Historisch Archief 1877-1940
2
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 608
BRIEVEN UIT GROOT-MOKUM.
Amice i
Hoewel nattige sneeuwvlokken nu en dan een
woesten heksendans houden of als rookwolken over
de stad heen tóuiven, hoewel kille regen, hagel
slag en stormgeloei ons trachten op te vroolijken
door een soort concert varié, is dit barre seizoen
toch het aangewezen jaargetijde voor de
vriendelyke, blauwe bloem, die ons allen meer of minder
bekend is, die vaak even welig en soms weliger
bloeit in den kouden grond der achterbuurten
dan in het op juisten graad" verwarmde huis der
rijken; ik meen de liefelijke bloem der weldadig
heid.
Terwijl ik dat voord neerzet, schiet me eens
klaps een Russisch sprookje te binnen, dat ik
hier of daar gelezen heb en dat, helaas, te veel
waarheid bevat om 't niet even op te schrijven.
De goede God had besloten een groot feest
aan te richten waarop alle deugden en enkele
ondeugden ook, geloof ik, verzocht waren.
De meeste genoodigden kenden elkander, maar
twee dames schenen elkaar geheel vreemd te
zqn; daarom haastte zich de Lieve Heer haar
aan elkander voor te ttellcn;
Weldadigheid!
Dankbaarheid !
De twee vrouwen bogen, zonder een blik van
ierkenning: ze hadden elkander nog nimmer
ontmoet.'*
Ik denk dat als de goede God zijn voorstelling
der Weldadigheid nog verder hadde voortgezet
en hy' ook aan de Ijdelheid ware genaderd, de
ontmoeting wel eenigszins anders geweest zou zijn ;
beide dames zouden waarschijnlijk lachend uit
geroepen hebben: O, wy zijn elkander wel be
ltend wy' zien elkaar bijna dagelyks; op
liefdadigheidrfeesten komen wy' altijd samen en een fancy
feir is zonder ons bepaald onbestaanbaar."
Juist om deze laatste reden houden vele
menschen niet van een fancy-fair, zelfs dan niet, als
ze zoo goed slaagt als die. welke onlangs in het
Park werd gehouden door het genootschap:
Montefiore".
't Is waar, op zoo'n kermis der ijdelheid zuivere
ireldadigheidszin te willen vinden, kan slecht»
büjken fancy" te zijn, maar toch bly'ft hij te
rechtvaardigen, want het doel ervan is altijd
fair".
Ik ben verleden week ook op een fancy-iaT
geweest, maar 'n fancy-fair binnenshuis, zoo'n
soort gezellige bijeenkomst, die besloten wordt
met een collecte, die somtijds nog meer opbrengt
dan 't geen er van hensche woldadigheidsvoor
stellingen of dito concerten en bals na aftrek der
onvermijdelykste onkosten overblijft. In zoo'n
bijeenkomst kan iedereen zich gerust" laten
hooren, zoodat er dikwijls valsch gezongen en
stotterend gereciteerd wordt, onder do eenigszins
schuine leus, dat men voor een weldadigdoel alles
moet overhebben, tot zijn gebreken toe.
't Was onmogelijk eraf te komen, want mijn
dichterlijke buurvrouw je herinnert je wel ?
bad me geprest en in haar handen is de sterkste
geest kneedbaar als een harer sonnetten, ze blijft
je net zoolang bewerken, tot men toegeeft, om
maar van haar af te komen. Ik ga, Goddank,
alweer verhuizen, maar zoolang ik niet naar
Nieuw Zeeland by'voorbeeld vertrek, ben ik er
nog zoo zeker uiet van of, dat wel oen afdoend
middel is om haar kwijt te raken, en bovendien
ben ik bang, dat ze mij misschien nog vóór mijn
vertrek zal vragen", en een blauwtje riskeeren.
Tot mijn groote verwondering schonk mijn ge
letterde vriendin ons op die bewuste soiree niet
het minste van haar zoetvloeiend talent, en ik
vond dat voorbeeld zoo loffelijk, dat ik me er
streng aan vasthield en voor geen verzoeking
bezweek.
Waarschijnlijk wilde ze haar paarlon niet voor
de zwynen werpen, en zoo moesten we ons te
vreden stellen met het di-af waarop cenige lief
dadige gasten ons onthaalden en met den
lichtrooden wijn en de kneuterige sandwiches die
wel wat op kleine lichtschermpjos lijken welke
de gastvronw ons schonk.
De geschreven billetten, waarvoor men een
kleinigheid moest aanbieden, aan een jonge dame
die bijzonder leelijk en bijzonder aanvallend'1
?was, bevatten een buitengewoon programma";
ik heb dan ook nooit zooveel akeligheid op n
avond gehoord ten bate der weldadigheid.
Cecilia was zooals gewoonlijk de heerschende
Godin aan wie het meest geofferd werd.
Een jonge juffrouw met een dunne sopraanstem
was de baanbreekster en vroeg ons op weemoe
digen toon waarom die Rosen, die blauen
Veilchen, die Sterne in der Höh" zoo blass" waren?
Niemand kon natuurlijk een antwoord geven op
die roerende nieuwsgierigheid, maar ik begreep
eigenlijk niet waarom ze zoo verwonderd was over
die algemeene bleekzucht, want ze was zelf so
blass wie eine Lilië."
Een heer met een trombone volgde haar op en
als je gezien hadt hoe de man zich af beulde, hoe
hij naar lucht snakte als een visch, wiens kiewen
dichtkleven, en zijn gezicht hoe langer hoe meer
den tint aannam van cayenne-peper, terwijl de
hartroerende geluiden, die hij voortbracht, de
geheele kamer deden trillen, dan zou je,
even als ik, een ijverig voorstander zijn geworden
van het streven om dergelijke musici achter een
gordijn van barmhartigheid te verstoppen; 't is
te ijselijk om aan te zien.
Een dame die er niet onaardig uitzag maar de
letter L als eng" uitsprak, verhief zich even als
haar voorgangster auf Flügeln des Gesanges"
ons voortrillend: chanter, oui, chanter. c'est
ma vi-i-i-i-je!" welke eigenschap ze verduidelijkte
door te vertellen dat ze de zuster desrossignols
espagnols" was, een bloedverwantschap waaraan
V ik dadelijk haar vreemd accent toeschreef.
Een ander bevallig, vrouwelijk wezen zong min
zaam en uitnoodigend: Lehn' deine Wang' f.n
meine Wang'," maar daar niemand begreep tot
wien dat voorstel bepaald gericht was, dorst
'geen onzer van die verlokkende invitatie gebruik
maken.
Een heer met, een al te groot en en gebogen
gerel" die zeer veel op een casuaris geleek, had heel
gepast een onderwerp uit de vogelwereld gekozen
?n reciteerde De visschende reiger'1, waarbij hij
voortdurend schalksche blikken wierp naar een
hemelsblauwe jonge dame waarmee hij den hcelen
avond druk gesproken had en die misschien, vol
gens zijn idee, even kieschkeurig als de peurende
vogel was
Een andere broeder die, in tegenstelling van
den vorigen spreker, in plaats van een neus een
mollig kinderteentje tusschen zijn opgeblazen
wangen had, declameerde op ernstigen toon en
met doodsbleek gezicht een erg grappig vers, dat
heel veel bijval vond, omdat de lui, die natuur
voor kunst aanzagen, meenden dat hij de taktiek
van een August de Domme had gevolgd dat
gebeurt wel eens meer, nietwaar?
Een mijnheer met zachte, vriendelijke stem,
zei heel opgewekt Het Wrakhout" van Coppe
op; den hartstochtelijken angstkreet om een
boot" zoo zoetsappig vertolkend, alsof hij een
ulevelletje voor zijn verkoudheid vroeg.
Natuurlijk waren al die gerechten nu en dan door
instrumentale muziek afgewisseld ge worden,sonates,
en liederen waren gespeeld, gehamord, getokkeld
en gezaagd ; er was zelfs een duo geweest tusschen
de piano ca een viool, waarbij de laatste voort
durend uit de maat kwam en eindelijk door het
bloeddorstig en doordringend aanstaren van den
pianist zoodanig van streek raakte dat geen her
stel meer mogelijk was en het duo in een wedloop
eindigde.
Eindelijk kregen we nog een kalfachtig heertje
met zulke zwarte, afgebrokkelde stompjes tand
alsof hij een vuureter was.
lm wunderschönen Monat Mai" had hij ergens
een bloempje zien groeien; in plaats van het
eenvoudig at' te plukken eu in zijn portefeuille of
desnoods op zijn hart te bergen, was hij er voorbij
gewandeld; doch dit verzuim had zich vreeselijk
gewroken, want sinds dat gedenkwaardig uur was
zijn harterust voor eeuwig voorbij , als een
krankzinnige botanicus dwaalde hij rond zonder
eenig resultaat, helaas.
Indien mijn sentimenteel vriendje van een
besseboompje had gezongen, waarvan hij de wrange
vruchten maar niet vergeten kon, had men zijn
mimiek zeker beter kunnen begrijpen dan nu,
want hij trok zulke zure gezichten, kneep zijn
lippen zoo akelig samen, dat men gezworen zou
hebben dat hij nu en dan nog op de pitjes der
gesnoepte bessen beet en een ieder weet welk twijfe
lend plezierig gezicht men bij zulk een gelegen
heid ze'.
Als bouquet van het knnst-vuurwerk genoten
we een brillant" stuk pianomuziek, aangeboden
door een bleeke, gezette jonge dame die, met
wit haar in een crème japon, sprekend op een
kolossale pudding geleek ; een figuur voor een re
clame-optocht, waarnaar Thomson zou water
tanden.
Ze was heel handig op het instrument en vloog
van den eenen naar den anderen kaut; haar
beulingachtige armpjes daalden op en neer bo^ en do
blanke toetsen alsof ze aan een deegtrog stond;
ik verbeeldde me het kledderig deeg ieder
oogenblik te zullen hooren kletsen en neerploffen.
Plotseling had ze genoeg van het kneden, het
thema veranderde en ze scheen bezig een bei op
te maken; ze sloeg op de matrassen, stompte de
peluws op, gooide en stoeide scherzo, met de kus
sens en streek ruischond langs dekens en lakens.
Toen scheen ze zich nog door een massa
ongewasschen vaatwerk heen te moeten werken en
veel to breken door do zenuwachtige haast die
ze maakte als een paard dat den stal ruikt;
vooral aan het slot richtte ze groote schade aan.
Bom! daar smakte een terrine op den grond, van
schrik vloog ze naar de hooge noten toe, om daar
rikke, tikke, tikke, tikke, tik, een heele stapel
borden om te gooien, tik, tik, tik, nog een paar
zoutvaatjes en eindelijk nog het een of ander
zwaar voorwerp in de bastonen, bom bom,
bom, bom, bom, bom! Toen was het God
dank gedaan.
De dames coliectanten" deden haar plicht, we
bedankten de waardige gastvrouw en ik vertrok
met mijn polypachtige buurvrouw als cavalier"
natuurlijk in de hoop dat het lang mag duren
eer ik weer zóó liefdadig zal zijn.
Na groete
t.t.
DANDOLY.
Uit de Bissehopstad.
EEN GROOT REPETITOR.
Je chante ce héros .. . ."
De maand November, met al haar feestelijkhe
den, welke ons aan do blijde Novembcrinaand
van 't jaar 1813 moesten herinneren, behoort
weder sinds lang tot het verlcdene.
Die Novembermaand van 1813, zoude niet alleen
een gedenkmaand voor geheel Nederland worden,
maar ook voor onze goede stad in 't bijzonder.
Op den dertienden dag toch van haar
dertigdaagsch bestaan, aanschouwde in Pruisen een
knaap het levenslicht, die later voor de naar
wetenschap dorstende jongelingschap van Utrecht's
Iloogeschool zou schitteren, evenals de Groote
Beer aan den hemcltrans. Men weet evenwel
niet zeker ik dus ook niet ? of de knaap
in Pruisen, dan wel in Polen geboren ia.
Daarom ben ik zoo vrij aan te nemen, dat zijn
oudelui mat de Kozakkeuhorden, ter verdrij
ving van de Franseben herwaarts zijn komen
afzakken: dat zijn Mama het, tengevolge van be
grijpelijke omstandigheden, niet verder kon brengen
dan tot Pruisisch grondgebied, en dat, na verloop
van eenige dagen, du kraamvrouwen waren toen
vlugger dan thans ??het echtpaar zijn tent in onze
dreven heeft opgeslagen en hier is blijven wonen.
Deze lezing omtrent de herkomst van mijn held,
houd ik voor de meest aannemelijke.
Zoo werd dan de knaap geboren; en wel uit
een verschillend menschenpaar: want zijn vader
was van den stam Ruben, zy'ne moeder van dien
van Gad.
Dank zy de zorgeu van hot teeder minnend
paar, bleef de knaap in leven en groeide zelfs
buitengewoon voorspoedig op; en er was vreugde
in den huize van deze kinderen Israels, want hun
echt was niet kinderloos gebleven.
Edoch! Hunne vreugde zou, met het klimmen
der jaren, eenigszins getemperd worden. Want,
ziet! De knaap, ongevoelig en atkeerig voor den
handelijver zijner geloofsgenooten, ging studeeren
en dat wel in de rechten.
Al die jaren, van af zijne wording als kind, tot
die als advocaat, ga ik verder stilzwijgend voorbij.
Genoeg zij het, dat hij op een mooien dag tot
zijne wederhelft zeide hy was inmiddels ge
trouwd Sarah! Zet de deuren van ons huis
wy'd open!"
Toen zette Sigma dien ik gedachtig aan het
sed nominum inutiiis est curiositas," aldus zal
noemen zich neder, wachtende de personen,
die komen zouden.
En ziet! Toen kwamen niet alleen zonen van
de Utrechtsche Alma Mater, maar ook leerlingen
van andere scholen maakten zich op; omgordden
zich de lendenen; togen naar des leeraars woning;
zetleden zich neder aan de voeten des meesters
en vingen van zijne lippen woorden van wijsheid op.
Dit was nu niet zoozeer, omdat het dien jonge
lingen mangelde aan begripsvermogen, maar wel
omdat zij, door hunne aardsche middelen, er
menigmaal van teruggehouden werden, zich met
alle macht aan de studie te wijden.
Welk eene heerly'ke verhouding!
Sigma schonk hun wijsheid; zij in ruil voor
die wijsheid hem achterwielen."
Maar niet altijd bepaalde Sigma zich tot het
onderwijs-geven aan huis".
Het gebeurt toch vaak, dat een zijner
achterwieiige leerlingen ongesteld was.
Dan streek Sigma de hand over het hart. Hoe
zou hij die de menschlievendheid in persoon
was het over zijn gemoed hebben kunnen ver
krijgen om die veelbelovende aanstaande rechts
geleerden die, tengevolge van een opgeloopen
pak slaag of iets anders, hunne kamers
moesten houden, to laten versmachten naar het
water der rijksdaalder-wetenschap?
Gelukkige jongelingschap met een zoo
meegaanden repetitor!
Als Sigma die leerlingen ging bezoeken van
wege zijn hoogen leeftijd doet hij het nu niet
meer kon de meest oningewijde, hem ziende,
in en aan hem onmiddellijk den man der weten
schap herkennen.
Dan toch gaf hij zoowel in houding als in
kleeding blijk, dat hij zeer goed wist, hoe
echt-ge leerden er uitzien.
Zijn gekleede jas, vest en broek, verrieden wel
eenigcrmate, dat hun vroegere grondkleur zwart
was geweest; doch en dit was het noodwendig
gevolg van 's eigenaars gehechtheid aan die
lievelings-kleedingstukken eoue erkende kleur be
zaten zij niet meer
Jas eu vest werden in bedwang gehouden door
een zeker soort nachtdas, van wier lossen knoop
menig matroos zoudo hebben gewatertand.
In al die kleedij stak een lichaam van + twee
honderd vijf onsen; dat, door de omvangrijkheid
van het deel buik", den eigenaar belette, in
staande houding zijn onderdanen te zien. Op die
welgedane vleeschmassa stond een hoofd.
En welk een hoofd?
Groot, wolgeproportioneerd; dus naar evenredig
heid van het lichaam. Oin de dikke lippen
gevormd, als 't ware, om do Hebreeuwsche letters
van a?z uit te spreken, groeiden stoppelige
grijze snorren en baard. Zijn oogen waren be
dekt door een bril, welks montuur van donker
blauw staal was. Dan prijkte er op dat hoofd een
hali'-hooge hoed met vervaarlijk breedcn rand.
Onder den linkerarm hield hij een stapel wet
boeken, pandecten en wat dies meer zij.
Zoo ging hij dan voort langs 's Heeren wegen,
dragende en brengende de wetenschap, waar zij
van hem werd begeerd en verbeid.
Ik schreef daar alles in den verleden-tijds-vorm
omdat Sigma, ik zeide het reeds, niet meer uit
gaat. Doch; toen hij nog uitging! Toen hij nog
promotie-partijen met zijne tegenwoordigheid ver
eerde ! Toen was hij zóó als ik hem schetste.
Die promotie-partijen; ze waren van hen, die
hij geheel pasklaar had gemaakt, opdat de profes
soren op die lui hun stempel zouden drukken en
ze, alsdan gestempeld, aan de maatschappij zou
den afleveren, die met brandend verlangen hun
entree afwachtte, even alsof zij het eerst recht
en gerechtigheid zouden verkondigen.
En nu hij thuis blijtt; wat is nu zoo'n partij?
De jeugdige doctor zit er wel; de gasten spee
chen, en de muziek speelt wel het lö-Vivat",
doch de ware feestvreugde is er niet; want er is
een ledige stoel de stoel van Sigma.
Wat geeft dat gejubel; dat gerinkel der gla
zen ? Niets!
Zie slechts ! De schaaltjes met fijne
suikerwerken blijven onaangeroerd staan ; en nu Sigma er
niet is, verwaardigt niemand ze met een enkelen
blik.
Wat zijn nu de presentie-lijsten dier gloeiende
feesten ?
Niets dan akelige prentjens, met onbeduidende
figuren.
Maar vroeger, Sigma! Als er een donderend
hoera! ! ! opging, wanneer gij bij het dessert
verschoont want ge kwaamt nooit vroeger
en men u dan eene presentie-lijst aanbood, waarop
gij zoo welgelijkend waart afgebeeld,
Herinnert ge u. onder meerdere, wellicht nog
dat paardenspel, en gij. als regisseur, staande op
twee stoelen en vasthoudende de ton, waardoor
de jeugdige doctor den grooten sprong deed ?
Zie! In zoo'n teekening zat leven, gepaste
scherts en tindelende geest. Nu zonder uw
beeld gelijken het meestal kerkhofschilderin
gen bij maneschijn.
Sigma is niet meer bij die festijnen tegenwoor
dig ; maar toch promoveeren de luidjes nog
zooals men hier zegt door de genade van
Sigma".
Dat dit algemeen bekend is, hier ter stede, be
wijst wel het volgende:
Een paar minerv -zonon, met boeken onder
den arm klaarblijkelijk dus op weg naar den
tempel der wijsheid van den Oosterling Sigma
passeeren hun sigarenfrik" (studententerm). De
winkelier houdt zich met zijn papegaai bezig.
Wel Sarn" zegt de eene student
praat-ie al?"
Neon, meneer", luidt het gevatte ant
woord ik zal em naar Sigma moeten sturen".
A bon entendeur etc.
Wat Sigma naliet wat ik niet erg knap"
van hem vind is, dat hij zich, niettegenstaande
hij hier zy'n geheele leven doorbracht, niet als
Nederlander liet inschrijven.
Nu is dan (helaas !) Sigma huiszittend gewor
den ; maar een Sigma Junior de zoon vaa
den oude volgt hem op.
POLYDEGMON.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL, TE AMSTERDAM.
De jongere artisten van de Koninkl. Vereeniging."
Die aen de wegh timmert lijdt veel berichts,'*
zullen de jonge-lui wel gezegd hebben, die op
Zondag, den 3en Feb , in de ot het avond waar'
verlichte koncertzaal van Felix hunne eerste
Matinee dramatique" hebben gegeven. Een aan
zienlijk publiek was in vrij grooten getale opge
komen en ging over het algemeen wel voldaan
huiswaards; maar de booordeelingon in de pers"
loopen nog al uit elkaar.
Ik zal mij veroorloven, ook op mijn beurt, mijne
meening te zeggen.
liet programma was als volgt samengesteld;
I. La chanson des pées van Henri de
Bornier, naar mijne vertaling voorgedragen door den
Heer H. Schwab.
II. De Imprekatie van Camille, naar de verta
ling van J. L. Werthehn, voorgedragen door Mej.
S. Bos.
III Uit Mr. C. H. Perks vertaling der Fem
mes savantes, de tooneelen van de wechzending
van Martme en het bezoek van Trissotin ea
Vadim.
IV. Na de pauze. Het vinnich stralen van de
Sou" van Hooft, gereciteerd door Jufv. Bos.
V. Taalfouten, een komedietjen. naar 't Franscb,
van Labiche, door Jean Valjcan.
Om te beginnen een woord over de keuze
der stukken. Men is bedacht geweest op verschei
denheid, en in 't algemeen waren de bydragen.
aan de krachten der optredenden geëvenredigd.
Men had echter uit het I'hédtre van Labiche iets
anders moeten nemen: want nu werd vóór en na.
de pauze over taalfouten" gehandeld. Er is niets
tegen, dat men fraaye brokken uit Hooft, uit
Corneille en uit Molière voordraagt: maar de ver
taling van Mr. Perk kon niet wel, gelijk zij daar
ligt, gebruikt worden. De vertaler heelt gemeend
de toestanden eenigszins te moeten
verhollandschen. Daarom liet hij Philaminte niet van
Vaogelas, maar van Sicgenbeek en Weiland spreken.
In onze tijd gaat dat echter niet meer aan. Al
zou men rueeuen het sy.steem van Perk te moeten
toepassen, men zou toch, sedert Siegenbeek en
Weiland voor goed dood en begraven zijn, De
Vries en Te Winkel (in hun plaats) moeten laten
optreden. Maar het geheele systeem is kwaly'k
verdedigbaar, al veroordeel ik het niet absoluut.
Die dit doen, zou men te-gemoet kunnen voeren,
dat Heeren en Dames in het kostuum Louis XIV
wel niet letterlijk van De Vries en Te Winkel
(zoo min als van Siegenbeek en Weiland) hebbon
kunnen spreken, maar ook geen gesprekken ia
XLXe eeuwsch Hollandsen hebben kunnen houden.
Ieder-een voelt echter, dat deze schijnschoone rede
neering de pen zou doen halen door allo
vertalinjen van tooneelwerken. waarin op andere histori
sche toestanden dan die der omgeving van den
r-ertaler gerekend is.
Hoe men er toe is gekomen de koepletten,
waar de herderin Dorilea de Granida" mee opent,
:en Rei" te noemen, is mij duister, en, erger
dan dat, het moet ieder leed doen, die een gun
stige gedachte van de letterkundige ontwikkeling
onzer Tooneelschool-kwekelingen had: want al geeft
looft zijn reyen ecnig aandeel in de handeling,
Dorileaas aardige strofen, die het voor-rede"-tjen
van Hoofts spel" uitmaken, verbinden zich ter
stond aan het monoloogjen dat ons voorbereidt
;ot dat andere licdtjen, dat van Daifilo : Win
deken daer het bosch af drilt".
En nu wat de uitvoering aangaat:
I. De titel het Zwaardlied" is geenszins van
den vertaler. Wilde men den lierzang betitelen,
dan ware 't Lied dor zwaarden" beter geweest.
Voor mijn gevoel heeft do Heer Schwab wat te
veel efi'ekt in de strofen trachten te brengen. Hij
heeft hier en daar overdreven Een geestdriftige
zang had het geheel moeten zijn. Als hij eens in
Parijs komt, moet hij het jonge Gravinnetjen de
Bornier eens verzoeken hem dat lied baars vaders
op te zeggen.
't Ware ook goed geweest, dat men met een
paar woorden inleiding de beteekenis van het lied
bad verduidelijkt. Den eersten stand van den Heer
Schwab (als een kolossus van Rhodes) schrijf ik
aan een verstrooidheid toe. Alleen komieken staan
als een A
II. Mej. Bos heeft, in mijn oog en voor mijn
oor, de Imprekatie uitmuntend voorgedragen. Ik
ben op dat punt moeilijk; want ik heb Rachel
als Camille zien optreden: naar waarlijk deze
jonge aktrice heeft en wat toon, en wat uitspraak,
en wat gebaar en standen betreft, zich zóó van
haar taak gekweten, dat ik geen aanmerking zou
weten te maken. De vervoering, die groot was,
heeft aan de korrektheid in geenen deele geschaad.
Zij heeft dan ook het auditorium zichtbaar mee
gesleept en is twee maal te-rug-geroepen.
De koepletten uit Hooft daarentegen (IV) heeft
zij niet voldoende begrepen. Zij heeft het guitige
nagestreefd, en daar was iets voor te zeggen.
Haar voorover neigende houding veroordeel ik dan
ook niet: maar regel voor regel, is aan den
bizonderen zin geen recht gedaan. Een weinig ge
baar had ook hier niet, zoo min als aan de toe
gift, uit Helene S.varth, geschaad.
III. De tooneelen uit ><de Geleerde Vrouwen"
zijn vrij goed gespeeld, door Mevr.
Schwab-Wclman (als Philaminte), door Mej. M. Grader (als
Martine zij was later llewriette), door den
Heer Verenet (als Trissoti/jn), door den Heer A.
van Zuylen (als C/irynale) en door den lieer G.
Smits (als Vadius). Te-recht heeft inen begrepen,
dat er in de groepeering van Molières figuren geen
realisme moet voorzitten; maar een der dichters
had dan ook geen oogenblik met zijn rug naar
het publiek moeten gaan staan.
De kostumering was vrij wel ter harte genomen.
In No. V, is vooral de Heer Schwab, als
Partrinas, de enthuziaste archseoloog, goed
uitgeko