De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 24 februari pagina 4

24 februari 1889 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 609 (-menschen zorg te dragen, on hield den sqojre een vertoog over den slechten hygienischen teaetand der woningen op zy'n landgoed. Bleze inmenging kwetste den squire zoozeer, dat langen tijd alle verkeer tusschen de pastorie ea hét kasteel afgebroken bleef. Toen brak in een ier gehuchten ten gevolge der slechte hygiënische toestanden een kwaadaardige epidemie uit; Elsmere «n zijn vrouw deden wat in hun vermogen was om haar te bestrijden; verscheidene sterfgevallen tartman voor, de zaak kreeg ruchtbaarheid en maakte groote sensatie. Zy kwam zelfs den squire '. ter oore, die anders alle financieele zorgen, alle tradnesg ontweek, en het gevolg was eene verzoe ning met Elsmere, die voor den predikant gewich tige gevolgen zou hebben. Van dat oogenblik af waren beide veel samen; de squire vond veel behagen in het gesprek van den zeer intelligenten, gevoelvollen, jongen predikant, die zoo zonder vrees studiën aangreep, welke binnen korter of langer tijd zyn geloof toch moesten ondermijnen. Zij deden vaak lange wandelingen samen en op een van deze uitstapjes gaf Wendover zijn jongen vriend eene volledige schildering van zijn leven en zijne taak. HU had een boek ontworpen, ter stond nadat hy in Berly'n gedoctoreerd was, eene Geschiedenis der evidentie of met andere woorden eene geschiedenis van de getuigenissen van het Christelijk geloof en de geschiedenis van zijn ont staan. Gedurende dit onderhoud verkreeg dat wat |ot dusverre in Elsmere's geest half gevormd, onduidelijk, had bestaan, plotseling waarheid en gedaante; op denzelfden avond na den terugkeer La de pastorie rijpte in hem het besluit, dat het 2\jn plicht was, zyne betrekking neerteleggen. De betoovering was gebroken. De hoofdstukken waarin Robert Elsmere's ?geestelijke worstelstryd beschreven wordt, voordat taj zijne vrouw bekend maakt met het door hem genomen besluit, en het tponeel, waarin deze voor beide partijen uiterst pijnlijke verklaring plaats heeft, behooren tot de beste passages van het boek, byna tot het beste wat de Engelsche litteratuur aanbiedt Twee, gedistingeerde gevoelige, ontwikkelde naturen staan daar tegenover elkan der; beide oprecht, edel en zelfverloochenend; beide van nu aan gescheiden, gedwongen om ver schillende wegen te gaan, omdat zij het woord -Waarheid" verschillend opvatten. De diepte, innigheid en kracht van hun persoonlijk en gods dienstig gevoel, geeft den strijd iets uiterst smartclyks en belangwekkends. Men weet niet, wien men meer moet beklagen, den man, die door het onweerstaanbaar streven naar waarheid gedreven, zijn openbare betrekking opgeeft, welke hem een werkkring bood, geheel in overeenstemming met zjjn aanleg; of de vrouw, wier levensgeluk verwoest wordt, omdat in hare oogen haar man een ver rader is geworden jegens het heiligste wat zij kent. Voor haren geest, door mystische geestdrift ver voerd, schijnt ongeloof hetzelfde als zonde; hare ziel is niet vrij van het fanatisme, dat de oude puriteinen tot de overwinning op het slagveld of tot den dood op het schavot dreef Zij kan Roberts' nieuw standpunt niet indenken; zyne logika niet begrepen. Zij dringt er op aan, dat hy met den beslissenden stap zal wachten, hoopt dat alles weer terecht zal komen. .Wanneer gij het wenscht, Catherine, zal ik ?wachten, tot gij my gebiedt te spreken. Maar ik zeg het u vooruit, er is in mij iets gestorven, iets verloren en gebroken. Dit iets" kan nooit weer in mij herleven, behalve in vormen, die gij u niet xonder .smart kunt verbeelden. Ik denk niet alleen geheel anders over dit of dat punt, maar over Set leven, over den godsdienst in zijn geheel, BE zie de Goddelijke doeleinden naar geheel ande ren maatstaf. Mij komt het christendom als iets kleins, plaatselyks voor. Daarachter, daaromheen, dat bevattend, zie ik het groote werelddrama, gelijk het vportbruischt, door God geleid, van wisseling tot wisseling, van daad tot daad. Ik beweer ook niet, dat het christendom valsch is, maar het is slechts eene onvolkomene menschelijke afspiegeling van een deel der waarheid. De waarheid is nooit, kan nooit in de eene of andere confessie, het een of ander dogma vervat zijn!'1 Geen wonder, dat het na deze verklaring de arme vrouw moest voorkomen, alsof zij beiden in de klauwen van eene onverbiddelijke macht waren gevallen, tegen welke het nutteloos was, den strijd te wa^en, Geen wonder ook, dat Robert, toen hij laat in den nacht, na eene wandeling in de vrije natuur bij zijne vrouw terugkeerde, in hare oogen die uitdrukking van verwijdering en vervreemding zag, welke aan hen eigen is, die alleen met God door de diepe wateren der ellende getreden zyn.'; Hoe deze vervreemding toenam, bijna eene schei ding werd, en eigenlijk eerst in het uur des doods week, wordt in dit boek met onvergelijkelijke psychologische scherpzinnigheid geschilderd. Behalve zijne vrouw werd, zeer opmerkelijk, door Elsmere's besluit de squire Wendover het meest getroffen. Hy kon niet begrijpen waarom de predikant zijne betrekking zou nederleggen. Het is de plicht van den denker en geleerde, zijnen geest van hersenschimmen te zuiveren, maar de practische man moet toch leven. Ge hebt met de sanctie der orthodoxie gebroken, maar ge hebt nog evangelie genoeg voor uw gemeente te pre diken." Als Elsmere onwrikbaar blijft, voegt Wendover eraan toe: Het is lafheid. Ge zult er bitter bereuw van hebben." Deze afkeuring van Elsmere's handeling, door den man, die tot zijne geloofsverandering zooveel heeft bijgedragen, wordt eerst begrijpelijk, als men bedenkt, hoe de intellectueele omgang met den jongen vluggen predi kant den oude kamergeleerde een aangename gewoonte, eene behoefte geworden is. Met hem kon hij vrijuit over zijn levenstaak spreken, in Elsmere's levendigen geest het zaad tot nieuwen gedachtenarbeid neer leggen. De eenzame grysaard had nooit echtelijk geluk gekend. Robert Elsmere scheen hem als een geestelijke zoon; daarenboven zweefde hem een vreeselijk noodlot boven het hoofd: eene in zijne familie erfelijke krankzinnigheid bedreigde hem met hare nadering. Hoe gaarne had hy in de vreeselyke crisis Elsmere aan zy'n zijde gehad. Wanneer men de laatste lotgevallen van den held niet mot de behoorlijke belangstelling volgt, is dat vooral de schuld van zijne schoonzuster Rose, het mooie romaneske, eigenzinnige meisje, dat op den pessimist, den tragen Langham verlieft, en door dezen verlaten wordt. Robert Elsmere is met zijne vrouw naar Londen vertrokken. Zij wijden er zich, in het East-end, aan het heil der arbeidersbevolking, aan welke zy in plaats van haar radicale, atheïstische of kerkelijk onverschil lige richting, een soort van christendom zoeken te geven. De arbeiders aanbidden hem en hij sticht er een nieuwe broederschap", met een Messias als middenfiguur, maar niet meer de door eene kerkelijke mythologie van goddelijke natuur voorziene, een geheel menschelyke, historische Hebreër, wiens verheven moraal en wiens dood de grondslag der westersche beschaving geworden is. De nieuwe broederschap" is nauwelyks gevestigd, als Robert Elsmere door eene doodelyke ziekte aan zijne jongeren wordt ontrukt. Het boek geeft in Engeland, waar ieder meer of min kerkelijk is, aan ieder wat te denken; ook hier zal het in vele kringen de belangstelling wekken, die het ten volle waard is. Van tal van bijfiguren, belangwekkend in hun scherpe teeke ning, de ritualistische Anglikaan Newcome, Flaxman, de uiterst ontwikkelde vrouwen als Lady Charlotte, Madame de Netteville, hebben wymet gesproken; zy allen maken mei de hoofdpersonen het boek tot eene zeer onderhoudende, zy het ook al eenigszins inspannende lectuur. Het Atlantic Journal illustreert op de volgende wijze de algemeene belangstelling, die het boek van Mrs. Ward gewekt heeft: Reginald Young (die den geheelen avond pein zend geweest is) zoudt u mij onbescheiden noe men, Miss Mabel, als ik u de oude vraag deed ? Miss Mabel (zeer gejaagd) Mr. Reginald het is zoo plotseling.... Ik, ik ja, ik zal naar u luisteren, Reginald. Reginald Young. Nu dan, hebt u Robert Els mere gelezen? EEN WEEKSCHRIFT UIT DE ACHTTIENDE EEUW. De Philanthrope, ofMenschenvriend. Te Amsteldam, bij K. van Tongerlo en F. Houttuin, 1757. I. Het is eene bekende zaak, dat, toen Justus van Effen van het tooneel der periodieke geestverkwikkingen ten onzent afgetreden was, een gansche zwerm navolgers weldra, de een iets beter, de ander iets minder, niet allen even ver beneden den meester, zijne rol ging instudeeren en de Hol landers in den verderen loop der achttiende eeuw eerlang met de bewijzen, dat die rol niet voor niet was ingestudeerd, overstelpte. Een der merkwaardigste imitatoren van den schrijver des Hollandschen Spectators, dunkt ons te zijn de onbekende, die wekelijks, in de ruimte van ongeveer een half vel druks, een half blad, zooals hy dat noemt, in het geschrift, welks naam boven dit opstel geplaats is, zijne philanthropie onzen voorvaderen inpeperde. In trouwe, wanneer we de zes deelen, beschouwen, ieder ongeveer 400 bladzijden druks, gevuld in een tijdsverloop van zes jaren (6 October 1756?29 December 1762), waarin onze auteur zijne literaire erfenis aan ons heeft nagelaten, dan vragen we ons met verwondering af niet alleen, hoe het mogelijk was, dat dit weekschrift gedurende zes jaren onafgebroken voortgezet werd, maar vooral waar de oorzaak schuilt van het feit, dat de Hollanders in de vorige eeuw zulke lectuur zonder protest slikten. Nergens meer dan hier, voelen we ons gesterkt in het oprechte geloof aan den Jan-Saliegeest onzer over-grootvaderen. En stijgt onze verwondering over bovengemeld feit niet ten top, als we in de Inleiding dezer zes deelen, onder den titel: Het Karakter van den Philanthrope," lezen: Hy tracht mei geene Verwaandheit te voorschyn te komen, om door vertooninge van eigen Wysheid en Geleerdheid zich eenen roem te verwerven. Verre van zulk een oogmerk, vangt hij zijne schriften aan, niet met de Vruchten van zijn eigen Geest, schoon hij dit in anderen, die er bekwaamheden toe bezitten, loffelijk rekent; maar zyne Menschlievendheit langer niet kunnende beteugelen, acht hij het zich geen schande het Werk van anderen in het licht te brengen, wanneer het slechts tot heil van zijnen Eoennaasten kan gedyen. Groot Brittannie meent hij, levert al te veel Voorwerpen, om ze niet voor Nederland bekwaam te maken. Hij begint dan met een vertoog uit den ADVEXTURER, een der Papieren, die onlangs met grooten opgang door de naburige Britten gelezen en geprezen zijn. Het blijkt ons dus, dat hij volstrekt niet van plan is, zijne landgenooten te onthalen op eigen wijsheid; daartoe immers is hij te nederig. We lezen verder in deze Inleiding, dat er, behalve het eerste Vertoog, ook nog wel eenige andere aan den Adventwrer ontleend zullen worden, of in ronde woorden, al wat maar eenigszins er zich toe leent, zal uit het Engelsche in het vertaalde weekschrift worden overgenomen. Waarom dan ook den naam niet behouden, ea zich Waaghals genoemd? Onnoozele lezer, weet ge dan niet, dat het karakter van Adventurer in de verdere betoogen allengs verdwijnt, alsmede dat deze naam voor den Engelschman een pis-aller is geweest: om dat men (ik weet het by ondervindingé) by den aanleg van dergelyke Papieren, om eene gevoeglyke benaminge kan verlegen eyn. Maar al was dit ook niet zoo, er moet hem bovendien nog eene bekentenis van 't harte : De PHILANTHROPE kent ook andere papieren der Britten, waaruit hij meent voordeel voor Ne derland te kunnen rapen, en hij tracht er gebruik van te maken. Met eene openhartigheid, die ons onwillekeurig glimlachen doet, deelt hij alzoo zijnen lezers mede, dat ze in zijne wekelijksche revue een pêle-mêle zul len vinden van wat er wetenswaardigs van de Engel sche periodieke pers komt. En 't is ook nog niet volstrekt zeker, dat hij te eenenmale niets van zich zelven onder de oogen van 't publiek zal brengen: Wat hij er van zyn eigen maaksel zal byvoegen heeft hy nog niet bepaald, hoewel hij 't nietbuiten Jiope stelt dat iets dergelijks zal kunnen gebeuren; maar hij vint geraden, geene beloften te doen om n geen schuld te vallen,, waaraan de betaling dikwils hoe langer hoe meer onzeker worden kan. Trouwens^ gelijk we reeds van hem vernamen, iet is ook in geenen deele zyn oogmerk te pronten met eigen wijsheid; hij wil slechts zijn lezers deelachtig doen worden aan de nuttige lessen, die hij poor zich uit de Britsche geschriften gerokken heeft. Als hy' dit bewerken kan, is zy'n doel volkomen bereikt. Met deze laatste bekentenis sluit hij de Inlei ding zy'ner vertoogen, die dus in zekeren zin het tarakter draagt van wat we heden ten dage een prospectus zouden noemen. Zoozeer is onze Philanthrope van zijne menschlievendheid doordrongen, dat hij ook gaarne aan mede-menschenvrienden, die anders misschien in zak en asch zouden zitten, niet wetende, hoe tiunne philanthropie kenbaar te maken, de gele genheid openstelt dat te doen in het weekblad, dat hy gaat uitgeven; slechts vraagt hij, met ge moedelijke naïveteit voor zich het verlof, de stuk ken, die men hem mogelyk zal zenden, te mo gen keuren, en, als ze hem niet bevallen, of, (en dit is curieus!) als ze handelen over onder werpen, die reeds in den Adventurer of in eenig ander Britsch tijdschrift zijn te berde gebracht, ze te mogen weigeren Laten we voor hem hopen, dat zyne mede-philanthropen hem dit verlof goed gunstig gegeven hebben. En met dat al, daar is iets in den Philanthrope, dat hem voor ons eene zekere aantrekkelijkheid bezorgt, en waarom we er toe besloten, hem onder de oogen van den lezer te brengen. Zyne taal men heeft het reeds kunnen bemerken uit de getrouw weergegeven citaten hierboven is voor een Hollander van dien tyd verrassend juist; wat meer zegt, hy heeft eene zekere regelmatigheid in zyne wyze van schrijven, die hem gunstig onderscheidt van de meeste andere auteurs uit het midden der achttiende eeuw. We lezen niet nu eens wereld, dan weer werelt, op eene andere plaats weereld; wat hij eenmaal op 't papier brengt, komt met zeer hooge uitzonderingen steeds weer in 't zelfde letterkleed te voorschijn. Zijn stijl voor zoover men natuurlijk bij een vertaler van eigen stijl spreken kan heeft uit den aard der zaak iets betoogends, iets redeneerends; is echter nergens dor, nergens droog, nergens schokkend. Gemoedelijk, als zijne Inleiding, zijn al zyne vertoogen; en wat hem in onze oogen bij zijne tijdgenooten vergeleken, zeer hoog doet staan: Mj heeft het niet noodig gevonden, op de manier van Isocrates, welken die tijdgenooten schijnen gevolgd te hebben, bladzijden vol te schrijven over niets, alleen met het doel om te schrij ven. Wanneer men bedenkt, dat er in den tijd on geveer, waarin onze gemoedelijke menschenvriend op het tooneel was, een auteur, genaamd George M. Nebe, tot tijdpasseering hoogstwaarschijnlijk, tien deelen, zegge tien, aangename Spectatoriale Vertoogen over den Mensch" uit het Hoogduitsch in onze taal overbracht, (ik grijp er een deel uit en myn oog valt op eene bespiegeling over Gods rechtvaardigheid", vier-en-vijftig bladzijden groot!), wanneer men dat bedenkt, dan gevoelt men iets Is achting voor onzen schrijver, die dan ten minste nog alleen datgene, wat hem belangweksend voorkomt, uit het Engelsch vertaalde. Wy meenen het, wij verkiezen Britsche wijsheid lit de tweede hand, wanneer ze maar gestoken in een aanlokkend kleed, boven de Hoogduitsche, ie de verveling, waarmee ze in 't oorspronkelijke gepaard ging, door de handen van den vertaler n haar nieuw gewaad heeft weten met zich te mokkelen. En al bly'ft het waar, dat we nog iever oorspronkelijk Hollandsch vernuft zouden willen bewonderen; waar dat niet is, dienen we onze keus, zooeven gedaan, te handhaven. R. STELLWAGEN. VARIA. PLASTISCHE KUNST. In de maanden April en Mei zal de Londensche kunstkoopersfirma der Heeren Dowdeswell, in samenwerking met die van de firma Buck and Reid, een der voor de kennis der moderne kunst belangrijkste tentoonstellingen organizeeren die ooit in Londen of elders te zien waren. Deze expositie schijnt te worden ingericht in den geest en op de leest van de groote Loan Exhibition die drie jaar geleden in Glasgow werd gehouden, en waarvan toen een lijvige met etsen geïllustreerde herinnerings-catalogus werd uitgegeven. Zij zal even als de Glasgowsche tentoonstelling zijn zaamgebracht uit een aantal van de beste werken der groote Fransche en Hollandsche schilders dezer eeuw, geleend door de voornaamste verzamelaars, en de ruime zalen van Dowdeswell geheel vullende. Een klein comitévan distinguished amateurs" zal de keuze doen. Er zullen vier of vijf belang rijke Millets bij zijn, en verscheidene van de beste Corots en Rousseau's. Diaz, Paubigny, Dupré, Delacroix, Decamps, Troyon, Monticelli, Breton, Courbet en anderen zullen in de Fransche afdeeling vertegenwoordigd zijn. De voornaamste Hol landers zullen zijn: Israëls, de drie Marissen, Bosboom, Mesdag en Mauve Twee interessante schilders nog, die tot heden te min geschat werden, zullen hier in hun kracht te zien zijn: Georges Michel en Adolphe Hervier. Van den eersten die, evenals verscheiden oude Hollanders niet van zijn penceel leven kon, en die zoo iets als uitdrager werd, zei toch Théophile Gautierin 1856 al eens: Hij lijkt ons nauwelijks minder dan Th. Rousseau." De laatste wordt in een pas verscheuen Engelsch werk over Fransche schilder kunst als grooter in dramatische kracht dan Constable geschat." Ook zou men nog van plan zijn bij deze collectie eenige stukken van Meissonier, Géröme, Jacque en Van Marcke te voegen. Het is te hopen dat de commissie het karakter van hare tentoonstel ling beter zal begrijpen en dit laatste zal nalaten. De dagbladen melden deze week, wat we hier reeds eenige weken geleden als een gerucht me dedeelden, dat de Driedaagsche tentoonstelling van schilderijen der stad Amsterdam niet zal doorgaan. Het Dagelyksch Bestuur heeft niet eens aan den Raad willen voorstellen een verplaatsbaar gebouw te laten maken. Is dit een zuivere centenkwestie? Dan is er toch een middel van bezuiniging dat we aan de kunstbeschermers" onder de raads leden in overweging zouden willen geven. Dit middel is niet uit de lucht gegrepen, het is ver leden jaar in Brussel met 't beste resultaat toe gepast. De Brusselsche commissie was namelijk van meening dat groote inzendings-tentoonstellingen ondingen zyn. Het zyn ongenietbare bazars die een mensch een hekel aan schilderen zouden bezorgen. Zy bevorderen de dwaze ijdelheid van heele en halve dilettanten en geven een schijn van ernst van het belachelijke. Daarentegen kan een ver standig georganiseerde tentoonstelling, waar alleen aan artiesten wordt aangenomen, en van elke groep, opvatting en persoon, datgene geplaatst wordt wat het meest karakteristiek is, van het grootste belang zijn. Zulk eene bekoorlijke tentoonstelling vraagt niet meer dan een derde deel van de ruimte, die gewoonlyk voor de driejaarlijksche stedelijke exposities in Holland wordt beschikbaar gesteld, en het staat zeer te bezien of by goeden wil de localiteit, die daartoe noodig zou zyn, niet in Amsterdam te vinden ware. Is er van de vroeger altijd beschikbare localen in de Oudemanhuispoort niets meer te krijgen? Is de Brakke Grond niet te huur? Is er in het leegstaande Centraal Station niets? Kan, zooals men dat ook in Rotterdam en Den Haag doet, de schilder-academie niet tijdelijk wat ruimte afstaan, vooral in de vacantie? Where there is a will, there is a way. Laat een welmeenend raadslid deze zaak eens in den grond onderzoeken! In Brussel heeft de genomen proef uitstekende resultaten geleverd. Het Amsterdamsche Dag. Bestnur heeft, om der teleurgestelden kunstminnaren ietwat den mond te stoppen, wel een ander voorstel gedaan, namelyk om f 3000 beschikbaar te stellen voor den aankoop van kunstwerken op de tentoonstelling van Arti. Nu is voor den aankoop van schilderyen / 3000 niet zoo heel veel. En dan, men zou sceptisch worden als men 4e geschiedenis der Stads- of Rijksaankoopen nagaat. Zooals we hierboven meldden, wordt op 't oogen blik den fijnproevers in Engeland eene keur-ten toonstelling bereid van 't beste onder 't beste der moderne kunst. En hiertoe rekent men in Enge land zonder aarzelen het werk van onze Marissen. Nu, van Thijs noch Willem Maris is in eenige openbare Nederlandsche collectie een schilderij aanwezig. En toch wordt er al maar druk aan gekocht. Moet men hier dan altijd eerst van de vreem delingen hooren wat goed is? Nog een andere opmerking, die zeer juist is, heeft de spraakzame Amsterdamsche correspon dent van de N. B. Ct. naar aanleiding van bo vengenoemd voorstel gemaakt. Deze heer schreef namelyk: Wij kunnen niet billijken de voor waarde, dat uitsluitend schilderijen op de ten toonstelling der maatschappij Arti et Amicitiae voor aankoop in aanmerking zullen komen. Nu het bestuur dier Maatschappij onlangs met het oog op de beperkte ruimte in het expositie-lokaal besloot geen andere schilderijen voortaan toe te laten dan van de leden, is een prerogatief geschapen, dat de gemeente niet mag sanctioneeren. Het kan natuurlijk niet in de bedoeling liggen van het dagelyksch bestuur, om alleen schilderijen van leden van Arti voor aankoop van gemeentewege in aanmerking te doen komen. TOONEEL EN MUZIEK. Een jong Spaansch componist, Breton, heeft in het Teatro Real te Madrid eene opera doen opvoe ren, die veel goeds schijnt te bevatten. Er was, naar Spaanschen trant, vooruit zooveel gesproken over het goddelijk genie van den componist en de onovertroffen schoonheden der opera Los Amantes de Teruel, dat zij een weinig moest tegenval len, maar, ondanks dit, wordt zij nog geprezen. Breton leidt groote populaire concerten te Ma drid; hij heeft zijne opera op een drama van den Spaanschen tooneeldichter Hartzembusch gebouwd. De intrige is niet uiterst friseh gevonden. Dona Isabel, door haren vader tot een huwelijk met Don Rodrigo de Azagra bestemd, bemint Don Degro de Marvilla. Deze is arm en roemloos; hij verkrygt van Don Pedro vijf jaren tijd om zich naam en fortuin te verwerven. Hij treedt tegen de Mooren uit, wordt gevangen genomen en ein delijk door eene Moorsche prinses Zuleima, die hem bemint, bevrijd. Hij keert naar Spanje terug, Zuleima volgt hem, en brengt, als zij verneemt dat hij Isabel bemint, aan deze de valsche tijding van Diego's dood. Isabel trouwt Don Rodrigo de Azagra, Don Diego doodt zich; Zuleima neemt vergit, en in de laatste akte sterft Isabel op het graf van haren geliefden Diego. De actie levert voor vier bedrijven en een voorspel niet volkomen genoeg motieven; ook is de muziek van tijd tot tijd wat traag voor hoor der en toeschouwer. De instrumentatie doet sterk aan Wagner denken, maar ook aangename her inneringen aan Meyerbeer, Rossini, Bellini en Verdi rijzen voor den operaliefhebber telkens op. Een verwijt is, dat noch handeling, noch karakters, noch muziek iets bepaalds Spaansch bezitten; ieder ander landsman kon hetzelfde tijdperk op dezelfde wijze bewerkt hebben. LETTEREN EN WETENSCHAP. De Duitsche dichter Wilhelm Jordan, die van het Nibelungenlied eene moderne bewerking gaf, vierde dezer dagen onder veel deelneming zijn zeventigjarig feest. Behalve de bewerking van het oud-Duitsche heldendicht, zijn het meest van hem bekend een blijspel Durchs Ohr, twee romans Die Sebalds en Zwei Wiegen, en eenige vertalingen van Grieksche treurspelen. Behalve in zyn werken, trad hij ook in zijn geheele leven krachtig ten gunste van het Duitsche volksbewustzijn op, van daar ook de groote feestelijkheden ter eere van dezen verjaardag. Toen Jordan onlangs thuis kwam, vond hij de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl