De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 10 februari pagina 2

10 februari 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ho. «07. graaf Karolyi, en daarna de verhouding tot de fpfige twrdner Veteera. De kroonprins antwoordde, ??n, «*t zij»" bedoefingen zoo ernstig waren, dat hij fifcm had, zich van prinses Stéphanie te laten ?eaeidea, en Mary Vetzera te trouwen. De Keizer eisehte dat terstond de betrekkingen afgebroken BOB worden; b.jj wist dat de kroonprins mj den , P*os moeite had gedaan om zyn huwelijk te doen ontbinden, maar ook dat de Paus dit geweigerd bad en door middel van graaf Kalnoky den Oostfinrjjkschen Keizer had ingelicht. Dit was het laatste onderhoud tusschen vader en zoon. Be kroonprins nam 24 uur bedenktijd. Toen deze om waren, Zondag namiddag, reed hij naar Mjeyerling, onder het voorwendsel, ter jacht te wifien gaan. 's Maandags was er officieel diner ?an het hof; hy liet zich verontschuldigen. Hij had toen reeds besloten zijn keizerschap en de loop baan die hem mocht toebedeeld zijn, vaarwel t« zeggen, en met het jonge meisje te sterven. Dinsdagsnamiddags werd barones Mary von Tctsera te Meyerling gezien. Wat gebeurde er ? Hier verschillen de berichten. De eenen beweren, dat zij des avonds in rouwgewaad het jaehtslot verlaten heeft, en dood in het bosch gevonden is, ongeveer op denzelfden tijd toen men den prins oOd in zyn bed vond. Anderen zeggen, dat beider Bjken in het slaapvertrek van den prins zijn ge vonden. Beiden zouden zich zelf gedood hebben, ? het meisje het eerst. Zeker is het, dat Mary te Meyerling is gestorven, en een brief' aan haar moeder heeft geschreven, waarin zij schrijft, dat z\j met den kroonprins sterven wilde; ook ineen brief van prins Rudolph aan den heer Szögyenyi staat iets dergelijks. Een groot deel van deze feiten zijn van den Berlynschen-correspondent der Indépendance Beige afkomstig. Volgens de National-Zt.üung had de barones alleen geschreven, dat zij gemeinsam" eterren zou, zij noemde den prins niet; dit laat eóhter, na hetgeen gebeurd is, weinig twijfel over. Aan de Agenee Havas meldt men, dat de twee jfelïeven zeer dikwijls, onder anderen vrij geruiBien ty'd te Londen, samen waren; een der ver trouwden van het paar schijnt de vigilante-koet sier Bratfisch geweest te zijn, zeer dikwijls maak ten czy in zijn rijtuig met gevallen stores toertjes door het Prater. Ook Dinsdags reed hij den prins naar Breitenfurt, waar de prins barones Vetsera afwachtte. Na een korten rit stapte men aaneen restaurant af. Daar de v/eg naar Meyerling slecht ?was en de paarden moede waren, moest men voortpan nemen; het rij t nig k wam tamelyk laat 's avonds »et vierspan te Meyerling Men dineerde er met graaf Hoyos; de prins van Coburg, die ook tot e vertrouwden behoorde en met prins Rudolph j ter jacht geweest was, was naar Weenen terugl gekeerd. Aan het diner ging het zeer vroolijk toe; HJeii zou niet gezegd hebben dat de pistolen reeds geladen waren, die aan de twee jonge levens een einde zouden maken ; na het diner vertrok graaf Hoyos. Den volgenden morgen, toen do knecht, na het schot gehoord te hebben, den graaf kwam ' reepen, vond men de beide lijken, met bloemen bestrooid, op het bed van den prins. De Jfrankfurtfr verneemt uit Weenen dat Mary van den prins de stellige belofte had, dat, wat «r ook gebeuren mocht, hunne betrekking door een buwely'k zou worden bezegeld. Toen de kroon prins hieraan niet voldoen kon, namen beiden het wanhopig besluit. Mary's lijk is geheimzinnig be graven, volgens sommigen te Heiligenkreuz, vol gens anderen ergens in Bohemen; de moeder heeft Weenen verlaten, naar Parijs of naar Ita lië. Men weet niet of de verhouding tusschen Mary en den kroonprins haar geheel bekend was of niet; tusschenpersoonen\postillond'amour ... Tras eene gravin Larisch, eene dochter van hertog Lodewijk van Beieren. * * De versmade kroonprinses, Stéphanie van Bel gië, wier leven aan het Oostenrijksche hof niet ? aangenaam was, zal voorloopig met haar doch tertje te Weenen blijven. Als apanage is haar de rente van vier millioen florijnen toegekend. )e koning van Belgiëheeft in den familieraad, op v de Weener Hofburg gehouden, er op aangedron gen, dat aan de geheim gehouden feiten de meest Hrogetijke publiciteit zal gegeven worden. De lange tamboer-majoor steekt zijn stok op en een roffel laat zich hooren. De geweren flikkeren. De turksche trom zucht onder drie geweldige slagen. _De muziek begint en e troepen zetten zich in beweging. Jongens ep schoenen, maar vooral op klompen, heffen een oorverdoovend geschreeuw aan en stappen voor de muziek uit. Vlak voor den tatnbourmaitre stapt de man, die de orde zal hand haven onder het Jonge Nederland. Daar komt men aan een vrij nauwe straat. Een trek om die straat in te slaan openbaart zich bij de jeugd. Er ontstaat eeu opstopping: petten vallen af en klompen rollen in de goot. Toch moet men voorwaarts; dit begrijpt ieder; dit begrijpt vooral de politieagent. Hij heft aijn stok op en plant zijn vuisten in den rug yan een paar vastgeklemde burgers. «Voorwaarts! Vooruit! Voor den duivel, vooruit!" gilt met schorre stem de dienaar der wet, wien het zweet lang de slapen gudst. De ruggen gaan vooruit, de beenen volgen ?en als een prop uit een bus schiet de mentchenmassa de straat in. Wie tevreden is, niet de politieagent, die gevoelt, hoe hij zich als een razende heeft aangesteld en hoe zijn waardigheid geleden heeft. Hij hoort nog het heesche geluid, dat bij uitstiet en dat een paar bengels trachten na te doen. Zijn zielsrust is verdwenen en zijn kalmte is naar de maan. Het zal nog wel een poos duren, eer hij weer in zijn gewone stemming is. Als echter de buitenlucht de slapen heeft afgekoeld; als de evolutiën der schutters hun vroolijkheid wekken de kracht niet hebben gemist, en zelfs een zweem van een glimlach om de lippen van den politieagent hebben getooverd, dan is deze weer de oude; de alora-tegenwoordige, de eeuwig-rondwaren de, de scherpziende; dan vertoont hij zich ?weer in zijn waar karakter, dan is hij weer Uit het Haagje. Oader de vele zaken die hier met grooten ijver beoefend worden, behoort de edele wandelkunst. Eerbiedwaardig is het urental, dat onze dames en beeren in de hooge flaneersehool zoek brengen. De ooievaar in het Haagsche wapen is ook al gaande, met zijn linker poot in de hoogte voor gesteld. De zucht tot kuieren zit hier zoo iu aller merg en been, dat men verhaalt van ambtenaren, die iu plaats van 's avonds tijdig ter ruste te gaan, iu het holste van den nacht hun weik doen, oin over dag maar te kunnen flaneeren. Evenals liet schaatseiiriiden van de Friezen, is liet wandelen van de Hagenaars bijna spreekwoordelijk geworden. Nu speelt de vorst aaii schaatsenrijdcrs voort durend parten. Slag op slag gebeurt het, dat eene hardrijderij of eeu avondfeest a giorna in alle cou ranten aangekondigd wordt, maar dat ongelukkig juist de dooi invalt. Het wandelen kan daaren tegen aliijd plaats hebben iu de hofstad zonder hol' en zonder vorst, zooals vooral in den laatsten tijd helaas maar al te duidelijk blijkt. Nogthans verheugen wij ons allen van ganscher harte, dat vele ruiten, vooral vau sigarenwinkels, voortdurend de zichtbare teekeueu dragen, dat de vorst, al is het zwakjes, op het Loo nog altijd heerscht. De wandelaars beschikken hier over vier groote, uitstekend onderhouden banen, waarvan vooral op Zondag druk gebruik gemaakt wordt. Rijders vau naam en van aanzien, en ook zij die zwaar buitenover en op glad ijs durven gaan, vertoonen zich 's Zondags namiddags op de groote laan iu het Bosch. Aan liardrijden wordt hier volstrekt niet gedaan. Als er om iets gekampt wordt is liet om liet /,cliampionship" van hoogheid en deftig heid, Haagsche reuzen in pelzen trachten de woud reuzen in eiken of benkensehors in onbewegelijke strakheid en ernst te evenaren. Baanvcgers ont moet men uiet; maar zooveel te meer personen, die dolgraag voor baanbrekers worden aangezien, en die op de koper beschouwd soms eeu tamelijk schuine schaats rijden. De krabbelaars en eenvoudige stervelingen, die liefst niemands aandacht trekken, bevolken den Loosduinschen weg. De baan is goed, zelfs schoon gelegen, met de blinkende duinen in liet verschiet, maar gevaarlijk omdat er eeu stoomtram over heen schuift. Hetzelfde geldt voor den llijswijksehen weg, ten zuiden vau den Haag, waar geen duinen zijn, maar des te meer allerliefste buitenplaatsen met blauwe vijvers en witte zwanen. Mcii treft op deze banen ook echte zondagsgasten aan uit de volksklasse, die minder voor huu genoegen loopeu, dan wel om tramgeld te sparen. Zij zij u kenbaar aan een hoogeu hoed, door petroleum tot een hoogen graad vrn glausrijkheid gebracht en aan een gcruiteu grijzen halsdoek. Dank zij de vele vergun ningen in die streken, kunnen zij wel eens geducht zwaaien, en hoort men ze in den regel op een kwartier afstands hieltjetikkeud" aankomen. Het is altijd voorzichtig om maar ferm voor hen uit te halen. De meest bezochte, de vrooFkste baan op Zon dagmiddag in dit seizoen is en blijft tot nog toe de Scheveningsche weg. Aan het eigenlijke baantje rijden wordt ook hier niet gedaan. Allen begeven zich naar eeu bepaald doel, Halfweg" het dorp Seheveuiugen, Zeerust," hotel llauch" of Seinpost." Tot aan het hotel de la Promenade" anders ge zegd: Halfweg", ontmoet men bijna dezelfde soort van rijders en rijderesseu als op de laan iu het bosch. Maar voorbij deze uitspauniugsplaats voor halfheden die te oud, te loom of te zwak zijn om verder te stevenen, verandert het tooneel. Niet eeue enkele, maar ontelbare godinnen, als Minerva met den gouden helm op het hoofd, zijn van den Schcveniugsclieu Olymp nedergedaald, en begeven zich in brcede rijen onder de menschen. Zij pron ken met hare hoog gckraagde, fladderende sclioudermautels, en met hare rood, blauw of groen zij den schorten, blozende gezichten en witte tanden. De ontzaglijk dikke rokkenlaag doen zij onophou delijk draaien, zoodat zij van achteren beschouwd gelijken op wiegelende luchtballons, die tot de ui terste spanning zijn opgeblazen. Zij snappen even druk en hardop als onverstaanbaar, zuigen op stroop ? de -wandelende Jood in uniform; de komeet, die plotseling om den hoek van de straat verschijnt, een poos rustig schittert en in een slop verdwijnt. Voor die verdwijning kan echter de komeet in botsing komen niet een andere dwaalsler, die geheel van de wijs is en vreemde, zig-zag-vormige banen beschrijft. En dan krijgen de beide sterren gewoonlijk een langen, gemeenschappelijken staart achter zich, die niet boven, maar vóór het politie-bureau stand houdt, om daar langzamerhand als in een nevel op te lossen Is de man der wet streng, hij weet ook toe te geven, waar dit noodig is; hij weet, zooals men zegt, te geven en te nemen. Wilt ge een bewijs? Luister dau. 't Is marktdag. Overal ziet ge wagens en manden, ezels, menschen en paarden. Schreeuwende appelwijven, balkende grauwtjes en schetterende tandentrekkers yereenigen hun schorre, gerekte en doordringende stemmen met het getiugel van 't carillon tot ne helsche dissontant, die alleen zijn weer gade vindt in de samensmelting van geluiden, wanneer op een kermisdag eenige Duitsche straatmuzikanten, een paar orgeldraaiers en eenige dronken huzaren in de nabijheid van een mallemolen hun muzikaal talent ten beste geven. Wij bekennen het gul weg: ons hoofd loopt om, als wij ons in dien woelenden en schreeuwende_n hoop begeven. Maar de politie-agent blijft rustig en kalm te midden van het grootste rumoer, kalm als een oud zeekapitein, op wien het geloei der golven even weinig invloed heeft als het geluid van een cents-fluitje. Hij geeft zijn oogen den kost en zijn ooren staan wijd open. Maar wat ziet hij daar ? Een wagen met appels en vijgen op het trottoir, vlak voor de deur van een kroegje. Art. 27 van de politie-verordening is overtreden: de overtreder zal zwaar boeten. De agent treedt het kroegje binnen. brokken, en deelen af en toe veel beteekenende elleboogstooten uit. Vooral hebben zij het gemunt op de stoere zonen van Neptunus, met hoofdhaar, dat bij den nek rond afgesneden is als een gond tientje en ook die kleur heeft. Lange openwaaiende ruig-duffelsche jassen verbergen hunne enorme rug gen, en grondeloozc broekzakken hunne handen, hunne brievenbusaclitige monden dragen met het meeste gemak het zilveren sigarenpijpje, dat als pièce de milieu" tusschen twee oorringen van hetzelfde edele metaal, den trots van ieder recht geaard Scheveuinger uitmaakt. Doorgaands loopen zij zoo met hun drieëu of vieren zwijgend, rookend en pruimend naast elkander. Bij afwisseling ziet men ook paartjes als Kloris en Roosje, en Krelis en Elsje, ja zelfs een enkelen zwaarlijvigen Thomasvaer met eeue stemmige Pieternel. In het dorp gekomen, neemt men den rijweg van keien, daar de trottoirs der Keizerstraat ge heel in pacht genomen zijn door Scheveningsche mannen, vrouwen en kindereu, die als gehypnoti seerd roerloos voor hunne deuren naar de lucht staan te turen. De kinderen onderkent men al leen aan hunne miniatuur afmetingen, daar zij overigens in kleediug en voorkomen precies op hunne papa's en mama's gelijken. In het verschiet teekeucn zich reeds de magere silhouetten van masten, uitgespannen touw en netwerk sterk af tegen de onafzienbare lap lucht. De harde klontjes van de Keizcrstraat gaan weldra over in mulle bruine suiker, waarvan onze stations zulke ongemanierde happen kunnen nemen voor hunne emplacementen, en krijgt recht voor zich voor de zee, die opbruist als spuit water, rechts het hotel Ranch" en links Zeerust". In eene soort van broei of trekkas, met het volle uitzicht op zee, die voor liet hotel Zeerust" is uitgebouwd, zit het propvol met inheemsche ge wassen vau allerlei vorm en kleur, die zich daar voor enkele oogenblikken laten bewonderen om, zoo lang de dag duurt steeds voor andere plaats te maken. Frausche belles de jour," Engelsche sprieten of Duitsche stamrozen zal men iu dit seizoen in deze trekkas te vergeefs zoeken, daar deze floralia alleen 's zomers op Scheveniiigen tiert. Maar er is geen gebrek aan Delftsche krnidje-roer-rmj-uiet," Scliicdainsche papavers, welig uitgegroeide Rotterdamsche moederplanteu eu Haarlemschc bollen. Veelal is er ook een Amsterdamsehe Janus Tulp, en een overvloed van Haagsche muurbloemen, alsmede schuchtere madeliefjes. Voor de verzor ging van deze immer wisselende, doch altijd bezienswaardige verzameling, zijn een drietal zwart gerokte lieden aangesteld, die als teeken vau hunne waardigheid een servet over den arm dragen. Angst vallig zien zij toe, welke bloem of plant ook wat noodig heeft, en gaan in het snoeien zeer matig te werk. De groote zaal van het hotel Rauch" aan den overkant, doet den naam van den eigenaar 's Zon dags middags eer aan. Men kan er den rook wel snijden. Men betwist er elkaar de zetels niet minder con amore" dau in de Tweede Kamer. \Yat mcu er te kort komt aan fraai zcegezicht, wint men er aan deugdelijkeu advocaten-borrel. Met de lompe geelgeverfde tafels lijkt het hier op een stations-wachtkamer derde klasse, ovc.rvuld mei, passagiers uit eeu hoogere klasse, vergezeld van de noodigo hondjes vau kindertjes en kinder tjes van hondjes. Achter en tusschen stillevens, samengesteld uit kogelfleschjes, leege en gevulde glaasjes, plasjes gemorste melk en bier, boiis, moffen, hoeden, man tels, wandelstokken en paraplu's, die met, Jan Steenachtige wanorde de gele tafels overdekken, rijst een oorverdoovend leven op van advocatenborrel-gegons. Aau het eene tafeltje schreeuwt men uit alle macht: aannemen!!" Aau een ander moet een naar adem hijgend garcon, die onder de hand nog door ecu derde bij zijn rokspand getrokken wordt, voorrekenen hoe het komt dat vijf advocaat, drie spuitwater, n melk en twee klare met suiker, te zamen een gulden negentig kosten. Daarnaast be wondert men in allen eenvoud de houding van de Eerste Kamer en van Sigrid Arnoldson, die nu al weer beiden tot nadere oproeping naar huis ge gaan zijn. Op eene andere plek debatteert men met warmte over de verceniging Eigen Hulp", »Is die wagen van jou koopman?'' zegt hij tot een persoon, die een wit sloof voor heeft '? en, voor de toonbank staande, juist een bor rel aan den mond wil brengen. «Jawel, mijnheer," antwoordt de aangespro kene, die begrijpt, dat hij »er bij" is en zijn «mijnheer" als bliksemafleider gebruikt »Ja, mijnheer, van mij Kastelein l een borrel voor mijnheer. Wat zult u gebruiken?" «Dankje, houd je borrels!" zegt de agent, wien het spijt, dat hij afslaan moet. »Je naam V' »Van Dam". «Voornaam?" »Jan Van Dam. Kom, een klein bittertje. Kastelein!" »Merci! Waar woon je?" »In de Appelsteeg vlak tegenover de Drie Vaatjes naast het Zwaantje. U kan naar mij informeeren, ik heb me altijd fatsoenlijk gedragen en in eer en deugd mijn borrel ge dronken kastelein geef me er nog een en ik ben nog nooit niet met de politie in aanraking geweest." «Genoeg," zegt de diender, die gedurende dien roffel het een en ander in zijn zakboekje heeft aangeteekend, »wegens overtreding van art. 27 van de politieverordening zal ik pro ces-verbaal tegen je opmaken. Je zal er wel van hooreii, man! En nu asjeblief met je wagen van de kleine steentjes". De diender gaat met opgezette borst en barsch gelaat de deur uit gevolgd door Jan van Dam. Deze vat zijn wagen aan en plaatst hem op de straat met n wiel in de goot. Hij is te zeer van zijn stukken gebracht, om op dit laat ste te letten, al zondigt hij nu weer tegen art. 28. De agent, die zich reeds een paar stappen heeft verwijderd en zijn Argus-oogen weer over en door en langs de menigte laat gaan, wordt nu plotseling door van Dam bij den arm gevat. dat groote struikelblok voor de winkeliers, en over ' het opruimen met Rijks hulp van het wrak van. de Ango", die lastige versporrii.g voor onze Scheveningsche visschers. Weer in ander hoekje her innert men elkander nogmaal dat Van Houtens Cacao" nu ook boven op onze trams prijkt, dat dertien dagen geleden, twee paarden, gespannen voor een afrij-wagen, er van hebben willen snoe pen, maar, dat de stomme dieren hunne koppen en halzen aau de ruiten vaa deu tram deerlijk be zeerd hebben. In n woord: men pakt uit over alles en nog wat; over Boalanger eu over Damas; over deu Vlaamsehen zanger van Dijck en over Willem van Zuylen als Numa Roumestan; over reizen en gezellig thuis blijven; over vriezen en dooien; over ijssleden en gletsohcrs; over raads leden en kletsers, etc. etc. De echte zee-aanbidders begeven zich, na wat uitgerust, en zich opgefrisclit te hebbeu, naar het strand. Met half toegeknepen oogen eu de hand aan den hoed, kijken zij naar de walsende cu galoppeerende golven. Zijn het vaders, vergezeld door leergierige zonen, eu outdekken zij heelemaal aan deu horizon het Romemsche cijfer III, dan leeraren zij: //kijk, dat, is een driemaster". Meestal waait bij die gelegenheid de pet van zoonlief, verdiept als hij is in het verder dan verre schouwspel, in zee Ten koste van een paar natte voeten, wordt het hoofddeksel opgeviseht, en de tocht huiswaarts aanvaard. Z. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. De, Rechter van Zalamea (Grand Théatre). Tot de belangrijkste tooiieelvertooningen vaa dit seizoen zal onbetwistbaar blijven behourende voorstelling van Calderons meesterstuk El Alcalde do Zalamea". De geboren tooneeldichtcr Don Pedro Calderon de la Barca, die den 17n Januari van 't jaar 1600 te Madrid ter waereld kwam, maakte zich op de Hoogeschool van Salamanca gemeenzaam met Wiskunde, Wijsbegeerte en Rechtswetenschap. Reeds op zijn 1.3e jaar leverde hij zijn tooneelstuk El carro de Cielo"; op zijn 19e in Madrid te-rug-gekeerd, trok hij 's Konings aandacht. Ia 1625 vocht hij onder de Spaansche vaandels ia Milaan en onze Nederlanden. Velazquez was dua niet de eenige groote Spaansche kunstenaar, dien. het krijgalot met ons in aanraking bracht. In 1635 stelde Philips de IVe hem aan tot hetgeen men. later Scuouwburg-Intendant genoemd heeft. Hem werd de opperleiding aller Koninklijke feesten en plechtigheden aanbevolen, en in erken ning van zijn talent sloeg de Koning hem tot Ridder van S. Jago. Daarop volgt een tijdperk, waarin hij nogmaals het soldaten- en dichterleven met elkaar verbond. In 1651 trad hij in den geestelijken stand, werd Priester der Kapel de los sen'ores Reyes Nuevas te Toledo, daarna bij de Koninklijke Hofkapel, en stierf, met eer en vermogen verrijkt, den .m Mei 1681. Hij heeft misschien wel 400 tooneelstukken geschreven van velerlei aard: van godsdienstigen inhoud, van ridderlijke strekking, met historische bedoeling, romantische stukken, en blijspelen, die zich in het dagelijksch leven bewegen. Vele deskundigen achten den Rechter van Zalamea" zijn meesterstuk. Men meent hierin het genie van Lope de Vega (1562 1635) verbonden aan het techniesch talent van Calderon bij elkander te vinden. De herleving der waardeering van Shakespeare in onze Eeuw is van gelijken aard als de getroft'enheid over de dramatische toovermacht der Spanjaarden. Het stuk van Lope de Vega was als handschrift in het bezit van den Spaanschen kritikus D. Agostin Duran (1791?186^), maar daar het ongedrukt bleef, kan men niet met volkomen zekerheid nagaan wat Calderon van zijn doorluchtigen kunstgenoot heeft overgenomen: zoo min als tot heden blijkt welke verplichtingen Goethe voor zijn Faust" aan Lessing heeft. Eene edele atmosfeer waait door de schopping, die van de heldenfiguur des Alcalden bezield wordt: het eergevoel en rechtsbesef van een rijken boer en »Nou, wat mot je ?" snauwt de diender den appelventer toe. Een zacht gefluister van den koopman volgt op de weinig parlementaire aanmaning om bekend te maken, wat van Dam op het hart heeft. De agent maakt een afwijzend gebaar met zijn hand en schud neen, terwijl zijn oogen. van verontwaardiging of van een ander gevoel, dat wij niet kennen fonkelen. De koopman gesticuleert met veel vuur: hij legt de hand op zijn hart, wijst met zijn beide armen naar den grond, terwijl hij zijn schouders hoog ophaalt, klopt heel vertrouwelijk op des dienders arm en doet blijkbaar alle moeite om den. dienaar der gerechtigheid tot eenige clementie over te halen. Deze schijnt een zwaren strijd te strijden. Zal hij zich laten verteederen en. vermurwen nu het recht geschonden is en de wet overtreden? Van Dams rechterhand ver dwijnt in den diepen zak van zijn sloof, als wilde hij daaruit welsprekendheid putten. Het hart van den agent schijnt week te worden. Er rammelt iets in des koopmans sloof; en een paar boerinnen meeneu, dat zij een gulden verliezen uit den dubbelen knoop van haar zakdoek en kijken zoekend op den grond. Het hart van den diender smelt en een bijna onmerkbaar knikje geeft antwoord op een gefluister van den appelman. Eensklaps verheldert diens gelaat: hij schijnt aangedaan, want hij drukt de hand van den agent zoo krachtig, dat deze haar de eerste tien minuten niet kan openen. En wij? Wij gevoelen medelijden met den armen man, die, in stilte goed doende, zijn goedheid beloond ziet met een ruwen en pijnlijken druk van de grove en gespierde vuist van een appelventer.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl