Historisch Archief 1877-1940
WS<*<K
-EXAMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
Kb. 605
jv»n Dvorak, heeft geen uitgesproken karakter
J en is dus moeiehjk bij eenig uit het leven genomen
-fggp te vergelijken. Het concert-Kes van 17 Jan.
. |M, benalve de te langzaam genomen (vooral wat
Set middendeel aangaat) tragische Ouverture van
Bittfams en bet eveneens eindeloos schijnende Vor
spiel vto Parsifal, nog eens op voortreffelijke wijze
oe Variatiën van Brahms op een thema van Haydn
«n <le" 4de Symphonie van Schumann. Het concert
pp 93 Januari, waarop Sigrid Amoldson en Prof.
P? ^^Sbeasehiitz (piano) uit Keulen medewerkten, kon
"' ft i wegens plaatsgebrek! niet bijwonen, en
fcttn Ik hiervan dus niets zeggen. Ook voor de
volgende dagen is een ware zondvloed van
concertett geannonceerd en schijnt de muzikale
regenmonsson dus definitief begonnen te zijn.
24 Jan. F.
LAÏSJN EN GRIEKSCH?
I.
ferof. Naber heeft in de (oude) Gids van Januari
1889 een onderwerp, aller aandacht waardig, ter
sprake gebracht.
De Gymnasia, zoo beweert de Hoogleeraar,
leveren weinig goed ontwikkelde jongelieden af.
J3« jongelui leeren z. i. te veel talen te gelijk en
kennen dientengevolge geen enkele goed genoeg om
et zich in tehuis te gevoelen. Zal het onder deze
omstandigheid moeten blijven : Latijn en Grieksch
of behoort men een van beiden op te offeren, en
dtn scholieren b. v. alleen Latijn te onderwijzen?
" Vooral de kennis der moedertaal schijnt bij de
gymnasiasten hoogst gebrekkig.
«Slordigheid en -onnadenkendheid moge het
jrijö. dat in overzettingen uit andere talen het
1 Nederlandsen dikwijls vrij barbaarsch met de
ergerlijkste spelfouten wordt nedergeklad, maar
wat te zeggen van de zoogenaamde opstellen in
de moedertaal? Hoe het komt, weet ik niet;
maar" zij zijn volgens het oordeel van allen, niet
wie ik de eer had gecommitteerd te worden, ge
meenlijk beneden critiek. Sedert het vorig jaar
zijn onderwerpen van geschiedkundigen aard bui
tengesloten ; mogelijk heeft men daarvoor goede
redenen gehad; maar wat wij te lezen krijgen
over «Haast u langzaam" of Vaderlandsliefde"
of »Een dagje buiten" en dgl. is bijna zonder
uitzondering onleesbaar. Een bijzonder
onaanrenamen indruk maken de verwaande knapen,
die humoristisch willen schrijven ala
Hildebrand of die in Multatuli hun ideaal zien van
geestigen schrijfstijl. Veelheid van woorden,
armoede van gedachten en in het geheel geen
smaak, alles het werk van jongelieden, die zes
jaren lang gevoed zijn met het zoogenaamde
leeuwènmerg der oudheid. Eens hoorde ik de
paradox verdedigen, dat in het Nederlandsen
opstel de ware toetssteen lag en dat men, in de
ouderstelling dat voldoende oefening is vooraf
gegaan, de jongelieden veilig daarnaar alleen zou
kunnen beoordeelen: die dit mocht willen in
practijk brengen, zal de overgroote meerderheid
der examinandi zonder bedenken moeten afwijzen."
Dat deze opmerkingen met bijzondere belang
stelling door ons werden gevolgd en overwogen,
zal men begrijpen, als men zich herinnert wat
wij in de Nrs. van 19 en 26 Juni 1887 in dit
blad over Eenzijdige ontwikkeling hebben ge
schreven. De klacht die nu Prof. Naber over de
gymnasiasten, zes jaar lang gevoed met het zoo
genaamde «leeuwenmerg der oudheid'' aanheft, is
3oor ons destijds reeds geslaakt, naar aanleiding
tan Dr. v. Leeuwens vertaling van zijn eigen
Latijnsch gedicht.
^Veelheid van woorden, armoede van gedachten
en in het geheel geen smaak" bleek toen niet alleen
de spes patriae, die de pen hanteerde, te
keumerken, maar zelfs een zoo doorvoed man als den
evenknie van Esseiva.dien broeder van Horatius.
Hadde de Amsterdamsche hoogleeraar deze
poëzie gekend, wij twijfelen er niet aan of hij
zou nog tot een geheel andere slotsom gekomen
zyn dan thans in zijn Gwfeopstel staat opgeteekeud.
Immers Mj zou zich niet bepaald hebben tot de
bewering: een beetje Latijn en Grieksch is den
jongelingen onnut om Nederlandsen zonder stijl
fouten en met smaak te leeren schrijven, maar
hij had waarschijnlijk de weinig van nature
begaafden gewaarschuwd toch vooral niet meer
dan volstrekt noodig is met de Classiekeu zich
af te geven.
Immers Moederklacht van Dr. v. Leeuwen
bewijst beter dan eenig ander zoogenaamd dich
terlijk gewrocht, dat men geconfijt kan zijn
in het Latijn en toch in het schrijven van sma
keloos Nederlandsen een klepperman voorbij durft
streven.
Wij verstouten ons de volgende vraag, welke
wij naar aanleiding van die ontdekking in ons
No. van 19 Juni 1887 durfden stellen, te herhalen:
»Wij betwijfelen het geen oogenblik: de heer
van Leeuwen is een buitengewoon bekwaam lati
nist. Hij kent de wetten der Latijnsche taalden
bovendien de Ars Poëtica op zijn duimpje. Hij
staat als geleerde, theoretisch en practisch bedre
ven in de kunst van verzen maken, misschien
boven elk Nederlander. Wij hebben een onbe
paald vertrouwen in de Kon. Academie, die hem
als den uitnemendsten zoo bij herhaling heeft
bekroond. Het zal wel zoo wezen, dat, indien er
gedichten te maken zijn, zonder smaak, zonder
denkbeelden, zonder gevoel en phantasie, de
Moederklacht in het Latijn een meesterstuk is,
fiet goud daarvoor geschonken waardig.
«Men ziet, wij dingen niets af op den roem,
dien de heer Van Leeuwen zich hier te lande en
over de grenzen heett verworven. Doch, wij vra
gen : met de Moederklaeht, het door van Leeuwen
zelf vertaald gedicht voor ons, welke is de in
vloed van de beoefening der klassieken op den
smaak van den litterator? Zou het niet mogelijk
zijn, dat Van Leeuwen door zijn bekroond ge
dicht te vertalen een der belangrijkste bijdragen
heeft geleverd ter oplossing van de quaestie: in
hoeverre de beoefening der klassieken tot vorming
der jeugd is aan te bevelen?"
Dat de vraag van Prof. Naber: Latijn en
Grieksch ? ons belangstelling inboezemt, behoeven
wij dus niet te verzekeren. Wij zouden haar
misschien nog anders willen formuleeren, maar
het is ons, zelfs zoo als zij nu gedaan wordt door
een Hoogleeraar in de Grieksche taal- en letter
kunde, hoogst aangenaam er op nieuw de
aandacht voor te mogen verzoeken. Vóór wij
echter over Latijn en Grieksch handelen, willen
wij naast Dr. v. Leeuwen den dichter, Prof. Naber
den prozaschrijver plaatsen, om zoo mogelijk nog
duidelijker in het licht te stellen, dat zelfs een
voeding met het leeuwènmerg der oudheid gedu
rende veertig jaren, iemand niet tot stylist of tot
een man van smaak kan maken.
Het is volstrekt niet om een verdienstelijk
geleerde onaangenaam te zijn, of uit zucht tot
vitten, dat wij het proza van den Heer Naber
aan critiek onderwerpen. De invloed van de stu
die der Classieken op onzen smaak is een quaestie
van zoo groote beteekenis voor prof. Naber en
ons zelf, dat de hoogleeraar het niet anders
dan gepast zal achten, wanneer wij zijn eigen
proza als maatstaf gebruiken. De Heer Naber
is een man van studie; doorkneed in de gehei
men van het Grieksch en Latijn, doortrokken
van den geest der ouden, gelouterd door hun
smaak. Welnu, zijn stijl zal dus tot model kunnen
strekken. Daaruit zal men mogen afleiden, welke
veredelende kracht van deze studie uitgaat
Leest men met aandacht het dorre,
klanklooze, houterige proza, waarin het artikel Latijn
en Griekseh vervat is, dan geeft dat bijna evenveel
te denken als de Moederklacht van dr. v. Leeuwen.
Wat zullen zijn medegecomrnitteerden welzeg
gen, wanneer zij prof. Naber hooren verklaren:
Er zijn punten, waaromtrent ik weet dat zeer
velen eensluidend denken, en het is, meen ik, wat
dwaas de indrukken van deskundige personen in
den wind te slaan omdat zij noch op alle pun
ten eenstemmig zijn, noch gelegenheid hadden
de afzonderlijke inrichtingen tot in bijzonderheden
na te gaan."
«Zeker is de eene school de andere niet en
menigmaal merkte ik met verbazing op, hoe
ontzaglijk veel op de eene inrichting bereikt wordt
in denxelfden tijd, waarin de andere xich hoogstens
tot een poover resultaat weet op te werken".
»De gemiddelde hoogte, waartoe de verschillende
scholen hare leerlingen verheffen, loopt uiteen."
«Slechts n grief wordt .... op den voor
grond gesteld".
«Wij zijn zoo gelukkig te beschikken over een
staf van wetenschappelijk gevormde en ijverige
docenten: nevens hen treden enkelen geheel op
den achtergrond."
«Nooit zal men mij vinden onder hen die de leera
ren verguizen ; maar dat de resultaten volstrekt
onbevredigend zijn, zullen x,y in hun binnenste
mij moeten toegeven; ja, ik reken daarbij aller
meest op de instemming van de besten onder hen."
«De studie der oude talen zoude gaan lijden
onder eene onverholen impopulariteit en wilde men
tegen het opsteken van den storm geen zeil min
deren, dan x.ou ons geheel systeem van voorbe
reidend hooger onderwijs weldra bezwijken onder
de slagen."
«De openbare tegenwerking van ouders en
leerlingen beiden zoude bovendien volkomen ge
rechtvaardigd wezen, ook al wist zij zich niet be
hoorlijk rekenschap te geven van haar optreden;
want ook de paedagogiek zoude met nadruk
moeten waarschuwen tegen de overdrijving en
de overlading, waaronder, naar meu zegt, tegen
woordig de Duitschu gymnasia gebukt gaan".
>Dit is intusschen voldoende uitgemaakt, dat
onze tegenwoordige organisatie, vergeleken met
Duitsche toestanden, het aanzijn heeft te danken
aan bovenmatige overdrijving en overschatting
van de gemiddelde leervatbaarheid van den jeug
digen Nederlander, die zich wil gaan wijden
aan geleerde studiën;
«Er wordt een gebouw afgeleverd zouder dak :
wat wonder dat het inregent en onbewoonbaar is;
»iu de twee laatste jaren stijloefeningen;
»den dichter te leeren licfliebben en op prijs
stellen;
«als er iets bereikt wordt, dat der moeite waard
is, bereikt te worden, dan moet er bereikt worden;
«sedert onderscheidene jaren is mij u overtui
ging gevestigd."
«Maar zullen deze(de genees-en natuurkundigen)
ook bij het Latijn worden gehouden?"
Ziedaar slechts een klein proefje ter keuring
van des Heeren Naber's Nederlandsch. Deze taal
en stijl zijn nu gewassen onder het koesterend
schijnsel van een Zuidelijk zonnetje. Cicero en
Horatius, Homerus en Aeschylus zijn 's mans
huisvrienden en dischgenooten! Met Erasrnus en
Muretus gaat hij om.
Het zou mij toch zeer verwonderen," zegt de
heer Naber, «als ik een goed begaafd leerling geen
smaak zou doen vinden in Esseiva of iu onzen
van Leeuwen." Dit gevoel van kracht doet
weldadig aan. Maar meer dan Esseiva en Van
Leeuwen zijn de goede smaak: oog voor kleur,
oor voor klank, en gevoel voor beeldspraak
en zal de Hoogleeraar met of zouder onzen van
Leeuwen iemand in dit opzicht wel iets verder
kunnen brengen? Bleven niet, ook na zooveel
jaren van studie, de oude en nieuwe klassieken,
als modellen van schoonheid, voor hem dood ?
Wij zullen thans niet de vraag overwegen, hoe
veel kracht er van het onderwijs in Latijn en
Grieksch kan uitgaan, als de beste der onderwij
zers zelf zoo zwak blijkt te zijn. Wij komen
later hierop terug.
De opmerking dient echter gemaakt te worden,
dat het wel treurig met de ontwikkeling onzer
gymnasiasten gesteld moet zijn, wanneer een zeker
niet veeleischend schrijver als prof. Naber klaagt:
«veelheid van woorden, armoede van gedachten,
en in het geheel geen smaak, ziedaar hun werk."
(Wordt vervolgd).
OUÜ-HOLLANDSCHE VROOLIJKHEID EN
HUMOR IN DE LETTERKUNDE
was de naam der aangekondigde lezing door Prof.
ten Brink, in het gebouw van den Werkenden
Stand, gisteravond alhier te houden.. Nu. vond ik
dat humor is als lachende zonnestraaltjes die het
anders grauwe every-day life opvroolijkeu, en waar
ik zeker kan zijn zoo'n opwekkend straaltje te
snappen, daar spoed ik me heen.
Ik was vroeg, maar niet de eerste, en kon dus
reeds van de gelegenheid proiiteeren om al de ge
fluisterde! geheimen aan te hooren welke iemand
die geheel alleen zit, onwetend worden toevertrouwd
als aan een biechtvader zonder wijding.
Vóór mij waren drie dames bezig een denk
beeldige japon uit te tornen en opnieuw weer in
elkander te plooien, achter me sprak een heer van
de goede acoustiek der zaal en zijne vrouw zag
zoekend de wanden langs of ze dat ding"
ook kon vinden, naast me zat een dame die
toen ze ging zitten met de eene hand voor
zichtig haar poneyhaar weer wat opdofte, toen beide
handen in de zijden om haar jaquette recht te
trekken, opdat haar figuur op het voordeeligst
mocht uitkomen en daarna met haar buurvrouw
een gesprek begon over armbanden; een onder
werp dat buitengewoon vruchtbaar schijnt, want
den ganschen avond bleef het bij de kleinste pauze
des sprekers hinderlijk langs me heen ruischen.
De lezing bleek een pleidooi te zijn, een krach
tig, hartelijk pleidooi tegenover de beschuldiging
als zou ons land geen toekomst hebben op lit
terair gebied, als zou ons vaderland geen eigen
letterkunde kunnen aanwijzen.
De spreker voerde het publiek met zich mee, het
grijs verleden in, naar het oude kasteel van Reinaert
den vos en deed ons zien dat al zou men in
ons land vergeefs naar het vaderschap zoeken, de
aankleeding" van Reintje toch door en door
Hollandsen was.
Met kleine stappen, de zeden des tijds telkens
als toelichting schetsend, bracht hij ons tot de
spelen en kluchten der middeleeuwen, waarvan hij
een enkele als voorbeeld gaf. Jan en Lubbertje,
ouders van twaalf kinderen, komen overeen dat
God die de vader van alle menschen heet, dan
ook verplicht is hun kinderen te voeden en samen
gaan ze naar de kerk om daarover te spreken;
maar God de Vader is daar niet, de Geuzen"
hebben hem meegenomen, zegt de koster, en raadt
hen aan naar Rome te gaan, waar men wel raad
zal weten.
Het heele huisgezin trekt naar Rome en ziet den
Heiligen Vader, die, verrukt over zoo moeielijke
en lange bedevaart, hen vele gratiën belooft en
kostelycke pardonnen!" Maar zeer practisch vraagt
de vrouw of ze daarmee kinderbuicken vullen
konnen?" Vinnig en kettersch, maar toch
geestig. Zóó ging de spreker voort, langzaam op
klimmend naar onze eeuw, de ruwheid van vele
stukken verontschuldigend door de vreemde zeden
van dien tijd, toen Haagsche freules een taal voer
den welke men tegenwoordig zelfs niet in de bur
gerklasse vindt.
We zaten aan met mannen die niet bang waren
voor een vollen beker, maar wier hoofd, als 't
noodig was, bard en helder was als staal, krach
tige optimisten wien op 't laat geschreven stond:
Glück macht Muth, en we meenden hun ronden,
hartelijken lach te hooren.
Ce rire d'autrefois, ce rire des aïeux,
Qui jaillissait du coeuv comme un flot de vin vieux.
We gingen van den geleerden Muiderdrost, van
den beschaafden Roemer Visscher eri zoo vele
anderen tot Justus van Effen, den oprichter der
Spectator, met wien we een verlovingsmaal bij
woonden en de onverwachte, echt-lfollandsche
vrijgevigheid der oude tante bewonderden, waar
door de heldin Agnietje een onverhoopten bruid
schat krijgt.
En dau de ongezochte natuurlijke humor van
Wolff en Deken, die kapiteinsvrouw, door een
eeuwige schooumaakswoede bezeten, die evenwel
haar kostbare pronkkamer, waar men alleen op de
kousen mag binnentreden, niet te goed acht om
tot kraamkamer te worden ingericht, als haar jong
getrouwde nicht moeder wordt terwijl ze bij haar
op bezoek is; ik geloof dat ze menigeen liet voor
nemen deed opvatteu die oude, maar niet ver
ouderde boeken nog eens op te vatten en te lezen.
Staring, Helvetius van den Berg. Heije en zoo
vele anderen die de gaaf der humor bezaten
werden herdacht en eindelijk de grijze Nestor"
onze Beets, de schrijver van geestige liedekens en
van de onbetaalbare Camera Obscura, en de
vroeg gestorven de Genestet.
Wat Professor ten Brink beloofd had, deed hij,
hij overtuigde ons dat het ignoble is de
adelbrieven van het verleden" te verscheuren, gelijk
"?"'" jongeren" tegenwoordig doen, hij heeft ons
vele
ieder oogenblik den vroolijken rooden draad" van
humor laten zien die door onze letterkunde heen
loopt en hij gaf zelfs meer dan hij beloofde, we
zagen een tweeden rooden draad die door zijn lezing
heenliep. Hij gaf ons ongeletterden, degelijke, voed
zame spijs, maar droog of taai was ze niet, alles was
met een geurige, pikante saus begoten ; hij toonde
dat ernstige geleerdheid een
Open hart en open zin
Voor natuur
En kunst en leven
niet hoeft buiten te sluiten; hij heeft voor zijn ge
hoor in het gebouw van den Werkenden Standen
pleidooi voor oud-hollandsche humor en vroolijkheid
onbetwistbaar gewonnen. J. T. S.
VARIA.
PLASTISCHE KUNST.
Welke artiesten toch, vormen dat fameuze
Gezelschap der Twintigen? hoort men nogal eens
vragen.
Ziehier de zeventien vingtisten die dit jaar
zullen expozeeren: Mll. A. Boch, F. Charlet, Henri
de Groux, James Eusor, W. A. Finck, Georgei
Lemmen, Dario de Regoyos, E'éh'cien Rops, W.
Schlobach, Jan Toorop, U. van de Velde, Theo
van Rysselberghe, G. S. van Strijdonck, G. Vogels,
schilders, en Charlier, Dubois en Rodin, beeld
houwers.
De Courrler de l'Art, die onlangs in twee uit
voerige artikelen van een zeer analytiesche kri
tiek, heeft uitgemaakt dat Pierre Puvis de
Chavannes, de schilder van de onvergetelijke muur
schilderingen in het Pantheon, niets-niernendal
geen talent heeft, komt nu met de mededeeling
dat, hoewel de zeer persoonlijke karakterschilder
J. F. Rafaelli een zeker talent" bezit, zijn zeer
geroemd portret van Edmond de Goncourt, dat
op de laatsten salon was, een totaal fiasco moet
heeten, ellendig van compositie, van teekening en
van kleur. De redactie meent dus den Staat te
moeten condoleeren met den aankoop van dit
levensgroote portret, dat in het museum van
Nancy (de Goncourts zijn Lotharingers van af
komst) geplaatst zal worden.
En dan moet men zien welke mediocriteiten
door zoo'n blad hemelhoog verheven worden.
Hoe gelukkig toch dat dat alles by ons zoo
heel anders is!
Onze jonge landgenoot de schilder Hubert Vos,
die te Londen reeds in korten tijd een carrière
heeft gemaakt die aan het succes van Tadama^
doet denken is, door de Pall Mail Gazette geïn
terviewd over het Atelier-systeem" in het
schilderonderwijs. Wanneer een gesprek door een inter
viewer wordt weergegeven, mag men den onder
vraagde nooit geheel aansprakelijk stellen voor
de toon dien de schry'ver aan zijn redeneeringen
geeft. Wanneer de journalist die het artikel over
het systeem van Vos heeft geschreven, als een
stenograaf beschouwd moest worden, zouden we
in den heer Vos min of meer een opsnijder moe
ten zien. De Pall Mail laat hem o. a. zeggen:
Ah! ik heb gestudeerd in Brussel, in Amster
dam, Rome en Parijs, onder Portaels,
BlancGarin, Cormon, en anderen, en ik weet wat ik
zeg".
Van dat studeeren in Amsterdam van den thans
veranglizeerenden Brabander, die vier of vijf jaar
geleden voor 't eerst exposeerde, was ons tot heden
nooit iets gebleken.
Ook bewijst de heer Vos verder van de wijze
van studeeren aan de Amsterdamsche Academie
niet wel op de hoogte te zijn, als hij den
schryver in de Pall Mail gezegd heeft, dat Geröme's
atelier het eenige hem bekende academische ate
lier is, waar levensgroote studiën gemaakt worden.
Want aan de Amsterdamsche academie doet men
zelden anders.
Door een Parijsch kunstprotector die nog onbe
kend wenscht te blijven, is, in combinatie met de
twee beeldhouwers Falguière en Merciéeen ver
zoek gericht tot het gemeentebeetuur van Parijs,
om geheel voor hunne rekening een gedenkteeken
te mogen oprichten voor Alfred de Musset. Het
zal bestaan uit een standbeeld op een voetstuk
met allegorische figuren. Het gemeentebestuur
heeft slechts de plaats aan te wijzen, met verlof
om het gedenkteeken daar te plaatsen.
Welke artisten dan met die uitvoering belast
zullen worden, behoeft wel niet gevraagd te worden.
De Parysche Salon, die anders den Isten Mei
wordt geopend en tot einde Juni duurt, heeft dit
jaar al den 15den April vernisdag, omdat reeds den
15den Juni het Palais de l'Industrie voor de groote
Tentoonstelling noodig is.
In de maand Maart zal in Rome een interessante
kunstnijverheids-tentoonstelling gehouden worden,
waar vooral terra-cotta's, majolika's, geblazen en
gegoten glasvoorwerpen, geschilderde glazen en
glasmozaïeken, zullen te zien zijn. Het Italiaansche
ministerie van handel en nijverheid tracht van
alle musea en particuliere verzamelingen de beste
voorwerpen in leen krijgen, zoodat men van deze
expositie veel verwacht.
In Brussel zijn twee merkwaardige tentoonstel
lingen. In den Cercle Artistique zy'n een aantal
schilderijen te zien van den emotioneelen schilder
Heymans, die de beste Belgische landschapschil
der van zijne generatie wordt genoemd. En bij
Edmond Deman in de Rue d'Arenberg zijn ten
toongesteld eenige schilderijen, pastels en etsen
van den Franschen meester-impressionist Canulle
Pissaro. Onder de etsen die zeer de aandacht
trekken, zijn dezelfde stadsgezichten te Rouaan,
die hier verleden jaar op de
blanc-et-noir-tentoonstelling in Arti waren geëxpozeerd, en die toen
zoo onnoozel beoordeeld werden.
De Gentsche Cercle artistique heeft aan het Bel
gische gouvernement een schrijven gericht, waarin
zij, na gesproken te hebben van het gerucht dat
men het schilderij van Rubens in de
Sint-BavoKerk aldaar wilde restaureeren, verklaart dat dit
schilderij zich in goeden staat bevindt; zij wijst
met nadruk op de gevaren van een restauratie,
en voegt daarbij dat men zich in elk geval tot
strikt materieele herstelling zou hebben te bepalen.
TOONEEL EN MUZD3K.
Mejufvrouw Titia van Gelder, Leerares aan de
Tooneelschool, heeft in den avond van 22 dezer
voor eenige belangstellenden, in het lokaal der
Marnixstraat, eene reeks van voordrachten gehou
den, waarbij men gelegenheid had op nieuw de
gemeenzaamheid met Hollandsch, Fransch en
Duitsch, de lieve stem, het warme gevoel dezer
begaafde jonge vrouw te waardeeren. Van zeven
nederlandsche dichters, van twee dichteressen, van
Goethe en Alfred de Musset bracht zij, niet te
lange, stukken ten gehoore. De Muze, die Beets
zijn Meizang ingaf: o Gij zijt jong, gij zijt jong,
gij zijt jong," spalkte haar blauwe Byronoogen
wel wat, toen zij de Heeren van den Nieuwen
Gids voor zich zag optreden; maar Mej. van
Gelder had eene keuze gedaan uit Albert
Verwey, Willem Kloos en Frederik van Eeden, die
het kontrast niet al te schril maakte. Tot het
fraaiste van wat Jufvr. v. G. gereciteerd heeft,
behoorde de lofzang in tweespraak uit den Adam
in ballingschap en Hoofts meesterstukjen: Schoon
»Prinssenoogh, gewoon te flonckeren."
De dichteressen, wie Jufvr. v. G. het woord ver
leende, waren Virginia Loveling en Helene Swarth.
Met genoegen merkte ik bij het voordragen der
hollandsche verzen op, dat de uitspraak onzer
taal bij Mej. v. G. niets te wenschen overlaat, en
dat zij aan het muzikale element der poëzie, bij
de voordracht, recht tracht te doen. Het
eenigszins weemoedige waas, dat over de meeste stuk
ken gespreid lag, schijnt echter oorzaak, dat de
zang nu en dan wat eentonig werd.
Mej. v. G. heelt, bij de voordracht der Duitsche
stukken, bewezen, dat zij het verschil van karak
ter tusschen de duitsche poëzie en de onze goed
inziet. Zij drukte dit kennelijk in haar wijs van
voordragen uit. De uitspraak van het Fransch
was goed. 't Is altijd aangenaam dit te kunnen
konstateeren bij iemand, geroepen om die taal te
onderwijzen ; maar de aard der transche voordracht
had Mej. v. G. minder begrepen. Les vers frangais
se disent, ne se déclament pas. Toch waren er
zeer gelukkige (meer natuurlijke) oogenblikken in
La nuit de Mai van Alfred de Musset.
Mej. v. G. onthield zich geheel van met eenig