De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 3 februari pagina 3

3 februari 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 606 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 SOIREE VARIÉE VAN DE TOONEELVEREENIGING D. V. G." Het was Donderdagavond in Maison StroucJcen geen avond aan tooneelkunst gewijd. Wjj hoorden en genoten twee fraaye piano stukken (Variaties von Chopin en een zangrijke, kleurig genuanceerde Ballade" van Julius R ntgen), door Mej. A. P.; een echt muzikale elegie van Gluck Orpheus, met al de klassieke kalmte en helderheid geschreven van zijn tijdvak 1762?79 en met een gladde, schoone stem zuiver gezongen door Mej. D. E. S; de zelfde onthaalde, ons nog op twee pathetieke, echt Duitsche klaagliederen uit den Trompeter non Sdckingen (door Karl Riedel) en een JSngellied van Braga De toejuichingen werden beloond door een stukjen, dat ons voor kwam in het Hollandsch gezongen te worden. Literariesch werd ons gegeven de voordracht van twee goed gekozen fragmenten uit De Planeeten van Ten Kate, door Mevr. C. M.?v. Ch. en van Werumeus Bunings geestige en gevoelige schets De Mottige, voorgedragen door den Heer J. H. Scholten. 'Een groot gedeelte van het gezelschap bleef daarna nog eenige offers aan Terpsichoree brengen. A. TH. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Ik begin deze kroniek met het herstellen van een indertijd door mij beganen flater. Er is in dit Blad n.l. door mij gezegd, dat het Orkest van het Concertgebouw geen pedaalharp zou bezitten. Ik was tot deze uitspraak verleid geworden door den kleinen toon, die deze harp zij 't dan ook niet bezit! maar dan toch doet hooren. Buiten dien had ik er ook geene pedalen aan gezien. Nu licht mij evenwel een geacht lid van bovenbedoeld orkest in, dat de harp in quaestie toch een pedaalharp is. en haast ik me uu om volledig amende honorable" te doen. Overgaande tot de plaats gehad hebbende concerten, kunnen wij er vele vermelden, zooals men weet. Behalve uitvoeringen door 'leer lingen respectievelijk der Academie voor Muziek van den heer Ernest Appy, der Muziekschool van Toonkunst"?en de gewone operavoorstellingen, hadden nog plaats: een Concert, gegeven door den heer Eduard Zeldenrust (piano); eene Mati nee van den heer Michelsen (piano), met mede werking van den heer Steenman uit Haarlem (viool), en de afscheidsvoosstelling in de Fransche Opera door Sigrid Arnoldson. Om onder zooveel muziek de npodige ontvankelijkheid des gemoeds te bewaren, is een niet gemakkelijke taak, het geen men mij wel zal toegeven. Het ligt mis schien dus aan te weinig ontvankelijkheid, dat zoo weinige van de genoemde uitvoeringen een bijzonder gunstigen indruk op mij konden maken. Ik word in dit vermoeden versterkt, als ik naga hoeveel bijval de meeste niettemin oogst ten. Evenwel.... ik vraag me in dergelijke be drukte muzikale gemoedstemmingen wel eens af: Wat is muziek ? Is zij werkelijk eene taal ? Kan zy ons eenig klaar beeld voor oogen tooveren ? Kan zij gsdachten uitdrukken ? Kan zij iets uit drukken 'i Kan zij schilderen ? Of is zij niets meer dan een kunstige samenvlechting van tonen, eene samenvlechting, wier wezen gedeeltelijk door ons aesthetisch gevoel, door de noodzakelijkheid van licht na schaduw, van teederheid na kracht en overigens door traditie en sleur bepaald wordt ? Ik denk wel eens, dat de muzikale vorm de mnziek gedood heeft. Wanneer de vorm niet het toevallige, aetherische omhulsel van de gedachte is. is hij een toegemetselde grafkelder, binnen wiens dikke muren slechts de dood huist. Hebben alle componisten, met name de zoogenaamde na-classikers" dit steeds beseft ? ... Het is de groote verdienste van Wagner, dat hij met de oude vormen heeft durven breken. Daar behoort moed toe. Ik stel misschien Wagners muzikale begaafdheid niet zoo hoog als anderen doen, maar ik bewonder zijn juisten blik, zijn onafhankelijkheid, zijn intenties. De nieuwe tijd eischt nieuwen gloed, nieuwe bezieling, spontanen hartstocht en heeft genoeg van studies naar oude meesters .... Het is in dit opzicht met de muziek als met den Godsdienst: men neemt niet meer op gezag" aan. Men zegt wat men voelt. Men praat elkaar niet meer na. Wat in ieders diepste diepten brandt, dat openbaart men. Geen twee schilders van alle schilders ter wereld zullen ooit gehjktijdig hetzelfde landschap op juist dezelfde wijze vermogen uit te drukken. Het landschap is gegeven, maar ieder ziet hot anders. Ieder geeft op andere wijze uitdrukking aan een ander gevoel of behoorde dit ten gunste te doen. Geen twee denkende wezens, die zich ooit van dezelfde zaak dezelfde voorstelling zullen kunnen maken. Beweren zij dit wél te kunnen, dan spreken zy onwaarheid of toonen hiermede hunne rede aan banden te hebben laten leggen. Welnu weg dan met oude vormen. Voor nieuwen wijn, nieuwe zakken. Stort uw hart uit ia tonen en dan zal het te bezien staan of uw geesteskind juist denzelfden snit van een van Beethoven's spruiten zal hebben. Maar scheidt er mee uit, die spruiten in was na te bootsen en ze, van een kunstig raderwerk voorzien, de rol van mensen te doen spelen zooals sommige dier gedrochtelijke automaten uit de Contes d'Hoffmann; niemand zal zich daardoor op den duur bij den neus laten nemen. En geschiedt dit, dan bewijst dit misschien alleen.... hoe moeielijk simili-diamanten van echte te onder scheiden zijn. Men diene een keus te doen. Of de muziek moet uit de rij der levende talen geschrapt wor den, of zij moet zich in staat toonen, uitdrukking te geven aan het gevoel van dit geslacht. De muziek is tegenwoordig misschien al te kunstig, al te professoraal, te onverbiddelijk logisch; hare wendingen zijn even wiskunstig zeker als de uit komsten in de logarithmen-tafelen. Ik weet wel, dat de kunstregels, die nog steeds de muziek beheerschen, geen toevallige, maar noodzakelijke om zoo te zeggen: organieke wetten zijn, maar andere behoeften eischen andere wetten.... Maar troosten wij ons met de gedachte, dat zoodra de nood hoog stijgt, de redding in aan tocht is. Laten wij, in afwachting van die redding, nu nog eens kortelyk de uitvoeringen der vorige dagen bespreken. Van deze was de afscheidsvoorstelling van Arnoldson wel de meest belangrijke; ofschoon ik voor mij liever een geheele opera zie dan brokstukken van drie verschillende opera's, zij 't ook met tusschenvoeging van een ballet uit een vierde opera. Het programma van dezen opera's-avond was aldus samengesteld: I. Le Maitre de Chapelle, opéra-comique en un acte, musique de Paër" [zonder Arnoldson); II. 2e et 3e acte du Barbier e Séville" (met Arnoldson); III. Ballet de Faust; IV. 2e acte, scène I du Pardon de Ploërmel, musique de Meijerbeer" (met Arnoldson). In do »Barbier" was Arnoldson weer geheel op hare plaats. De gratie van deze bekoorlijke ver schijning is allerinnemendst, en onder dezen indruk vergeet men eenige onvolkomenheden, die hare zangkunst nog aankleven Evenwel leent zich Arnoldson's geheele wozen m. i. bijzonder voor rollen a.s die van Rosine (in de Barbier"); de diepste gewaarwordingen van hot menschelijk hart te ver tolken, schijnt mij hare specialiteit niet te zijn. Zoodat men den totaalindruk ontledende, dien Arnoldson op ons maakte, met eenige schaamte tot het besef komt, dat haar bevallig uiterlijk daarop van tamelijk grooten invloed was. Ik zeg met eenige schaamte" omdat de invloed, dien uiterlijke bekoorlijkheid 'op ons blijkt uit te oefenen, ons dan ook misschien onbillijk maakt tegenover haar, die deze bekoorlijk heid missen. Enfin, het is Arnoldsons schuld niet, dat de natuur haar knap geformeerd heeft en zij heeft gelijk, er haar voordeel mee te doen. In de heeren Zeldenrust en Michelsen leerden wij degelijke pianisten kennen, oischoon de eerste mij toeschijnt te veel en de tweede te weinig rust te bezitten. De heer Steenman te Haarlem heeft zich op de Matinee-Michelsen een verdienstelijk violist betoond. Wat de examens van de Academie voor Muziek van den heer Appy en de Muziekschool van Toon kunst betreft, deze gaven het bewijs van de deugdelykheid van het onderwijs aan beide in richtingen. 31 Jan. F. MUZIEKAAL OVERZICHT. Rotterdam, l Februari 1889. Het tweede concert der Maatschappij tot. Bevor dering der Toonkunst, afdeeling Rotterdam, bestond in de uitvoering van Hüudel's Saxison en verschafte den leden daarmede eeu groot genot; in Samsou toch, meer nog dan in de andere werken des meesters, valt de veelzijdigheid van zijn schep pingsvermogen, de forsche klanken die hij weet te doen hooren en de tecaV're snaren die hij doet trillen, te bewonderen, en vol verbazing staat men bij het aanhoorcu van dit praclitwcrk -?liet hoofd buigend voor den adel eu de majesteit vaii zulk een uig genie! Van de solisten zij in de eerste plaats Mej. Pia v. Sicherer genoemd, die met haar heerlijk stem geluid het haar toevertrouwde gedeelte der parti tuur (Dalila) tot zijn volkomeiistc recht bracht. Mej. Hoheuschild (alt) mist nog te veel in voor dracht om onvoorwaardelijk geprezen te worden; het geluid is overigens goed. Van de hoeren was het de heer von Milde (bariton) die den palm weg droeg; aangename stemmiddelen en gekuischte voor dracht doea hem als oratoriuiü'/.anger een hooge plaats innemen; ook de heer Stierlin (bas), van onze opera, was recht verdienstelijk. De heer Dierich (tenor), ofschoon tot een goed geheel liet zijne bijdragende, voldeed het minste, wellicht een gevolg van indispositie. De koren hielden zich uitmuntend en evenzoo het orkest; uit dit laatste verdienen de heereu Dessau (viool) en Froschart (trompet) een afzonderlijk woord vau lof voor de voordracht hunner solo's; de heer Gernshcim leidde het ge heel met zijne gewone bezielende eu artistieke bekwaamheid. Het tweede concert vau de orkestverecuiging Symphonia 'iep weder flink van stapel; het, orkest voerde Haydu's D-dur Symphonie voortreffelijk uit en bewees daarmede tot \velk een hoogen trap dillettanten onder bekwame en degelijke leiding kunnen klimmen; de heer Blamentritt verdient hiervoor bizondere lof. Mej. J. M. H. S. (zang) oogstte met de voordracht eencr aria uit Webcr's Opera Siloana en van eenige liederen veel en zeer stellig verdiend succes. De heer L. J. J. (viool) gaf Mozart's concert in D-dur eu een paar klei nere nummers op waarlijk artistieke wijze; hier worden de grenzen van het dilettantisme over schreden. De Hoogduitsche Opera bracht Johaim Strauss' operette Die Fledermaus; voor de beoordecling vau het talent vau dezen componist is het jammer, dat de 'twee werken, die we hier van hem te hoo ren kregen, niet in chronologische volgorde zijn uitgevoerd, namelijk eerst Fledermaux eu dan Ziffeunerbaron; want laatstgenoemd werk staat zoo veel hooger, dat het andere niet anders dan tegen vallen kan. Niettemin bevat .Die Fledermaus verschei dene geestige nummertjes en als hoofdmotief een Wals zooals alleen Strauss kan schrijven. Een be wijs van veel talent heeft de componist ook ge leverd met de muzikale illustratie van Frank's optreden in het derde bedrijf, nog beneveld door de champagne en de pret op het pas verleden bal en zich toch aan zijn dagelijksehen arbeid willende begeven. Deze scène herinnerde mij aan eene andere ofschoon in ecu geheel andere genre namelijk aan Beckmesser's optreden in Sachs' woning na de Priigelicène; er moet veel goeds in Strauss' schildering steken om eene herinnering aan Wagner's meesterwerk op te kunnen wekken! De uitvoering was zoo goed als men het van eeu personeel en een orkest, dat alleen aan de groote Opera gewoon is, verwachten kou; ecuigzius zwaarop-de-hand was het daardoor wel, maar wil men hier tusschenbeiden eens iets anders eten dan pa trijzen zoo moet men dit ook door de vingers zien; bovendien zullen verdere opvoeringen daarin nog wel verbetering brengen. De bezetting was als volgt: Eisenstein (Werthcim), Frank (Stierliu), Alfred (Bolle), Falke (Fischcr), Prinz Orzo/sky (Mevr. v. Bongardt), Rosalinde (Mej. Kronold), Adele (Mej. Simony), Blind (Benger) en Frosch (Weibb). Na jl. Zondag door ongesteldheid verhinderd te zijn geweest, trad Ernst vau Dijck hier jl. Woens dag op als Lohen,grin; in het eerste bedrijf scheen het alsof zijne ongesteldheid nog niet geheel ge weken was, de stem klonk tusschenbeide eeuigzins omneveld en zelfs was de intonatie niet altijd zuiver, zoodat ik vreesde dat het vele reizen der laatste weken den zanger te zeer vermoeid had. Maar van af het eerste optreden in het tweede bedrijf tot aan het slot was hij weder geheel de oude, ja zelfs scheen het mij alsof zijn geluid aan volume gewonnen heeft. Het geheim van de beko ring, die zich bij van Dijck's optreden steeds vau ieder meester maakt, ligt m. i. niet uitsluitend aan de heer lijke klank zijner stem, niet in zijne jeugd of iu zijne zelfbewuste voordracht, maar voornamelijk in zijne heerlijke manier van zingen; we a ij n het zoo weiuig gewoon speciaal zangers (mei zangeressen is het wat beter) uit de Duitsche school te zien optreden, die werkelijk geleerd hebben te zingen, dat een in dit opzicht zóó volleerd kunstenaar als van Dijek reeds daardoor veel op zijne collega's vóór heeft. Het is een genot, afgezien nog van het timbre van het geluid, dien zany te hooren. Eeu drietal krauseu werd v. Dijck vereerd en na ieder bedrijf werd hij driemaal teruggeroepen, j Tiet, deed mij pijn dat men er niet aan gedacht had mej. Kronold althans n bouquetjc te geven: zij treedt zóó vaak op eu is steeds met zooveel toewijding op haar post, dat zij nu er toch bewijzen van hulde werden uitgedeeld daarin ook wel een aandeel verdiend had. De overige bezetting was geheel als vroeger en kan dus buiten besprekina; blijven. Ik mag niet onvermeld laten dat een paar kwestiën tusscheu Opera en pers in den laat sten tijd de gemoederen alhier in gisting gebracht hebben; de verslaggever van een Rotterdamsch Weekblad is door den heer Wertheim aangeklaagd wegens kritiek over zijn optreden als Gontran in Das Goldene Kreitz: de verslaggever werd vrijgesproken. Van een ander referent (van een alhier verschijnend Dagblad) werd het diploma ingehouden (alsmede de advertentiëu in dat, blad door de opera opgezegd) wegens zijne afkeurende kritiek over indra. Een daarna door dezen referent geschreven artikel heeft den heer von Bongardt aanleiding gegeven het blad voor den rechter te dagen; den uitslag dezer zaak deel ik later mede. V. KUNSTENAARS IDEEËN. Naar aanleiding van een artikeltje, in het Dag blad voor Nederland over Derkindcrens schilderij, waarin ik zeide dat belangstellenden, die gaarne goed ingelicht worden, liever dan aan de bewe ringen van de gezaghebbende kranteukritici ge hoor moesten Iconen van de wenken van grooto artisten zelve, naar aanleiding hiervan vroeg men mij, waar die wenken dan wel te vinden waren, eu het is hierom dat ik over die eene kwestie van het achecéeens eenigo moeningcn van groote raarvv.en bij elkaar heb gezet, die in hoofdzaak overeenkomen on lijnrecht staan tegenover do leerstellingen der courante Hollandsche kritiek. S. H. C. STEMMING. Laten we elkaar wel verstaan omtrent het woord af: wat een schilderij af maakt, dat is niet de hoeveelheid détails, het is de juistheid van het geheel. Een schilderij wordt niet alleen begrensd door de lijst. Bij welk onderwerp ook is er oen hoofdzaak waarop uw oogen voortdurend rusten; al het andere is daarvan een aanvulling, het in teresseert u minder, daarbuiten is er niets meer voor uw oog, daar is do ware grens van het schil derij. Die hoofdzaak moet evenzeer hem die uw werk beschouwt, treffen. Daar moet men dus voort durend op terugkomen, de kleur er van meer en meer vaststellen. Wanneer daarentegen uw schil derij gelijkelijk van het eene eind van het doek tot hot andere fraaie détails vertoont, zal de toe schouwer het met onverschilligheid aanzien. Het zal geen grenzen hebben. Uw schilderij zou zoo onafgebroken door kunnen gaau. Er zou geen eind aan komen. Het zou nooit af" zijn. Hot geheel alleen maakt een schilderij af". De prachtige leeuw van Barye die in de Tuilericcn is. heeft beter al zijn haren dan wanneer de beeldhouwer ze een voor een gemaakt had. THKODOBE ROUSSEAU, in een gesprek met zijn leerling Letronne. Wij meenen dwaasselijk dat het zoogenaamde af" zijn de waarde van iets verhoogt. Het is al te zeer als de vloeschpastei die men een kostschool jongen voorzet bij den laatsten maaltijd voor zijn vacantie. Het kan een schijn geven, maar het ver andert niets aan het wezen. Het af" maken behoort te gebeuren in dezelfde stemming als het beginnen. Iets zwaks dat zeer af" is, is niets meer waard dan iets zwaks. Voeg het achevénaar wat er onder is, en laat het uit n stuk zijn: en tracht niet te doen gelooven dat gij meer weet dan ge doet. Maak uw gestoofde aardappelen niet gelijk met een mes! Dat veel bewonderde achevéis als de archi tectuur die de buitenman beweerde dat door een stadsman aan zijn huis zou worden aangebracht nadat het gebouwd was! O, denk aan de vleeschpastei van een laatste week, met er bijgevoegd den juisten datum van den dag van heden in den korst gebakken voor achevé! Al zulk soort van dingen zijn goed om aan makreel of braambesseu een schijntje te geven, maar zo zijn niet genoeg in een schilderij. Als de waarheid niet het fondamenteele is, doet het er niet toe of er als borduursel al wat aan toegevoegd wordt, Oplappen is geen schilderen! W. M. HUKT, Talks on Art. Te weinig schilders slaan acht op den indruk, door een schilderij teweeg gebracht op den afstand waarvan men het geheel in n blik kan overzien. Als een schilderij zich houdt zooals het behoort, zult gij er hooren zeggen: o, maar als men het van dichtbij ziet, is het niet uitgevoerd. En verder van een dat niet doet op den afstand waar het dat moest: zie eens van dicht bij, hoe dat gedaan is! Wat buiten den grondslag ligt telt niet. Als een kleermaker een jas aanpast, gaat hij achter uit tot op den afstand waar hij de geheele schik king kan beoordeelen Als hij daarover tevreden is, kan hij zorg gaan dragen voor deonderdeelen; maar hij die er zich mee zou afmaken met fraaie knoopsgaten en andere bijzaken te maken, al waren zij ook op zich zelf meesterstukken, maar op een slecht gesneden rok, hij zou desniettemin een armzalig werk verricht hebben. Is het niet evenzoo voor een bouwkunstig werk en niet wat ook ter wereld? Het is de wijze van het geheel aan te zien die in een werk het eerst moet treffen, en niets moet uit dien toon vallen. Het moet zijn als een dampkring waar buiten de dingen niet leven kunnen. Men gaat uit van dit of dat begrip, maar dat wat men aanneemt schrijft de wet voor. J. F. MILLET, in een brief aan zijn vriend Sensier. KARAKTER EN AMEUBLEMENT. Er zijn, op hot stuk van meubilair, weer een aantal nieuwe werken verschenen, die op zich zelf mooie meubelen zijn, L'Art dans la Maison, Le Uictionnaire de l'ameublement en nog andere," aldus begint Paul Desjardins een aardig artikel in het Journal des Débats. Ik heb ze niet ge lezen, maar bekeken, en dat is ook al genoeg. Het is een groot genot, een goedkoop genot, zich aldus een vluchtig visioen te gunnen vau allerlei weelde, dio men nooit bezitten zal. Ik s,el mij voor, dat de schrijver van Aladijn of de Wonderlamp, in de Duizend-en-én nacht", een Ara bisch bedelaar was, die van een paar dadels leefde en onder den blooten hemel sliep. Het is welda dig, in de uren van geldgebrek, tegon het eind der maand (ik spreek als staatsambtenaar), langs de winkelruiten der groote behangers te wandelen, cornbinatiën van kleuren en stoffen uit te denken; het is vooral aangenaam, de luisterrijke ameuble menten to kritiseeren, op to merken, in welk op zicht zij mislukt, dom, onhandig bijeengebracht zijn, en er eindelijk toe te komen den eigenaar te beklagen. Het is de revanche van den matten, stoel tegen don pluche fauteuil; het is ook de revanche van den vrijen geest tegen de tyrannieke gewoonte." Paul Desjardins geeft dan eenige opmerkingen ten beste, omtrent de psychologie van het ameu blement, waaronder uiterst pikante. Laat ons eerst erkennen, dat de kunst om des menschen woning to versieren, in een staat vau anarchie verkeert, gelijk aau die waarin onze litteratuur, onze plülosophie en de rest zich .be vinden. Men kan er niets over zeggen, zonder in verzoeking te komen om terstond het tegen overgestelde er aan toe te voegen, en beide zaken zijn even juist. Wij hebben alles gezien, tout arrive en Jfrance, zelfs behangsels met groene figuren op paarsen grond. Ieder vertrek is een volko men chaos, en in een huis van zes verdiepingen moe ten alle appartementen wel op elkaar gelijkcn,omdat ieder op zich zelf, afzonderlijk, de verschillende combinatiën van lief, middelmatig en afschuwelijk heeft uitgeput. Vandaar die groote omnibushuizen, : waar het zoo gemakkelijk is. in een verkeerd gezin te land to komen, omdat men op eerste en derde verdieping alles eender vindt: iedere antichambre oud eikenbout, iedere eetkamer moyen-age, iedere salon een samenstel van kleine ronde, goedkoop weelderige meubelen, en in iederen salon het zelfde gesprek. Hoo zou het mogelijk zijn, nu ieder vertrek alle stijlen vereenigt. iets te beden ken, dat de buurman niet heeft V Eu dus ontstaat uit die eindelooze verscheidenheid ten slotte het gevoel van gelijkvormigheid. Onze huizen gelijken op elkaar (even als onze geesten) als twee woorden boeken, die zeer compleet zijn, en daarom wel het zelfde moeten bevatten.' Toch is hot mogelijk in die verwarring eenige orde te brengen; men kan het appartement Ohnet en het appartement Bourget, naar de twee roman schrijvers naar de mode, onderscheiden. Men ziet terstond liet verschil in. Het eene beproeft ba naal te zijn, het andere is gedistingeerd. Maar ongelukkig wordt het laatste type door naboot sing en conventie al even banaal als het eerste; gij wilt wat delicaats hebben? heel goed; men zal het u bezorgen" en het wordt bezorgd. En zoo loopen dan ook alle zeldzaamhedon uit, op den algemeenen voddenkraam, tot op een dag een oprecht en oorspronkelijk man den boel schoonveegt; dien volgt men dau weer na en zoo ver volgens. De geschiedenis van de kunst zou zich dan kunnen resumceren in eene formule: hoe het gedistingeerde ophoudt gedistingeerd te zijn, hoe het Bourget Ounet wordt." Toch is er voorloopig uog eene grens tusschen de twee genres. Desjardius schildert eerst het zuiver vulgaire. Twee jongelieden trouwen (trouwende Heden zijn altoos jong); zij zoeken een woning, een nestje" zeggen de oude dames. Zy vinden het, als zij niet rijk zijn, op een vierde verdieping, en als zij naief ijdel zijn, in een nieuw huis in een nieuwe buurt. Taine schrijft daarover: Wij klimmen vier trappen boog, wij vinden een woning, verguld, blinkend gevernist, versierd met ornamenten van stuc, standbeelden van pleister, nieuwe meubelen van oud eikenhout, en tallooze aardigheden op schoorsteenen en tagères. . . ." Achttienhonderd francs huur. Do jonggehuwden stappen trotsch rond in dat lokaal en maken zich gereed om er hun vrienden te ontvangen. Hun gedistingeerde natuur," zegt mijnheer Ohnet, toont zich in het genoegen dat, hun het hanteeren van kostbare stoffen geeft." Zij koopen dan ook coupons in Bon-Marché, en laten door kleine behangertjes daarmede pouffs opmaken. Met Nieuwjaar koopen zij dan een rijk meubelstuk, heel gekleed", iets dat toont", en dat in hun salon niet op zijn plaats staat; als een schoolpaleis in een armoe dige buurt. Gewoonlijk is dat een soort fauteuil, heel wijd, heel laag, pluche met patronen van application er op; met dikke kussentjes op de armen. Men geniet in het gezicht. Vóór den iauteuil zet rnen een tafeltje met familie herinneringen", Japansche kleinigheden, aluminiumlijstjes en een portret van Gounod. Een verzachtende omstandigheid is, dat men een goed deel van die dingen als cadeau" heeft moeten aannemen. Het cadeau is de vloek der jonge gezinnen. Het komt bijna altoos van iemand die geheel van ons verschilt, en ons nu zijn smaak voor altoos oplegt, in ons huis; en wat |zal het zijn, als die persoon, van ons verschillend, onze

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl