stukken ten gehoore. De Muze, die Beets zijn Meizang ingaf: o Gij zijt jong, gij zijt jong, gij zijt jong," spalkte haar blauwe Byronoogen wel wat, toen zij de Heeren van den Nieuwen Gids voor zich zag optreden; maar Mej. van Gelder had eene keuze gedaan uit Albert Verwey, Willem Kloos en Frederik van Eeden, die het kontrast niet al te schril maakte. Tot het fraaiste van wat Jufvr. v. G. gereciteerd heeft, behoorde de lofzang in tweespraak uit den Adam in ballingschap en Hoofts meesterstukjen: Schoon »Prinssenoogh, gewoon te flonckeren." De dichteressen, wie Jufvr. v. G. het woord ver leende, waren Virginia Loveling en Helene Swarth. Met genoegen merkte ik bij het voordragen der hollandsche verzen op, dat de uitspraak onzer taal bij Mej. v. G. niets te wenschen overlaat, en dat zij aan het muzikale element der poëzie, bij de voordracht, recht tracht te doen. Het eenigszins weemoedige waas, dat over de meeste stuk ken gespreid lag, schijnt echter oorzaak, dat de zang nu en dan wat eentonig werd. Mej. v. G. heelt, bij de voordracht der Duitsche stukken, bewezen, dat zij het verschil van karak ter tusschen de duitsche poëzie en de onze goed inziet. Zij drukte dit kennelijk in haar wijs van voordragen uit. De uitspraak van het Fransch was goed. 't Is altijd aangenaam dit te kunnen konstateeren bij iemand, geroepen om die taal te onderwijzen ; maar de aard der transche voordracht had Mej. v. G. minder begrepen. Les vers frangais se disent, ne se déclament pas. Toch waren er zeer gelukkige (meer natuurlijke) oogenblikken in La nuit de Mai van Alfred de Musset. Mej. v. G. onthield zich geheel van met eenig

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl