Historisch Archief 1877-1940
No. 609
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Eeuw den Hamlet in Drury-lane spoelde, reeds
Yooruitgeloopen was op Possarts opvatting.
"Wy hebben hier te doen gehad met de treffende
schildering van een jongen Prins, bij wien n
groote hartstocht alle andere gemoedsbewegingen
overheerscht: zy'n liefde en vereering voor zijn
Overleden yader; zyn droefheid over zijn dood,
en later, zyn vurig verlangen om dien te wreken :
t have that witbin, which passeth show."
But break, my heart, for I must hold my longue."
He was a man: take him for all in all;
I shall not look npon his like again."
Wat was hy schoont" roept hij zijn moeder tegen:
«Look here, npon this picture and on this:
The counterfeit preseutinent of two brothers.
See what a graee was scated on his brow.. ..
A eombination and a forin indeed
Where every God did seem to set his seal
To giTe the world assurance of a man."
By deze aandoenlijke eigenschap voegt zich nog
de liefde, die hy zyn moeder en Ophelia toedraagt.
Als die moeder-zelve eenigszins medeplichtig is
aan 's vaders moord, door haar zwager, den moor
denaar, te trouwen, als de teder bewerktuigde
jonge Prins bij die ondervindingen aan alle
menschelyke deugd gaat twijfelen en Ophelia, die van
een proloog zegt:
andwoordt
,/Tis brief, my Lord,"
As woman's love,"
denkend aan zijn moeder, als hij, in zyn
smartelyk pessimisme Ophelia te raad geeft: Get thee
to a nunnery", Géh ins Kloster dan heeft men,
Om het beeld volledig te houden, toch zijn liefde
voor zyne moeder en zijn bruid geen oogenblik
voorby te zien, en het is hoogst treffend, zoo als
Possart de groote tooneelen met de Koningin en
met Ophelia speelt. Zyn voorgewende waanzin
heeft Hamlet allengsinderdaad anormaal gemaakt.
De daad van zijn moeder en zijn schurkachtigen
oom heeft hem zoo buiten zich-zelven gebracht,
dat hy ook niets anders dan de diepste minach
ting voor den goeden Polomts en andere hovelingen
over heeft; hij is er op uit ze te beschamen. Hij
hoadt eerst Polonius voor den gek, met zijn
fish-monger", daarna, na de tooneeluitvoering en
ontmaskering des Konings, is hij in groote opge
wondenheid; in die opgewondenheid speelt Possart
het tooneel met de fluit en zelfs de bespiegeling
over de diefen, waar de maan op lijkt, met Po
lonius. Die opgewondenheid verlaat hem voor-eerst
niet, en hij, de zachte, beminnelijke jonge Vorst
Steekt maar links en rechts door hangtapijten
heen, en brengt Polonius argloos en doelloos om
het leven. Maar Possart heeft toch de beminne
lijkheid van den held een weinig op den voorgrond
?willen stellen; door hem in tederheid afscheid te
laten nemen van de beide vrouwen, die hij lief
heeft, zijne moeder en Ophelia. Het harde, dat
ons, bij vroegere Hamlets, in de behandeling van
het meisjen smartte, is, door het spel i an Possart,
geheel verdwenen, wordt alleen aan zijn
oogenblikkelijke mizanthropie geweten, en
onbeschrijfelyk aangenaam is het, dat hij, bij zyn heengaan,
haar zoo innig blijkt lief te hebben. Wij zagen
vroeger Hamlet zijn moeder zeer ruw behandelen.
In de opvatting van Possart, is dit ook veel
gewy'zigd, en zijn volle kinderlijke gevoel komt als
hy' de Koningin in zijne armen drukt, weer boven.
Wij hebben dus hier niet zoo zeer een
filozoof, een verstands- en vernuftsmensch, met een
zwak charakter, maar veel meer een jonkman met
een diep en warm gemoedsleven, wiens gebrek aan
cha akterkracht hem vergeven wordt om dat hij zoo
oneindig liefheeft; wiens dorst naar wraak in die
liefde haar bron vindt en wiens verbeelding en
menschenkennis ontstoken zijn aan de fakkel van
een zieleleven, dat hij zich maar half bewust is.
Kortom de zwakheid, die men altijd in Hamlet
heelt opgemerkt en hoofdschuddend bejegend, doet
zyn waardigheid minder te kort, om dat de geest
drift van zijn liefde hem veel doet vergeven en
die zelfde liefde hem toch ook zijn vader, als
den MAN bij uitnemendheid, met stralende oogen
doet waardeeren.
Ik kan mij dus in geen opzicht vereenigen met
het ongunstig oordeel, waarin de pers", hier en
daar, heur verwondering, heur verrastheid, heur
gekwetste ijdelheid, dat zij Hamlet nimmer zoo
gekend had, heeft uitgesproken.
Bewijzen, dat ik gelijk heb, is natuurlijk on
mogelijk. Ik kan het alleen waarschijnlijk maken.
Ik ging met een vooroordeel naar den schouwburg.
Dat Possart de laatste jaren hier Hamlet niet
gespeeld had, deed mij vreezen, dat hij er zich
niet, of niet meer in voldeed. Maar reeds het eerste
bedrijf bekeerde mij volkomen. De hand van het
genie had mij aangeraakt en ik stortte mijn cijns
van onbedwingbare tranen. Toen het stuk (dat
toch eigenlijk schromelijke gebreken heeft) afge
speeld was, riep ik uit: dat is natuur, dat is
waarheid! dat is breken met konventie!"
Bij alle ^esthetische verschijnselen kan men, en
dernier ter me, nie'.s anders doen dan de hand
uitsteken en terwijl de bleekte der bewondering
onze kaken bedekt met den vinger naar de zon
wijzen en zeggen: daar is zij, daar gloeit zij, daar
straalt zij." Ziet een ander haar niet men heeft
er in te berusten: daar zijn blinden; daar zijn, ik
erken het, ook verbijsterden
De twee blijspelen, waarin Possart optreedt:
Heinrich Heine" en Eine Tasse Thee" hebben
hunne waarde: het tweede is hier trouwens zeer
bekend. Possart vond, in de rol van Camouflet
gelegenheid nogmaals aan te toonen over welk
breed klavier hij disponeert. Fraul. Lina Doppel,
die haar uiterlijk in haar voordeel heeft, speelde
vlot en schalk voor Hermance.
In Heinrich Heine" is niet veel intrige, en de
elementen, die uit Heines geschiedenis te gebrui
ken waren, heeft de auteur verwaarloosd. Toch
was de schets van de Hamburgsche sfeer, waarin
Harry een tijd lang verkeerd heeft, wel ge
slaagd. Ontzettend achtte' men de Verleumdung,
gelegen in de verdenking, dat zekere pedikuur
of zekere effektenmakelaar de dichter der vaerzen
van Heine zou zijn. Alleen zijne edelmoedige nicht
Mathüde doet hem recht. Mejufvrouw Henle speelde
die partij met gevoel en eenvoud. Haar kostuum
was onverbeterlijk, 't Is mij een diep geheim,
waar de regisseur Saalborn de wetenschap van
daan heeft gehaald, dat makelaars en commis
sionairs in 1818 knevels droegen. Waarom plakt
gij zulke somptuaire ketterijen toch midden in uw
gezicht, Heeren ?
Possart gaf ons, in meesterlyken type, een
Lotterie-Collecteur u. Hühwr-Augen-Operateur,
een allerschilderachtigste Jodenfiguur, weer geheel
anders dan Shylock, Nathan en Sichel.
Ik zou geneigd zijn Possart den Wilh. Kaulbach
der Tooneelkunst te noemen: uitmuntend even
zeer in het verhevene als in het komieke: maar
dan weet de schouwspeler zich bovendien te wach
ten voor alles wat er soms theatraals in
Kaulbachs optreden is.
Heil zoo veel gave!
19 Feb. '89. ALB. TH.
Plaatsgebrek noodzaakt me mijne waardeering
der zeer belangrijke nieuwe dramatische kunst
werken, door de Koninklijke Vereeniging" deze
week ten tooneele gebracht, eerst uit te spreken
in de volgende. A. TH.
SARDOU'S MARQUISE.
Het nieuwe stuk van Sardou, Marquise, comedie
in drie bedrijven, in het Vaudeville-theater opge
voerd, heeft de geheele kritiek tegen zich. De
eerste acte," zegt Sardou, heeft doen lachen; bij
de tweede werd men koeler; bij het derde scheelde
het weinig ot het publiek kwam in opstand."
Jules Lemaitre in de Débats gebruikt een heel
leelyk citaat, uit Villon: Wat een akelig gezicht
leveren de sprongen van een ouden aap, als zij
niet meer doen lachen." Durranc in de Justice is
nog betrekkelijk gematigd als hij zegt: Om iets
naturalistisch te maken is het niet voldoende, de
faire sale". Louis Denayrouze zegt: Allons, c'est
bien fini! Het is geen verval meer, maar een
val. Après Ie Orocodile, hélas!... après
Marqiiise pouah.'"
De eerste acte is goed, en juist omdat men er
een flinke comedie de moeurs uit verwachtte, viel
de rest te erger tegen. Het stuk speelt in een
heel rare wereld, maar dat doet er in het begin
nog weinig toe. Lydia Garousse is de dochter van
een Normandisch groenboer. Op zestienjarigen
leeftijd heeft zij het ouderlijk huis door het ven
ster verlaten en nu tegen de dertig haar fortuin
gemaakt. Haar laatste vriend, een Rus, die trou
wen ging, heeft haar een allerliefste villa in de
buurt vanRouaan en 200,(X)0 francs rente ver
maakt. Zij is in de eerste acte op hare villa en
geniet van haar nieuwe glorie. De maire en de
pastoor betoonen haar als weldoenster van de
plaats alle vriendelijkheid en eerbied; zij geeft
geld voor de school, voor de kerk, voor de armen,
de zangvereeniging, de harmonie, enz., een ware
gouden regen. Nu zal zij een inwijdingsfeest geven ;
er komen oude vriendinnen van haar uit Parijs,
met bijbehoorende heeren en, o wonder Lydia
is verrukt over het denkbeeld er zal een rosière
bekroond worden, Lydia zal haar bekroonen.
In die bezoeken van maire, koster en andere
autoriteiten bij de overgclukkigo chatelaine is
Sardou geesÉig en vol fijne en grove trekjes; Ly
dia wordt dltr sympathiek, omdat zij zoo geluk
kig, mooi en jong is en gaarne goed doet, al is
het dan uit ijdelheid.
Maar er komt een zwarte stip aan den horizon.
Aan den overkant van Lydia's rivier staat een
ander kasteel een echt kasteel, vervallen en
deftig, terwijl het hare maar een mooie rijke
villa is, op dat kasteel woont een oude dame,
die iedereen mevrouw de gravin noemt en Lydia
is jaloersch op die deftigheid en dien titel.
Lydia's gasten hebben in het vischwater van
deze dame gevischt; zij ontvangt een proces-ver
baal. Ten verzoeke vau de gravinne De
Toquainville, aan het vrouwspersoon Lydia Garousse..."
Dit is voldoende om haar in woede to doen ontste
ken. Zij meent dat in den titel der gravin al het on
derscheid gelegen is, en denkt er over zich ook een
titel te verschaffen. De eenvoudigste manier daar
toe is, een getitelde te trouwen; dat gebeurt
meer; maar zij is jong, wil het leven nog genie
ten en onafhankelijk zijn; zij bedenkt dus een
heel stel van bepalingen, volgens welke haar echt
genoot ver van haar zal leven, haar alleen op
officieele dagen bezoeken en terstond weer
wegreizon zal. Zij spreekt daarover met den agent
der assurantie-maatschappij, die ook reiziger in
wijnen en sigaren is, en toevallig blijkt deze een
geruïneerd markies de Campanilla te zijn. Hij
laat zich, als voor een ander, al haar condities
opgeven en presenteert zich zelven dan. Lydia
neemt hem aan en de eerste acte is geëindigd.
Men denkt in een comedie de moeurs aangeland
te zyn.
De tweede en derde acte zijn daar ver beneden.
Het begin is nog aardig; op Lydia's trouwfeest
wordt de rosière gekroond; het arme leelijke
sproetige deugdzame meisje wordt door den mar
kies met een allergeestigste toespraak geluk
gewenscht. Dan echter wordt alles minder. Eone
picjiteuse de bottines, Augusta, ontdekt in den
markies haren beschermer", de markies sluit haar
op in eene kamer on brengt haar wat soezen te
eten op een zilveren schaal; Lydia's fraaie vrien
dinnen roepen luide, dat de bruidegom een dief
schijnt te zijn, en Lydia zou wel weer van hem
af willen. De markies heeft intnsschen Lydia met
andere oogen aangekeken, en zou zijn verblijf wel
tot den volgenden dag willen rekken; het debat,
over de vraag, of het contract op die wijze moet
uitgelegd worden of niet, tusschen de beiden, is
lang en niet geestig. De oplossing is, een lange
scène in de slaapkamer, waarbij Lydia, eindelijk
toegevend, tegelijkertijd de schoenmaakster Augusta
ontdekt en dus reden tot echtscheiding heelt.
Daar men, Lydia's verleden, dat haar toch ()0,0(X>
francs rente heeft opgebracht, in aanmerking
nemend, van haar bezwaren niets begrijpt, en de
dialoog iets erger dan gewaagd, ja werkelijk
stuitend is, zonder amusant te zijn, waren publiek
en kritiek zeer ontevreden.
Alleen het uitstekend spel van Mlle Réjaneals
Lydia en Saint-Germaiu als de markies wordt
geprezen.
Ik vind, dat men hier niet toegevend behoeft
te zijn," zegt de Teinps. Als het gewaagde op
zettelijk te ver gedreven wordt, kan daarvoor
maar n verontschuldiging zijn, het succes. Maar
het is allertreurigst, grove polissonneries te zeg
gen, waar het publiek niet om lacht."
Waar is de Sardou van Dora, Les pattes de
mouche, La familie Benoïton, NOS Intimes,
Daniel Bochat, Les bourgeois de Pontarcy en F
dora ? Men heeft beweerd, dat de letter o in den
titel van al zijn stukken hem geluk aanbracht;
met NOS bons villageois, Théodora, Tosca, Odette,
is dit, ondanks hun mindere waarde, het geval
geweest; met Le Crocodile niet meer. Sardou
heeft nu den fetish, waaraan hij trouwens ook met
Séraphine, Les Ganaches en Patrie niet geofferd
had, laten varen, en Marquise is een teleurstelling.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Het is gelukkig, dat de verplichting, waarvan
ik me eiken Donderdagmorgen ten behoeve van
dit blad kwijt, bestaat in het schrijven over, en
niet van muziek. Want, zoo draaiorgels al reeds
tamelijk storend op de conceptie van een letter
kundig stuk werken, zij ziju ten eenenraalc on
verzoenlijk ten opzichte van den armen componist.
Mij alhaus is het onmogelijk me in de touen te
verdiepen, die mijne geestelijke ooren uit het rijk
der fantasie opvangen, wanneer mijne lichamelijke
ooren door zulke snerpende werkelijke geluiden
worden geteisterd. Ik benijd in die omstandig
heden de hersens van een Mozart, vau wien men
verhaalt, dat het hooren van pianomuziek hem bij
het coinponeeren geenszins hinderde. Ik betwijfel
dit eeuigszins in aüeu gevalle, o Mozart:
piano's, zelfs de verschrikkelijkste, ziju nog geen
Amsterdamsehe straatorgels !
Hoe het zij, geachte lezer, het valt inij bij
de nadering van zoo'u orgel telkens uiterst
moeielijk het beginsel: Recht voor Allen" toe te pas
sen. Ware ik een machtig tyran, in den trant
van dien van Syraeuse, ik zou maar al te vaak
voor de verzoeking bezwijken om het recht van
't bestaan der draaiorgelende standen aan mijn
eigen zelfzuchtige neigingen op te offeren. Hoe
gelukkig dus eigenlijk voor mijne moreele ontwik
keling, dat ik, in plaats van een tyran, maar een
nederig bewoner vau een land ben, waarin de een
het den ander precies zoo lastig kau maken, als
de wet hem slechts veroorlooft! .. ..
Een van mijn muzikale kennissen, in de buurt
waar ik woon, maakt nog al eens misbruik van
de gunstiger fiuancieele positie, waarin de fortuin
hem teu opzichte van minder gegoeden geplaatst
heeft, en schuift onze draaiende mcdeincuschen
wanneer zij het hem al te lastig maken
door middel van een paar-kwartjes, dien miuder
gegoeden gaarne op den hals. Maar ik zal nooit
tot dit immoreele middel mijn toevlucht nemen,
omdat.... het mij niet convenieert. De belastingen
zijn mij te hoog om ze anders dan iu bepaald
lijfsgevaar vrijwillig nog met eenige guldens
daags te vermeerderen. En de liefhebbers van ge
makkelijk te verdienen kwartjes zijn vele, en kun
nen lang crescendo blijven opkomen, zooals ik, niet
zonder eenige geheime voldoening, aan de woning
van gemeldeu muzikalen kennis dagelijks constateer.
Eens slechts zoover ik me herinner heeft
een draaiorgel mij kostelijk vermaakt, althans voor
de helft daartoe bijgedragen. Het was vau morgen.
kl u voor: eeu draaiorgel, dat daar lustig aan
het schetteren is. Daarnaast eeu groeiitckar, waar
voor een ezel, die niet ziju neus tegen liet orgel
staat geplakt. Stel u uu voor, dat die ezel, tot
in het diepst van zijn ziel door de hemelsche har
monieën geroerd, ook op zijne wijze iets, wat,
weet hij niet dat daar binnen gist en kookt,
iu toueu wil uitlaten. En hoor uu dien ezel, met het
draaiorgel om den voorrang kampend, ingalmcndeia's
zijn geestdrift uitbazuinen! Dit duo, dat zeer lang
voortgezet werd, had verscheidene omstanders gelokt,
ouder wie schrijver dezes, die om de onbetaalbare
koddigheid vau het geval zich den buik vasthiel
den vau het lachen. Dit was de fraaiste muziek,
die ik in lang gehoord had. Als cemgszius vallende
ouder de rubriek Muziek in de Hoofdstad", heb
ik gemeend dit voorval hier een plaats te mogen
geven, doch haast mij uu tot de bespreking van ern
stiger uitvoeringen.
Tot deze mogen gerekend worden: eeu concert
in het Concertgebouw, met medewerking vau de
H.H. Rogmans (tcuor) en Tibbe (piauo); de
Tauuliauser" met den heer Reichmanu, hof-opera-zauger
te Wecuen, als Wolfram; het concert, gegeven
door Mejuffr. Belinfantc, met medewerking van de
H.H. H. W. Hofmeester (viool), J. Mossel (violoiiecl)
en H. Meerloo (alt); het oehteudcoucert in de
Nieuwe (ronde) Luthersche Kerk, gegeven door
Mevr. Anna Colliu?Tobisch (alt-zangeres), met
welwillende medewerking vau Mevr. C.... (sopraan),
Rob. Colliu (viool) en J. B. C. de Pauw (orgel)
en eindelijk: het feestcoucert, ter eere vau haar
30-jarig bestaan gegeven door de Liedertafel Kunst
en Vriendschap", met welwillende medewerking vau
de H.H. Herman Vcuverloo (tenor), M. Wolters
(viool), L. II. Meerloo (violoucel), beneveus twee
ongeuoemde heeren zangers.
Het concert in het Concertgebouw gaf ons den heer
Rogmaus op onvoldoende wijze te hooreu, daar deze
zanger geïndispoueerd bleek en later ook werkelijk
ongesteld geworden is. Men mag over hem, naar het
geen hij ditmaal te hooren gaf, dus niet oordccleu. De
heer ibbe speelde, behalve kleinere zaken, als
,/pièce de résistancc" het F-mol Pianoconcert met
orkest van Cliopin. Hij deed zich bij deze
gclegeuheid als ecu hoogst verdienstelijk technicus
kennen, maar speelde voor mij iu dit, toch zoo
romantische concert (al behoort het niet tot de
meest individualistische werken van Chopin) wat
al te klassiek-rustig, en ook meerendeels te veel
piano. Forschhcid en hartstocht bezit de heer
Tibbe, blijkens deze proeve, niet zeer veel, maar
ik wil miju oordeel over hem opschorten tot ik
hem meermalen (eu in andere werken) zal hebben
gehoord.
De heer Reichmann, die iu den Tanuhaiiser"
optrad, is eeu voornaam zanger (bariton), die te
vens eeu voortreffelijke!! indruk op het tooneel
maakt, al zijn sommige zijner bewegingen, ook
daar waar hiertoe geencrlei aauleiding schijnt te
bestaau, wat brusque.
Vreemd mag meu het noemen, dat deze zanger
zich hier een zoo betrekkelijk kleine partij, als
die van Wolfram, opgelegd heeft, daar deze toeh
buiten machte is om alle capaciteiten van deu
operazanger te doen leeren kennen.
Het moet mij bij deze gelegenheid van liet hart,
dat het Duitsch-Operaorkest ziju taak niet zeer
consciëntieus vervult. Dit ligt natuurlijk aan den
orkestdirecteur, wiens wijze van de maat slaan
trouwens zeer onduidelijk is (vooral in langzame
tempi) en overigens voor mij alle karakteristiek
ontbeert. Doch hieraan kan door zorgvuldige ia*
studeering worden tegemoet gekomen, terwijl uit
alles blijkt, dat juist dit ne, allernood
zakelijkste, niet geschiedt. De ouverture miste
alle artistiek waas, onmisbaar om dit stuk (dat
toch geen charme van mij is doch dit doet er
niet toe) tot zijn recht te doen komen.
Het klonk mij in de ooren als een potpourr
of fantasie, uitgevoerd door eene regimentskapel.
In den marsch: Ein Zug der Gaste" enz. ge
raakten de strijkinstrumenten, met name de violen,
in de figuraties vau het hoofdthema aan het slot
van den marsch, belangrijk vóór. Zoo iets moest
onder een ernstig directeur niet kunnen gebeuren!
Den heer van der Linden van de Hollandsche
Opera zal dit naar hetgeen ik bij gelegenheid van
de opvoering der Hugenoten" van dezen heer
gezien heb niet overkomen; hoeveel te miuder
moest dit het geval ziju bij een directeur, wiens or
kest, zooveel betere elementen bevat dan het gindsche!
Om niet al te wijdloopig te worden hetgeen
bij afzonderlijke bespreking van alle personen, die
op bovengenoemde concerten hebben medegewerkt,
licht zou kunnen gebeureu volsta ik met uit
die personen hen te kiezen, die mij bijzonder vol
daan hebben. Deze ziju, chronologisch gerangschikt:
de heer H. W. Hofmeester, die de buitengewoon
zware Faust-Fantasie van de Sarasate meesterlijk
vertolkt heeft: Mevr. Collin-Tobisch en de heer
de Pauw, die hun beider voortreffelijken naam
zeer waardig hebben opgehouden, en den violist
M. Wolters, die voor zijne Ballade et Polonaise
van Vieuxtemps eveneens recht heeft op eene eer
volle vermelding.
21 Februari. F.
MUZIEKAA.L OVERZICHT.
Rotterdam, 21 Februari 1889.
Het derde concert van Eruditio Musica was
in elk opzicht der vereeniging waardig; de wijze,
waarop het orkest Volkmann's Ouverture Riehard
III en Beethoven's Pastorale uitvoerde, deed den
heer Gernsheim allo eer aan. Mej. Alice Barbi,
die als soliste voor den zang optrad, verdiende
het behaalde groote succes; hare methode is uit
stekend, terwijl zij in voordracht letterlijk blijk
baar alles geeft wat zij heeft, en dat is niet wei
nig; haar hart zingt mee. Zij gaf Glnck's prach
tige aria Dimnitós du Styx, een recitatief met
ariette van B. Marcello (1686?1739), eene aria
Chi vuol la Ziw/arella van G. Paesiello (1741
1816), eene Pastorale van Bizet en Wohin van
Schumann, waarop het bekende -Es ivar ein Iraum
als toegift volgde.
De heer Dessau, leeraar aan de muziekschool
alhier, trad als solo-violist op; hij heeft de goede
verwachtingen die men, na zijne medewerking als
Primgeiger op de kamermuziek-soirée's, van hem
meende te mogen koesteren, niet beschaamd, maar
zich een talentvol en technisch hoogontwikkeld
kunstenaar getoond. Hij gaf Bruch's Concert No. l,
eene Romance uit de Suite No. 2 van Ries, en
Zigeunerreisen van Sarasate; eene Nocturne van
Chopin, zeer schoon gespeeld, diende als toegift
en bracht het publiek na het banale werkje van
Sarasate weder in de goede stemming.
De heer Reichmann trad ji. Zaterdag als Don
Juan op en bracht eene bijna algemeene teleur
stelling teweeg; zoowel zang als opvatting stond
ver beneden de partij, en bij de recitatieven liet
het geheugen des zangers hem meermalen in den
steek; het was dan ook alleen de serenade die
onverdcelden bijval genoot. De heer Behrens was
als Leporello voortreffelijk; de overige bezetting
besprak ik reeds vroeger.
De voorstelling van der Fliegende Hollander,
die ter benefice van den heer Von Bongardt
gisteren plaats had, had een beter bezoek ver
diend ; de beneficiant was voortreffelijk bij stem
en gaf den Hollander zooals ik het nimmer beter
van hem gehoord heb. Uitmuntend stond mevr.
Gross hem als Senla ter zijde; kan men, na de
ballade van mevr. Mielke gehoord te hebben, bij
de voordracht van weinig andere zangeressen
vrede hebben, mevr. Gross droeg haar toch ver
dienstelijk voor. De heer Walther, die als JSric
optrad, misbruikte de kracht van zijn geluid ten
koste der zuiverheid; zijn zang was vaak hinder
lijk valsch; de heer Behrens scheen de ongesteld
heid, die hem Woensdag belette als Figaro op
te treden, nog niet te boven te zijn; de Steuermann
des heeren Bolle is bekend. Koor en orkest deed
zijn best.
Den heer Von Bongardt vielen luide toejuichin
gen ten deel, terwijl hem een aantal kransen ver
eerd werd; nog eens, jammer dat de zaal zoo
ledig was: er is echter dezer dagen te veel, en spe
ciaal de opera treedt deze week zoo dikwijls op
dat de voorstellingen niet druk bezocht kunnen
zijn. Maandag was het Figaro iu den Doele,
Woensdag Figaro in het gewone gebouw, Donder
dag Hollander, Zaterdag Jüdint Zondag Fidelio..
het is waarlijk te veel.
Maandag a. s. heeft hier de uitvoering plaats
van Schutnann's Man/red met Ernst Possart; de
uitvoering geschiedt op het tooneel, in kostuum,
met medewerking der dames en heeren leden
van de Zangvereeniging v. Toonkunst, alhier; het
belooft een buitengewoon genot te zullen zijn.
V.
ROBERT ELSMERE.
(Slot).
Met den squire Wendover, den cynischen criticus
en bezitter der groote bibliotheek, die op zijne
bekeering een rochtstreekschen invloed zou uit
oefenen, had Robert Elsmere reeds terstond na
Wendover's terugkeer een bitter persoonlijk geschil.
Wendover had, zooals vele enkel intellectueele
menschen, eene innige minachting voor het onont
wikkelde volk, dus ook voor de boeren en
daglooners op zijne goederen, welke hem de middelen
leverden om zijn intellectueelen arbeid
voorttezetten, en liet de administratie van die goederen
aan een gewetenloos agent over. Elsmere be
schouwde het als plicht voor een grondeigenaar,
voor het physiek welzijn der op zijn goederen