Historisch Archief 1877-1940
v ? .
I
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
t
i«t oneindig aantal des heeren ter Brummelen,
nog steeds aan de ongemuilbande meerderheid. Hij
wilde het wel niet bepaald tegenspreken (dat zou
ook.wel een beetje onbeleefd geweest zijn), maar
bij geloofde het toch niet (wat wel een beetje
onbeleefd w»s).
Verleden jaar had het opvangen van 3000 hon
den aanleiding tot vele klachten gegeven over het
strenge optreden der politie. En nu er in den
laatsten tijd geen klachten waren ingekomen over
het gedrag der honden, wilde men de eigenaars dan
nu ook niet langer tot wanhoop brengen. Alleen
de politie draagt echter de schuld niet. Veel meer
OTze rechtspleging. In zake de hondenbelasting zijn
er toch verleden jaar meer dan 1000 vonnissen
onuitgevoerd gebleven, omdat er geen plaats was
'in de gevangenissen en de veroordeelden, dit
wetende, natuurlijk hunne boete niet betaalden.
Daarmede liep het geval af en toen:... kregen
?we wijsheid met potlepels. Wij kregen des Gulen
z* viel! Zooveel wijsheid, dat we er niet wijs uit
konden worden.
En nu hielden onze beide geestigste redenaars
Mrs. de Vries en van Nierop ? nog den mond
en ook de wethouder Coninck Westenberg liet
zich omtrent zijne houding tegenover deze
dames door zijne stem alleen uit bij de stem
ming. Verbeeld u, dat deze heeren al de
Aardigheden, die ik in hunne oogen schitteren en
in vroolijke rimpeltjes over hunne gezonde wangen
huppelen zag, ook eens ten beste gegeven hadden.
Menschlief! we zaten vandaag nog op 't raadhuis
als er maar wat te eten en een fijne flesch bij
te drinken was geweest, 't Was toch precies een
feestmaaltijd.
De heer Gerritsen sloeg de eerste officiële toost,
op de hoogste officieele autoriteit, nl. de commissie
Tan wier rapport de voordracht het gevolg was.
Die commissie, zei de heer Gerritsen zonder
het glas, dat ik zoo gaarne in zijne, en ons aller
hand gezien had die commissie zei zelve dat
het zoo erg niet was met de meisjes" (zooals
Laurillard niet zegt) en toch stelde zij strafbe
palingen voor, die zóó algemeen op alle vrouwen van
toepassing waren, dat de individueele vrijheid in
Amsterdam daarvoor ernstig gevaar dreigde te loopen.
Toch wil zij afdoende maatregelen nemen ....
voor uitzonderingen ! Maar waarvoor dan niet de
meest afdoende maatregel, dien men denken kan:
verbied alle vrouwen, om op straat te komen !
Vrouwen, in een bierhuis voor de glazen zittende
en de aandacht der voorbijgangers pogende te
trekken, zullen strafbaar zijn! Maar als
Metzger nu nog hier resideerde en eene vorstin,
zeer excentriek gekleed, zit voor zoo'n
spiegelruit en laat bij ongeluk haar parasol daartegen
vallen, zoodat de, altijd tot kijken geneigde
mannen, nog erger kijken, zal men dan tegen haar
ook verbaliseeren ? De heer Gerritsen verklaarde
dat hij geen heilig boontje was dat kon hij
daar gerust zeggen, want wie is een heilig boontje
in Amsterdam ? De heer Sassen misschien, die
zich zoo bezorgd maakte, dat de onderdrukking
der openbare prostitutie, de clandestiene zou doen
groeien en bloeien ea die volstrekt niet be
greep welke aandacht trekkende handelingen van
meer gezegde dames de commissie op het oog had?
(Ik beu wél een heilig boontje, al dau ook geen
middernachts-z e n d e i i n g, en ik begrijp het wél.)
Maar de heer Gerritsen was sterk tegen den maatregel
gekant, omdat alle fatsoenlijke vrouwe» daardoor min
of meer aan den willekeur van polieagenteu waren
overgeleverd, en al mocht nu Mr. Pijnappel be
weren, dat een fatsoenlijke vrouw wel geen bezwaar
zou maken, als een politieagent haar verzocht:
wil u asjeblieft doorloopen! de heer Gerritsen
wist wel beter: de dienders gebruiken geen asje
blieft. Die spreken op eene wijze, die hij hier niet
eens durfde vertellen en we waren nog wel
onder ons meisjes, er was gean eene belangheb
bende op de tribune! Als de voordracht aangeno
men werd, dan hoopte hij, dat zijne medeleden zoo
goed zouden zijn, ziju amendement te accepteeren
en het verbod niet alleen tot vrouwen te beperken,
maar* ook tot de mauuen uit te strekken. Waut
anders zouden we hier krijgen, wat in Brussel en
andere groote steden in het buitenland algemeen
gebruikelijk is, dat de zoogenaamde souteneurs
(steunpilaren op rooie pantoffels, een zeer on
eigenlijke naam, omdat zij minder steunen in den
lijdenden dan in den bedrijvenden vorm) zich als
tusscheupersonen zouden opwerpen. En al mocht nu
weest ben, je brengt schande over mijn huis.
De diyorce-court... ik op de bank der getuigen,
shocking! Maar je moet weg, weg uit mijn
huis, ik wil geen dagvaarding bij mij aan
huis hebben!" En ze smolt weg in tranen.
Ik was als marmer niets kon me meer
schelen. »Ik zal gaan vanavond," zei ik en ging
een advocaat consulteeren.
Ik vertelde hem mijn historie, en betoogde
dat er tusschen mij en Mrs. Bradley nooit
eenige ongeoorloofde betrekking had bestaan.
Dat liet hem onverschillig >Übent langer
dan tien minuten zonder verlof'van haar man
alleen met haar in een kamer geweest, niet
waar ?"
»Wel tien halve uren!"
»Dan bent u, volgens de Engelsche wet me
deplichtig en Co-Respondent, en als u de
boete niet betalen kunt, is het beste wat u
doen kunt, het Kanaal over te steken. Men
zou u kunnen gijzelen. En nog iets : ga vooral
niet meer naar die dame, daardoor stapelt ge
bewijs op bewijs voor uw schuld."
En mijn belofte? Als man was ik verplicht
haar te houden en ik hield haar.
Intusschen had Ethel bezoek van een advo
caat ontvangen. Hij had haar gezegd, dat
haar schuld wettig en overtuigend bewezen
was, en men den co-respondent in handen
tad. Men was echter genegen een compromis
aan te nemen, als zij een acte wilde teekenen,
waarin zij volgens de Amerikaansche wet (zij
was genaturaliseerd in de Vereenigde Staten)
Terklaarde wegens »incompatibilitéde inoeurs"
niet meer met Harry te willen leven, al hare
oischen op de door hem medegenomen gelden
?p te geven, hem nooit ofte nimmer op eenige
wijze m,uzijn doen en laten te belemmeren.
JLls zij in die voorwaarde toestemde, zou men
een proces in Engeland afzien.
de burgemeesterbeweren, dat de dienders hier over het
algemeen niet zoo onfatsoenlijk zich gedroegen tegen
over het publiek, de heer Gerritsen herinnerde maar
aan de vreemde dame.die verleden jaar met haar hondje
aan een touwtje naar het politiebureau werd
gesleept.
De oude heer Jitta had er iets op tegen, dat
de heer Gerritsen de mannen ook al in het verbod
wenschte op te nemen. Die zouden dan, evenmin
als eene vrouw die op haren »even sigaren
koopenden man" wacht, ook al niet voor een bierhuis
mogen heen en weer loopen. (Meer zou ik nog te
doen hebben met de soldaten, die soms zoo ge
duldig een nur kunnen wachten tot de vaten
gewasscben zijn, op de blozende maagd die dezen
arbeid met de kracht harer armen verricht heeft,
en op het lekkere traditionecle worstje, dat ze hare
mevrouw te kort" gedaan heeft.)
De heer Jitta junior had ook bezwaren tegen
de voordracht en vreesde dat de dienders haar ook
zouden toepassen op eigenaren vaii eieren- en
zuurwinkels, die de voorbijgangers tot binnentreden
noodden. Nu, als ik me herinner hoevele jassen
me bedorven zijn door de vette handen van
poffertjesjuffrouwen en wafelmeisjes op kermissen,
die we hier altijd nog hebben, dan mocht ik die
uitbreiding wel wenschen.
De heer Hovy achtte de strafwet voldoende om
de ergerlijke tooneelen te beletten. Die wet ver
bood het toebrengen van nadeel en al was hier
ook geen lichamelijk nadeel aan te toonen, zedelijk
nadeel toch zeker!
De heer Heineken schetste ons het roerend ta
fereel van vrouwen, die huilend voor de kroegen
stonden om hare mannen op te pikken als zij straks
volgedronken daaruit kwamen en zonder hare tegen
woordigheid misschien nog verderop zouden gaan !
Mochten die armen daar ook niet eens staan?
Mochten wij ook niet op een stoep aan den over
kant gaan staan?
Ja, aan den overkant wel, zei Mr. Pijnappel;
mits zij daar wonen, anders ook niet! (Dat moest
er waarachtig nog bijkomen!) En een fatsoenlijke
vrouw, die niet dadelijk doorliep als een politie
agent het haar gelastte, ook al wachtte zij even
op haar man, dat was geen fatsoenlijke vrouw!
vEr moest nog een ander zinteeken zijn dan een
uitroepteeken om aan zulk een zin kracht bij te
zetten, anders gelooven de menschen het toch niet).
Mr. van Tieuhoven was het best van allemaal!
Wat is post vatten? had Mr. Heineken gevraagd;
en de burgemeester antwoordde: als men met
opzet ergens gaat staan.
Stilstaan voor een bierhuis (waarmede natuur
lijk" niet bedoeld" werd het Pauoptieum of Kras,
waar vorstinnen komen) was niet straf baar als men
op het eerste bevel maar doorliep. Deed men dat
niet, dan onderzochten de rechters toch eerst de
zaak immers nog nauwkeurig dus daar was
immers geen kwaad bij. (Neen, maar do fatsoen
lijke vrouw, die wel fatsoenlijk is, maar zich daarom
toch nog altijd geen brutaliteiten zelfs van een
diender laat welgevallen, heeft het dan toch maar
vast ,beet", dat ze op den openbaren weg, te mid
den van een volksmenigte misschien, op grond van
de p r o s t i t u t i ewet gedwougenwordt door te loopeu,
of andars wellicht met geweld wordt verwijderd.)
Geen wet of zij kan belachelijk gemaakt worden,
beweerde spreker. De bepaling dat men geene voor
werpen op straten of in grachten mag werpen,zou
meu kunnen ridiculiseeren daar de bewering dat
meu dau ook zijn eindje sigaar niet mocht weg
werpen. Het houden van volksverzamelingen zou
men wel kunnen willen uitstrekken tot den vader
die met zijn talrijk kroost uit wandelen gaat. En
wat de dame aangaat, die met haar hondje was
opgebracht en waarvan de heer Gerritsen gespro
ken had, daaraan kou men nu juist zien, zoo sprak
het achtbaar hoofd onzer gemeente,plus radic.al que
k radical, dat de politie zonder aanzien des
persoons handelde! (Wie levert me dat andere
zinteeken ?)
De critiek was gemakkelijk, dit was den bur
gemeester heden meer dau ooit gebleken ! Anders
niet?
De voordracht werd onveranderd aangenomen!
Past op, fatsoenlijke dames, laat uwe mannen
geene sigaren gaan koopen en doen ze het wel,
loopt dan st.il door als er een herberg iu do buurt
is; verlies liever uwen man voor een oogenblik,
dan uwen goeden naam voor goed!
Nog anderhalf uur hebben de heeren daarna
Ik verbood haar die acte*te bekrachtigen,
liever wilde ik onversaagd voor de balie tre
den en met mijn goed geweten zweren, dat
vriendschap, niets dan vriendschap, tusschen
ons had bestaan, mocht er van komen wat
het noodlot wilde.
Toen sloeg ze haar armen om mijn hals en
kuste me voor 't eerst en voor 't laatst.
Ethel had beloofd het papier niet te zullen
teekenen, maar haar liefde voor mij was
grooter, dan de begeerte om haar recht op het
haar ontstolen fortuin te doen gelden.
Bij mijn volgend bezoek aan »Fernleigh"
overhandigde de meid mij een brief haar
meesteres was vertrokken, waarheen dat wist
ze niet.
»Ik ben ongehoorzaam geweest ik heb
geteekend," schreef Ethel, «want ik heb je
te lief om je te zien lijden. Ach! was je maar
tien jaren ouder of ik tien jaren jonger. Ik
vertrek naar San Jago, naar mijn moeder,
misschien zien we elkaar later nog eens terug.
God bless you." Die brief gaf me veel te
denken.
Een diepe zucht ontsnapte me na de lezing
dezer woorden, ik voelde me verlicht en be
droefd; verlicht, want het zwaard van
Damocles was verdwenen, bedroefd omdat ik niet
tien jaar ouder was.
Mijn avontuur is niet gansch onbekend ge
bleven. Soms klopt een vriend of kennis me
dan glimlachend op den schouder, zeggend:
»Nu, co-respondentje, je hebt heel wat uitge
staan, maar je zult er ook wel wat voor gehad
hebben. Hm, Hm!"
Ellendige zwakkelingen voor wien vrouwen
eer broos als glaswerk, en 't woord »man"
slechts een helklinkende ijle etiquette is.
gepraat, want er heerschte weer een
praatepidemie over de tram die nu van het nieuwe
Centraalstation zal loopen. Waar de wagens staan.
zullen, of ze alleen naar den Dam of ook naar de
Haarlemmerpoort en de Prins-Hendrikkade zullen
loopen en dergelijke, hielden den Raad tot half
zes nog bezig en belette de afdoening van andere
aan de orde gestelde onderwerpen, met geen ander
resultaat dan dat de voordracht teruggenomen
werd en B. en W., op voorstel van den heer
Muijsken, omtrent de zaak eerst in overleg met
de spoorwegmaatschappijen zullen treden.
NEMO.
Uit het Haagje.
Eene nuttige en aangename instelling van den
nieuweren tijd, is onze zwem- en badinrichting
aan de Mauritskade. Niet slechts 's zomers, maar
ook 's winters en 's avonds bij gaslicht, kan men
daar in een smijdige Juli-temperatuur behoorlyk
te water gaan. Het langwerpige bassin" is, even
als het parterre van onzen grooten koninklijken
schouwburg, omringd door loges. Aan eene der
korte zijden stort zich, bij wijze van tooneelscherm,
klinkklaar water bruisend en schuimend, met de
pretentie van een kleine Magara, onophoudelijk
van de hoogte in de diepte neder. In de loges
ontkleedt men zich alvorens kopje onder te gaan,
of zich zorgeloos en gelukkig te laten drijven op
den zilveren waterspiegel. In onze schouwburg
loges ontdoet men zich alleen maar van hoed,
mantel of winterjas, eer men zich in het kunst
genot gaat baden. Slechts bij uitzondering trek
ken enkele jonge dames, wier armen en schouders
gezien mogen worden, een bagatel meer uit.
De waterval van de zwem- en badinrichting en
het tooneel van den schouwburg zijn echter
boerenbedriegers. Beiden klateren, kletteren, glinsteren
en schitteren van belang, en doen zich voor als
toonbeelden van frischheid en oorspronkelijkheid,
terwijl achter de schermen doodeenvoudig hetzelfde
reeds gebruikte water opgepompt en daarna weer
als kersversch in het parterre uitgestort wordt.
Slechts nu en dan komt er werkelijk nieuw water
in het bassin". Tot eer van de directie der
zwem- en badinrichting zij hier vermeld, dat nim
mer zóó lang met spuien gewacht wordt, totdat
de liefhebbers bepaald in vuil water moeten
rondspartelen. Hetzelfde kan van de directie van het
Nederlandsen, tooneel niet zoo grifweg beweerd
worden. Zij heeft ook geen blonde duinen tot
hare beschikking, die als melkgevende koeien in
lange, dichte rijen aan het zeestrand opgesteld,
de zwem- en badinrichting rijkelijk van zuivere
vloeistof kunnen voorzien. Onze schouwburgdirectie
is meestal gedwongen haar prise d'eau" te zoeken
in vreemde landen, waar zelfs nog afschuwelijke
draken gevonden worden; want zoo overvloedig
als ons land bedeeld is met water en landbouw
producten, zoo arm schijnt het te zijn aan heilig
vuur en dramatische voortbrengselen.
Nog in het begin van dit jaar vertoonde zich
hier een draak van de echte soort, een zooals
Schiller voor oogen moet gehad hebben, toen hij
zijn Kampf mit dem Drachen dichtte. De bur
gerlijke stand van onze tooneelregie doopte het
ondier met den afzichtelijksten naam, dien zij kon
uitdenken, te weten: de Geschandvlekte". Her
haalde malen stak de Geschandvlekte brullend en
giftspuwend zijn snoet uit de coulissen, in de
hoop van slachtoffers te maken; maar het duurde
r.iet lang of het Vaderland kwam in rep en roer.
Ridders en knapen, verschansd achter enorm lange
maliënkolders van drukletters, den dubbelloops
tooneelkijker aan lederen draagriem over den
schouder, gingen er op los. Zij werden nog bij
gestaan door kleine, maar moedige doggen bij
zonder afgericht op het aangrijpen van jammerende
en huilende monsters. De draak ontving een
regen van slagen, houwen en steken, en trok zich
waggelend in zijn krocht terug. Misschien is hij
wel dood, te oordeelen naar het afgrijselijke
bloedspoor van drukinkt, dat hij heeft achtergelaten
in de couranten.
Dat niet iedere glorierijke overwinning altijd
leidt tot een gelukzaligen toestand van
bovenaardsch genot, is ook hier weer bewezen. Ter
vervanging van den verjaagden draak, kregen wij
een wraakzuchtigen, scheeven en manken rooien
Hannes" en een haveloozen gekken Manes" uit
de binnenlanden van Limburg te zien. Heel
eigenaardig werden deze stumpers omringd door
een staf van karakterlooze boeren en boerinnen,
die lijzig op hunne klompen dansten. Natuurlijk
liep dat geholderdebolder uit op katjesspel Een
van de bent, nog al een gepasporteerd Indisch
militair, kreeg door middel van een gewoon
tafelmes, zelfs zijn groot verlof voor de eeuwigheid.
Men begrijpt welk een tegenstelling zulk eene
gemeene achterbuurt-ruzie op het tooneel meest
opleveren met het ingetogen, ietwat stijve, vor
melijke Haagsche publiek, gezeten in de zaal van
den koninklijk Hollandschen schouwburg.
Het tooneel was kil en somber als een
bedelaarsgesticht, bevolkt met gebrekkige, domme en weer
zinwekkende individuen met spinhuisgezichten.
De -aal daarentegen, fier als de koning uit het
schaakspel, spiegelde trotsch en voornaam hare
drie zwaar vergulde kragen in de honderde prisma's,
die aan hare vorstelijke gaskroon bengelen. De
eerste kraag is rijk gefestonneerd met busten in
haut relief" van muzikale genieën, die den
hoogsten ernst en de verhevenste gedachten opwek
ken. En vlak daarboven tronen springlevende
busten van Haagsche schoonen, die als pauwen
pronken achter hare wijd uitgespreide waaiers.
Men zal misschien zeggen: nu, dat is ook de
eerste rang", maar de allerbovenste kraag mag
er ook zijn. Daar zitten mannen te over in sier
lijke uniformen met blinkende knoopenrijen, die
werkelijk gelijk sterrenbeelden aan het plafond
schitteren. Iedereen, van den hoogsten tot den
laagsten rang, is er diep van. doordrongen dat de
geheimzinnige letters S. P. Q. H., hoog boven
liet scherm, beteekenen: Senatus Populus Que
Hagae (Raad en volk van 's Gravenhage) en niet
Salon Pour Quelques Hiboux.
Het eenige wat in onze Hollandsche komedie
misschien minder fraai kan genoemd worden, is
de muziek. Zij wordt, gelijk de druiven in het
Westland, zorgvuldig achter een soliede heining
gekweekt en krijgt den vollen tooneelgloed uit
het eerste handje, maar zy is en bly'it schraal en
wrang. Op het punt van muziek zyn wjj echter
vreesely'k verwend. De wereldberoemde kapal der
grenadiers treedt hier op in den nederigen vorm
van straatmuzikanten, terwijl onze huzaren ook
op den publieken weg muziekstukken te paard
uitvoeren, die muzikanten uit een paardenspel
van den eersten rang, gemakkelijk op hunne stoe
len gezeten, hen niet na spelen. Het zal wel
niet noodig zijn er by te voegen, dat het aan
luisteraars en bewonderaars nooit ontbreekt.
Verleden Dinsdag op den verjaardag van onzen
koning, hebben wij ons daarvan weder kunnen
overtuigen. In den omtrek van de zandwoestijn,
genaamd het AUsxandersveld, waar om heen de
groote parade zou plaats hebben, zag het tegen
den middag zwart van de menschen.
In de hoofdstraten was een gewemel en gewoel,
geloop en gedraaf, alsof er een ontzaglijke brand.
was uitgebroken. Werkelijk sloegen uit alle rainen
de roode, oranje en blauwe vlammen, aangewak
kerd door een stevige bries, fladderend, zoekend
en snuffelend, royaal naar buiten. Zij zwierden
langs de spiegelruiten, die den hellen rooden
gloed tienvoudig weerkaatsten, ritselden tegen
uitstekend hout of hekwerk en likten begeerig
aan de dakgoten. Weldra vernam men zelts iets
als het dreunen van aanrukkende
stoombrandspuiten. Maar het was juist het omgekeerde,
namelijk een dozijn vuurspuiten, die in gestrekten
draf naar de paradeplaats gevoerd werden, waar
zij echter geen vuur behoefden te geven. Trou
wens aan de parade ontbrak alle mogelijke vnur
en geestdrift. Als de Maliebaan voor het vuurwerk
besproken, en het Alexandersveld in een aquarium
herschapen is, heeft men hier geen goede gelegen
heid om onze drie groote doozen met soldaatjes
netjes uit te pakken. Militaire manoeuvres uit te
voeren in een straat, is even onmogelyk als eene
partij biljart te spelen op een buffet. Alleen in
Maliebaan of Alexandersveld kan het paardenvolk
ferm doorschieten en kunnen de troepen den
generaal met zijn staf op het milieu behoorlijk
snijden. Het is dan een lust om te zien hoe de
eskadrons huzaren in vollen galop zwenken; hoe
de scheerkwasten der kolbakken ontstuimig dan
sen als de witte kuiven van eene woeste zee;
hoe het stof, dat onze schutters, bij hunne
kruimelige partijtjes ns om de veertien dagen, daar
hebben achtergelaten, met geweld uit het biljart
laken gejaagd wordt.
Deze keer niets van dit alles. Zoo groot als de
belangstelling was van het rijk opgekomen publiek,
nog versterkt door duizende vreemdelingen, zoo
klein en onbeduidend was de wapenschouwing.
Het vuurwerk, 's avonds om half tien, maakte
gelukkig alles weer goed. Het spreekt van zelf
dat van de groene Maliebaan in den donkeren
nacht niets te ontdekken viel. Bij de boschbrug
zag men op een grauw papier sans fin" niets
anders dan vier meetkunstige figuren, geconstrueerd
door nachtlichtjes op gelijke afstanden geplaatst;
een enorm omvangrijk quadraat, waarbinnen een
popperig klein driehoekje een dito rechthoekje,
en een nuffig cirkeltje. Behoedzaam in het groote
quadraat gekomen, bemerkte men eerst dat men
zich in de Maliebaan bevond, en dat deze dicht
bevolkt was met gearmdgaande, joelende en jui
chende schimmen, die nu en dan op onzachte
wijze tegen elkander bonsden. Het rechthoekje
bleek de publieke tribune te zijn, en het cirkeltje
de muziektent, waaruit een onbestemd geluid op
steeg, als kwam het uit een ver afgelegen dorp
smidse waar 's avonds met spoed iets afgehamerd
wordt. Een lange vurige raaklijn, die plotseling
sissend uit het driehoekje ten hemel opschoot,
maakte duidelijk dat dit figuur de loge voor de
autoriteiten was en het vuurwerk kon beginnen.
Daar kwamen de knetterende karbonaden, de
gouden soep met gekleurde balletjes, de draaiende
molentjes en groeiende en uitbloeiende bouquetten,
gepaard met hevige donderslagen, door de echo
van het bosch met woeker teruggegeven.... en
allen riepen uit neu adem hê-c-6-êM! Z.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL, TE AMSTERDAM.
POSSAET in het Grand-Thédtre.
Het is een bekend verschijnsel in de kunst(<dat
men niet aanstonds tot het eenvoudige komt.
Emil Devrient, Bogumil Dawison, Ludwig Barnay
hadden ons gewend, hoe wijd uit-een-loopend de
aard hunner gaven ook ware, in Hamlet, den
Deenschen Prins, een geheimzinnig en zwaarmoe
dig personaadje te begroeten en te bewonderen.
Onbetwistbaar had dat mysterieuze, dat soms
onduidelijk gemotiveerd sombere, zijne
aantreklijkheid, en paste vooral bizonder in het kader
der romantische kunstopenbaringen van de helft
dezer Eeuw. Maar van tijd tot tijd worden er
proeven genomen, hoe dicht men de natuur wel
naderen kan, zonder buiten de kunst te vallen,
en wij raken allengs in die mate verliefd op de
aansprakeloze realiteit, wij raken zoodanig geoefend
in het opsporen harer fijnste en meest gedistin
geerde nuancen, dat ons welhaast af te wijzen
konventie gaat schijnen wat ons eenmaal als
waarheid aangreep en vervoerde, en wij onzen zin
hoe langer hoe meer gaan openen voor hetgeen
alom aanwezig is, maar wat toch slechts door het
oog van het genie ontdekt wordt en door zija
leeuwenklaauw vermeesterd.
Nu ik Ernst Possart, in zijn tegenwoordigen
Hamlet, gezien en gehoord heb, ben ik op den
weg om te gaan beweeren, dat de laatst voorgaande
Hamlets verwant waren aan dien van Talma en
Snoek, die met een suikerpot Louis XVI op het
tooneel verschenen en het publiek van die dagen
deden gelooven, dat deze de asch bevatt'e van den
vermoorden Koning.
Possart is er volkomen in geslaagd mij onder
zijn betoovering te brengen. Nooit heeft het onder
werp in Shakespeares wondervolle
charakterschepping mij zoo getroffen, nooit zou ik eisenen, di»
ik een vorige week ten aanzien van Hamlet nog
zou hebben laten, gelden, met meer bereidwilligheid
als vooroordeelen achter de bank hebben willen
werpen. Het zou mij trouwens niet verwonderen,
dat Garrick, toen hy in de tweede helft der vorige