De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 3 maart pagina 3

3 maart 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 610 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. dat deze maand gevierd zal worden, de deelne ming zeer groot belooft te zijn. Op hetFeestconcert7 in het Paleis voor Volksvlijt te geven, zal een deel eener Hollandsche opera, Bertha en Steg f ried, door hem gecomponeerd, met de be roemde zangeres Dyna Beumer in de titelrol, ?worden opgevoerd. M«r. van Ophemert-Schwenke en de heeren Rogmans en Orelio zullen de andere rollen vervullen, bovendien zullen zich op dien avond de virtuozen Joseph Cramer en Christiaan Xriens doen hooren. Het concert is op 15 Maart bepaald; het zal voor de oude Paleisleden" een daad van piëteit en een feestgenot te gelijk zijn, dit concert bij te wonen. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Naar tijdsorde gerangschikt, heb ik te vermelden: het Abounementsconcert in het Concertgebouw, fewijd aan compositiëii van Nederlandsche toonunstenaars; het concert in Odéon, gegeven door Theodore Werner (viool) en Oliver King (piano) en de uitvoering vaii Toonkunst, terwijl ik de uit voering van Euterpe met mevrouw Lydia Hollm als soliste, tot mijn spijt niet heb kunnen bijwo nen, (dit concert samenvallende met een opvoering van de Carmen met Mme Duppuy in de titelrol), en eindelijk ook de 10e jaarlijksche Soiree Musicale van eenige leerlingen van den heer Leouard 4.. Franse, (die weder met Toonkunst samen viel) heb moeten missen. Op eerstbedoeld Abonnementsconcert werden uitgevoerd: de Ouverture Gysbreclit van Aernstel van Verhuist; verschil lende liederen meerendeels van Nederlaudsche componisten en ge zongen door mejuffrouw Maria Speet; eeu Trio voor 3 violen, uit een inleiding, canon en fuga bestaande van Frans Coenen, en eindelijk als hoofd werk: 3 deelen van een sinfonie voor groot-orkest van B. Zweers, ,Aan mijn Vaderland", waarvan de onderdeden luiden: a. In Neêrlands wouden", b. «Op het land" en c. ,/Aan het strand en op zee" en welker 4e gedeelte eerlang schijnt te mogen verwacht worden. De Ouverture van Verhulst vind ik 't zij met alle achting voor de degelijkheid van het werk gezegd wat uit de mode. De inleiding is nog al houterig, terwijl ook het eerste thema van het Allegro niet zeer karakteristiek is. Beter voldoet het 2e thema, terwijl de 2e helft van liet Allegro weer van meer alledaagschen aard en zelfs niet geheel zonder trivialiteit is. In 't geheel verraden de gedachten van dit werk weinig sub jectiviteit, zij gaan niet boven zekeren vorm vau traditioneel-objectief gevoelen, en. daarom kan het werk van weinig diepe beteekeuis geacht worden. Ook de instrumentatie, ofschoon dit spreekt van zelf zeer voldoende, zelfs goed te noemen, is wat eentonig en dik en mist groote distinctie. Een werk vau geheel anderen aard is de op en top moderne Sinfouie van B. Zweers. Het heeft mij met groote belangstelling vervuld. In de eerste plaats toch behandelt de heer Zweers het, orkest met een virtuositeit zooals nog geen ander Neder landse!) componist, zoover ik weet, voor dem ge daan heeft. Maar iu de tweede plaats kan de heer Zweers blijkens 't begin vau het eerste deel zijne gedachten eeu vlucht doen nemen, die mij veel van dezen componist voor de toekomst doet verwachten indien hij tenminste een strenge zelfcritiek wil gaan bezigen, zijn kracht, meer dan hij in dit werk doet, w'il concentreeren en niet alle vormen wil overboord gooien. Ik weet wel, dat er tegenwoordig ook op muzi kaal gebied anarchisten zijn, meuscheu, die het liefst zonder uige wet zouden leven; m'aar, mijn lieve vrienden dit gaat toch niet. Want nu wordt uwe wet: dat er geeue wet is! ... Geluk kig, dat de natuur somtijds boven de leer (ook deze leer van de nieuwere muziekricbting) gaat, en een gezonde muzikale zin een al te geraffineerde toepassing vau het beginsel, dat er geen beginsels moeten zijn, verhindert. En zoo zien wij dan ook Richard VFagner, die uiet veel met het idee van nheid van toualiteit op had, evenwel uit be hoefte aan die gewraakte nheid soms iu een lengte te dien opzichte vervallen, die door zijne grootste vereerders, monotoon genoemd wordt,!... Ik ben wezenlijk geen blind naiiper van oude vor men. Volstrekt niet. Maar men moot, niet uit minachting van hetgeen werkelijk niet deugde nu maar inéns alles gaan weggooien en aan ecu zucht tot consequentie, die bijzonder veel op kop pigheid gelijkt, ook het schoone opofferen! Dat de heer Zweers spoedig toone, dat zijn schoon heidsgevoel hem weer op het rechte spoor heeft geleid. Ik hoop dit van harte, daar ik meen dat wordt deze voorwaarde vervuld wij spoedig eeu groot componist rijker kunnen zijn! Mejuffr. Speet, die op dit Concert eenige liede ren zong, maakte voornamelijk met het Hexkeu" van Nicolai en ,-Een Liedeken van Scheiden" vau Coster een diepen indruk. Deze zangeres bezit, een aangenaam altgeluid (in 't bijzonder biunen de nsgcstreepte octaaf); hare hooge tonen voor namelijk d schijnen mij iets minder klankrijk, maar ik durf dit vermoeden na een enkele auditie nog niet op te stelligen toon uitspreken. In 't alferneen mag Mejuffr. Speet een muzikaal ontwikelde, goed geschoolde zangeres genaamd worden, wier stem en opvatting zich bijzonder leenen tot het weergeven van meer liefelijke dan grootsche aandoeningen. Als zoodanig zal zij zeker in ruime mate waardeeriug kunnen vinden in deze stad, binnen weiker muren zij zich kortelings vestigde en zich als leerares aanbeval. Moge het haar goed gaan. Over het Concert Tlieodore Werner en OHver King zal ik maar kort zijn. De heer Werner deed zich als eeu bekwaam zij 't ook door toon of warmte niet bijzonder meeslepend violist, kennen, terwijl de heer King een spiritueel en gedistingeerd componist bleek te zijn, doch als pianist en accompagnateur niet zeer hoog mag gesteld worden. De heer Werner is een vroeger landgenoot vau ons en was langen tijd leerling van den heer Frans Coenen; hij woont nu in Londen en zal daar zeker naar 't geeu wij van hem mochten hoo ren hoog geschat worden. Door Toonkunst werden ten gehoore gebracht: de Cantate ,,Ich hatte viel Bekümmerniss" van Bach; Gcsang der Parzen" vau Bralmis en het Se deel van Schumann's Faust". Van de uitvoering op zichzelve heb ik ditmaal met uitzondering van die van den Faust" maar weinig genoten. Vooral der Cantate van Bach viel slechts een middelmatige vertolking ten deel, zoowel wat de koren betreft, die slecht nuanceerden en weinig nheid vertoonden, als wat het orkest aangaat, dat dikwijls nonchalant en meereudeels te hard begeleidde. Het is vreemd, dat de leiding van een zoo uitstekend musicus als Röntgen toch niet voldoende blijkt om van al deze elementen werkelijk een yeteel te maken. Hoort de heer Röntgen bij het instudeereu meer met zijn geeste lijke ooren dan met zijn lichamelijke, hoort hij het werk, zooals het klinken moet, maar niet zooals het klinkt zooals dit bij mér componist-direc teuren schijnt voor te komen? Ik weet het niet, maar zeker is het, dat, de uitvoeringen van Toon kunst zich door mér zorg en precisie moesten ouderscheiden, dan tegenwoordig het, geval is. In 't bijzonder echter moet de begeleiding op dezen avond gelaakt worden. Grootendeels kwa men de solisten niet uit. Wel is waar was hun geluid meerendecls niet vau het grootste, maar dit was een reden te meer om discreet, te spelen, vooral voor de instrumenten, zoowel koperen als houten, wier krac'it in deze /aal onbegrensd schijnt. Dat n simpele hoboe o. a. Mevr. Lydia Ilollm haast kon doodblazeu, zou ik vroeger nooit geloofd hebben; dan nog eerder, dat een paar trombones dezelfde moorddadige uitwerking op een vrij talrijk koor zouden kuunen hebbeu. Hoe het zij, reeds dadelijk iu no. 3 van de Cantate kwam Mevr. Hollm weinig uit; slechts f, fis en g had den genoegzamen klank. In no. 7 was het, met, den bas (den heer Messchaert) eveneens gesteld. Ein delijk liet in no. 9 de zuiverheid van stemming tusschen solo-kwartet en koor te wenschen over, terwijl in uo. 10 uit, de haast van den heer Rog mans en het terughouden van den heer Röntgeu slechts weinig nheid voortsproot. Als eeu van de best, geslaafde nummers moge het koor no. 6 genoemd worden. Het Gesang der Parzeu" van Brahms schijnt mij als uitvoering hooger gestaan te hebben. Al leen liet voor het slot weer de zuiverheid vau stemming te wenschen. Eerst in den Faust" kou men op verscheiden plaatsen weer eens recht genieten. Het eerste koor: Waldiuig sie schwankt heran" was schoon vau kleur. De heer Messchaert werd zeer mee slepend van af: Könut sie als die enreu brauchcn." Schaut euch diepe Gegeild an." in de partij van Pater Scraphicus, later nog meer als Doctor Mariauus met: Hóchste Herrscherin der Welt". Het uiterst moeielijke koor : Ncbelnd urn Felsenhöh." Spür ich so ebeu", werd verdienstelijk gezongen. Minder mooi eu eenigszins gehaast klonk hot Neige, neigc, Du Ohnegleichen" van Mevr. Hollm, die evenwel later revanche nam met, Uud aus iitheriscliem Gewande", on wier kranig hong c in liet, slotkoor hier ook nog moge vermeld worden. Dit laatste koor was weer hier en daar niet geheel zooals het zijn moest, o. a. bij den climax in den aanvang ervan, die hier geeu climax was, en later in de zuiverheid tusschen solokwartet eu koor hij : Hier ist's gethau." Iu 't algemeen echter moge de uitvoering vau Faust" geprezen worden eu tot bewijs strekken, dat bij genoegzame toewijding van leider en geleiden ook ouder dezen leider veel schoons kaïi worden ver kregen. Dit, verslag reeds tamelijk lang geworden zijnde, kan ik nog maar met een enkel woord gewagen van de Carmen met Mme Dupouy. Deze artiste is een aanwinst van de Fransche Opera. Hare lagere tonen vooral zijn zeer goed al moet haar timbre in 't algerneeu niet van de allerschoonste genoemd worden, noch hare stem, wat volume betreft, van de grootste. Doch de totaalindruk versterkt door eeu zeer gemakkelijk spel dien Mme Dupouy maakt, mag zeer bevredigend heeten eu over 't geheel behoort Carmcu tot de best opgevoerde Opera's van het Fransche reper toire. Ook de heer Barbe als Dou Joséis hierin hoogst, verdienstelijk, alleen zij hij, zoowel als Mme Dupouy in het laatste bedrijf gewaarschuwd voor in mijn oog al te natuurgetrouwe gevoels uitingen, die de toets der kunst misschien niet, geheel meer kunnen doorstaan. Ook de heer Donval is als Xuniga zeer goed een echte troupicr", terwijl ook de verdere partijen zeer voldoende zijn bezet, het, geheel met veel eutrain gespeeld wordt en ik tot mijne voldoening een merkbarcn voor uitgang iu de zuiverheid vau het straatjougeuskoor waarnam. 28 Febr. F. MüZIEKAAL OVERZICHT. Rotterdam, 28 Februari 1889. Manfred. (Duitsche vertaling van Byron's gedicht). Muziek van R. Schumann. Zooals in verschillende andere steden van ons land, bestaat er ook bier c.ino Vereeniging, die zicb ten doel stelt het lot van gebrekkige toonkunstenaars of hunne weduwen eu weezen zooveel mogelijk te verzachten; hier heet zij Do Voor zorg" en staat onder leiding (wat bet artistieke deel aangaat) van den beer Fr. Gernsheim. Een paar malen 's j aars wordt ten bate van haar fonds eene uitvoering gegeven en ditmaal had men iets voor hier geheel nieuws bedacht; Byron-Schumanu's Man/red, voor een paar jaren in de Concertzaal uitgevoerd met Possart in de titel partij, werd thans in den grooten Schouwburg als muziekdrama, wederom met den beer Possart, eenige leden van bet Duitscho tooneelgezolschap vau de heeren van Lier. en de dames en heeren leden der afdeelingszangverecniging van de Maat schappij t. b. d. Toonkunst allen in kostuum gegeven. De vier geesten in het eerste bedrijf werden door de dames Jaïde en Simony, en ilc heeren Wertheim en Stierlin, allen vau onze opera, voorgesteld; do vier geesten die don ZIMberl/ann uitspreken, vonden vertolkers in drie leden der Zangvereeniging en den beer Stierlin. Het orkest was voor ditmaal op zijn voor hier hoogst bereikbare sterkte gebracht; de regie was in banden vau den hoer Saalborn. Er was dus reden te over om waar al deze elementen samenwerkten een meer dan ge woon genot te verwachten, iets. waarbij de uit voering in de concertzaal gedoemd was, volkomen te verbleeken. Al dadelijk zij dan ook vermeld, dat het orkest voortreffelijk werkte (enkele vlek jes bij het koper uitgezonderd); dat de koren muurvast bleken en een beerlijken klank ontwik kelden; dat de zang-solo's bij de bovengenoemde dames en heeren artisten zoowel als dilettan ten in uitstekende handen (juister gezegd: keelen) waren; dat de acteurs, die de rollen van der Gemsenjdger, der Abt, Manuel eu Hcrmann optraden, voor hun taak berekend bleken en dat de huilerige toon der dames-actrices, die de par tijen van de Alpenfee. Astarte, enz. vervulden, aan het geheel weinig schade deed. Pat ten slotte de heer Possart eeu prachtigeti Man/red gaf, wiens somtijds sprekend zingen het bewijs leverde hoezeer bij met den tekst zoowel als met Schumann's partituur vertrouwd is (ofschoon deze soort kunstuiting voor bestrijding vatbaar schijnt), en dat aan tooneelschikking eu groepeeririg der per sonen de uiterste, met den besten uitslag be kroonde, zorg was besteed. Moet ecbter aan eene uitvoering op het tooneel, speciaal van dit werk, de voorkeur gegeven worden boven die in de Concertzaal V Deze vraag meen ik beslist ontkennend te moeten beantwoorden. Bij een oratorium komt de handeling weinig in aanmerking, de muziek is er hoofdzaak; in de Concertzaal wordt het oog bij eene uitvoering van Manfred niet geboeid door decoratief, groepee ring, enz , en de attentie niet afgeleid door licht effecten verschijningen en dergelijke. Men geniet de schoone taal en botenal de heerlijke muziek uit de eerste hand, en koert voldaan huiswaarts zonder zich veel rekenschap gegeven te hebben van de oorzaak van des somberen graven smart. Niet alzoo op hot tooneel; daar roept men uwe aandacht in om een handeling te volgen, ora den optredenden personen sympathie te schenken of te onthouden, om een drama mee te leven; dan is het eerste wat men natuurlijk vraagt: wat is de oorzaak vau Manf'red's lijden? En het antwoord op die vraag is iets zóó onreins, iets zoo weerzinen walgingwekkends, dat men een zeker verzet in zich voelt opkomen om de ontboezemingen van zulk een wezen met do vereischte kalmte te vol gen, al zijn zij in nog zoo'n schoon gewaad ge stoken. Hoe komt een dichter er in 's homels naam toe, om eene zóó stuitende misdaad tot uitgangs punt voor zijn drama te nemen ? In do kunst laten zich de meeste menschclijke hartstochten idealiseeren, en er kunnen bijna altijd verzachtende omstandigheden gepleit worden; voor diefstal, voor doodslag, voor echtbreuk zelfs kan eene aanleiding bestaan hebben, die onze sympathie voor den zondaar niet vermindert, maar zelfs somtijds opwekt. Maar verboden geslachtsomgang van broeder en zuster laat zich niet ide aliseeren, slechts walging kan daardoor worden opgewekt; on nog eens: in de Concertzaal geniet men van bet talent des declamators en vau de heerlijke muziek, zooals Schumann er nooit schooner geschreven beeft en vorscht of vraagt niet verder. Wanneer echter het monster het tooneel be treedt, als de verpersoonlijkte mensch Man fred tot ons spreekt en eischt, dat we Possart zullen vergeten om slechts Man/red te zien dan kan men zich dunkt mij, trots do schoone taal en de prachtige muziek, niet dan met weer zin afwenden. En zelfs al zou men zich door het ontzettend zielelijden van den zondaar tot eenig medelijden geneigd vinden, hij zelf verstoort dit gevoel door ais hij Astarte's geest heeft op geroepen en haar vergiffenis afsmeekt ten slotte nog te vragen: Lielist dit rnich nocli?' Opgevat in den zin van het vóór den aanvang van het gedicht gebeurde, wordt hier het toppunt bereikt van walgelijkheid, en dat springt iu 't oog en wordt opgemerkt bij eene uitvoering als drama op het tooneel. Ook het slot werkt onbevredigend, daar ons algemeen geval van recht onbevredigd blijft; Mimfred gaat niet te gronde maar sterft na den bijstand der Kerk van cle hand gewezen te hebben in de armen van een abt, terwijl het aehfer de coulissen klinkende Requiem doet ver moeden dat hot met zijn ziel nog zoo slecht niet af zal loopcn. (Het met dit geheele laatste bedrijf verkregen dramatisch effect was overigens zeer groot). Daar deze kwestie: zaal of tooneel? niet alleen hier besproken wordt, maar in zekeren zin eene algemeene is, heb ik gemeend haar eenigzins uitvoerig te moeten behandelen en geef als mijn oordeel: dat aan eene uitvoering in de concert zaal beslist de voorkeur moot gegeven worden. Aan de Maatschappij de Voorzorg komt overi gens de eer toe iets gedaan te hebben, wat tot dusverre nog nimmer in onze stad heeft plaats gehad, en dat in elk geval de grootste belang stelling verdient. De heer Gernsheim heeft zijn zware taak op waardige wijze vervuld en werd dan ook na de scène in Ariman's Halle mét den heer Possart op het tooneel geroepen; een komisch en daardoor zeer storend efftct maakte het daarbij, dat al de dames en hoeren van het koor, in het kostuum der geesten, op het tooneel stonden te applaudisseeren. Do heeren Possart en Gernsheim ontvingen lauwerkransen en fanfares. Dat de belangstelling groot was bewees de tot aan de nok gevulde zaal; het (loei van de Maat schappij zal dus wel bereikt zijn. V. DOODE OF LEVENDE TALEN? De heer Naber beleeft tot dusverre weinig ge noegen van zijn Gïcfe-artikel. Zijn mede-deskundigen geven op allerlei wijzen te kennen, dat hij de plank heeft misgeslagen. De heer Dr. Hartman te Leiden, vond prof'essor's artikel zóó treurig, dat hij het niet dan met weerzin heeft kunnen uitlezen. De heer Hoogvliet te Wageningen, laat in het midden of hot Grieksch als leervak van hot pro gram der Gymnasia moet worden verwijderd, maar meent in het volgen van een andere methode van onderwijs een redmiddel te mogen zien. Dr. v. d. Meij te Leiden grijpt den hooglceraar alles behalve zachtkens aan; en met reden, want hij kan verklaren, dat in de laatste tien of twintig jaren de leerlingen van het Leidsche gym nasium, wanneer zij tot het eiride volhardden, f van het Grieksch zooveel geleerd en gelezen heb ben, dat zij hun heele leven ervan konden ge nieten." (Die tien of twintig jaren" slaan na tuurlijk op het gymnasium en niet op de leerlin gen.) De oud-hoogleeraar Boot schrijft zeer kalm en vriendelijk,maar verzet zkh toch duidelijk genoeg te gen Nabers raad om het Grieksch, behalve voor theo logen en litteratoren, als studievak van de lijst te schrappen. Met Frédéric Hennebert verklaart hij: suppriiner Ie Grec des athénées, c'est tout bonuement décapiter les bumanités. Uit de bestrijding van Dr. Nabers opstel mag men afleiden, dat de Grieksch- en Latijn doceerende heeren, allen voor behoud van het Grieksch zijn, aangezien zij meenen door het toepassen van een betere methode bij het onderwijs of door het aan nemen van een eenvoudiger leerplan, voldoende kennis van die taal bij hun leerlingen te kunnen verkrijgen. Het is opmerkelijk hoe deze strijd gevoerd wordt buiten de hoofdquaestie om. Voor de litteratoren, die hierbij aan bet woord zijn, schijnt de vraag: zou het voor het overgroote deel onzer jongelieden die zicb aan de Academiën tot een beroep laten opleiden, ook beter zijn zich in de mo derne beschaving tehuis te werken, dan in de oude ? niet te bestaan. De Heer v. d. Mey is open hartig genoeg om dit gul w eg te bekennen. Over de betrekkelijke waarde vau het Latijn en het Grieksch, als middel tot leering en vorming, acht ik voor mij hot debat uitgeput en gesloten." Dit Leidsche mihi constat" is al niet minder af doend dan het Utrechtscbc, waarover, vijf ea twintig jaar geleden, de Génestet tn Nederland het zoo druk hadden ! Voor Dr. v. d. Mey is deze gemoedstoestand een onschatbaar voorrecht. Hij kan zich nu maar rustig aan zijn vijfde klasse wijden eu haar Latijn en Grieksch docceren, zonder te moeten duchten, dat hij zijn jongelie den eeu reeks vau dingen leert, die voor hun ontwik keling van veel minder nut zijn dan de beoefe ning der moderne klassieken en der hedcndaagsche kunsten en wetenschappen. Evenals prof. Boot beroept hij zich op een uitspraak van Hennebert in. eeu Nr. van het Journal de (rand van 1868 : Qui at taque Ie grec, menaco Ie latin. Vous avez comiaenc par rejeter lïui et voici qu'ii présent vctis jeiez aussi l'autre par dessus bord. L'utilitaire, en vous, doit trouver cela parfait. Mais que dit lepoète quis'y trouve accouplé'i" Het is duidelijk: v. d. Mey en Boot gevoelen mee Hennebert waar het heen gaat, als men den eersten stap gezet beeft; zij beiden zoudea als uuttigheidsmaunon tot het, facultatief stellen van de studie vau Latijn en Grieksch moeten be sluiten, maar de dichter in hen verbiedt hua zoo te handelen. Ja, wat zal de dichter zeggen ? Zal hij zich te beklagen hebben of te verheugen, wanneer het hooger onderwijs, de quasi-geleerdheid, voor de middelmatigen wordt losgemaakt van het leeren van doode talen ? Wij hebben deze vraag in onze artikelen ontken nend beantwoord, en thans door den Heer Hartman bestreden, dienen wij ons wel te verdedigen. Dit is geen aangenaam werk, immers bet dwingt ons tot het herhalen en opnieuw maken van opmer kingen, die enkele personen, welken wij alle ach ting toedragen, kunnen ontstemmen. Wij hebben gemeend ook bij deze quaestie de empirische metbode te moeten volgen; m. a w. op grond vau het gebrekkig Nederlandsen, door latinisten geschreven, te mogen besluiten tot de onvruchtbaarheid van de studie der doode talen voormenschenzonder buitengewonen letterkundigen aanleg. Deze stelling nu zagen wij eer beveatigd dan verzwakt door hetgeen in den laatsten tijd omtrent het gymnasiaal onderwijs is in het midden gebracht. Het Nederlandsen van Prof. Naber is in n woord afschuwelijk. Een toonbeeld vari slordig heid, onjuiste gedac'utenuiting wansmaak en slap heid. Wanneer nu do heer Hoogvliet in de Spec tator, die aaneenschakeling vaa kreupele zinnen en zinnetjes een krachtig en gespierd artikel" noemt, en verzekert kort en krachtig spreekt Z.H.G. zijn gevoelen uit", dan mogen wij toch vragen: Waartoe leert men doodo talen, als men der le vende zoo weinig eerbied bewijst ? Edoch naast Naber beeft zich als verdediger vau onze stolling de ou.il-hooglecra.ar Boot ge plaatst. In bet lluitdelublud van Zondag 17 Fe bruari vroeg deze geleerde Latijn en Grieksch ?" en opent Z. II. Gel. zijn artikel met de volgende woorden: Het opstel van den hoogleeraar S. A. Naber heeft reeds vele pennen in beweging gebracht, ea men kan verwachten dat het nog menige bestrij der en mogelijk verdedigers zal vinden." Men kan verwachten dat het mogelijk verdedi gers zal vinden! Alleen om te doen zien, dat de Heer Boot, oud rector en oud-professor, niet bij toeval zich zoo incorrect uitdrukt, uit hetzelfde artikel nog dil proefje: Als in plaats van onderwerpen uit de geschie denis of liever nog vragen over stukken van oude of moderne schrijvers eu dichters, die zij gelezen hebben, bespiegelingen over Haast u langzaam" en Vaderlandsliefde" en een novelletje Een dagje buiten" van hen verlangd worden, dan ver wondert het mij niet, dat de meesten er weinig van maken." Het is waarlijk ons doel niet naar dergelijke foutieve zinnen te zoeken ; maar wij achten ons gerechtigd en geroepen op dit gebrek aan stijl te wijzen, wijl Prof. Boot zelf vast in de leer staat, als zonde do studie der klassieken iemand in staat stellen goed, duidelijk, ja ook sierlijk te schrijven. .Sedert het Latijn opgehouden heeft in de gehoorzalen der Hoogeschool gesproken te worden en alleen nog door literatoren wordt geschreven, leert men Grieksch en Latijn, vooral om de schrijvers en dichters der klassieke oudheid in het oorspronkelijk te kunnen lezen en verstaan, en om door die lectuur den geest met kennis te voeden en langs dien weg do kunst te leerert

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl