Historisch Archief 1877-1940
No. 610
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
dat deze maand gevierd zal worden, de deelne
ming zeer groot belooft te zijn. Op
hetFeestconcert7 in het Paleis voor Volksvlijt te geven, zal
een deel eener Hollandsche opera, Bertha en
Steg f ried, door hem gecomponeerd, met de be
roemde zangeres Dyna Beumer in de titelrol,
?worden opgevoerd. M«r. van Ophemert-Schwenke
en de heeren Rogmans en Orelio zullen de andere
rollen vervullen, bovendien zullen zich op dien
avond de virtuozen Joseph Cramer en Christiaan
Xriens doen hooren. Het concert is op 15 Maart
bepaald; het zal voor de oude Paleisleden" een
daad van piëteit en een feestgenot te gelijk zijn,
dit concert bij te wonen.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Naar tijdsorde gerangschikt, heb ik te vermelden:
het Abounementsconcert in het Concertgebouw,
fewijd aan compositiëii van Nederlandsche
toonunstenaars; het concert in Odéon, gegeven door
Theodore Werner (viool) en Oliver King (piano)
en de uitvoering vaii Toonkunst, terwijl ik de uit
voering van Euterpe met mevrouw Lydia Hollm
als soliste, tot mijn spijt niet heb kunnen bijwo
nen, (dit concert samenvallende met een opvoering
van de Carmen met Mme Duppuy in de titelrol),
en eindelijk ook de 10e jaarlijksche Soiree
Musicale van eenige leerlingen van den heer Leouard
4.. Franse, (die weder met Toonkunst samen viel)
heb moeten missen.
Op eerstbedoeld Abonnementsconcert werden
uitgevoerd: de Ouverture Gysbreclit van Aernstel
van Verhuist; verschil lende liederen
meerendeels van Nederlaudsche componisten en ge
zongen door mejuffrouw Maria Speet; eeu Trio
voor 3 violen, uit een inleiding, canon en fuga
bestaande van Frans Coenen, en eindelijk als hoofd
werk: 3 deelen van een sinfonie voor groot-orkest
van B. Zweers, ,Aan mijn Vaderland", waarvan
de onderdeden luiden: a. In Neêrlands wouden",
b. «Op het land" en c. ,/Aan het strand en op
zee" en welker 4e gedeelte eerlang schijnt te mogen
verwacht worden.
De Ouverture van Verhulst vind ik 't zij
met alle achting voor de degelijkheid van het
werk gezegd wat uit de mode. De inleiding
is nog al houterig, terwijl ook het eerste thema
van het Allegro niet zeer karakteristiek is. Beter
voldoet het 2e thema, terwijl de 2e helft van liet
Allegro weer van meer alledaagschen aard en zelfs
niet geheel zonder trivialiteit is. In 't geheel
verraden de gedachten van dit werk weinig sub
jectiviteit, zij gaan niet boven zekeren vorm vau
traditioneel-objectief gevoelen, en. daarom kan het
werk van weinig diepe beteekeuis geacht worden.
Ook de instrumentatie, ofschoon dit spreekt
van zelf zeer voldoende, zelfs goed te noemen,
is wat eentonig en dik en mist groote distinctie.
Een werk vau geheel anderen aard is de op en top
moderne Sinfouie van B. Zweers. Het heeft mij
met groote belangstelling vervuld. In de eerste
plaats toch behandelt de heer Zweers het, orkest
met een virtuositeit zooals nog geen ander Neder
landse!) componist, zoover ik weet, voor dem ge
daan heeft. Maar iu de tweede plaats kan de
heer Zweers blijkens 't begin vau het eerste
deel zijne gedachten eeu vlucht doen nemen,
die mij veel van dezen componist voor de toekomst
doet verwachten indien hij tenminste een
strenge zelfcritiek wil gaan bezigen, zijn kracht,
meer dan hij in dit werk doet, w'il concentreeren
en niet alle vormen wil overboord gooien.
Ik weet wel, dat er tegenwoordig ook op muzi
kaal gebied anarchisten zijn, meuscheu, die het
liefst zonder uige wet zouden leven; m'aar, mijn
lieve vrienden dit gaat toch niet. Want nu
wordt uwe wet: dat er geeue wet is! ... Geluk
kig, dat de natuur somtijds boven de leer (ook
deze leer van de nieuwere muziekricbting) gaat,
en een gezonde muzikale zin een al te geraffineerde
toepassing vau het beginsel, dat er geen beginsels
moeten zijn, verhindert. En zoo zien wij dan ook
Richard VFagner, die uiet veel met het idee van
nheid van toualiteit op had, evenwel uit be
hoefte aan die gewraakte nheid soms iu een
lengte te dien opzichte vervallen, die door zijne
grootste vereerders, monotoon genoemd wordt,!...
Ik ben wezenlijk geen blind naiiper van oude vor
men. Volstrekt niet. Maar men moot, niet uit
minachting van hetgeen werkelijk niet deugde
nu maar inéns alles gaan weggooien en aan ecu
zucht tot consequentie, die bijzonder veel op kop
pigheid gelijkt, ook het schoone opofferen! Dat
de heer Zweers spoedig toone, dat zijn schoon
heidsgevoel hem weer op het rechte spoor heeft
geleid. Ik hoop dit van harte, daar ik meen
dat wordt deze voorwaarde vervuld wij
spoedig eeu groot componist rijker kunnen zijn!
Mejuffr. Speet, die op dit Concert eenige liede
ren zong, maakte voornamelijk met het Hexkeu"
van Nicolai en ,-Een Liedeken van Scheiden" vau
Coster een diepen indruk. Deze zangeres bezit, een
aangenaam altgeluid (in 't bijzonder biunen de
nsgcstreepte octaaf); hare hooge tonen voor
namelijk d schijnen mij iets minder klankrijk,
maar ik durf dit vermoeden na een enkele auditie
nog niet op te stelligen toon uitspreken. In 't
alferneen mag Mejuffr. Speet een muzikaal
ontwikelde, goed geschoolde zangeres genaamd worden,
wier stem en opvatting zich bijzonder leenen tot
het weergeven van meer liefelijke dan grootsche
aandoeningen. Als zoodanig zal zij zeker in ruime
mate waardeeriug kunnen vinden in deze stad,
binnen weiker muren zij zich kortelings vestigde
en zich als leerares aanbeval. Moge het haar goed
gaan.
Over het Concert Tlieodore Werner en OHver
King zal ik maar kort zijn. De heer Werner deed
zich als eeu bekwaam zij 't ook door toon of
warmte niet bijzonder meeslepend violist, kennen,
terwijl de heer King een spiritueel en gedistingeerd
componist bleek te zijn, doch als pianist en
accompagnateur niet zeer hoog mag gesteld worden. De
heer Werner is een vroeger landgenoot vau ons
en was langen tijd leerling van den heer Frans
Coenen; hij woont nu in Londen en zal daar
zeker naar 't geeu wij van hem mochten hoo
ren hoog geschat worden.
Door Toonkunst werden ten gehoore gebracht:
de Cantate ,,Ich hatte viel Bekümmerniss" van
Bach; Gcsang der Parzen" vau Bralmis en het
Se deel van Schumann's Faust".
Van de uitvoering op zichzelve heb ik ditmaal
met uitzondering van die van den Faust"
maar weinig genoten. Vooral der Cantate van Bach
viel slechts een middelmatige vertolking ten deel,
zoowel wat de koren betreft, die slecht nuanceerden
en weinig nheid vertoonden, als wat het orkest
aangaat, dat dikwijls nonchalant en meereudeels
te hard begeleidde. Het is vreemd, dat de leiding
van een zoo uitstekend musicus als Röntgen toch
niet voldoende blijkt om van al deze elementen
werkelijk een yeteel te maken. Hoort de heer
Röntgen bij het instudeereu meer met zijn geeste
lijke ooren dan met zijn lichamelijke, hoort hij het
werk, zooals het klinken moet, maar niet zooals
het klinkt zooals dit bij mér componist-direc
teuren schijnt voor te komen? Ik weet het niet,
maar zeker is het, dat, de uitvoeringen van Toon
kunst zich door mér zorg en precisie moesten
ouderscheiden, dan tegenwoordig het, geval is.
In 't bijzonder echter moet de begeleiding op
dezen avond gelaakt worden. Grootendeels kwa
men de solisten niet uit. Wel is waar was hun
geluid meerendecls niet vau het grootste, maar dit
was een reden te meer om discreet, te spelen,
vooral voor de instrumenten, zoowel koperen als
houten, wier krac'it in deze /aal onbegrensd schijnt.
Dat n simpele hoboe o. a. Mevr. Lydia Ilollm
haast kon doodblazeu, zou ik vroeger nooit geloofd
hebben; dan nog eerder, dat een paar trombones
dezelfde moorddadige uitwerking op een vrij talrijk
koor zouden kuunen hebbeu. Hoe het zij, reeds
dadelijk iu no. 3 van de Cantate kwam
Mevr. Hollm weinig uit; slechts f, fis en g had
den genoegzamen klank. In no. 7 was het, met, den
bas (den heer Messchaert) eveneens gesteld. Ein
delijk liet in no. 9 de zuiverheid van stemming
tusschen solo-kwartet en koor te wenschen over,
terwijl in uo. 10 uit, de haast van den heer Rog
mans en het terughouden van den heer Röntgeu
slechts weinig nheid voortsproot. Als eeu van
de best, geslaafde nummers moge het koor no. 6
genoemd worden.
Het Gesang der Parzeu" van Brahms schijnt
mij als uitvoering hooger gestaan te hebben. Al
leen liet voor het slot weer de zuiverheid vau
stemming te wenschen.
Eerst in den Faust" kou men op verscheiden
plaatsen weer eens recht genieten. Het eerste
koor: Waldiuig sie schwankt heran" was schoon
vau kleur. De heer Messchaert werd zeer mee
slepend van af:
Könut sie als die enreu brauchcn."
Schaut euch diepe Gegeild an."
in de partij van Pater Scraphicus, later nog meer
als Doctor Mariauus met:
Hóchste Herrscherin der Welt".
Het uiterst moeielijke koor :
Ncbelnd urn Felsenhöh."
Spür ich so ebeu",
werd verdienstelijk gezongen. Minder mooi eu
eenigszins gehaast klonk hot Neige, neigc, Du
Ohnegleichen" van Mevr. Hollm, die evenwel later
revanche nam met, Uud aus iitheriscliem Gewande",
on wier kranig hong c in liet, slotkoor hier ook nog
moge vermeld worden. Dit laatste koor was weer
hier en daar niet geheel zooals het zijn moest,
o. a. bij den climax in den aanvang ervan, die hier
geeu climax was, en later in de zuiverheid tusschen
solokwartet eu koor hij : Hier ist's gethau." Iu
't algemeen echter moge de uitvoering vau Faust"
geprezen worden eu tot bewijs strekken, dat bij
genoegzame toewijding van leider en geleiden ook
ouder dezen leider veel schoons kaïi worden ver
kregen.
Dit, verslag reeds tamelijk lang geworden zijnde,
kan ik nog maar met een enkel woord gewagen
van de Carmen met Mme Dupouy. Deze artiste
is een aanwinst van de Fransche Opera. Hare
lagere tonen vooral zijn zeer goed al moet haar
timbre in 't algerneeu niet van de allerschoonste
genoemd worden, noch hare stem, wat volume
betreft, van de grootste. Doch de totaalindruk
versterkt door eeu zeer gemakkelijk spel
dien Mme Dupouy maakt, mag zeer bevredigend
heeten eu over 't geheel behoort Carmcu tot de
best opgevoerde Opera's van het Fransche reper
toire. Ook de heer Barbe als Dou Joséis hierin
hoogst, verdienstelijk, alleen zij hij, zoowel als
Mme Dupouy in het laatste bedrijf gewaarschuwd
voor in mijn oog al te natuurgetrouwe gevoels
uitingen, die de toets der kunst misschien niet,
geheel meer kunnen doorstaan. Ook de heer Donval
is als Xuniga zeer goed een echte troupicr",
terwijl ook de verdere partijen zeer voldoende zijn
bezet, het, geheel met veel eutrain gespeeld wordt
en ik tot mijne voldoening een merkbarcn voor
uitgang iu de zuiverheid vau het straatjougeuskoor
waarnam.
28 Febr. F.
MüZIEKAAL OVERZICHT.
Rotterdam, 28 Februari 1889.
Manfred. (Duitsche vertaling van Byron's
gedicht). Muziek van R. Schumann.
Zooals in verschillende andere steden van ons
land, bestaat er ook bier c.ino Vereeniging, die
zicb ten doel stelt het lot van gebrekkige
toonkunstenaars of hunne weduwen eu weezen zooveel
mogelijk te verzachten; hier heet zij Do Voor
zorg" en staat onder leiding (wat bet artistieke
deel aangaat) van den beer Fr. Gernsheim. Een
paar malen 's j aars wordt ten bate van haar
fonds eene uitvoering gegeven en ditmaal had
men iets voor hier geheel nieuws bedacht;
Byron-Schumanu's Man/red, voor een paar jaren in
de Concertzaal uitgevoerd met Possart in de titel
partij, werd thans in den grooten Schouwburg als
muziekdrama, wederom met den beer Possart,
eenige leden van bet Duitscho tooneelgezolschap
vau de heeren van Lier. en de dames en heeren
leden der afdeelingszangverecniging van de Maat
schappij t. b. d. Toonkunst allen in kostuum
gegeven. De vier geesten in het eerste bedrijf
werden door de dames Jaïde en Simony, en ilc
heeren Wertheim en Stierlin, allen vau onze
opera, voorgesteld; do vier geesten die don
ZIMberl/ann uitspreken, vonden vertolkers in drie
leden der Zangvereeniging en den beer Stierlin.
Het orkest was voor ditmaal op zijn voor hier
hoogst bereikbare sterkte gebracht; de regie was
in banden vau den hoer Saalborn.
Er was dus reden te over om waar al deze
elementen samenwerkten een meer dan ge
woon genot te verwachten, iets. waarbij de uit
voering in de concertzaal gedoemd was, volkomen
te verbleeken. Al dadelijk zij dan ook vermeld,
dat het orkest voortreffelijk werkte (enkele vlek
jes bij het koper uitgezonderd); dat de koren
muurvast bleken en een beerlijken klank ontwik
kelden; dat de zang-solo's bij de bovengenoemde
dames en heeren artisten zoowel als dilettan
ten in uitstekende handen (juister gezegd:
keelen) waren; dat de acteurs, die de rollen van
der Gemsenjdger, der Abt, Manuel eu Hcrmann
optraden, voor hun taak berekend bleken en dat
de huilerige toon der dames-actrices, die de par
tijen van de Alpenfee. Astarte, enz. vervulden,
aan het geheel weinig schade deed. Pat ten slotte
de heer Possart eeu prachtigeti Man/red gaf,
wiens somtijds sprekend zingen het bewijs leverde
hoezeer bij met den tekst zoowel als met
Schumann's partituur vertrouwd is (ofschoon deze soort
kunstuiting voor bestrijding vatbaar schijnt), en
dat aan tooneelschikking eu groepeeririg der per
sonen de uiterste, met den besten uitslag be
kroonde, zorg was besteed.
Moet ecbter aan eene uitvoering op het tooneel,
speciaal van dit werk, de voorkeur gegeven worden
boven die in de Concertzaal V
Deze vraag meen ik beslist ontkennend te moeten
beantwoorden. Bij een oratorium komt de handeling
weinig in aanmerking, de muziek is er hoofdzaak;
in de Concertzaal wordt het oog bij eene uitvoering
van Manfred niet geboeid door decoratief, groepee
ring, enz , en de attentie niet afgeleid door licht
effecten verschijningen en dergelijke. Men geniet
de schoone taal en botenal de heerlijke muziek
uit de eerste hand, en koert voldaan huiswaarts
zonder zich veel rekenschap gegeven te hebben
van de oorzaak van des somberen graven smart.
Niet alzoo op hot tooneel; daar roept men uwe
aandacht in om een handeling te volgen, ora den
optredenden personen sympathie te schenken of te
onthouden, om een drama mee te leven; dan is
het eerste wat men natuurlijk vraagt: wat is de
oorzaak vau Manf'red's lijden? En het antwoord
op die vraag is iets zóó onreins, iets zoo
weerzinen walgingwekkends, dat men een zeker verzet in
zich voelt opkomen om de ontboezemingen van
zulk een wezen met do vereischte kalmte te vol
gen, al zijn zij in nog zoo'n schoon gewaad ge
stoken. Hoe komt een dichter er in 's homels naam
toe, om eene zóó stuitende misdaad tot uitgangs
punt voor zijn drama te nemen ?
In do kunst laten zich de meeste menschclijke
hartstochten idealiseeren, en er kunnen bijna altijd
verzachtende omstandigheden gepleit worden;
voor diefstal, voor doodslag, voor echtbreuk zelfs
kan eene aanleiding bestaan hebben, die onze
sympathie voor den zondaar niet vermindert, maar
zelfs somtijds opwekt. Maar verboden
geslachtsomgang van broeder en zuster laat zich niet ide
aliseeren, slechts walging kan daardoor worden
opgewekt; on nog eens: in de Concertzaal geniet
men van bet talent des declamators en vau de
heerlijke muziek, zooals Schumann er nooit
schooner geschreven beeft en vorscht of vraagt
niet verder.
Wanneer echter het monster het tooneel be
treedt, als de verpersoonlijkte mensch Man
fred tot ons spreekt en eischt, dat we Possart
zullen vergeten om slechts Man/red te zien
dan kan men zich dunkt mij, trots do schoone
taal en de prachtige muziek, niet dan met weer
zin afwenden. En zelfs al zou men zich door het
ontzettend zielelijden van den zondaar tot eenig
medelijden geneigd vinden, hij zelf verstoort dit
gevoel door ais hij Astarte's geest heeft op
geroepen en haar vergiffenis afsmeekt ten
slotte nog te vragen: Lielist dit rnich nocli?'
Opgevat in den zin van het vóór den aanvang
van het gedicht gebeurde, wordt hier het toppunt
bereikt van walgelijkheid, en dat springt iu 't oog
en wordt opgemerkt bij eene uitvoering als drama
op het tooneel.
Ook het slot werkt onbevredigend, daar ons
algemeen geval van recht onbevredigd blijft;
Mimfred gaat niet te gronde maar sterft na
den bijstand der Kerk van cle hand gewezen te
hebben in de armen van een abt, terwijl het
aehfer de coulissen klinkende Requiem doet ver
moeden dat hot met zijn ziel nog zoo slecht niet
af zal loopcn. (Het met dit geheele laatste bedrijf
verkregen dramatisch effect was overigens zeer
groot).
Daar deze kwestie: zaal of tooneel? niet alleen
hier besproken wordt, maar in zekeren zin eene
algemeene is, heb ik gemeend haar eenigzins
uitvoerig te moeten behandelen en geef als mijn
oordeel: dat aan eene uitvoering in de concert
zaal beslist de voorkeur moot gegeven worden.
Aan de Maatschappij de Voorzorg komt overi
gens de eer toe iets gedaan te hebben, wat tot
dusverre nog nimmer in onze stad heeft plaats
gehad, en dat in elk geval de grootste belang
stelling verdient. De heer Gernsheim heeft zijn
zware taak op waardige wijze vervuld en werd
dan ook na de scène in Ariman's Halle mét den
heer Possart op het tooneel geroepen; een komisch
en daardoor zeer storend efftct maakte het daarbij,
dat al de dames en hoeren van het koor, in het
kostuum der geesten, op het tooneel stonden te
applaudisseeren. Do heeren Possart en Gernsheim
ontvingen lauwerkransen en fanfares.
Dat de belangstelling groot was bewees de tot
aan de nok gevulde zaal; het (loei van de Maat
schappij zal dus wel bereikt zijn.
V.
DOODE OF LEVENDE TALEN?
De heer Naber beleeft tot dusverre weinig ge
noegen van zijn Gïcfe-artikel.
Zijn mede-deskundigen geven op allerlei wijzen
te kennen, dat hij de plank heeft misgeslagen.
De heer Dr. Hartman te Leiden, vond prof'essor's
artikel zóó treurig, dat hij het niet dan met
weerzin heeft kunnen uitlezen.
De heer Hoogvliet te Wageningen, laat in het
midden of hot Grieksch als leervak van hot pro
gram der Gymnasia moet worden verwijderd, maar
meent in het volgen van een andere methode van
onderwijs een redmiddel te mogen zien.
Dr. v. d. Meij te Leiden grijpt den hooglceraar
alles behalve zachtkens aan; en met reden, want
hij kan verklaren, dat in de laatste tien of
twintig jaren de leerlingen van het Leidsche gym
nasium, wanneer zij tot het eiride volhardden, f
van het Grieksch zooveel geleerd en gelezen heb
ben, dat zij hun heele leven ervan konden ge
nieten." (Die tien of twintig jaren" slaan na
tuurlijk op het gymnasium en niet op de leerlin
gen.)
De oud-hoogleeraar Boot schrijft zeer kalm en
vriendelijk,maar verzet zkh toch duidelijk genoeg te
gen Nabers raad om het Grieksch, behalve voor theo
logen en litteratoren, als studievak van de lijst te
schrappen. Met Frédéric Hennebert verklaart hij:
suppriiner Ie Grec des athénées, c'est tout
bonuement décapiter les bumanités.
Uit de bestrijding van Dr. Nabers opstel mag men
afleiden, dat de Grieksch- en Latijn doceerende
heeren, allen voor behoud van het Grieksch zijn,
aangezien zij meenen door het toepassen van een
betere methode bij het onderwijs of door het aan
nemen van een eenvoudiger leerplan, voldoende
kennis van die taal bij hun leerlingen te kunnen
verkrijgen.
Het is opmerkelijk hoe deze strijd gevoerd
wordt buiten de hoofdquaestie om. Voor de
litteratoren, die hierbij aan bet woord zijn, schijnt
de vraag: zou het voor het overgroote deel onzer
jongelieden die zicb aan de Academiën tot een
beroep laten opleiden, ook beter zijn zich in de mo
derne beschaving tehuis te werken, dan in de
oude ? niet te bestaan. De Heer v. d. Mey is open
hartig genoeg om dit gul w eg te bekennen. Over
de betrekkelijke waarde vau het Latijn en het
Grieksch, als middel tot leering en vorming, acht
ik voor mij hot debat uitgeput en gesloten." Dit
Leidsche mihi constat" is al niet minder af
doend dan het Utrechtscbc, waarover, vijf ea
twintig jaar geleden, de Génestet tn Nederland
het zoo druk hadden ! Voor Dr. v. d. Mey is deze
gemoedstoestand een onschatbaar voorrecht. Hij
kan zich nu maar rustig aan zijn vijfde klasse
wijden eu haar Latijn en Grieksch docceren,
zonder te moeten duchten, dat hij zijn jongelie
den eeu reeks vau dingen leert, die voor hun ontwik
keling van veel minder nut zijn dan de beoefe
ning der moderne klassieken en der hedcndaagsche
kunsten en wetenschappen. Evenals prof. Boot
beroept hij zich op een uitspraak van Hennebert in.
eeu Nr. van het Journal de (rand van 1868 : Qui at
taque Ie grec, menaco Ie latin. Vous avez comiaenc
par rejeter lïui et voici qu'ii présent vctis jeiez aussi
l'autre par dessus bord. L'utilitaire, en vous, doit
trouver cela parfait. Mais que dit lepoète quis'y
trouve accouplé'i"
Het is duidelijk: v. d. Mey en Boot gevoelen
mee Hennebert waar het heen gaat, als men
den eersten stap gezet beeft; zij beiden zoudea
als uuttigheidsmaunon tot het, facultatief stellen
van de studie vau Latijn en Grieksch moeten be
sluiten, maar de dichter in hen verbiedt hua
zoo te handelen.
Ja, wat zal de dichter zeggen ? Zal hij zich te
beklagen hebben of te verheugen, wanneer het
hooger onderwijs, de quasi-geleerdheid, voor de
middelmatigen wordt losgemaakt van het leeren
van doode talen ?
Wij hebben deze vraag in onze artikelen ontken
nend beantwoord, en thans door den Heer Hartman
bestreden, dienen wij ons wel te verdedigen. Dit
is geen aangenaam werk, immers bet dwingt ons
tot het herhalen en opnieuw maken van opmer
kingen, die enkele personen, welken wij alle ach
ting toedragen, kunnen ontstemmen.
Wij hebben gemeend ook bij deze quaestie de
empirische metbode te moeten volgen; m. a w.
op grond vau het gebrekkig Nederlandsen, door
latinisten geschreven, te mogen besluiten tot de
onvruchtbaarheid van de studie der doode talen
voormenschenzonder buitengewonen letterkundigen
aanleg. Deze stelling nu zagen wij eer
beveatigd dan verzwakt door hetgeen in den laatsten tijd
omtrent het gymnasiaal onderwijs is in het midden
gebracht.
Het Nederlandsen van Prof. Naber is in n
woord afschuwelijk. Een toonbeeld vari slordig
heid, onjuiste gedac'utenuiting wansmaak en slap
heid. Wanneer nu do heer Hoogvliet in de Spec
tator, die aaneenschakeling vaa kreupele zinnen
en zinnetjes een krachtig en gespierd artikel"
noemt, en verzekert kort en krachtig spreekt Z.H.G.
zijn gevoelen uit", dan mogen wij toch vragen:
Waartoe leert men doodo talen, als men der le
vende zoo weinig eerbied bewijst ?
Edoch naast Naber beeft zich als verdediger
vau onze stolling de ou.il-hooglecra.ar Boot ge
plaatst. In bet lluitdelublud van Zondag 17 Fe
bruari vroeg deze geleerde Latijn en Grieksch ?"
en opent Z. II. Gel. zijn artikel met de volgende
woorden:
Het opstel van den hoogleeraar S. A. Naber
heeft reeds vele pennen in beweging gebracht, ea
men kan verwachten dat het nog menige bestrij
der en mogelijk verdedigers zal vinden."
Men kan verwachten dat het mogelijk verdedi
gers zal vinden!
Alleen om te doen zien, dat de Heer Boot, oud
rector en oud-professor, niet bij toeval zich zoo
incorrect uitdrukt, uit hetzelfde artikel nog dil
proefje:
Als in plaats van onderwerpen uit de geschie
denis of liever nog vragen over stukken van oude
of moderne schrijvers eu dichters, die zij gelezen
hebben, bespiegelingen over Haast u langzaam"
en Vaderlandsliefde" en een novelletje Een
dagje buiten" van hen verlangd worden, dan ver
wondert het mij niet, dat de meesten er weinig
van maken."
Het is waarlijk ons doel niet naar dergelijke
foutieve zinnen te zoeken ; maar wij achten ons
gerechtigd en geroepen op dit gebrek aan stijl
te wijzen, wijl Prof. Boot zelf vast in de leer
staat, als zonde do studie der klassieken iemand
in staat stellen goed, duidelijk, ja ook sierlijk te
schrijven.
.Sedert het Latijn opgehouden heeft in de
gehoorzalen der Hoogeschool gesproken te worden
en alleen nog door literatoren wordt geschreven,
leert men Grieksch en Latijn, vooral om de
schrijvers en dichters der klassieke oudheid in het
oorspronkelijk te kunnen lezen en verstaan, en
om door die lectuur den geest met kennis te
voeden en langs dien weg do kunst te leerert