De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 3 maart pagina 4

3 maart 1889 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

3?T r. r gedachten duidelijk en sierlijk uit te spreken." Den oud-lioogleeraar zijn deze kleine zwakheden van harte vergeven. We hadden ze gaarne met den mantel; der liefde bedekt, ware het niet dat dr. ^Hartman onze stelling had bestreden en het geven van nog meer bewijzen dus van ons geëischt werd. .Gelijk de Grieksche schryvers daardoor hun bekwaamheid toonen in het hanteeren van het heerlijk instrument hunner taal, dat zij door de allerkleinste woordjes kleur en klank geven,aan kan volzinnen, zoo schildert de Latijnsche dichter met de woorden, getrouw naar de natuur, door h«t juiste woord te zetten op de juiste plaats." Aldus de Heer Hartman en wij zullen hem niet tegenspreken. Wij mogen tiem ook niet aanbe velen, gedachtig aan die opmerking, het proza van tien heer Naber en van tal zijner collega's te lezen Hy' zelf weet wel hoe bedroevend het daarin met die kleine woordjes en met het juiste woord op d« juiste plaats" gesteld is. Het kan echter van nut zy'n, hem, tot versterking zijner reeds ge vestigde meening, den laatsten zin uit Prof. Boot's artikeltje ter lezing aan te bieden. vAls slotsom m\jner overweging verlang ik dat ket Grieksch naast het Latijn op onze scholen 2*1 blijven, niet als ean facultatief, maar als een verplicht vak voor afdeeling A. Als het programma voor het eindexamen gewijzigd wordt, zooaZs ik meen dat het moet en kan geschieden, en als de methode by' het onderwijs wordt verbeterd, dan zal de vereenigde studie der beide klassieke talen goede vruchten dragen." Waarschijnlijk zal de Heer Hartman ons na deze proefjes ontslaan van de verplichting om het bewijs te leveren voor de bewering, dat men met het leeuwenmerg der oudheid zich zijn leven lang kan -roeden, zonder dragelijk Nederlandsen te leeren sehryven. Alleen duldt hij, blijkens zijn epistel deor ons opgenomen in No. 608 van dit Weekblad, niet, dat wy Dr. v. Leeuwen, de evenknie van Esseiva, onder de levende getuigen voor onze meoBJng rangschikken. De Heer Hartman kent dien Latinist als een man van vernuft en goeden smaak." Hij bewondert hem zelfs in die hoeda nigheden. De vertaling v;n het Latijnsch ge dicht Moederklacht was een mislukte aardigheid, die de poëet, door vriendelijken drang overreed, de wereld heeft ingezonden. Men valle hem hier over niet hard.... Wat zullen wij hierop antwoorden? Wy' willen toegevend zijn. We laten de Hollandschc vertaling voor hetgeen zij is. Uit de wijze, waarop Dr. Van Leeuwen zijn eigen gedicht heeft svergezet, leiden wy dus niets af. Maar dat Latjjnsch poeëem werd met goud bekroond. Het is dus ontworpen, gemaakt met het meeste overleg, ia het volle besef, dat er iets smaakvols moest geleverd worden. Het zou voldoen aan de eischen der kunst. En cén dier eischen omschrijft de Heer Hartman zeil als volgt: Het karakter schetsen door stijl en taal is juist het eigenaardige van een goed Latijnsch gedicht: n enkel misplaatst woord kan alles bederven." Welnu, juist in dat karakterschetsen was v. Leeuwen's gedicht, naar zyn eigen vertaling, in n woord, onzinnig. Niet de vertaling, maar het oorspronkelijk ge wrocht, was een poëzie zonder denkbeelden, zonder gevoel en phantasie; van het karakterschetsen deor styl en taal" kan. geen sprake zijn, aangezien er in het geheele bekroonde vers niet een enkel karakter valt waar te nemen. Wy' kennen noeh den Heer Naber, noch den Heer Boot, noch den Heer Dr. v. Leeuwen. Wij wenschten niets liever, dan dat wij deze quaestie 1 konden bespreken zonder een van hen of iemand anders zeer te doen. Doch wij hebben de over tuiging, dat jaarlijks eenige honderden jongelieden tot hun schade gedwongen worden aan de mode«tudie van Latijn en Grieksch zich te wijden. Tot hun nadeel zeggen wij, omdat zij, ter wille van een allerakeligst oppervlakkige kennis van de doode talen en de oude beschaving, zich tevre den moeten stellen met een nog jammerlijker armoede in kennis van de nieuwere gedach ten- en kunstwereld. En de gevolgen daarvan zy'n te ernstig, om niet bij deze quaestie de zaken en personen by hun waren naam te noemen. (Slot volgt). EEN WEEKSCHEIFT UIT DE ACHTTIENDE EEUW. De Philanthrope, of Menschenvriend. Te Amsteldam, by K. van Tongerlo en F. Houttuin, 1757. II. Oppervlakkig beschouwd, schijnt de beweiing waarheid, dat de man, die eene geschiedenis van den humor in de Nederlandsche Letterkunde zou willen schrijven, in het tijdperk van Justus van Effen tot Hildebrand alleen de schrijfsters Wolff en Deken zou hebben te noemen. Oppervlakkig beschouwd, doch ook niet meer. Het moge waar zijn, dat de jaren waarin men leed aan de indigestie die 't gevolg was van 't hoogty'dsmaal der sentimentaliteit, de jaren vol gende op de auteurs van Sara Burgerhart, even arm aan humor als rijk aan ongemotiveerde tranen waren tegen de bewering, dat bovenbedoeld geschiedschrijver ook in de periode van Justus van Effen tot aan Wolff en Deken met de handen in den schoot aou zitten, schijnt onze naïeve menschenvriend te protesteeren. Wy hopen, dat de lezer, van dit protest kennis genomen hebbend, niet zal overgaan tot de orde van den dag. In de woestijn van dorre lectuur, door de Hteekenaren op den Philanthrope" te slikken, zal hun het nummer van den acht-en-twintigsten September 1757 eene ware oase geweest zijn; eene oase, zoo aanlokkelijk frisch, dat we den lezer van dit opstel durven uitnoodigen, zich eenige oogenblikken in de schaduw van hare palmen te verpoozen. In dat nummer toch schrijft een medewerker" aan den heer philanthrope," dat hy het plan b\j zich ronddraagt voor eene nieuwe uitgave; een geheel bijzonder woordenboek. Ik heb opgemerkt, dat vele duytsche woorden so onbepaald syn, dat veeltyds diegene, diese geiruykt, geheel iets anders daarby denkt, dan hy eigenlyk behoorde te denken; en diegene, diese hoort, wordt ligtelyk, so niet bedrogen, ten min sten in de war gebracht. Deze nieuwe uitgave zal echter uit den aard der zaak nog al kostbaar zyn, en het is daarom, dat de medewerker" wil trachten, door de inzending van eenige artikelen den kooplust der lezers van 't voorloopige voertuig zyner gedachten, reeds bij voorbaat op te wekken. In vollen ernst, deze artikelen geven bewijs van den ongemeenen humor, die er spreekt uit het jemoed van den schryver. Men wil een voorbeeld? Ziehier, wat we lezen aangaande het artikel EED. In oude tijden kwam dit woord niet dikwijls voor, en hiervandaan was het, dat onze ongema nierde Voorvaders, de eenvoudige Hollanders, den Eed voor eene seer gewigtige saak hielden Heden ten dage heeft men dit reeds beter ingezien, en hoe overvloediger dit woord, so wel voor 't ge richt, als in de gemeene samenleving, voorkom , so veel te minder beteekent het. Eenen eed afleggen is bij lieden, die verder denken, dan het gemeene volk, doorgaans niets anders, dan sekere plechtigheid, bij welke men recht overeinde staet, synen hoed onder den arm houdt, de vingeren om hoog steekt, en iets belooft, of verseekert, dat men niet langer houdt, en in stand blyft, dan tot men den hoed weder op 't hoofd set. Met n woord, het is een Compliment, 'twelk men Gode maakt. Doch wat een Compli ment sy, kan men by 't woord Compliment ') sien. Iets met Eede verseekeren beteekent op veele plaatsen so veel als een Leugen regt waarschijnlijk maken; en hier van daan sal ook de bewoording sich met Eedèsuyveren so veel seggen, als een Proces te winnen. G... straf me! of de D haal me! is bij Matrosen of Soldaten eene soort eener galante boerterije, en in 't veld leerde ik eenen jongen Officier kennen, die nooit minder sweerde, dan by alle de duyvelen uit de hel: want hy was van ouden adel. Ik wil des D sijn! is het gewone spreek woord van seekeren sot, die wel gaern de gedaante van een vrijgeest hadt. Hy soude het inderdaad seer kwalyk duyden, indien men hem met andere kleine geesten, die eene hemel en eene hel gelo ven, vermengen wilde. En dit ongeacht, sweert alle ogenblikken bij God en don D Dit komt mij even so krachtig voor, als wanneer een Jood Jesus Maria! wilde roepen Synen Ee"d breken wil niet veel zeggen, en daarom is dese spreekwijs niet seer gebruyklijk. Op den predikstoel hoort men deselve nog menigmaal; maar juist daar vandaan komt het dat dese spreekwijs so ras vergeeten wordt, als de predikaatsie selvo. Wesentlijk beteekent het ook m«er niet, dan den echt te breken; en uyt dien hoofde is een Echtbreker en een Meineedige op veele plaatsen, bysonder in grote steden, so veel als een Man, die syne waereld wel verstaat. Dese beteekenis begint ook reets in kleine plaatsen bekend te worden; want onze Hol landers worden dagelijks verstandiger, en in korten tijd zullen wij het bijna zoo goed als de Franschen doen." Van denzelfden aard zijn alle andere proeven van woordverklaringen. Het zou te lang duren, en te veel ruimte innemen, het ganscbe negental parailigmata hier te citeeren; doch nog enkele kleine trekken, die ons bij 't lezen troffen, willen we mededeelen. Bij 't artikel Eeuwig" doet de schrijver ons de beteekenis kennen van de uitdrukking: elkander eene eeuwige trouwe stceren: deze spreekwijze nl. wordt gemeenlijk bij nieuwsverloofde personen vier weken voor de bruiloft gehoord, doch deze eeuwigheid duurt doorgaans niet langer dan, op 't hoogst, vier weken na dien tijd." Iets verder vernemen we: een eeuwige vrede is een gallicismus (een spreekwijs, uyt het Fransch overgenomen) en beteekent in die tale so veel, als by ons eene wapenschorsing; met een Woord, eenen Vrede, die niet langer standhoudt, dan so lang men 'er syn voordeel bij vindt." In het hoofdstuk Fabel" verhaalt de schrijver ons van den dichter Phocles, dat hij stierf in dat zelfde jaar, toen nog geen Deugniet gelukkig, geen wijsgeer een pedant, geene jonge Weduwe galant 2), geen jong Heer op sichselven verliefd, geen voornaam Man een verachter der schone wetenschappen, geen Richter geldsugtig, geen Advocaat een Leugenaar, geen Koopman baatsugtig, en geen Nar geëerd was. Is het", zoo vraagt hij, en duidelijk zien we hem thans den glimlach der satire om de lippen komen, is het dan wel wonder, dat syne Lofgedichten ons ouderwetsch voorkomen?" Helaas! op deze wereld is niets volmaakt! Terwijl we getracht hebben den lezer belang stelling in te boezemen voor den satirieken aan leg van onzen auteur, komt diens opvolger, de jonge philanthrope" in het laatste vertoog van het zesde deel met eenige onthullingen voor den dag, die 't peil onzer bewondering weldra beneden den gemiddelden hoogtestand doen dalen. Onder die onthullingen 3) toch is er eene die ons leert, dat het ontwerp-woordenboek oorspronkelijk te danken is aan 't vernuft van den bekenden Duitschen satiricus Rabener. 4) Wel schijnen ons sommige artikelen toe, door den schrijver van de philanthrope" zelf te zijn gemaakt (bv. het artikel Hollandsch" waarvan de medewerker" vertelt, dat het gebruikt wordt als scheldwoord!), doch waar blijft het, dat het plan van Rabener is overgenomen. Laat het zijn. Ons doel was niet hoofdzakelijk te zoeken naar wat er onder al het vertaalde werk oorspronkelijk was, wij wilden slechts met den lezer een blik slaan op 't menu van de spijzen, die den geest van het Holland der achttiende eeuw voedden. Houden we ons dan aan dat plan. Onder de vele zaken, die de philanthrope" onder de aandacht zijner lezeren wil brengen, behoort ook het tooneel. Te oordeelen naar de vergelijking, die hy maakt tusschen de twee soorten publiek, die in de komedie ver schijnen, mogen we den huldigen toeschouwers een compliment maken. Luisteren we slechts naar onzen voorlichter: De schouwburg is voor de meeste dames eene zekere weekmarkt, op welke ze de bekoorlijkheden der natuur of die der kunst in haren breedsten luister voor de oogen der hoeren ten toon stellen; en daar de fraaije sexe elkaar poogt te overtreffen in het verkiezen eener fijner smaak in den opschik en in het voordoen van de nieuwste mode Als men sommige der toehoorderen, die in den Bak en op de Galdery gezeten zijn, eens met een Filosoofischen aandagt beschouwt, zal men wel eene verschillende houding, maar eene gelijke agteloosheid, op alles dat op het Tooneel geschiedt, in beide bespeuren. Eenige ambagtsgezellen plaat sen zich met hunne Meisjes, netjes uitgedost, zoo goed zy kunnen op de 10 st. plaats, zij hebben een flesje wijn, sinaasappelen, of' amandelen bij zich ; zij peuzelen wat terwijl er gespoeld wordt, drin ken eens tusschen de Bedrijven; de Vrijsters kouten van hunne kuiven en jakken; de Knegten en zij van hunne vroolijke en lustige pretjes, aanstaande bruiloften, en wandellogtjes naar don Overtoom, en scheiden ongemeen voldaan: zij hebben in de comedie geweest; mooi wierdt'er gedanst, en de Prins trouwde eindelijk met zy'ne Prinses. Daar verschijnen drie vier dames mot zooveel heeren, zij zijn naar de eerste modo gekleed, zij ver voegen zich in den bak op do baste besproken plaatsen, de dames zien eens rond en naar de Loosies, of er schooner en welgetooidor schepsels dan zij zitten, of' intreeden, de koeren beginnen een gesprek met hunne bekenden. Het gordijn gaat op, elk zet zich, men schijnt te luisteren deeze neemt een snuitje, die schuift de Pellisse aan een zij, en vertoont haar' boezem, nu luiste ren de dames elkander in 't oor, dat ze door haare paruikemakers gefopt, zijn, die zegt, dat hare nieuwe aigrette niet te huis gekomen is, waarom de eene kwalijk gekapt is, en de andere zich met haare aigrette van gister heeft moeten opschikken. Als het gordijn valt, badineeren de Heeren met de dames, welke beschaafde vroolijkheid zoo luidruchtig, terwijl de acteurs weer aan 't spelen gaan, vervolgd word, dat men van de staanplaats hoort roepen: wat stil in de Bak!" de denkbeelden van assemblees en baletten neemen zooveel ruimte weg in de horssens dier wellevende luiden van fatsoen dat 'er weinig plaats over blijft voor 't gene zij hooren: zij gaan heen, heb bon den avond agreabel doorgebracht; die dames en deze heeren gezien, aan deezen een gebrek van houding; aan die een bizarre sm .ak van op schik bespeurt. Wat verschil is 'er in deeze tweederlye soort van Toeiioorderen? geen ander, dan die op de Gal dery, deezen in den Bak gezeten hebben: of lie ver, dat de eersten burger luiden, en de laatsten menscben van aanzien en fatzoen waren." Inderdaad, in dit opzicht staat dan toch onze negentiende eeuw boven de vorige, dat het schouwburgpubiiek, al verveelt het zich misschien onder de opvoering van een of ander tooneelstuk, tharis niet meer door luidruchtigheid van die verveling getuigenis aflegt. (Slot volgt). R. STELLWAGEN. ') Compliment is nl. het vorige artikel. 2) Wij zouden thans lichtzinnig zeggen. 3) Wie hiervan meer wil weten, kan dat meer dere vinden in de Spectatoriale Geschriften" door J. Hartog, blz. 12 en vlgg. 4) Gottlieb Wilhelm Rabener, 1714?1771. Hij schreef bijdragen in satirieken trant in verschil lende tijdschriften, welke bijdragen in 1751 tot twee deelen Sammlung Satirischer Schriften" vereenigd werden. In 1752 verscheen een derde, en in 1755 een vierde deel. De Familie Hendriks, oorspronkelijke roman door dr. Gerard Slothouwer. Amsterdam. L. J. Veen. Een eenvoudige familieroman, die zich aange naam laat lezen. Het onderwerp is alles behalve nieuw. Wie kent niet reeds lang de figuur van den alom geacliten koopman, die zich, om een eerste verlies te dekken, in gewaagde speculaties» begeeft, steeds meer klappen krijgt, er zich niet meer kan uitwerken, zich aan een strootje vast houdt, terwijl zijne zaken steeds meer in de war raken en eindigt met een frauduleus bankroet, zonder een schurk te hebben willen zijn ? Oude bekenden zijn ook de trotsche oude vrouw van de wereld, de moeder, die uit eerzucht hare dochter aan een adellijken lichtmis verbindt en de licht zinnige jonker, die door een huwelijk met de rijke parvenue zijn financieelen toestand wil verbeteren en de arme bankiersdochter aan haar lot over laat, hoewel hij weet dat zij spoedig moeder zal worden. De bankroetier sterft in de gevangenis, zijne vrouw verdrinkt zich, het verleide meisje wordt krankzinnig en de andere meer degelijke dochter, de artiste, wordt ten slotte nog gelukkig met den man, van wien zij meende zich te moe ten scheiden, omdat haar vader zijn vader in een noodlottig oogenblik bijna vermoord heeft. Maar al werd een dergelijk verhaal reeds meermalen te boek gesteld, de geschetste feiten zijn goed be schreven en de karakters goed volgehouden; bij de gewone romanlezers zal het boek zijn weg wel vinden; voor wie hoogere eischen stellen, heeft heeft het veel te weinig een oorspronkelijk cachet om diepen indruk te maken. Het beste tooneel is dat, waarin Hendriks de brandkast van Jan Telder openbreekt. Soms is de beschrijving wat kinderachtig. Zooals b.v op pag. 17: De kamer van Nicoline zag er lang zoo netjes niet uit als die van Emilie. Dat scheelde heel wat. Er waren kostbare voorwerpen genoeg. Daar lag het niet aan, maar ze waren niet zoo zorgvuldig onder houden, niet zoo netjes geplaatst, niet zoo kunst matig gearrangeerd. Meent ge dat het er daarom ongezelliger was? Volstrekt niet," enz. Over het algemeen zijn de beschrijvingen te gerekt, in ver houding tot hare belangrijkheid. De dialoog is levendig en los en doet het talent van den auteur op het voordeeligste uitkomen. E. VARIA. PLASTISCHE KUNST. De likwidatie der Amsterdamsche kunstkoopersfirma Pappelendam en Schouten heeft een kollektie schilderijen onder den hamer gebracht, die geen hoogen dunk geeft van de kunst die deze heeren voornamelijk hebben voorgestaan. Van hun, 175 schilderijen die in de afgeloopen weck in de Brakke grond werden geveild waren er om zoo te, zeggen geen dozijn veel aankijkens waard. De besten kwamen ons voor een Herfstgezicht van Bastert, dat indertijd op de groote tentoonstel ling in '83 furore maakte en hier f 850 opbracht, een landschapje van Th. de Bock, een mooi stads pleintje van Bosboom, een morgen in den polder van Willem Maris met f 300 betaald, een goeje moerasstudie van Poggenbeek uit zijn eersten tijd, een Voorman uit diens overgangsperiode met veel goeds maar wat zwart, de groote schilderij van Hubert Vos, die een tijdlang in het museum heeft gehangen en die f 410 opbracht, en een oud stukje van Israëls, dat men zonder den catalogus niet zou hebben ontdekt, maar toch om den naam van den maker nog f 600 gold. De Maatschappij Arti et Amicitiae" te Am sterdam zal binnenkort groote feesten organiseeran ter gelegenheid van haar vijftigjarig bestaan. Feodor de Wyzewa, die indertijd voor de Parijsche Revue Indópeudante de bizondere boekbeschouwingen schreef, en die sedert een jaar van dat tijdschrift verwijderd is, leverde daarin ook af en toe artikelen over schilderkunst en o. a. in een geestige Voyage aux primitifs allemands", een schitterende studie van zeer blijvende waarde. Thans vinden vre dezen ongemeenen auteur terug als schrijver der Duitsche kunstkroniük in de meer bezadigde Gazette des Beaux Arts. Het was in dit tijdschrift dat zijn jonggestorven en veelbetreurde vriend Jules Laforgue, indertijd toen hij voorlezer van de Duitsche Keizerin was, dezelfde kroniek leverde. Het is te hopen dat de Wyzema zich in die nieuwe positie zal weten te handhaven en hij zich dan weldra weer door die geestige vryheid van spreken zal onderscheiden, die we in het geleerde artikel der Gazette dat hij thans leverde, helaas te vergeefs zochten. Mannen van zijn in zicht te kunnen hooren over oude Duitsche kunst en het streven van enkele modernen, waarover in Duitschland zelf meestal zoo weinig oordeelkundig en verlicht wordt geschreven, mag wel een voor recht geacht worden. De talentvolle en vrijzinnige Parijsche karakter schilder J. F. Raffaëlli, heeft te Brussel in den cercle artistique een rede gehouden waarvan vooral het begin de aandacht trok. Hij zag in de schilders twee groepen, aan den eenen kant de onafhankelijke artisten, aan de andere zijde de officieele en administratieve schilders. De po sitie der laatsten bereikt men volgens con/érencier door zwakheid van karakter, hancldrukjes van on bekenden, uitwisschen van alle persoonlijkheid, voortdurende lafheid jegens zichzelven. En tot straf verwerft men dan een karakterlooze wijze van schilderen, deugend of niet deugend voor wat men maar wil, door hare nietswaardigheid ver bannen naar musea in vage provincies. De kunsthandelaars Arnsler en Ruthardt te Berlijn, houden een tentoonstelling van etswerken van Ch. Koeppiny. Hij heeft er etsen naar Rembrandt. Munkaczy, Max Liebermann en Jan van Beers (een zonderlinge combinatie!) Koeppiny is nu bezig aan een ets naar Rembrandts Jozef en de vrouw van Potifar, uit het museum te Berlijn. Naar de Nederl. Speet, meldt, heeft de heer Henry G. Marquand uit New-York een belangrijke collectie schilderijen van oude meesters aan het Metropolitan Museum of Art te New-York ge schonken. Van de Hollanders en Vlamingen zijn er o. a. stukken bij van Jan van Eyck, Hals, Lucas van Leyden, den Delftschen Vermeer, Rembrandt, Rubens, Ruysdael, Terburg en van Dijck. Deze verzameling schijnt als de rijkste van Amerika te worden beschouwd De catalogus van de tentoonstelling die de heer E. J. van Wisselingh in de zalen van de Fine Art Society in New-Bond Street te Londen heeft georganizeerd, leert ons dat daar op het oogen blik 118 waterverfteekeningen van Hollanders zijn tentoongesteld, volgens titel van den catalogus door de Leading Artists der Hollandsche school. Nu, leading artists zijn het natuurlijk niet allemaal en dat zal wel bij manier van spreken bedoeld zijn, maar de besten schijnen goed vertegenwoor digd. .Aan den catalogus is een inleidend woord toegevoegd door Walter Armstrong waarin de Engelsche en Hollandsche school van aquarellisten vergeleken wordeu. Een volgende week hopen we iets van de mee ning der Engelsche pers over deze interessante tentoonstelling te kunnen geven. S. Het 1ste nummer van den zeventienden jaar gang van het Tijdschrift voor Photographie is verschenen thans uitgegeven door de vereeniging Helios". De heeren dr. Jb. van Geuns, prof. I>. van Haren Noman, prof. H. G. van der Meij jr. en anderen werken nu aan dit tijdschrift, dat het eenige op dit gebied is in ons vaderland en voor namelijk oorspronkelijke mededeelingen zal be vatten, mede. Het tijdschrift bestaat reeds zestien jaar, maar is thans door de vereeniging Helios", in 1888 opgericht, tot haar orgaan aangenomen. De eerste aflevering bevat een Aan den lezer", een officieel verslag, een artikel van den heer P. Fraissinet over lautaarnbeelden (met illustratie) en eene hoeveelheid Korte mededeelingen" en referaten". Men heeft onlangs op de tentoonstelling van photographieën kunnen zien, tot welke hoogte de dilettant- zoowel als de beroeps-photografen het hier te lande gebracht hebben, de zeventiende jaargang van hun tijdschrift, in verband met het oprichten van hunne vereeniging, levert er opnieuw bowijs van. Uit München wordt gemeld, dat aldaar de be roemde historieschilder Alexander vpn Kotzebue is overleden. Kotzebue werd in het jaar 1815 te Königsberg als zoon van den dichter Kotzebue geboren, begon zich als jongmensch van twintig jaar op de schilderkunst toe te leggen en bestu

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl