De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 17 februari pagina 2

17 februari 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

2 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 608 BRIEVEN UIT GROOT-MOKUM. Amice i Hoewel nattige sneeuwvlokken nu en dan een woesten heksendans houden of als rookwolken over de stad heen tóuiven, hoewel kille regen, hagel slag en stormgeloei ons trachten op te vroolijken door een soort concert varié, is dit barre seizoen toch het aangewezen jaargetijde voor de vriendelyke, blauwe bloem, die ons allen meer of minder bekend is, die vaak even welig en soms weliger bloeit in den kouden grond der achterbuurten dan in het op juisten graad" verwarmde huis der rijken; ik meen de liefelijke bloem der weldadig heid. Terwijl ik dat voord neerzet, schiet me eens klaps een Russisch sprookje te binnen, dat ik hier of daar gelezen heb en dat, helaas, te veel waarheid bevat om 't niet even op te schrijven. De goede God had besloten een groot feest aan te richten waarop alle deugden en enkele ondeugden ook, geloof ik, verzocht waren. De meeste genoodigden kenden elkander, maar twee dames schenen elkaar geheel vreemd te zqn; daarom haastte zich de Lieve Heer haar aan elkander voor te ttellcn; Weldadigheid! Dankbaarheid ! De twee vrouwen bogen, zonder een blik van ierkenning: ze hadden elkander nog nimmer ontmoet.'* Ik denk dat als de goede God zijn voorstelling der Weldadigheid nog verder hadde voortgezet en hy' ook aan de Ijdelheid ware genaderd, de ontmoeting wel eenigszins anders geweest zou zijn ; beide dames zouden waarschijnlijk lachend uit geroepen hebben: O, wy zijn elkander wel be ltend wy' zien elkaar bijna dagelyks; op liefdadigheidrfeesten komen wy' altijd samen en een fancy feir is zonder ons bepaald onbestaanbaar." Juist om deze laatste reden houden vele menschen niet van een fancy-fair, zelfs dan niet, als ze zoo goed slaagt als die. welke onlangs in het Park werd gehouden door het genootschap: Montefiore". 't Is waar, op zoo'n kermis der ijdelheid zuivere ireldadigheidszin te willen vinden, kan slecht» büjken fancy" te zijn, maar toch bly'ft hij te rechtvaardigen, want het doel ervan is altijd fair". Ik ben verleden week ook op een fancy-iaT geweest, maar 'n fancy-fair binnenshuis, zoo'n soort gezellige bijeenkomst, die besloten wordt met een collecte, die somtijds nog meer opbrengt dan 't geen er van hensche woldadigheidsvoor stellingen of dito concerten en bals na aftrek der onvermijdelykste onkosten overblijft. In zoo'n bijeenkomst kan iedereen zich gerust" laten hooren, zoodat er dikwijls valsch gezongen en stotterend gereciteerd wordt, onder do eenigszins schuine leus, dat men voor een weldadigdoel alles moet overhebben, tot zijn gebreken toe. 't Was onmogelijk eraf te komen, want mijn dichterlijke buurvrouw je herinnert je wel ? bad me geprest en in haar handen is de sterkste geest kneedbaar als een harer sonnetten, ze blijft je net zoolang bewerken, tot men toegeeft, om maar van haar af te komen. Ik ga, Goddank, alweer verhuizen, maar zoolang ik niet naar Nieuw Zeeland by'voorbeeld vertrek, ben ik er nog zoo zeker uiet van of, dat wel oen afdoend middel is om haar kwijt te raken, en bovendien ben ik bang, dat ze mij misschien nog vóór mijn vertrek zal vragen", en een blauwtje riskeeren. Tot mijn groote verwondering schonk mijn ge letterde vriendin ons op die bewuste soiree niet het minste van haar zoetvloeiend talent, en ik vond dat voorbeeld zoo loffelijk, dat ik me er streng aan vasthield en voor geen verzoeking bezweek. Waarschijnlijk wilde ze haar paarlon niet voor de zwynen werpen, en zoo moesten we ons te vreden stellen met het di-af waarop cenige lief dadige gasten ons onthaalden en met den lichtrooden wijn en de kneuterige sandwiches die wel wat op kleine lichtschermpjos lijken welke de gastvronw ons schonk. De geschreven billetten, waarvoor men een kleinigheid moest aanbieden, aan een jonge dame die bijzonder leelijk en bijzonder aanvallend'1 ?was, bevatten een buitengewoon programma"; ik heb dan ook nooit zooveel akeligheid op n avond gehoord ten bate der weldadigheid. Cecilia was zooals gewoonlijk de heerschende Godin aan wie het meest geofferd werd. Een jonge juffrouw met een dunne sopraanstem was de baanbreekster en vroeg ons op weemoe digen toon waarom die Rosen, die blauen Veilchen, die Sterne in der Höh" zoo blass" waren? Niemand kon natuurlijk een antwoord geven op die roerende nieuwsgierigheid, maar ik begreep eigenlijk niet waarom ze zoo verwonderd was over die algemeene bleekzucht, want ze was zelf so blass wie eine Lilië." Een heer met een trombone volgde haar op en als je gezien hadt hoe de man zich af beulde, hoe hij naar lucht snakte als een visch, wiens kiewen dichtkleven, en zijn gezicht hoe langer hoe meer den tint aannam van cayenne-peper, terwijl de hartroerende geluiden, die hij voortbracht, de geheele kamer deden trillen, dan zou je, even als ik, een ijverig voorstander zijn geworden van het streven om dergelijke musici achter een gordijn van barmhartigheid te verstoppen; 't is te ijselijk om aan te zien. Een dame die er niet onaardig uitzag maar de letter L als eng" uitsprak, verhief zich even als haar voorgangster auf Flügeln des Gesanges" ons voortrillend: chanter, oui, chanter. c'est ma vi-i-i-i-je!" welke eigenschap ze verduidelijkte door te vertellen dat ze de zuster desrossignols espagnols" was, een bloedverwantschap waaraan V ik dadelijk haar vreemd accent toeschreef. Een ander bevallig, vrouwelijk wezen zong min zaam en uitnoodigend: Lehn' deine Wang' f.n meine Wang'," maar daar niemand begreep tot wien dat voorstel bepaald gericht was, dorst 'geen onzer van die verlokkende invitatie gebruik maken. Een heer met, een al te groot en en gebogen gerel" die zeer veel op een casuaris geleek, had heel gepast een onderwerp uit de vogelwereld gekozen ?n reciteerde De visschende reiger'1, waarbij hij voortdurend schalksche blikken wierp naar een hemelsblauwe jonge dame waarmee hij den hcelen avond druk gesproken had en die misschien, vol gens zijn idee, even kieschkeurig als de peurende vogel was Een andere broeder die, in tegenstelling van den vorigen spreker, in plaats van een neus een mollig kinderteentje tusschen zijn opgeblazen wangen had, declameerde op ernstigen toon en met doodsbleek gezicht een erg grappig vers, dat heel veel bijval vond, omdat de lui, die natuur voor kunst aanzagen, meenden dat hij de taktiek van een August de Domme had gevolgd dat gebeurt wel eens meer, nietwaar? Een mijnheer met zachte, vriendelijke stem, zei heel opgewekt Het Wrakhout" van Coppe op; den hartstochtelijken angstkreet om een boot" zoo zoetsappig vertolkend, alsof hij een ulevelletje voor zijn verkoudheid vroeg. Natuurlijk waren al die gerechten nu en dan door instrumentale muziek afgewisseld ge worden,sonates, en liederen waren gespeeld, gehamord, getokkeld en gezaagd ; er was zelfs een duo geweest tusschen de piano ca een viool, waarbij de laatste voort durend uit de maat kwam en eindelijk door het bloeddorstig en doordringend aanstaren van den pianist zoodanig van streek raakte dat geen her stel meer mogelijk was en het duo in een wedloop eindigde. Eindelijk kregen we nog een kalfachtig heertje met zulke zwarte, afgebrokkelde stompjes tand alsof hij een vuureter was. lm wunderschönen Monat Mai" had hij ergens een bloempje zien groeien; in plaats van het eenvoudig at' te plukken eu in zijn portefeuille of desnoods op zijn hart te bergen, was hij er voorbij gewandeld; doch dit verzuim had zich vreeselijk gewroken, want sinds dat gedenkwaardig uur was zijn harterust voor eeuwig voorbij , als een krankzinnige botanicus dwaalde hij rond zonder eenig resultaat, helaas. Indien mijn sentimenteel vriendje van een besseboompje had gezongen, waarvan hij de wrange vruchten maar niet vergeten kon, had men zijn mimiek zeker beter kunnen begrijpen dan nu, want hij trok zulke zure gezichten, kneep zijn lippen zoo akelig samen, dat men gezworen zou hebben dat hij nu en dan nog op de pitjes der gesnoepte bessen beet en een ieder weet welk twijfe lend plezierig gezicht men bij zulk een gelegen heid ze'. Als bouquet van het knnst-vuurwerk genoten we een brillant" stuk pianomuziek, aangeboden door een bleeke, gezette jonge dame die, met wit haar in een crème japon, sprekend op een kolossale pudding geleek ; een figuur voor een re clame-optocht, waarnaar Thomson zou water tanden. Ze was heel handig op het instrument en vloog van den eenen naar den anderen kaut; haar beulingachtige armpjes daalden op en neer bo^ en do blanke toetsen alsof ze aan een deegtrog stond; ik verbeeldde me het kledderig deeg ieder oogenblik te zullen hooren kletsen en neerploffen. Plotseling had ze genoeg van het kneden, het thema veranderde en ze scheen bezig een bei op te maken; ze sloeg op de matrassen, stompte de peluws op, gooide en stoeide scherzo, met de kus sens en streek ruischond langs dekens en lakens. Toen scheen ze zich nog door een massa ongewasschen vaatwerk heen te moeten werken en veel to breken door do zenuwachtige haast die ze maakte als een paard dat den stal ruikt; vooral aan het slot richtte ze groote schade aan. Bom! daar smakte een terrine op den grond, van schrik vloog ze naar de hooge noten toe, om daar rikke, tikke, tikke, tikke, tik, een heele stapel borden om te gooien, tik, tik, tik, nog een paar zoutvaatjes en eindelijk nog het een of ander zwaar voorwerp in de bastonen, bom bom, bom, bom, bom, bom! Toen was het God dank gedaan. De dames coliectanten" deden haar plicht, we bedankten de waardige gastvrouw en ik vertrok met mijn polypachtige buurvrouw als cavalier" natuurlijk in de hoop dat het lang mag duren eer ik weer zóó liefdadig zal zijn. Na groete t.t. DANDOLY. Uit de Bissehopstad. EEN GROOT REPETITOR. Je chante ce héros .. . ." De maand November, met al haar feestelijkhe den, welke ons aan do blijde Novembcrinaand van 't jaar 1813 moesten herinneren, behoort weder sinds lang tot het verlcdene. Die Novembermaand van 1813, zoude niet alleen een gedenkmaand voor geheel Nederland worden, maar ook voor onze goede stad in 't bijzonder. Op den dertienden dag toch van haar dertigdaagsch bestaan, aanschouwde in Pruisen een knaap het levenslicht, die later voor de naar wetenschap dorstende jongelingschap van Utrecht's Iloogeschool zou schitteren, evenals de Groote Beer aan den hemcltrans. Men weet evenwel niet zeker ik dus ook niet ? of de knaap in Pruisen, dan wel in Polen geboren ia. Daarom ben ik zoo vrij aan te nemen, dat zijn oudelui mat de Kozakkeuhorden, ter verdrij ving van de Franseben herwaarts zijn komen afzakken: dat zijn Mama het, tengevolge van be grijpelijke omstandigheden, niet verder kon brengen dan tot Pruisisch grondgebied, en dat, na verloop van eenige dagen, du kraamvrouwen waren toen vlugger dan thans ??het echtpaar zijn tent in onze dreven heeft opgeslagen en hier is blijven wonen. Deze lezing omtrent de herkomst van mijn held, houd ik voor de meest aannemelijke. Zoo werd dan de knaap geboren; en wel uit een verschillend menschenpaar: want zijn vader was van den stam Ruben, zy'ne moeder van dien van Gad. Dank zy de zorgeu van hot teeder minnend paar, bleef de knaap in leven en groeide zelfs buitengewoon voorspoedig op; en er was vreugde in den huize van deze kinderen Israels, want hun echt was niet kinderloos gebleven. Edoch! Hunne vreugde zou, met het klimmen der jaren, eenigszins getemperd worden. Want, ziet! De knaap, ongevoelig en atkeerig voor den handelijver zijner geloofsgenooten, ging studeeren en dat wel in de rechten. Al die jaren, van af zijne wording als kind, tot die als advocaat, ga ik verder stilzwijgend voorbij. Genoeg zij het, dat hij op een mooien dag tot zijne wederhelft zeide hy was inmiddels ge trouwd Sarah! Zet de deuren van ons huis wy'd open!" Toen zette Sigma dien ik gedachtig aan het sed nominum inutiiis est curiositas," aldus zal noemen zich neder, wachtende de personen, die komen zouden. En ziet! Toen kwamen niet alleen zonen van de Utrechtsche Alma Mater, maar ook leerlingen van andere scholen maakten zich op; omgordden zich de lendenen; togen naar des leeraars woning; zetleden zich neder aan de voeten des meesters en vingen van zijne lippen woorden van wijsheid op. Dit was nu niet zoozeer, omdat het dien jonge lingen mangelde aan begripsvermogen, maar wel omdat zij, door hunne aardsche middelen, er menigmaal van teruggehouden werden, zich met alle macht aan de studie te wijden. Welk eene heerly'ke verhouding! Sigma schonk hun wijsheid; zij in ruil voor die wijsheid hem achterwielen." Maar niet altijd bepaalde Sigma zich tot het onderwijs-geven aan huis". Het gebeurt toch vaak, dat een zijner achterwieiige leerlingen ongesteld was. Dan streek Sigma de hand over het hart. Hoe zou hij die de menschlievendheid in persoon was het over zijn gemoed hebben kunnen ver krijgen om die veelbelovende aanstaande rechts geleerden die, tengevolge van een opgeloopen pak slaag of iets anders, hunne kamers moesten houden, to laten versmachten naar het water der rijksdaalder-wetenschap? Gelukkige jongelingschap met een zoo meegaanden repetitor! Als Sigma die leerlingen ging bezoeken van wege zijn hoogen leeftijd doet hij het nu niet meer kon de meest oningewijde, hem ziende, in en aan hem onmiddellijk den man der weten schap herkennen. Dan toch gaf hij zoowel in houding als in kleeding blijk, dat hij zeer goed wist, hoe echt-ge leerden er uitzien. Zijn gekleede jas, vest en broek, verrieden wel eenigcrmate, dat hun vroegere grondkleur zwart was geweest; doch en dit was het noodwendig gevolg van 's eigenaars gehechtheid aan die lievelings-kleedingstukken eoue erkende kleur be zaten zij niet meer Jas eu vest werden in bedwang gehouden door een zeker soort nachtdas, van wier lossen knoop menig matroos zoudo hebben gewatertand. In al die kleedij stak een lichaam van + twee honderd vijf onsen; dat, door de omvangrijkheid van het deel buik", den eigenaar belette, in staande houding zijn onderdanen te zien. Op die welgedane vleeschmassa stond een hoofd. En welk een hoofd? Groot, wolgeproportioneerd; dus naar evenredig heid van het lichaam. Oin de dikke lippen gevormd, als 't ware, om do Hebreeuwsche letters van a?z uit te spreken, groeiden stoppelige grijze snorren en baard. Zijn oogen waren be dekt door een bril, welks montuur van donker blauw staal was. Dan prijkte er op dat hoofd een hali'-hooge hoed met vervaarlijk breedcn rand. Onder den linkerarm hield hij een stapel wet boeken, pandecten en wat dies meer zij. Zoo ging hij dan voort langs 's Heeren wegen, dragende en brengende de wetenschap, waar zij van hem werd begeerd en verbeid. Ik schreef daar alles in den verleden-tijds-vorm omdat Sigma, ik zeide het reeds, niet meer uit gaat. Doch; toen hij nog uitging! Toen hij nog promotie-partijen met zijne tegenwoordigheid ver eerde ! Toen was hij zóó als ik hem schetste. Die promotie-partijen; ze waren van hen, die hij geheel pasklaar had gemaakt, opdat de profes soren op die lui hun stempel zouden drukken en ze, alsdan gestempeld, aan de maatschappij zou den afleveren, die met brandend verlangen hun entree afwachtte, even alsof zij het eerst recht en gerechtigheid zouden verkondigen. En nu hij thuis blijtt; wat is nu zoo'n partij? De jeugdige doctor zit er wel; de gasten spee chen, en de muziek speelt wel het lö-Vivat", doch de ware feestvreugde is er niet; want er is een ledige stoel de stoel van Sigma. Wat geeft dat gejubel; dat gerinkel der gla zen ? Niets! Zie slechts ! De schaaltjes met fijne suikerwerken blijven onaangeroerd staan ; en nu Sigma er niet is, verwaardigt niemand ze met een enkelen blik. Wat zijn nu de presentie-lijsten dier gloeiende feesten ? Niets dan akelige prentjens, met onbeduidende figuren. Maar vroeger, Sigma! Als er een donderend hoera! ! ! opging, wanneer gij bij het dessert verschoont want ge kwaamt nooit vroeger en men u dan eene presentie-lijst aanbood, waarop gij zoo welgelijkend waart afgebeeld, Herinnert ge u. onder meerdere, wellicht nog dat paardenspel, en gij. als regisseur, staande op twee stoelen en vasthoudende de ton, waardoor de jeugdige doctor den grooten sprong deed ? Zie! In zoo'n teekening zat leven, gepaste scherts en tindelende geest. Nu zonder uw beeld gelijken het meestal kerkhofschilderin gen bij maneschijn. Sigma is niet meer bij die festijnen tegenwoor dig ; maar toch promoveeren de luidjes nog zooals men hier zegt door de genade van Sigma". Dat dit algemeen bekend is, hier ter stede, be wijst wel het volgende: Een paar minerv -zonon, met boeken onder den arm klaarblijkelijk dus op weg naar den tempel der wijsheid van den Oosterling Sigma passeeren hun sigarenfrik" (studententerm). De winkelier houdt zich met zijn papegaai bezig. Wel Sarn" zegt de eene student praat-ie al?" Neon, meneer", luidt het gevatte ant woord ik zal em naar Sigma moeten sturen". A bon entendeur etc. Wat Sigma naliet wat ik niet erg knap" van hem vind is, dat hij zich, niettegenstaande hij hier zy'n geheele leven doorbracht, niet als Nederlander liet inschrijven. Nu is dan (helaas !) Sigma huiszittend gewor den ; maar een Sigma Junior de zoon vaa den oude volgt hem op. POLYDEGMON. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. De jongere artisten van de Koninkl. Vereeniging." Die aen de wegh timmert lijdt veel berichts,'* zullen de jonge-lui wel gezegd hebben, die op Zondag, den 3en Feb , in de ot het avond waar' verlichte koncertzaal van Felix hunne eerste Matinee dramatique" hebben gegeven. Een aan zienlijk publiek was in vrij grooten getale opge komen en ging over het algemeen wel voldaan huiswaards; maar de booordeelingon in de pers" loopen nog al uit elkaar. Ik zal mij veroorloven, ook op mijn beurt, mijne meening te zeggen. liet programma was als volgt samengesteld; I. La chanson des pées van Henri de Bornier, naar mijne vertaling voorgedragen door den Heer H. Schwab. II. De Imprekatie van Camille, naar de verta ling van J. L. Werthehn, voorgedragen door Mej. S. Bos. III Uit Mr. C. H. Perks vertaling der Fem mes savantes, de tooneelen van de wechzending van Martme en het bezoek van Trissotin ea Vadim. IV. Na de pauze. Het vinnich stralen van de Sou" van Hooft, gereciteerd door Jufv. Bos. V. Taalfouten, een komedietjen. naar 't Franscb, van Labiche, door Jean Valjcan. Om te beginnen een woord over de keuze der stukken. Men is bedacht geweest op verschei denheid, en in 't algemeen waren de bydragen. aan de krachten der optredenden geëvenredigd. Men had echter uit het I'hédtre van Labiche iets anders moeten nemen: want nu werd vóór en na. de pauze over taalfouten" gehandeld. Er is niets tegen, dat men fraaye brokken uit Hooft, uit Corneille en uit Molière voordraagt: maar de ver taling van Mr. Perk kon niet wel, gelijk zij daar ligt, gebruikt worden. De vertaler heelt gemeend de toestanden eenigszins te moeten verhollandschen. Daarom liet hij Philaminte niet van Vaogelas, maar van Sicgenbeek en Weiland spreken. In onze tijd gaat dat echter niet meer aan. Al zou men rueeuen het sy.steem van Perk te moeten toepassen, men zou toch, sedert Siegenbeek en Weiland voor goed dood en begraven zijn, De Vries en Te Winkel (in hun plaats) moeten laten optreden. Maar het geheele systeem is kwaly'k verdedigbaar, al veroordeel ik het niet absoluut. Die dit doen, zou men te-gemoet kunnen voeren, dat Heeren en Dames in het kostuum Louis XIV wel niet letterlijk van De Vries en Te Winkel (zoo min als van Siegenbeek en Weiland) hebbon kunnen spreken, maar ook geen gesprekken ia XLXe eeuwsch Hollandsen hebben kunnen houden. Ieder-een voelt echter, dat deze schijnschoone rede neering de pen zou doen halen door allo vertalinjen van tooneelwerken. waarin op andere histori sche toestanden dan die der omgeving van den r-ertaler gerekend is. Hoe men er toe is gekomen de koepletten, waar de herderin Dorilea de Granida" mee opent, :en Rei" te noemen, is mij duister, en, erger dan dat, het moet ieder leed doen, die een gun stige gedachte van de letterkundige ontwikkeling onzer Tooneelschool-kwekelingen had: want al geeft looft zijn reyen ecnig aandeel in de handeling, Dorileaas aardige strofen, die het voor-rede"-tjen van Hoofts spel" uitmaken, verbinden zich ter stond aan het monoloogjen dat ons voorbereidt ;ot dat andere licdtjen, dat van Daifilo : Win deken daer het bosch af drilt". En nu wat de uitvoering aangaat: I. De titel het Zwaardlied" is geenszins van den vertaler. Wilde men den lierzang betitelen, dan ware 't Lied dor zwaarden" beter geweest. Voor mijn gevoel heeft do Heer Schwab wat te veel efi'ekt in de strofen trachten te brengen. Hij heeft hier en daar overdreven Een geestdriftige zang had het geheel moeten zijn. Als hij eens in Parijs komt, moet hij het jonge Gravinnetjen de Bornier eens verzoeken hem dat lied baars vaders op te zeggen. 't Ware ook goed geweest, dat men met een paar woorden inleiding de beteekenis van het lied bad verduidelijkt. Den eersten stand van den Heer Schwab (als een kolossus van Rhodes) schrijf ik aan een verstrooidheid toe. Alleen komieken staan als een A II. Mej. Bos heeft, in mijn oog en voor mijn oor, de Imprekatie uitmuntend voorgedragen. Ik ben op dat punt moeilijk; want ik heb Rachel als Camille zien optreden: naar waarlijk deze jonge aktrice heeft en wat toon, en wat uitspraak, en wat gebaar en standen betreft, zich zóó van haar taak gekweten, dat ik geen aanmerking zou weten te maken. De vervoering, die groot was, heeft aan de korrektheid in geenen deele geschaad. Zij heeft dan ook het auditorium zichtbaar mee gesleept en is twee maal te-rug-geroepen. De koepletten uit Hooft daarentegen (IV) heeft zij niet voldoende begrepen. Zij heeft het guitige nagestreefd, en daar was iets voor te zeggen. Haar voorover neigende houding veroordeel ik dan ook niet: maar regel voor regel, is aan den bizonderen zin geen recht gedaan. Een weinig ge baar had ook hier niet, zoo min als aan de toe gift, uit Helene S.varth, geschaad. III. De tooneelen uit ><de Geleerde Vrouwen" zijn vrij goed gespeeld, door Mevr. Schwab-Wclman (als Philaminte), door Mej. M. Grader (als Martine zij was later llewriette), door den Heer Verenet (als Trissoti/jn), door den Heer A. van Zuylen (als C/irynale) en door den lieer G. Smits (als Vadius). Te-recht heeft inen begrepen, dat er in de groepeering van Molières figuren geen realisme moet voorzitten; maar een der dichters had dan ook geen oogenblik met zijn rug naar het publiek moeten gaan staan. De kostumering was vrij wel ter harte genomen. In No. V, is vooral de Heer Schwab, als Partrinas, de enthuziaste archseoloog, goed uitgeko

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl