De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 24 februari pagina 2

24 februari 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

v ? . I AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. t i«t oneindig aantal des heeren ter Brummelen, nog steeds aan de ongemuilbande meerderheid. Hij wilde het wel niet bepaald tegenspreken (dat zou ook.wel een beetje onbeleefd geweest zijn), maar bij geloofde het toch niet (wat wel een beetje onbeleefd w»s). Verleden jaar had het opvangen van 3000 hon den aanleiding tot vele klachten gegeven over het strenge optreden der politie. En nu er in den laatsten tijd geen klachten waren ingekomen over het gedrag der honden, wilde men de eigenaars dan nu ook niet langer tot wanhoop brengen. Alleen de politie draagt echter de schuld niet. Veel meer OTze rechtspleging. In zake de hondenbelasting zijn er toch verleden jaar meer dan 1000 vonnissen onuitgevoerd gebleven, omdat er geen plaats was 'in de gevangenissen en de veroordeelden, dit wetende, natuurlijk hunne boete niet betaalden. Daarmede liep het geval af en toen:... kregen ?we wijsheid met potlepels. Wij kregen des Gulen z* viel! Zooveel wijsheid, dat we er niet wijs uit konden worden. En nu hielden onze beide geestigste redenaars Mrs. de Vries en van Nierop ? nog den mond en ook de wethouder Coninck Westenberg liet zich omtrent zijne houding tegenover deze dames door zijne stem alleen uit bij de stem ming. Verbeeld u, dat deze heeren al de Aardigheden, die ik in hunne oogen schitteren en in vroolijke rimpeltjes over hunne gezonde wangen huppelen zag, ook eens ten beste gegeven hadden. Menschlief! we zaten vandaag nog op 't raadhuis als er maar wat te eten en een fijne flesch bij te drinken was geweest, 't Was toch precies een feestmaaltijd. De heer Gerritsen sloeg de eerste officiële toost, op de hoogste officieele autoriteit, nl. de commissie Tan wier rapport de voordracht het gevolg was. Die commissie, zei de heer Gerritsen zonder het glas, dat ik zoo gaarne in zijne, en ons aller hand gezien had die commissie zei zelve dat het zoo erg niet was met de meisjes" (zooals Laurillard niet zegt) en toch stelde zij strafbe palingen voor, die zóó algemeen op alle vrouwen van toepassing waren, dat de individueele vrijheid in Amsterdam daarvoor ernstig gevaar dreigde te loopen. Toch wil zij afdoende maatregelen nemen .... voor uitzonderingen ! Maar waarvoor dan niet de meest afdoende maatregel, dien men denken kan: verbied alle vrouwen, om op straat te komen ! Vrouwen, in een bierhuis voor de glazen zittende en de aandacht der voorbijgangers pogende te trekken, zullen strafbaar zijn! Maar als Metzger nu nog hier resideerde en eene vorstin, zeer excentriek gekleed, zit voor zoo'n spiegelruit en laat bij ongeluk haar parasol daartegen vallen, zoodat de, altijd tot kijken geneigde mannen, nog erger kijken, zal men dan tegen haar ook verbaliseeren ? De heer Gerritsen verklaarde dat hij geen heilig boontje was dat kon hij daar gerust zeggen, want wie is een heilig boontje in Amsterdam ? De heer Sassen misschien, die zich zoo bezorgd maakte, dat de onderdrukking der openbare prostitutie, de clandestiene zou doen groeien en bloeien ea die volstrekt niet be greep welke aandacht trekkende handelingen van meer gezegde dames de commissie op het oog had? (Ik beu wél een heilig boontje, al dau ook geen middernachts-z e n d e i i n g, en ik begrijp het wél.) Maar de heer Gerritsen was sterk tegen den maatregel gekant, omdat alle fatsoenlijke vrouwe» daardoor min of meer aan den willekeur van polieagenteu waren overgeleverd, en al mocht nu Mr. Pijnappel be weren, dat een fatsoenlijke vrouw wel geen bezwaar zou maken, als een politieagent haar verzocht: wil u asjeblieft doorloopen! de heer Gerritsen wist wel beter: de dienders gebruiken geen asje blieft. Die spreken op eene wijze, die hij hier niet eens durfde vertellen en we waren nog wel onder ons meisjes, er was gean eene belangheb bende op de tribune! Als de voordracht aangeno men werd, dan hoopte hij, dat zijne medeleden zoo goed zouden zijn, ziju amendement te accepteeren en het verbod niet alleen tot vrouwen te beperken, maar* ook tot de mauuen uit te strekken. Waut anders zouden we hier krijgen, wat in Brussel en andere groote steden in het buitenland algemeen gebruikelijk is, dat de zoogenaamde souteneurs (steunpilaren op rooie pantoffels, een zeer on eigenlijke naam, omdat zij minder steunen in den lijdenden dan in den bedrijvenden vorm) zich als tusscheupersonen zouden opwerpen. En al mocht nu weest ben, je brengt schande over mijn huis. De diyorce-court... ik op de bank der getuigen, shocking! Maar je moet weg, weg uit mijn huis, ik wil geen dagvaarding bij mij aan huis hebben!" En ze smolt weg in tranen. Ik was als marmer niets kon me meer schelen. »Ik zal gaan vanavond," zei ik en ging een advocaat consulteeren. Ik vertelde hem mijn historie, en betoogde dat er tusschen mij en Mrs. Bradley nooit eenige ongeoorloofde betrekking had bestaan. Dat liet hem onverschillig >Übent langer dan tien minuten zonder verlof'van haar man alleen met haar in een kamer geweest, niet waar ?" »Wel tien halve uren!" »Dan bent u, volgens de Engelsche wet me deplichtig en Co-Respondent, en als u de boete niet betalen kunt, is het beste wat u doen kunt, het Kanaal over te steken. Men zou u kunnen gijzelen. En nog iets : ga vooral niet meer naar die dame, daardoor stapelt ge bewijs op bewijs voor uw schuld." En mijn belofte? Als man was ik verplicht haar te houden en ik hield haar. Intusschen had Ethel bezoek van een advo caat ontvangen. Hij had haar gezegd, dat haar schuld wettig en overtuigend bewezen was, en men den co-respondent in handen tad. Men was echter genegen een compromis aan te nemen, als zij een acte wilde teekenen, waarin zij volgens de Amerikaansche wet (zij was genaturaliseerd in de Vereenigde Staten) Terklaarde wegens »incompatibilitéde inoeurs" niet meer met Harry te willen leven, al hare oischen op de door hem medegenomen gelden ?p te geven, hem nooit ofte nimmer op eenige wijze m,uzijn doen en laten te belemmeren. JLls zij in die voorwaarde toestemde, zou men een proces in Engeland afzien. de burgemeesterbeweren, dat de dienders hier over het algemeen niet zoo onfatsoenlijk zich gedroegen tegen over het publiek, de heer Gerritsen herinnerde maar aan de vreemde dame.die verleden jaar met haar hondje aan een touwtje naar het politiebureau werd gesleept. De oude heer Jitta had er iets op tegen, dat de heer Gerritsen de mannen ook al in het verbod wenschte op te nemen. Die zouden dan, evenmin als eene vrouw die op haren »even sigaren koopenden man" wacht, ook al niet voor een bierhuis mogen heen en weer loopen. (Meer zou ik nog te doen hebben met de soldaten, die soms zoo ge duldig een nur kunnen wachten tot de vaten gewasscben zijn, op de blozende maagd die dezen arbeid met de kracht harer armen verricht heeft, en op het lekkere traditionecle worstje, dat ze hare mevrouw te kort" gedaan heeft.) De heer Jitta junior had ook bezwaren tegen de voordracht en vreesde dat de dienders haar ook zouden toepassen op eigenaren vaii eieren- en zuurwinkels, die de voorbijgangers tot binnentreden noodden. Nu, als ik me herinner hoevele jassen me bedorven zijn door de vette handen van poffertjesjuffrouwen en wafelmeisjes op kermissen, die we hier altijd nog hebben, dan mocht ik die uitbreiding wel wenschen. De heer Hovy achtte de strafwet voldoende om de ergerlijke tooneelen te beletten. Die wet ver bood het toebrengen van nadeel en al was hier ook geen lichamelijk nadeel aan te toonen, zedelijk nadeel toch zeker! De heer Heineken schetste ons het roerend ta fereel van vrouwen, die huilend voor de kroegen stonden om hare mannen op te pikken als zij straks volgedronken daaruit kwamen en zonder hare tegen woordigheid misschien nog verderop zouden gaan ! Mochten die armen daar ook niet eens staan? Mochten wij ook niet op een stoep aan den over kant gaan staan? Ja, aan den overkant wel, zei Mr. Pijnappel; mits zij daar wonen, anders ook niet! (Dat moest er waarachtig nog bijkomen!) En een fatsoenlijke vrouw, die niet dadelijk doorliep als een politie agent het haar gelastte, ook al wachtte zij even op haar man, dat was geen fatsoenlijke vrouw! vEr moest nog een ander zinteeken zijn dan een uitroepteeken om aan zulk een zin kracht bij te zetten, anders gelooven de menschen het toch niet). Mr. van Tieuhoven was het best van allemaal! Wat is post vatten? had Mr. Heineken gevraagd; en de burgemeester antwoordde: als men met opzet ergens gaat staan. Stilstaan voor een bierhuis (waarmede natuur lijk" niet bedoeld" werd het Pauoptieum of Kras, waar vorstinnen komen) was niet straf baar als men op het eerste bevel maar doorliep. Deed men dat niet, dan onderzochten de rechters toch eerst de zaak immers nog nauwkeurig dus daar was immers geen kwaad bij. (Neen, maar do fatsoen lijke vrouw, die wel fatsoenlijk is, maar zich daarom toch nog altijd geen brutaliteiten zelfs van een diender laat welgevallen, heeft het dan toch maar vast ,beet", dat ze op den openbaren weg, te mid den van een volksmenigte misschien, op grond van de p r o s t i t u t i ewet gedwougenwordt door te loopeu, of andars wellicht met geweld wordt verwijderd.) Geen wet of zij kan belachelijk gemaakt worden, beweerde spreker. De bepaling dat men geene voor werpen op straten of in grachten mag werpen,zou meu kunnen ridiculiseeren daar de bewering dat meu dau ook zijn eindje sigaar niet mocht weg werpen. Het houden van volksverzamelingen zou men wel kunnen willen uitstrekken tot den vader die met zijn talrijk kroost uit wandelen gaat. En wat de dame aangaat, die met haar hondje was opgebracht en waarvan de heer Gerritsen gespro ken had, daaraan kou men nu juist zien, zoo sprak het achtbaar hoofd onzer gemeente,plus radic.al que k radical, dat de politie zonder aanzien des persoons handelde! (Wie levert me dat andere zinteeken ?) De critiek was gemakkelijk, dit was den bur gemeester heden meer dau ooit gebleken ! Anders niet? De voordracht werd onveranderd aangenomen! Past op, fatsoenlijke dames, laat uwe mannen geene sigaren gaan koopen en doen ze het wel, loopt dan st.il door als er een herberg iu do buurt is; verlies liever uwen man voor een oogenblik, dan uwen goeden naam voor goed! Nog anderhalf uur hebben de heeren daarna Ik verbood haar die acte*te bekrachtigen, liever wilde ik onversaagd voor de balie tre den en met mijn goed geweten zweren, dat vriendschap, niets dan vriendschap, tusschen ons had bestaan, mocht er van komen wat het noodlot wilde. Toen sloeg ze haar armen om mijn hals en kuste me voor 't eerst en voor 't laatst. Ethel had beloofd het papier niet te zullen teekenen, maar haar liefde voor mij was grooter, dan de begeerte om haar recht op het haar ontstolen fortuin te doen gelden. Bij mijn volgend bezoek aan »Fernleigh" overhandigde de meid mij een brief haar meesteres was vertrokken, waarheen dat wist ze niet. »Ik ben ongehoorzaam geweest ik heb geteekend," schreef Ethel, «want ik heb je te lief om je te zien lijden. Ach! was je maar tien jaren ouder of ik tien jaren jonger. Ik vertrek naar San Jago, naar mijn moeder, misschien zien we elkaar later nog eens terug. God bless you." Die brief gaf me veel te denken. Een diepe zucht ontsnapte me na de lezing dezer woorden, ik voelde me verlicht en be droefd; verlicht, want het zwaard van Damocles was verdwenen, bedroefd omdat ik niet tien jaar ouder was. Mijn avontuur is niet gansch onbekend ge bleven. Soms klopt een vriend of kennis me dan glimlachend op den schouder, zeggend: »Nu, co-respondentje, je hebt heel wat uitge staan, maar je zult er ook wel wat voor gehad hebben. Hm, Hm!" Ellendige zwakkelingen voor wien vrouwen eer broos als glaswerk, en 't woord »man" slechts een helklinkende ijle etiquette is. gepraat, want er heerschte weer een praatepidemie over de tram die nu van het nieuwe Centraalstation zal loopen. Waar de wagens staan. zullen, of ze alleen naar den Dam of ook naar de Haarlemmerpoort en de Prins-Hendrikkade zullen loopen en dergelijke, hielden den Raad tot half zes nog bezig en belette de afdoening van andere aan de orde gestelde onderwerpen, met geen ander resultaat dan dat de voordracht teruggenomen werd en B. en W., op voorstel van den heer Muijsken, omtrent de zaak eerst in overleg met de spoorwegmaatschappijen zullen treden. NEMO. Uit het Haagje. Eene nuttige en aangename instelling van den nieuweren tijd, is onze zwem- en badinrichting aan de Mauritskade. Niet slechts 's zomers, maar ook 's winters en 's avonds bij gaslicht, kan men daar in een smijdige Juli-temperatuur behoorlyk te water gaan. Het langwerpige bassin" is, even als het parterre van onzen grooten koninklijken schouwburg, omringd door loges. Aan eene der korte zijden stort zich, bij wijze van tooneelscherm, klinkklaar water bruisend en schuimend, met de pretentie van een kleine Magara, onophoudelijk van de hoogte in de diepte neder. In de loges ontkleedt men zich alvorens kopje onder te gaan, of zich zorgeloos en gelukkig te laten drijven op den zilveren waterspiegel. In onze schouwburg loges ontdoet men zich alleen maar van hoed, mantel of winterjas, eer men zich in het kunst genot gaat baden. Slechts bij uitzondering trek ken enkele jonge dames, wier armen en schouders gezien mogen worden, een bagatel meer uit. De waterval van de zwem- en badinrichting en het tooneel van den schouwburg zijn echter boerenbedriegers. Beiden klateren, kletteren, glinsteren en schitteren van belang, en doen zich voor als toonbeelden van frischheid en oorspronkelijkheid, terwijl achter de schermen doodeenvoudig hetzelfde reeds gebruikte water opgepompt en daarna weer als kersversch in het parterre uitgestort wordt. Slechts nu en dan komt er werkelijk nieuw water in het bassin". Tot eer van de directie der zwem- en badinrichting zij hier vermeld, dat nim mer zóó lang met spuien gewacht wordt, totdat de liefhebbers bepaald in vuil water moeten rondspartelen. Hetzelfde kan van de directie van het Nederlandsen, tooneel niet zoo grifweg beweerd worden. Zij heeft ook geen blonde duinen tot hare beschikking, die als melkgevende koeien in lange, dichte rijen aan het zeestrand opgesteld, de zwem- en badinrichting rijkelijk van zuivere vloeistof kunnen voorzien. Onze schouwburgdirectie is meestal gedwongen haar prise d'eau" te zoeken in vreemde landen, waar zelfs nog afschuwelijke draken gevonden worden; want zoo overvloedig als ons land bedeeld is met water en landbouw producten, zoo arm schijnt het te zijn aan heilig vuur en dramatische voortbrengselen. Nog in het begin van dit jaar vertoonde zich hier een draak van de echte soort, een zooals Schiller voor oogen moet gehad hebben, toen hij zijn Kampf mit dem Drachen dichtte. De bur gerlijke stand van onze tooneelregie doopte het ondier met den afzichtelijksten naam, dien zij kon uitdenken, te weten: de Geschandvlekte". Her haalde malen stak de Geschandvlekte brullend en giftspuwend zijn snoet uit de coulissen, in de hoop van slachtoffers te maken; maar het duurde r.iet lang of het Vaderland kwam in rep en roer. Ridders en knapen, verschansd achter enorm lange maliënkolders van drukletters, den dubbelloops tooneelkijker aan lederen draagriem over den schouder, gingen er op los. Zij werden nog bij gestaan door kleine, maar moedige doggen bij zonder afgericht op het aangrijpen van jammerende en huilende monsters. De draak ontving een regen van slagen, houwen en steken, en trok zich waggelend in zijn krocht terug. Misschien is hij wel dood, te oordeelen naar het afgrijselijke bloedspoor van drukinkt, dat hij heeft achtergelaten in de couranten. Dat niet iedere glorierijke overwinning altijd leidt tot een gelukzaligen toestand van bovenaardsch genot, is ook hier weer bewezen. Ter vervanging van den verjaagden draak, kregen wij een wraakzuchtigen, scheeven en manken rooien Hannes" en een haveloozen gekken Manes" uit de binnenlanden van Limburg te zien. Heel eigenaardig werden deze stumpers omringd door een staf van karakterlooze boeren en boerinnen, die lijzig op hunne klompen dansten. Natuurlijk liep dat geholderdebolder uit op katjesspel Een van de bent, nog al een gepasporteerd Indisch militair, kreeg door middel van een gewoon tafelmes, zelfs zijn groot verlof voor de eeuwigheid. Men begrijpt welk een tegenstelling zulk eene gemeene achterbuurt-ruzie op het tooneel meest opleveren met het ingetogen, ietwat stijve, vor melijke Haagsche publiek, gezeten in de zaal van den koninklijk Hollandschen schouwburg. Het tooneel was kil en somber als een bedelaarsgesticht, bevolkt met gebrekkige, domme en weer zinwekkende individuen met spinhuisgezichten. De -aal daarentegen, fier als de koning uit het schaakspel, spiegelde trotsch en voornaam hare drie zwaar vergulde kragen in de honderde prisma's, die aan hare vorstelijke gaskroon bengelen. De eerste kraag is rijk gefestonneerd met busten in haut relief" van muzikale genieën, die den hoogsten ernst en de verhevenste gedachten opwek ken. En vlak daarboven tronen springlevende busten van Haagsche schoonen, die als pauwen pronken achter hare wijd uitgespreide waaiers. Men zal misschien zeggen: nu, dat is ook de eerste rang", maar de allerbovenste kraag mag er ook zijn. Daar zitten mannen te over in sier lijke uniformen met blinkende knoopenrijen, die werkelijk gelijk sterrenbeelden aan het plafond schitteren. Iedereen, van den hoogsten tot den laagsten rang, is er diep van. doordrongen dat de geheimzinnige letters S. P. Q. H., hoog boven liet scherm, beteekenen: Senatus Populus Que Hagae (Raad en volk van 's Gravenhage) en niet Salon Pour Quelques Hiboux. Het eenige wat in onze Hollandsche komedie misschien minder fraai kan genoemd worden, is de muziek. Zij wordt, gelijk de druiven in het Westland, zorgvuldig achter een soliede heining gekweekt en krijgt den vollen tooneelgloed uit het eerste handje, maar zy is en bly'it schraal en wrang. Op het punt van muziek zyn wjj echter vreesely'k verwend. De wereldberoemde kapal der grenadiers treedt hier op in den nederigen vorm van straatmuzikanten, terwijl onze huzaren ook op den publieken weg muziekstukken te paard uitvoeren, die muzikanten uit een paardenspel van den eersten rang, gemakkelijk op hunne stoe len gezeten, hen niet na spelen. Het zal wel niet noodig zijn er by te voegen, dat het aan luisteraars en bewonderaars nooit ontbreekt. Verleden Dinsdag op den verjaardag van onzen koning, hebben wij ons daarvan weder kunnen overtuigen. In den omtrek van de zandwoestijn, genaamd het AUsxandersveld, waar om heen de groote parade zou plaats hebben, zag het tegen den middag zwart van de menschen. In de hoofdstraten was een gewemel en gewoel, geloop en gedraaf, alsof er een ontzaglijke brand. was uitgebroken. Werkelijk sloegen uit alle rainen de roode, oranje en blauwe vlammen, aangewak kerd door een stevige bries, fladderend, zoekend en snuffelend, royaal naar buiten. Zij zwierden langs de spiegelruiten, die den hellen rooden gloed tienvoudig weerkaatsten, ritselden tegen uitstekend hout of hekwerk en likten begeerig aan de dakgoten. Weldra vernam men zelts iets als het dreunen van aanrukkende stoombrandspuiten. Maar het was juist het omgekeerde, namelijk een dozijn vuurspuiten, die in gestrekten draf naar de paradeplaats gevoerd werden, waar zij echter geen vuur behoefden te geven. Trou wens aan de parade ontbrak alle mogelijke vnur en geestdrift. Als de Maliebaan voor het vuurwerk besproken, en het Alexandersveld in een aquarium herschapen is, heeft men hier geen goede gelegen heid om onze drie groote doozen met soldaatjes netjes uit te pakken. Militaire manoeuvres uit te voeren in een straat, is even onmogelyk als eene partij biljart te spelen op een buffet. Alleen in Maliebaan of Alexandersveld kan het paardenvolk ferm doorschieten en kunnen de troepen den generaal met zijn staf op het milieu behoorlijk snijden. Het is dan een lust om te zien hoe de eskadrons huzaren in vollen galop zwenken; hoe de scheerkwasten der kolbakken ontstuimig dan sen als de witte kuiven van eene woeste zee; hoe het stof, dat onze schutters, bij hunne kruimelige partijtjes ns om de veertien dagen, daar hebben achtergelaten, met geweld uit het biljart laken gejaagd wordt. Deze keer niets van dit alles. Zoo groot als de belangstelling was van het rijk opgekomen publiek, nog versterkt door duizende vreemdelingen, zoo klein en onbeduidend was de wapenschouwing. Het vuurwerk, 's avonds om half tien, maakte gelukkig alles weer goed. Het spreekt van zelf dat van de groene Maliebaan in den donkeren nacht niets te ontdekken viel. Bij de boschbrug zag men op een grauw papier sans fin" niets anders dan vier meetkunstige figuren, geconstrueerd door nachtlichtjes op gelijke afstanden geplaatst; een enorm omvangrijk quadraat, waarbinnen een popperig klein driehoekje een dito rechthoekje, en een nuffig cirkeltje. Behoedzaam in het groote quadraat gekomen, bemerkte men eerst dat men zich in de Maliebaan bevond, en dat deze dicht bevolkt was met gearmdgaande, joelende en jui chende schimmen, die nu en dan op onzachte wijze tegen elkander bonsden. Het rechthoekje bleek de publieke tribune te zijn, en het cirkeltje de muziektent, waaruit een onbestemd geluid op steeg, als kwam het uit een ver afgelegen dorp smidse waar 's avonds met spoed iets afgehamerd wordt. Een lange vurige raaklijn, die plotseling sissend uit het driehoekje ten hemel opschoot, maakte duidelijk dat dit figuur de loge voor de autoriteiten was en het vuurwerk kon beginnen. Daar kwamen de knetterende karbonaden, de gouden soep met gekleurde balletjes, de draaiende molentjes en groeiende en uitbloeiende bouquetten, gepaard met hevige donderslagen, door de echo van het bosch met woeker teruggegeven.... en allen riepen uit neu adem hê-c-6-êM! Z. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. POSSAET in het Grand-Thédtre. Het is een bekend verschijnsel in de kunst(<dat men niet aanstonds tot het eenvoudige komt. Emil Devrient, Bogumil Dawison, Ludwig Barnay hadden ons gewend, hoe wijd uit-een-loopend de aard hunner gaven ook ware, in Hamlet, den Deenschen Prins, een geheimzinnig en zwaarmoe dig personaadje te begroeten en te bewonderen. Onbetwistbaar had dat mysterieuze, dat soms onduidelijk gemotiveerd sombere, zijne aantreklijkheid, en paste vooral bizonder in het kader der romantische kunstopenbaringen van de helft dezer Eeuw. Maar van tijd tot tijd worden er proeven genomen, hoe dicht men de natuur wel naderen kan, zonder buiten de kunst te vallen, en wij raken allengs in die mate verliefd op de aansprakeloze realiteit, wij raken zoodanig geoefend in het opsporen harer fijnste en meest gedistin geerde nuancen, dat ons welhaast af te wijzen konventie gaat schijnen wat ons eenmaal als waarheid aangreep en vervoerde, en wij onzen zin hoe langer hoe meer gaan openen voor hetgeen alom aanwezig is, maar wat toch slechts door het oog van het genie ontdekt wordt en door zija leeuwenklaauw vermeesterd. Nu ik Ernst Possart, in zijn tegenwoordigen Hamlet, gezien en gehoord heb, ben ik op den weg om te gaan beweeren, dat de laatst voorgaande Hamlets verwant waren aan dien van Talma en Snoek, die met een suikerpot Louis XVI op het tooneel verschenen en het publiek van die dagen deden gelooven, dat deze de asch bevatt'e van den vermoorden Koning. Possart is er volkomen in geslaagd mij onder zijn betoovering te brengen. Nooit heeft het onder werp in Shakespeares wondervolle charakterschepping mij zoo getroffen, nooit zou ik eisenen, di» ik een vorige week ten aanzien van Hamlet nog zou hebben laten, gelden, met meer bereidwilligheid als vooroordeelen achter de bank hebben willen werpen. Het zou mij trouwens niet verwonderen, dat Garrick, toen hy in de tweede helft der vorige

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl