Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ho. «07.
graaf Karolyi, en daarna de verhouding tot de
fpfige twrdner Veteera. De kroonprins antwoordde,
??n, «*t zij»" bedoefingen zoo ernstig waren, dat hij
fifcm had, zich van prinses Stéphanie te laten
?eaeidea, en Mary Vetzera te trouwen. De Keizer
eisehte dat terstond de betrekkingen afgebroken
BOB worden; b.jj wist dat de kroonprins mj den
, P*os moeite had gedaan om zyn huwelijk te doen
ontbinden, maar ook dat de Paus dit geweigerd
bad en door middel van graaf Kalnoky den
Oostfinrjjkschen Keizer had ingelicht. Dit was het
laatste onderhoud tusschen vader en zoon.
Be kroonprins nam 24 uur bedenktijd. Toen
deze om waren, Zondag namiddag, reed hij naar
Mjeyerling, onder het voorwendsel, ter jacht te
wifien gaan. 's Maandags was er officieel diner
?an het hof; hy liet zich verontschuldigen. Hij had
toen reeds besloten zijn keizerschap en de loop
baan die hem mocht toebedeeld zijn, vaarwel
t« zeggen, en met het jonge meisje te sterven.
Dinsdagsnamiddags werd barones Mary von
Tctsera te Meyerling gezien. Wat gebeurde er ?
Hier verschillen de berichten. De eenen beweren,
dat zij des avonds in rouwgewaad het jaehtslot
verlaten heeft, en dood in het bosch gevonden is,
ongeveer op denzelfden tijd toen men den prins
oOd in zyn bed vond. Anderen zeggen, dat beider
Bjken in het slaapvertrek van den prins zijn ge
vonden. Beiden zouden zich zelf gedood hebben,
? het meisje het eerst. Zeker is het, dat Mary te
Meyerling is gestorven, en een brief' aan haar
moeder heeft geschreven, waarin zij schrijft, dat
z\j met den kroonprins sterven wilde; ook ineen
brief van prins Rudolph aan den heer Szögyenyi
staat iets dergelijks.
Een groot deel van deze feiten zijn van den
Berlynschen-correspondent der Indépendance Beige
afkomstig. Volgens de National-Zt.üung had de
barones alleen geschreven, dat zij gemeinsam"
eterren zou, zij noemde den prins niet; dit laat
eóhter, na hetgeen gebeurd is, weinig twijfel over.
Aan de Agenee Havas meldt men, dat de twee
jfelïeven zeer dikwijls, onder anderen vrij
geruiBien ty'd te Londen, samen waren; een der ver
trouwden van het paar schijnt de vigilante-koet
sier Bratfisch geweest te zijn, zeer dikwijls maak
ten czy in zijn rijtuig met gevallen stores toertjes
door het Prater. Ook Dinsdags reed hij den prins
naar Breitenfurt, waar de prins barones Vetsera
afwachtte. Na een korten rit stapte men aaneen
restaurant af. Daar de v/eg naar Meyerling slecht
?was en de paarden moede waren, moest men
voortpan nemen; het rij t nig k wam tamelyk laat 's avonds
»et vierspan te Meyerling Men dineerde er met
graaf Hoyos; de prins van Coburg, die ook tot
e vertrouwden behoorde en met prins Rudolph
j ter jacht geweest was, was naar Weenen
terugl gekeerd. Aan het diner ging het zeer vroolijk toe;
HJeii zou niet gezegd hebben dat de pistolen reeds
geladen waren, die aan de twee jonge levens een
einde zouden maken ; na het diner vertrok graaf
Hoyos. Den volgenden morgen, toen do knecht,
na het schot gehoord te hebben, den graaf kwam
' reepen, vond men de beide lijken, met bloemen
bestrooid, op het bed van den prins.
De Jfrankfurtfr verneemt uit Weenen dat Mary
van den prins de stellige belofte had, dat, wat
«r ook gebeuren mocht, hunne betrekking door
een buwely'k zou worden bezegeld. Toen de kroon
prins hieraan niet voldoen kon, namen beiden het
wanhopig besluit. Mary's lijk is geheimzinnig be
graven, volgens sommigen te Heiligenkreuz, vol
gens anderen ergens in Bohemen; de moeder
heeft Weenen verlaten, naar Parijs of naar Ita
lië. Men weet niet of de verhouding tusschen
Mary en den kroonprins haar geheel bekend
was of niet; tusschenpersoonen\postillond'amour
... Tras eene gravin Larisch, eene dochter van hertog
Lodewijk van Beieren.
* *
De versmade kroonprinses, Stéphanie van Bel
gië, wier leven aan het Oostenrijksche hof niet
? aangenaam was, zal voorloopig met haar doch
tertje te Weenen blijven. Als apanage is haar
de rente van vier millioen florijnen toegekend.
)e koning van Belgiëheeft in den familieraad, op
v de Weener Hofburg gehouden, er op aangedron
gen, dat aan de geheim gehouden feiten de meest
Hrogetijke publiciteit zal gegeven worden.
De lange tamboer-majoor steekt zijn stok op
en een roffel laat zich hooren. De geweren
flikkeren. De turksche trom zucht onder
drie geweldige slagen. _De muziek begint en
e troepen zetten zich in beweging. Jongens
ep schoenen, maar vooral op klompen, heffen
een oorverdoovend geschreeuw aan en stappen
voor de muziek uit. Vlak voor den
tatnbourmaitre stapt de man, die de orde zal hand
haven onder het Jonge Nederland. Daar
komt men aan een vrij nauwe straat. Een
trek om die straat in te slaan openbaart zich
bij de jeugd. Er ontstaat eeu opstopping:
petten vallen af en klompen rollen in de goot.
Toch moet men voorwaarts; dit begrijpt ieder;
dit begrijpt vooral de politieagent. Hij heft
aijn stok op en plant zijn vuisten in den rug
yan een paar vastgeklemde burgers.
«Voorwaarts! Vooruit! Voor den duivel,
vooruit!" gilt met schorre stem de dienaar
der wet, wien het zweet lang de slapen gudst.
De ruggen gaan vooruit, de beenen volgen
?en als een prop uit een bus schiet de
mentchenmassa de straat in.
Wie tevreden is, niet de politieagent, die
gevoelt, hoe hij zich als een razende heeft
aangesteld en hoe zijn waardigheid geleden
heeft. Hij hoort nog het heesche geluid, dat
bij uitstiet en dat een paar bengels trachten
na te doen.
Zijn zielsrust is verdwenen en zijn kalmte
is naar de maan. Het zal nog wel een poos
duren, eer hij weer in zijn gewone stemming
is. Als echter de buitenlucht de slapen heeft
afgekoeld; als de evolutiën der schutters hun
vroolijkheid wekken de kracht niet hebben
gemist, en zelfs een zweem van een glimlach
om de lippen van den politieagent hebben
getooverd, dan is deze weer de oude; de
alora-tegenwoordige, de eeuwig-rondwaren
de, de scherpziende; dan vertoont hij zich
?weer in zijn waar karakter, dan is hij weer
Uit het Haagje.
Oader de vele zaken die hier met grooten ijver
beoefend worden, behoort de edele wandelkunst.
Eerbiedwaardig is het urental, dat onze dames en
beeren in de hooge flaneersehool zoek brengen.
De ooievaar in het Haagsche wapen is ook al
gaande, met zijn linker poot in de hoogte voor
gesteld. De zucht tot kuieren zit hier zoo iu aller
merg en been, dat men verhaalt van ambtenaren,
die iu plaats van 's avonds tijdig ter ruste te gaan,
iu het holste van den nacht hun weik doen, oin
over dag maar te kunnen flaneeren. Evenals liet
schaatseiiriiden van de Friezen, is liet wandelen
van de Hagenaars bijna spreekwoordelijk geworden.
Nu speelt de vorst aaii schaatsenrijdcrs voort
durend parten. Slag op slag gebeurt het, dat eene
hardrijderij of eeu avondfeest a giorna in alle cou
ranten aangekondigd wordt, maar dat ongelukkig
juist de dooi invalt. Het wandelen kan daaren
tegen aliijd plaats hebben iu de hofstad zonder
hol' en zonder vorst, zooals vooral in den laatsten
tijd helaas maar al te duidelijk blijkt.
Nogthans verheugen wij ons allen van ganscher
harte, dat vele ruiten, vooral vau sigarenwinkels,
voortdurend de zichtbare teekeueu dragen, dat de
vorst, al is het zwakjes, op het Loo nog altijd
heerscht.
De wandelaars beschikken hier over vier groote,
uitstekend onderhouden banen, waarvan vooral op
Zondag druk gebruik gemaakt wordt. Rijders vau
naam en van aanzien, en ook zij die zwaar
buitenover en op glad ijs durven gaan, vertoonen
zich 's Zondags namiddags op de groote laan iu
het Bosch. Aan liardrijden wordt hier volstrekt
niet gedaan. Als er om iets gekampt wordt is liet
om liet /,cliampionship" van hoogheid en deftig
heid, Haagsche reuzen in pelzen trachten de woud
reuzen in eiken of benkensehors in onbewegelijke
strakheid en ernst te evenaren. Baanvcgers ont
moet men uiet; maar zooveel te meer personen,
die dolgraag voor baanbrekers worden aangezien,
en die op de koper beschouwd soms eeu tamelijk
schuine schaats rijden.
De krabbelaars en eenvoudige stervelingen, die
liefst niemands aandacht trekken, bevolken den
Loosduinschen weg. De baan is goed, zelfs schoon
gelegen, met de blinkende duinen in liet verschiet,
maar gevaarlijk omdat er eeu stoomtram over heen
schuift. Hetzelfde geldt voor den llijswijksehen
weg, ten zuiden vau den Haag, waar geen duinen
zijn, maar des te meer allerliefste buitenplaatsen
met blauwe vijvers en witte zwanen. Mcii treft op
deze banen ook echte zondagsgasten aan uit de
volksklasse, die minder voor huu genoegen loopeu,
dan wel om tramgeld te sparen. Zij zij u kenbaar
aan een hoogeu hoed, door petroleum tot een
hoogen graad vrn glausrijkheid gebracht en aan een
gcruiteu grijzen halsdoek. Dank zij de vele vergun
ningen in die streken, kunnen zij wel eens geducht
zwaaien, en hoort men ze in den regel op een
kwartier afstands hieltjetikkeud" aankomen. Het
is altijd voorzichtig om maar ferm voor hen uit te
halen.
De meest bezochte, de vrooFkste baan op Zon
dagmiddag in dit seizoen is en blijft tot nog toe
de Scheveningsche weg. Aan het eigenlijke baantje
rijden wordt ook hier niet gedaan. Allen begeven
zich naar eeu bepaald doel, Halfweg" het dorp
Seheveuiugen, Zeerust," hotel llauch" of
Seinpost."
Tot aan het hotel de la Promenade" anders ge
zegd: Halfweg", ontmoet men bijna dezelfde soort
van rijders en rijderesseu als op de laan iu het
bosch. Maar voorbij deze uitspauniugsplaats voor
halfheden die te oud, te loom of te zwak zijn om
verder te stevenen, verandert het tooneel. Niet
eeue enkele, maar ontelbare godinnen, als Minerva
met den gouden helm op het hoofd, zijn van den
Schcveniugsclieu Olymp nedergedaald, en begeven
zich in brcede rijen onder de menschen. Zij pron
ken met hare hoog gckraagde, fladderende
sclioudermautels, en met hare rood, blauw of groen zij
den schorten, blozende gezichten en witte tanden.
De ontzaglijk dikke rokkenlaag doen zij onophou
delijk draaien, zoodat zij van achteren beschouwd
gelijken op wiegelende luchtballons, die tot de ui
terste spanning zijn opgeblazen. Zij snappen even
druk en hardop als onverstaanbaar, zuigen op stroop ?
de -wandelende Jood in uniform; de komeet,
die plotseling om den hoek van de straat
verschijnt, een poos rustig schittert en in een
slop verdwijnt. Voor die verdwijning kan echter
de komeet in botsing komen niet een andere
dwaalsler, die geheel van de wijs is en vreemde,
zig-zag-vormige banen beschrijft. En dan
krijgen de beide sterren gewoonlijk een langen,
gemeenschappelijken staart achter zich, die
niet boven, maar vóór het politie-bureau stand
houdt, om daar langzamerhand als in een
nevel op te lossen
Is de man der wet streng, hij weet ook toe
te geven, waar dit noodig is; hij weet, zooals
men zegt, te geven en te nemen. Wilt ge
een bewijs? Luister dau.
't Is marktdag. Overal ziet ge wagens
en manden, ezels, menschen en paarden.
Schreeuwende appelwijven, balkende
grauwtjes en schetterende tandentrekkers
yereenigen hun schorre, gerekte en doordringende
stemmen met het getiugel van 't carillon tot
ne helsche dissontant, die alleen zijn weer
gade vindt in de samensmelting van geluiden,
wanneer op een kermisdag eenige Duitsche
straatmuzikanten, een paar orgeldraaiers en
eenige dronken huzaren in de nabijheid
van een mallemolen hun muzikaal talent ten
beste geven. Wij bekennen het gul weg: ons
hoofd loopt om, als wij ons in dien
woelenden en schreeuwende_n hoop begeven.
Maar de politie-agent blijft rustig en kalm te
midden van het grootste rumoer, kalm als een
oud zeekapitein, op wien het geloei der golven
even weinig invloed heeft als het geluid van een
cents-fluitje. Hij geeft zijn oogen den kost en
zijn ooren staan wijd open. Maar wat ziet
hij daar ? Een wagen met appels en vijgen
op het trottoir, vlak voor de deur van een
kroegje. Art. 27 van de politie-verordening
is overtreden: de overtreder zal zwaar boeten.
De agent treedt het kroegje binnen.
brokken, en deelen af en toe veel beteekenende
elleboogstooten uit. Vooral hebben zij het gemunt
op de stoere zonen van Neptunus, met hoofdhaar,
dat bij den nek rond afgesneden is als een gond
tientje en ook die kleur heeft. Lange openwaaiende
ruig-duffelsche jassen verbergen hunne enorme rug
gen, en grondeloozc broekzakken hunne handen,
hunne brievenbusaclitige monden dragen met het
meeste gemak het zilveren sigarenpijpje, dat als
pièce de milieu" tusschen twee oorringen van
hetzelfde edele metaal, den trots van ieder recht
geaard Scheveuinger uitmaakt. Doorgaands loopen
zij zoo met hun drieëu of vieren zwijgend, rookend
en pruimend naast elkander. Bij afwisseling ziet
men ook paartjes als Kloris en Roosje, en Krelis
en Elsje, ja zelfs een enkelen zwaarlijvigen
Thomasvaer met eeue stemmige Pieternel.
In het dorp gekomen, neemt men den rijweg
van keien, daar de trottoirs der Keizerstraat ge
heel in pacht genomen zijn door Scheveningsche
mannen, vrouwen en kindereu, die als gehypnoti
seerd roerloos voor hunne deuren naar de lucht
staan te turen. De kinderen onderkent men al
leen aan hunne miniatuur afmetingen, daar zij
overigens in kleediug en voorkomen precies op
hunne papa's en mama's gelijken.
In het verschiet teekeucn zich reeds de magere
silhouetten van masten, uitgespannen touw en
netwerk sterk af tegen de onafzienbare lap
lucht. De harde klontjes van de Keizcrstraat gaan
weldra over in mulle bruine suiker, waarvan onze
stations zulke ongemanierde happen kunnen nemen
voor hunne emplacementen, en krijgt recht voor
zich voor de zee, die opbruist als spuit water,
rechts het hotel Ranch" en links Zeerust". In
eene soort van broei of trekkas, met het volle
uitzicht op zee, die voor liet hotel Zeerust" is
uitgebouwd, zit het propvol met inheemsche ge
wassen vau allerlei vorm en kleur, die zich daar
voor enkele oogenblikken laten bewonderen om,
zoo lang de dag duurt steeds voor andere plaats
te maken.
Frausche belles de jour," Engelsche sprieten
of Duitsche stamrozen zal men iu dit seizoen in
deze trekkas te vergeefs zoeken, daar deze floralia
alleen 's zomers op Scheveniiigen tiert. Maar er
is geen gebrek aan Delftsche krnidje-roer-rmj-uiet,"
Scliicdainsche papavers, welig uitgegroeide
Rotterdamsche moederplanteu eu Haarlemschc bollen.
Veelal is er ook een Amsterdamsehe Janus Tulp,
en een overvloed van Haagsche muurbloemen,
alsmede schuchtere madeliefjes. Voor de verzor
ging van deze immer wisselende, doch altijd
bezienswaardige verzameling, zijn een drietal zwart
gerokte lieden aangesteld, die als teeken vau hunne
waardigheid een servet over den arm dragen. Angst
vallig zien zij toe, welke bloem of plant ook wat
noodig heeft, en gaan in het snoeien zeer matig
te werk.
De groote zaal van het hotel Rauch" aan den
overkant, doet den naam van den eigenaar 's Zon
dags middags eer aan. Men kan er den rook wel
snijden. Men betwist er elkaar de zetels niet
minder con amore" dau in de Tweede Kamer.
\Yat mcu er te kort komt aan fraai zcegezicht,
wint men er aan deugdelijkeu advocaten-borrel.
Met de lompe geelgeverfde tafels lijkt het hier op
een stations-wachtkamer derde klasse, ovc.rvuld
mei, passagiers uit eeu hoogere klasse, vergezeld
van de noodigo hondjes vau kindertjes en kinder
tjes van hondjes.
Achter en tusschen stillevens, samengesteld uit
kogelfleschjes, leege en gevulde glaasjes, plasjes
gemorste melk en bier, boiis, moffen, hoeden, man
tels, wandelstokken en paraplu's, die met, Jan
Steenachtige wanorde de gele tafels overdekken,
rijst een oorverdoovend leven op van
advocatenborrel-gegons.
Aau het eene tafeltje schreeuwt men uit alle
macht: aannemen!!" Aau een ander moet een
naar adem hijgend garcon, die onder de hand nog
door ecu derde bij zijn rokspand getrokken wordt,
voorrekenen hoe het komt dat vijf advocaat, drie
spuitwater, n melk en twee klare met suiker, te
zamen een gulden negentig kosten. Daarnaast be
wondert men in allen eenvoud de houding van de
Eerste Kamer en van Sigrid Arnoldson, die nu
al weer beiden tot nadere oproeping naar huis ge
gaan zijn. Op eene andere plek debatteert men
met warmte over de verceniging Eigen Hulp",
»Is die wagen van jou koopman?'' zegt hij
tot een persoon, die een wit sloof voor heeft '?
en, voor de toonbank staande, juist een bor
rel aan den mond wil brengen.
«Jawel, mijnheer," antwoordt de aangespro
kene, die begrijpt, dat hij »er bij" is en zijn
«mijnheer" als bliksemafleider gebruikt »Ja,
mijnheer, van mij Kastelein l een borrel voor
mijnheer. Wat zult u gebruiken?"
«Dankje, houd je borrels!" zegt de agent,
wien het spijt, dat hij afslaan moet. »Je naam V'
»Van Dam".
«Voornaam?"
»Jan Van Dam. Kom, een klein bittertje.
Kastelein!"
»Merci! Waar woon je?"
»In de Appelsteeg vlak tegenover de Drie
Vaatjes naast het Zwaantje. U kan naar
mij informeeren, ik heb me altijd fatsoenlijk
gedragen en in eer en deugd mijn borrel ge
dronken kastelein geef me er nog een
en ik ben nog nooit niet met de politie in
aanraking geweest."
«Genoeg," zegt de diender, die gedurende
dien roffel het een en ander in zijn zakboekje
heeft aangeteekend, »wegens overtreding van
art. 27 van de politieverordening zal ik pro
ces-verbaal tegen je opmaken. Je zal er wel
van hooreii, man! En nu asjeblief met je
wagen van de kleine steentjes".
De diender gaat met opgezette borst en barsch
gelaat de deur uit gevolgd door Jan van Dam.
Deze vat zijn wagen aan en plaatst hem op de
straat met n wiel in de goot. Hij is te zeer
van zijn stukken gebracht, om op dit laat
ste te letten, al zondigt hij nu weer tegen
art. 28.
De agent, die zich reeds een paar stappen
heeft verwijderd en zijn Argus-oogen weer
over en door en langs de menigte laat gaan,
wordt nu plotseling door van Dam bij den
arm gevat.
dat groote struikelblok voor de winkeliers, en over '
het opruimen met Rijks hulp van het wrak van.
de Ango", die lastige versporrii.g voor onze
Scheveningsche visschers. Weer in ander hoekje her
innert men elkander nogmaal dat Van Houtens
Cacao" nu ook boven op onze trams prijkt, dat
dertien dagen geleden, twee paarden, gespannen
voor een afrij-wagen, er van hebben willen snoe
pen, maar, dat de stomme dieren hunne koppen en
halzen aau de ruiten vaa deu tram deerlijk be
zeerd hebben. In n woord: men pakt uit over
alles en nog wat; over Boalanger eu over Damas;
over deu Vlaamsehen zanger van Dijck en over
Willem van Zuylen als Numa Roumestan; over
reizen en gezellig thuis blijven; over vriezen en
dooien; over ijssleden en gletsohcrs; over raads
leden en kletsers, etc. etc.
De echte zee-aanbidders begeven zich, na wat
uitgerust, en zich opgefrisclit te hebbeu, naar het
strand. Met half toegeknepen oogen eu de hand
aan den hoed, kijken zij naar de walsende cu
galoppeerende golven. Zijn het vaders, vergezeld door
leergierige zonen, eu outdekken zij heelemaal aan
deu horizon het Romemsche cijfer III, dan leeraren
zij: //kijk, dat, is een driemaster".
Meestal waait bij die gelegenheid de pet van
zoonlief, verdiept als hij is in het verder dan verre
schouwspel, in zee Ten koste van een paar natte
voeten, wordt het hoofddeksel opgeviseht, en de
tocht huiswaarts aanvaard.
Z.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL, TE AMSTERDAM.
De, Rechter van Zalamea (Grand Théatre).
Tot de belangrijkste tooiieelvertooningen vaa
dit seizoen zal onbetwistbaar blijven behourende
voorstelling van Calderons meesterstuk El
Alcalde do Zalamea".
De geboren tooneeldichtcr Don Pedro Calderon
de la Barca, die den 17n Januari van 't jaar
1600 te Madrid ter waereld kwam, maakte zich
op de Hoogeschool van Salamanca gemeenzaam
met Wiskunde, Wijsbegeerte en Rechtswetenschap.
Reeds op zijn 1.3e jaar leverde hij zijn
tooneelstuk El carro de Cielo"; op zijn 19e in Madrid
te-rug-gekeerd, trok hij 's Konings aandacht. Ia
1625 vocht hij onder de Spaansche vaandels ia
Milaan en onze Nederlanden. Velazquez was dua
niet de eenige groote Spaansche kunstenaar, dien.
het krijgalot met ons in aanraking bracht. In
1635 stelde Philips de IVe hem aan tot hetgeen
men. later Scuouwburg-Intendant genoemd heeft.
Hem werd de opperleiding aller Koninklijke
feesten en plechtigheden aanbevolen, en in erken
ning van zijn talent sloeg de Koning hem tot
Ridder van S. Jago.
Daarop volgt een tijdperk, waarin hij nogmaals
het soldaten- en dichterleven met elkaar verbond.
In 1651 trad hij in den geestelijken stand, werd
Priester der Kapel de los sen'ores Reyes Nuevas
te Toledo, daarna bij de Koninklijke Hofkapel, en
stierf, met eer en vermogen verrijkt, den .m Mei
1681. Hij heeft misschien wel 400 tooneelstukken
geschreven van velerlei aard: van godsdienstigen
inhoud, van ridderlijke strekking, met historische
bedoeling, romantische stukken, en blijspelen, die
zich in het dagelijksch leven bewegen.
Vele deskundigen achten den Rechter van
Zalamea" zijn meesterstuk. Men meent hierin het
genie van Lope de Vega (1562 1635) verbonden
aan het techniesch talent van Calderon bij elkander
te vinden. De herleving der waardeering van
Shakespeare in onze Eeuw is van gelijken aard
als de getroft'enheid over de dramatische
toovermacht der Spanjaarden.
Het stuk van Lope de Vega was als handschrift
in het bezit van den Spaanschen kritikus D. Agostin
Duran (1791?186^), maar daar het ongedrukt
bleef, kan men niet met volkomen zekerheid
nagaan wat Calderon van zijn doorluchtigen
kunstgenoot heeft overgenomen: zoo min als tot heden
blijkt welke verplichtingen Goethe voor zijn Faust"
aan Lessing heeft.
Eene edele atmosfeer waait door de schopping,
die van de heldenfiguur des Alcalden bezield wordt:
het eergevoel en rechtsbesef van een rijken boer en
»Nou, wat mot je ?" snauwt de diender den
appelventer toe.
Een zacht gefluister van den koopman volgt
op de weinig parlementaire aanmaning om
bekend te maken, wat van Dam op het hart
heeft. De agent maakt een afwijzend gebaar
met zijn hand en schud neen, terwijl zijn oogen.
van verontwaardiging of van een ander
gevoel, dat wij niet kennen fonkelen. De
koopman gesticuleert met veel vuur: hij legt
de hand op zijn hart, wijst met zijn beide armen
naar den grond, terwijl hij zijn schouders hoog
ophaalt, klopt heel vertrouwelijk op des dienders
arm en doet blijkbaar alle moeite om den.
dienaar der gerechtigheid tot eenige clementie
over te halen. Deze schijnt een zwaren strijd
te strijden. Zal hij zich laten verteederen en.
vermurwen nu het recht geschonden is en de
wet overtreden? Van Dams rechterhand ver
dwijnt in den diepen zak van zijn sloof,
als wilde hij daaruit welsprekendheid putten.
Het hart van den agent schijnt week te
worden. Er rammelt iets in des koopmans
sloof; en een paar boerinnen meeneu, dat
zij een gulden verliezen uit den dubbelen
knoop van haar zakdoek en kijken zoekend
op den grond. Het hart van den diender
smelt en een bijna onmerkbaar knikje geeft
antwoord op een gefluister van den appelman.
Eensklaps verheldert diens gelaat: hij schijnt
aangedaan, want hij drukt de hand van den
agent zoo krachtig, dat deze haar de eerste
tien minuten niet kan openen.
En wij? Wij gevoelen medelijden met
den armen man, die, in stilte goed doende,
zijn goedheid beloond ziet met een ruwen en
pijnlijken druk van de grove en gespierde
vuist van een appelventer.