De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 24 februari pagina 3

24 februari 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 609 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Eeuw den Hamlet in Drury-lane spoelde, reeds Yooruitgeloopen was op Possarts opvatting. "Wy hebben hier te doen gehad met de treffende schildering van een jongen Prins, bij wien n groote hartstocht alle andere gemoedsbewegingen overheerscht: zy'n liefde en vereering voor zijn Overleden yader; zyn droefheid over zijn dood, en later, zyn vurig verlangen om dien te wreken : t have that witbin, which passeth show." But break, my heart, for I must hold my longue." He was a man: take him for all in all; I shall not look npon his like again." Wat was hy schoont" roept hij zijn moeder tegen: «Look here, npon this picture and on this: The counterfeit preseutinent of two brothers. See what a graee was scated on his brow.. .. A eombination and a forin indeed Where every God did seem to set his seal To giTe the world assurance of a man." By deze aandoenlijke eigenschap voegt zich nog de liefde, die hy zyn moeder en Ophelia toedraagt. Als die moeder-zelve eenigszins medeplichtig is aan 's vaders moord, door haar zwager, den moor denaar, te trouwen, als de teder bewerktuigde jonge Prins bij die ondervindingen aan alle menschelyke deugd gaat twijfelen en Ophelia, die van een proloog zegt: andwoordt ,/Tis brief, my Lord," As woman's love," denkend aan zijn moeder, als hij, in zyn smartelyk pessimisme Ophelia te raad geeft: Get thee to a nunnery", Géh ins Kloster dan heeft men, Om het beeld volledig te houden, toch zijn liefde voor zyne moeder en zijn bruid geen oogenblik voorby te zien, en het is hoogst treffend, zoo als Possart de groote tooneelen met de Koningin en met Ophelia speelt. Zyn voorgewende waanzin heeft Hamlet allengsinderdaad anormaal gemaakt. De daad van zijn moeder en zijn schurkachtigen oom heeft hem zoo buiten zich-zelven gebracht, dat hy ook niets anders dan de diepste minach ting voor den goeden Polomts en andere hovelingen over heeft; hij is er op uit ze te beschamen. Hij hoadt eerst Polonius voor den gek, met zijn fish-monger", daarna, na de tooneeluitvoering en ontmaskering des Konings, is hij in groote opge wondenheid; in die opgewondenheid speelt Possart het tooneel met de fluit en zelfs de bespiegeling over de diefen, waar de maan op lijkt, met Po lonius. Die opgewondenheid verlaat hem voor-eerst niet, en hij, de zachte, beminnelijke jonge Vorst Steekt maar links en rechts door hangtapijten heen, en brengt Polonius argloos en doelloos om het leven. Maar Possart heeft toch de beminne lijkheid van den held een weinig op den voorgrond ?willen stellen; door hem in tederheid afscheid te laten nemen van de beide vrouwen, die hij lief heeft, zijne moeder en Ophelia. Het harde, dat ons, bij vroegere Hamlets, in de behandeling van het meisjen smartte, is, door het spel i an Possart, geheel verdwenen, wordt alleen aan zijn oogenblikkelijke mizanthropie geweten, en onbeschrijfelyk aangenaam is het, dat hij, bij zyn heengaan, haar zoo innig blijkt lief te hebben. Wij zagen vroeger Hamlet zijn moeder zeer ruw behandelen. In de opvatting van Possart, is dit ook veel gewy'zigd, en zijn volle kinderlijke gevoel komt als hy' de Koningin in zijne armen drukt, weer boven. Wij hebben dus hier niet zoo zeer een filozoof, een verstands- en vernuftsmensch, met een zwak charakter, maar veel meer een jonkman met een diep en warm gemoedsleven, wiens gebrek aan cha akterkracht hem vergeven wordt om dat hij zoo oneindig liefheeft; wiens dorst naar wraak in die liefde haar bron vindt en wiens verbeelding en menschenkennis ontstoken zijn aan de fakkel van een zieleleven, dat hij zich maar half bewust is. Kortom de zwakheid, die men altijd in Hamlet heelt opgemerkt en hoofdschuddend bejegend, doet zyn waardigheid minder te kort, om dat de geest drift van zijn liefde hem veel doet vergeven en die zelfde liefde hem toch ook zijn vader, als den MAN bij uitnemendheid, met stralende oogen doet waardeeren. Ik kan mij dus in geen opzicht vereenigen met het ongunstig oordeel, waarin de pers", hier en daar, heur verwondering, heur verrastheid, heur gekwetste ijdelheid, dat zij Hamlet nimmer zoo gekend had, heeft uitgesproken. Bewijzen, dat ik gelijk heb, is natuurlijk on mogelijk. Ik kan het alleen waarschijnlijk maken. Ik ging met een vooroordeel naar den schouwburg. Dat Possart de laatste jaren hier Hamlet niet gespeeld had, deed mij vreezen, dat hij er zich niet, of niet meer in voldeed. Maar reeds het eerste bedrijf bekeerde mij volkomen. De hand van het genie had mij aangeraakt en ik stortte mijn cijns van onbedwingbare tranen. Toen het stuk (dat toch eigenlijk schromelijke gebreken heeft) afge speeld was, riep ik uit: dat is natuur, dat is waarheid! dat is breken met konventie!" Bij alle ^esthetische verschijnselen kan men, en dernier ter me, nie'.s anders doen dan de hand uitsteken en terwijl de bleekte der bewondering onze kaken bedekt met den vinger naar de zon wijzen en zeggen: daar is zij, daar gloeit zij, daar straalt zij." Ziet een ander haar niet men heeft er in te berusten: daar zijn blinden; daar zijn, ik erken het, ook verbijsterden De twee blijspelen, waarin Possart optreedt: Heinrich Heine" en Eine Tasse Thee" hebben hunne waarde: het tweede is hier trouwens zeer bekend. Possart vond, in de rol van Camouflet gelegenheid nogmaals aan te toonen over welk breed klavier hij disponeert. Fraul. Lina Doppel, die haar uiterlijk in haar voordeel heeft, speelde vlot en schalk voor Hermance. In Heinrich Heine" is niet veel intrige, en de elementen, die uit Heines geschiedenis te gebrui ken waren, heeft de auteur verwaarloosd. Toch was de schets van de Hamburgsche sfeer, waarin Harry een tijd lang verkeerd heeft, wel ge slaagd. Ontzettend achtte' men de Verleumdung, gelegen in de verdenking, dat zekere pedikuur of zekere effektenmakelaar de dichter der vaerzen van Heine zou zijn. Alleen zijne edelmoedige nicht Mathüde doet hem recht. Mejufvrouw Henle speelde die partij met gevoel en eenvoud. Haar kostuum was onverbeterlijk, 't Is mij een diep geheim, waar de regisseur Saalborn de wetenschap van daan heeft gehaald, dat makelaars en commis sionairs in 1818 knevels droegen. Waarom plakt gij zulke somptuaire ketterijen toch midden in uw gezicht, Heeren ? Possart gaf ons, in meesterlyken type, een Lotterie-Collecteur u. Hühwr-Augen-Operateur, een allerschilderachtigste Jodenfiguur, weer geheel anders dan Shylock, Nathan en Sichel. Ik zou geneigd zijn Possart den Wilh. Kaulbach der Tooneelkunst te noemen: uitmuntend even zeer in het verhevene als in het komieke: maar dan weet de schouwspeler zich bovendien te wach ten voor alles wat er soms theatraals in Kaulbachs optreden is. Heil zoo veel gave! 19 Feb. '89. ALB. TH. Plaatsgebrek noodzaakt me mijne waardeering der zeer belangrijke nieuwe dramatische kunst werken, door de Koninklijke Vereeniging" deze week ten tooneele gebracht, eerst uit te spreken in de volgende. A. TH. SARDOU'S MARQUISE. Het nieuwe stuk van Sardou, Marquise, comedie in drie bedrijven, in het Vaudeville-theater opge voerd, heeft de geheele kritiek tegen zich. De eerste acte," zegt Sardou, heeft doen lachen; bij de tweede werd men koeler; bij het derde scheelde het weinig ot het publiek kwam in opstand." Jules Lemaitre in de Débats gebruikt een heel leelyk citaat, uit Villon: Wat een akelig gezicht leveren de sprongen van een ouden aap, als zij niet meer doen lachen." Durranc in de Justice is nog betrekkelijk gematigd als hij zegt: Om iets naturalistisch te maken is het niet voldoende, de faire sale". Louis Denayrouze zegt: Allons, c'est bien fini! Het is geen verval meer, maar een val. Après Ie Orocodile, hélas!... après Marqiiise pouah.'" De eerste acte is goed, en juist omdat men er een flinke comedie de moeurs uit verwachtte, viel de rest te erger tegen. Het stuk speelt in een heel rare wereld, maar dat doet er in het begin nog weinig toe. Lydia Garousse is de dochter van een Normandisch groenboer. Op zestienjarigen leeftijd heeft zij het ouderlijk huis door het ven ster verlaten en nu tegen de dertig haar fortuin gemaakt. Haar laatste vriend, een Rus, die trou wen ging, heeft haar een allerliefste villa in de buurt vanRouaan en 200,(X)0 francs rente ver maakt. Zij is in de eerste acte op hare villa en geniet van haar nieuwe glorie. De maire en de pastoor betoonen haar als weldoenster van de plaats alle vriendelijkheid en eerbied; zij geeft geld voor de school, voor de kerk, voor de armen, de zangvereeniging, de harmonie, enz., een ware gouden regen. Nu zal zij een inwijdingsfeest geven ; er komen oude vriendinnen van haar uit Parijs, met bijbehoorende heeren en, o wonder Lydia is verrukt over het denkbeeld er zal een rosière bekroond worden, Lydia zal haar bekroonen. In die bezoeken van maire, koster en andere autoriteiten bij de overgclukkigo chatelaine is Sardou geesÉig en vol fijne en grove trekjes; Ly dia wordt dltr sympathiek, omdat zij zoo geluk kig, mooi en jong is en gaarne goed doet, al is het dan uit ijdelheid. Maar er komt een zwarte stip aan den horizon. Aan den overkant van Lydia's rivier staat een ander kasteel een echt kasteel, vervallen en deftig, terwijl het hare maar een mooie rijke villa is, op dat kasteel woont een oude dame, die iedereen mevrouw de gravin noemt en Lydia is jaloersch op die deftigheid en dien titel. Lydia's gasten hebben in het vischwater van deze dame gevischt; zij ontvangt een proces-ver baal. Ten verzoeke vau de gravinne De Toquainville, aan het vrouwspersoon Lydia Garousse..." Dit is voldoende om haar in woede to doen ontste ken. Zij meent dat in den titel der gravin al het on derscheid gelegen is, en denkt er over zich ook een titel te verschaffen. De eenvoudigste manier daar toe is, een getitelde te trouwen; dat gebeurt meer; maar zij is jong, wil het leven nog genie ten en onafhankelijk zijn; zij bedenkt dus een heel stel van bepalingen, volgens welke haar echt genoot ver van haar zal leven, haar alleen op officieele dagen bezoeken en terstond weer wegreizon zal. Zij spreekt daarover met den agent der assurantie-maatschappij, die ook reiziger in wijnen en sigaren is, en toevallig blijkt deze een geruïneerd markies de Campanilla te zijn. Hij laat zich, als voor een ander, al haar condities opgeven en presenteert zich zelven dan. Lydia neemt hem aan en de eerste acte is geëindigd. Men denkt in een comedie de moeurs aangeland te zyn. De tweede en derde acte zijn daar ver beneden. Het begin is nog aardig; op Lydia's trouwfeest wordt de rosière gekroond; het arme leelijke sproetige deugdzame meisje wordt door den mar kies met een allergeestigste toespraak geluk gewenscht. Dan echter wordt alles minder. Eone picjiteuse de bottines, Augusta, ontdekt in den markies haren beschermer", de markies sluit haar op in eene kamer on brengt haar wat soezen te eten op een zilveren schaal; Lydia's fraaie vrien dinnen roepen luide, dat de bruidegom een dief schijnt te zijn, en Lydia zou wel weer van hem af willen. De markies heeft intnsschen Lydia met andere oogen aangekeken, en zou zijn verblijf wel tot den volgenden dag willen rekken; het debat, over de vraag, of het contract op die wijze moet uitgelegd worden of niet, tusschen de beiden, is lang en niet geestig. De oplossing is, een lange scène in de slaapkamer, waarbij Lydia, eindelijk toegevend, tegelijkertijd de schoenmaakster Augusta ontdekt en dus reden tot echtscheiding heelt. Daar men, Lydia's verleden, dat haar toch ()0,0(X> francs rente heeft opgebracht, in aanmerking nemend, van haar bezwaren niets begrijpt, en de dialoog iets erger dan gewaagd, ja werkelijk stuitend is, zonder amusant te zijn, waren publiek en kritiek zeer ontevreden. Alleen het uitstekend spel van Mlle Réjaneals Lydia en Saint-Germaiu als de markies wordt geprezen. Ik vind, dat men hier niet toegevend behoeft te zijn," zegt de Teinps. Als het gewaagde op zettelijk te ver gedreven wordt, kan daarvoor maar n verontschuldiging zijn, het succes. Maar het is allertreurigst, grove polissonneries te zeg gen, waar het publiek niet om lacht." Waar is de Sardou van Dora, Les pattes de mouche, La familie Benoïton, NOS Intimes, Daniel Bochat, Les bourgeois de Pontarcy en F dora ? Men heeft beweerd, dat de letter o in den titel van al zijn stukken hem geluk aanbracht; met NOS bons villageois, Théodora, Tosca, Odette, is dit, ondanks hun mindere waarde, het geval geweest; met Le Crocodile niet meer. Sardou heeft nu den fetish, waaraan hij trouwens ook met Séraphine, Les Ganaches en Patrie niet geofferd had, laten varen, en Marquise is een teleurstelling. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Het is gelukkig, dat de verplichting, waarvan ik me eiken Donderdagmorgen ten behoeve van dit blad kwijt, bestaat in het schrijven over, en niet van muziek. Want, zoo draaiorgels al reeds tamelijk storend op de conceptie van een letter kundig stuk werken, zij ziju ten eenenraalc on verzoenlijk ten opzichte van den armen componist. Mij alhaus is het onmogelijk me in de touen te verdiepen, die mijne geestelijke ooren uit het rijk der fantasie opvangen, wanneer mijne lichamelijke ooren door zulke snerpende werkelijke geluiden worden geteisterd. Ik benijd in die omstandig heden de hersens van een Mozart, vau wien men verhaalt, dat het hooren van pianomuziek hem bij het coinponeeren geenszins hinderde. Ik betwijfel dit eeuigszins in aüeu gevalle, o Mozart: piano's, zelfs de verschrikkelijkste, ziju nog geen Amsterdamsehe straatorgels ! Hoe het zij, geachte lezer, het valt inij bij de nadering van zoo'u orgel telkens uiterst moeielijk het beginsel: Recht voor Allen" toe te pas sen. Ware ik een machtig tyran, in den trant van dien van Syraeuse, ik zou maar al te vaak voor de verzoeking bezwijken om het recht van 't bestaan der draaiorgelende standen aan mijn eigen zelfzuchtige neigingen op te offeren. Hoe gelukkig dus eigenlijk voor mijne moreele ontwik keling, dat ik, in plaats van een tyran, maar een nederig bewoner vau een land ben, waarin de een het den ander precies zoo lastig kau maken, als de wet hem slechts veroorlooft! .. .. Een van mijn muzikale kennissen, in de buurt waar ik woon, maakt nog al eens misbruik van de gunstiger fiuancieele positie, waarin de fortuin hem teu opzichte van minder gegoeden geplaatst heeft, en schuift onze draaiende mcdeincuschen wanneer zij het hem al te lastig maken door middel van een paar-kwartjes, dien miuder gegoeden gaarne op den hals. Maar ik zal nooit tot dit immoreele middel mijn toevlucht nemen, omdat.... het mij niet convenieert. De belastingen zijn mij te hoog om ze anders dan iu bepaald lijfsgevaar vrijwillig nog met eenige guldens daags te vermeerderen. En de liefhebbers van ge makkelijk te verdienen kwartjes zijn vele, en kun nen lang crescendo blijven opkomen, zooals ik, niet zonder eenige geheime voldoening, aan de woning van gemeldeu muzikalen kennis dagelijks constateer. Eens slechts zoover ik me herinner heeft een draaiorgel mij kostelijk vermaakt, althans voor de helft daartoe bijgedragen. Het was vau morgen. kl u voor: eeu draaiorgel, dat daar lustig aan het schetteren is. Daarnaast eeu groeiitckar, waar voor een ezel, die niet ziju neus tegen liet orgel staat geplakt. Stel u uu voor, dat die ezel, tot in het diepst van zijn ziel door de hemelsche har monieën geroerd, ook op zijne wijze iets, wat, weet hij niet dat daar binnen gist en kookt, iu toueu wil uitlaten. En hoor uu dien ezel, met het draaiorgel om den voorrang kampend, ingalmcndeia's zijn geestdrift uitbazuinen! Dit duo, dat zeer lang voortgezet werd, had verscheidene omstanders gelokt, ouder wie schrijver dezes, die om de onbetaalbare koddigheid vau het geval zich den buik vasthiel den vau het lachen. Dit was de fraaiste muziek, die ik in lang gehoord had. Als cemgszius vallende ouder de rubriek Muziek in de Hoofdstad", heb ik gemeend dit voorval hier een plaats te mogen geven, doch haast mij uu tot de bespreking van ern stiger uitvoeringen. Tot deze mogen gerekend worden: eeu concert in het Concertgebouw, met medewerking vau de H.H. Rogmans (tcuor) en Tibbe (piauo); de Tauuliauser" met den heer Reichmanu, hof-opera-zauger te Wecuen, als Wolfram; het concert, gegeven door Mejuffr. Belinfantc, met medewerking van de H.H. H. W. Hofmeester (viool), J. Mossel (violoiiecl) en H. Meerloo (alt); het oehteudcoucert in de Nieuwe (ronde) Luthersche Kerk, gegeven door Mevr. Anna Colliu?Tobisch (alt-zangeres), met welwillende medewerking vau Mevr. C.... (sopraan), Rob. Colliu (viool) en J. B. C. de Pauw (orgel) en eindelijk: het feestcoucert, ter eere vau haar 30-jarig bestaan gegeven door de Liedertafel Kunst en Vriendschap", met welwillende medewerking vau de H.H. Herman Vcuverloo (tenor), M. Wolters (viool), L. II. Meerloo (violoucel), beneveus twee ongeuoemde heeren zangers. Het concert in het Concertgebouw gaf ons den heer Rogmaus op onvoldoende wijze te hooreu, daar deze zanger geïndispoueerd bleek en later ook werkelijk ongesteld geworden is. Men mag over hem, naar het geen hij ditmaal te hooren gaf, dus niet oordccleu. De heer ibbe speelde, behalve kleinere zaken, als ,/pièce de résistancc" het F-mol Pianoconcert met orkest van Cliopin. Hij deed zich bij deze gclegeuheid als ecu hoogst verdienstelijk technicus kennen, maar speelde voor mij iu dit, toch zoo romantische concert (al behoort het niet tot de meest individualistische werken van Chopin) wat al te klassiek-rustig, en ook meerendeels te veel piano. Forschhcid en hartstocht bezit de heer Tibbe, blijkens deze proeve, niet zeer veel, maar ik wil miju oordeel over hem opschorten tot ik hem meermalen (eu in andere werken) zal hebben gehoord. De heer Reichmann, die iu den Tanuhaiiser" optrad, is eeu voornaam zanger (bariton), die te vens eeu voortreffelijke!! indruk op het tooneel maakt, al zijn sommige zijner bewegingen, ook daar waar hiertoe geencrlei aauleiding schijnt te bestaau, wat brusque. Vreemd mag meu het noemen, dat deze zanger zich hier een zoo betrekkelijk kleine partij, als die van Wolfram, opgelegd heeft, daar deze toeh buiten machte is om alle capaciteiten van deu operazanger te doen leeren kennen. Het moet mij bij deze gelegenheid van liet hart, dat het Duitsch-Operaorkest ziju taak niet zeer consciëntieus vervult. Dit ligt natuurlijk aan den orkestdirecteur, wiens wijze van de maat slaan trouwens zeer onduidelijk is (vooral in langzame tempi) en overigens voor mij alle karakteristiek ontbeert. Doch hieraan kan door zorgvuldige ia* studeering worden tegemoet gekomen, terwijl uit alles blijkt, dat juist dit ne, allernood zakelijkste, niet geschiedt. De ouverture miste alle artistiek waas, onmisbaar om dit stuk (dat toch geen charme van mij is doch dit doet er niet toe) tot zijn recht te doen komen. Het klonk mij in de ooren als een potpourr of fantasie, uitgevoerd door eene regimentskapel. In den marsch: Ein Zug der Gaste" enz. ge raakten de strijkinstrumenten, met name de violen, in de figuraties vau het hoofdthema aan het slot van den marsch, belangrijk vóór. Zoo iets moest onder een ernstig directeur niet kunnen gebeuren! Den heer van der Linden van de Hollandsche Opera zal dit naar hetgeen ik bij gelegenheid van de opvoering der Hugenoten" van dezen heer gezien heb niet overkomen; hoeveel te miuder moest dit het geval ziju bij een directeur, wiens or kest, zooveel betere elementen bevat dan het gindsche! Om niet al te wijdloopig te worden hetgeen bij afzonderlijke bespreking van alle personen, die op bovengenoemde concerten hebben medegewerkt, licht zou kunnen gebeureu volsta ik met uit die personen hen te kiezen, die mij bijzonder vol daan hebben. Deze ziju, chronologisch gerangschikt: de heer H. W. Hofmeester, die de buitengewoon zware Faust-Fantasie van de Sarasate meesterlijk vertolkt heeft: Mevr. Collin-Tobisch en de heer de Pauw, die hun beider voortreffelijken naam zeer waardig hebben opgehouden, en den violist M. Wolters, die voor zijne Ballade et Polonaise van Vieuxtemps eveneens recht heeft op eene eer volle vermelding. 21 Februari. F. MUZIEKAA.L OVERZICHT. Rotterdam, 21 Februari 1889. Het derde concert van Eruditio Musica was in elk opzicht der vereeniging waardig; de wijze, waarop het orkest Volkmann's Ouverture Riehard III en Beethoven's Pastorale uitvoerde, deed den heer Gernsheim allo eer aan. Mej. Alice Barbi, die als soliste voor den zang optrad, verdiende het behaalde groote succes; hare methode is uit stekend, terwijl zij in voordracht letterlijk blijk baar alles geeft wat zij heeft, en dat is niet wei nig; haar hart zingt mee. Zij gaf Glnck's prach tige aria Dimnitós du Styx, een recitatief met ariette van B. Marcello (1686?1739), eene aria Chi vuol la Ziw/arella van G. Paesiello (1741 1816), eene Pastorale van Bizet en Wohin van Schumann, waarop het bekende -Es ivar ein Iraum als toegift volgde. De heer Dessau, leeraar aan de muziekschool alhier, trad als solo-violist op; hij heeft de goede verwachtingen die men, na zijne medewerking als Primgeiger op de kamermuziek-soirée's, van hem meende te mogen koesteren, niet beschaamd, maar zich een talentvol en technisch hoogontwikkeld kunstenaar getoond. Hij gaf Bruch's Concert No. l, eene Romance uit de Suite No. 2 van Ries, en Zigeunerreisen van Sarasate; eene Nocturne van Chopin, zeer schoon gespeeld, diende als toegift en bracht het publiek na het banale werkje van Sarasate weder in de goede stemming. De heer Reichmann trad ji. Zaterdag als Don Juan op en bracht eene bijna algemeene teleur stelling teweeg; zoowel zang als opvatting stond ver beneden de partij, en bij de recitatieven liet het geheugen des zangers hem meermalen in den steek; het was dan ook alleen de serenade die onverdcelden bijval genoot. De heer Behrens was als Leporello voortreffelijk; de overige bezetting besprak ik reeds vroeger. De voorstelling van der Fliegende Hollander, die ter benefice van den heer Von Bongardt gisteren plaats had, had een beter bezoek ver diend ; de beneficiant was voortreffelijk bij stem en gaf den Hollander zooals ik het nimmer beter van hem gehoord heb. Uitmuntend stond mevr. Gross hem als Senla ter zijde; kan men, na de ballade van mevr. Mielke gehoord te hebben, bij de voordracht van weinig andere zangeressen vrede hebben, mevr. Gross droeg haar toch ver dienstelijk voor. De heer Walther, die als JSric optrad, misbruikte de kracht van zijn geluid ten koste der zuiverheid; zijn zang was vaak hinder lijk valsch; de heer Behrens scheen de ongesteld heid, die hem Woensdag belette als Figaro op te treden, nog niet te boven te zijn; de Steuermann des heeren Bolle is bekend. Koor en orkest deed zijn best. Den heer Von Bongardt vielen luide toejuichin gen ten deel, terwijl hem een aantal kransen ver eerd werd; nog eens, jammer dat de zaal zoo ledig was: er is echter dezer dagen te veel, en spe ciaal de opera treedt deze week zoo dikwijls op dat de voorstellingen niet druk bezocht kunnen zijn. Maandag was het Figaro iu den Doele, Woensdag Figaro in het gewone gebouw, Donder dag Hollander, Zaterdag Jüdint Zondag Fidelio.. het is waarlijk te veel. Maandag a. s. heeft hier de uitvoering plaats van Schutnann's Man/red met Ernst Possart; de uitvoering geschiedt op het tooneel, in kostuum, met medewerking der dames en heeren leden van de Zangvereeniging v. Toonkunst, alhier; het belooft een buitengewoon genot te zullen zijn. V. ROBERT ELSMERE. (Slot). Met den squire Wendover, den cynischen criticus en bezitter der groote bibliotheek, die op zijne bekeering een rochtstreekschen invloed zou uit oefenen, had Robert Elsmere reeds terstond na Wendover's terugkeer een bitter persoonlijk geschil. Wendover had, zooals vele enkel intellectueele menschen, eene innige minachting voor het onont wikkelde volk, dus ook voor de boeren en daglooners op zijne goederen, welke hem de middelen leverden om zijn intellectueelen arbeid voorttezetten, en liet de administratie van die goederen aan een gewetenloos agent over. Elsmere be schouwde het als plicht voor een grondeigenaar, voor het physiek welzijn der op zijn goederen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl