De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 10 maart pagina 3

10 maart 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ~H i," «wcbenea, by Possart miste, p. a. de harde kondm|d' d» het gevolg moet zy'n van een wereldbesehoijwingr waarin voor lietde geen plaats meer ta. Ik had ing voorgesteld, dat in die oogenblikken 4e stem toonloos zou zy'n, daar geen volheid van teven of hevigheid van gevoel nu meer tot krachtige «Hingen dringt, maar vond my' hierin teleurge steld. Doch ik ben behalve nog een heeleboel neer *?Ook niet: deskundige op tooneel- of lettfrkondig gebied, en zoo zal ik my wel wachten op Possart's voordracht iets af te dingen. Liever vermeld ik, dat Possart in sommige gedeelten diep in bet gemoed wist te grijpen, zoo o. a. in de Openbaring van zy'n ujden aan de Alpenfee in de 3de aideeling. Over 't geheel ligt over dit treffend drama een traas van onverdichte waarheid, die ons haast zod doen uitroepen: dit alles moet al dus zy'n, en Manired.... is Byron zelf ... Ook de muziek bevat schoonheden van den allereersten rang. De Ouverture is Schumann's geniaalste orkestwerk, en zy'n geestverschijningen vooral die van de 4 geesten in het begin «yn van een by'zonder coloriet. Wel is waar ver vult in dit melodramatische werk de muziek wel eens een zeer korte rol, o. a. in de Ode aan de son, maar die weinige accoorden zy'n altijd vol komen op hunne plaats en illustreeren volkomen juist de gedachten van den dichter. Het muzi kale gedeelte werd onder leiding van den beer Julius Röntgen in het algemeen zeer gelukkig uitgevoerd; er lag eenheid in de samen werking van zooveel verschillende elementen. Koor, orkest en vocaalsolisten (onder wie ik speciaal noem: mejuffr. Veltman en den heer Messchaert) deden hun best, desgelijks (maar niet altijd met hetzelfde gelukkige gevolg) dames en heeren tooneelisten, zoodat het geheel zeer belangryk mag genoemd wordenEn zoo moge om het byzondere en uitstekende van deze ne opvoering de opmerking, dat het melodrama als kunstsoort eigenlnk een onvoldragen vrucht is, hier niet verde» uitgewerkt worden. 7 Maart. F. PORTEFEUILLE DER NEDERLANDSCHE ETSCLUB. Derde jaargang. . 'De derde portefeuille der Nederlandsche Etsclub, die de leden in 1888 nog hadden moeten ont vangen, is deze week verschenen. De etsen zijn, afwykend van de manier by de vroegere jaargangen toegepast, niet uniform, maar elk op 't papier gedrukt wat de artist wenschte. Dat is zeer juist. De eene ets zal beter doen op Japansch, de andere leent zich meer om op Hollandsen papier gedrukt te worden. Maar nu heeft de uitgever n fout begaan: in plaats van de etsen die op zwaar papier kwamen, te laten drukken op postformaat, zy'n die ook kort afge sneden en weer opgezet, zoodat een der etsen is opgezet op 't zelfde soort papier als waarop zy' gedrukt is. Dit is natuurly'k ongerijmd. De eerste ets, die van de Bock, is een plompe poging van iemand die meer zou kunnen. Het linker brok lucht met den boom er in, is wel bij 't eerste aspect in 't geheel frisch opgeschreven, maar de. dichte boom, die ook heelemaal niet aooals by schilderyen van de Boek mooi van sil houet is, doet ruw en log, en 't gekras zegt by nader bezien heel weinig. Mejuffrouw van Houten tracht louter door lich ter en zwaarder, en ligging, schikking en kruising van eenvoudige lijnen, stof en karakter en grillig heid uit te drukken. In hare stilleven-etsen, die by brokjes krachtig zy'n en gelukt, komt zij te relden een rammelige schraalheid te boven. Karsen heelt een desolaat geval, bij een statig droevig oogenblik gezien, onbevangen met veel naïef gevoel op de plaat gebracht. Wat meer rijpheid en fijnheid zou de indruk van deze origi- neele ets nog dieper en duurzamer maken. De aardige ets van Koster heeft iets houtsneeachtigs, iets nuchtere. De bovenste helft is anders Heel.goed, de afgewisselde silhouëtis lief, maar de voorgrond is grof, de koppen zwart en de ruitige ongevoelige krassen doen er kwaad aan het bo vendeel/ Van Looy geeft eens wat anders. Het is een aardig eenigszins illustratief geval uit de fantas tische werkelijkheid van een ruim koffiehuis met groote spiegels. De bizarre geoutreerde typen van koffiehuisbezoekende provincialen zy'n kras, schoon grof gegeven. Maar het faire is nog niet lekker, wat zwaar, conté-achtig, vooral in den toon van den spiegel. Het donkere etsje van Mejuffrouw Moes, koket op bruin Japansch papier gedrukt, heeft iets ge heimzinnigs om 't kindje heen; de toon van 't zwart is wel mooi, maar de voorgrond is te woest en ledig. De lichte berkjes van Tholen hebben hier de charme van een blonde, luchtige lyn-ets tusschen meerendeels nogal zware prenten. Maar een fijne ets kan toch mooier samenhangend zy'n, en (voor gronden schijnen moeielijk te wezen) het eerste plan is ook weer niets-doend. Tholen heeft veel kompleeter etsen gemaakt. De Wrakken by' avond , van Veth, is al een jaar of wat oud en reeds meermalen geëxposeerd en besproken. De Hei werker van Witsen is het krachtige pro duct van een ingehouden hevig-hartstochtelijke natuur, in wier uitingen iets opzettelyks is. De aandachtige inspanning van een zwoegenden, over zy'n spa gekroraden brute, is zelden sterker uit gedrukt. De groote kaerel is bijna perfect, mis schien alleen wat hard. Het terrein mocht fijner. Het spichtige ongeboren doode vogeltje van Zilcker met de explikatieve houding der ingetrokken pootjes is ter afwisseling een grappig fantastiesch blad. Mooi zy'n de kalfjes van de Zwart, vlot, rijk mét open malsche ly'nen geteekend. Maar ze doen wat bronsachtig en als in een interieur verlicht. Toch is deze plaat als hand van doen misschien de fraaiste van 't album. 6 Maart '89. S. H. C. STEMMING. DOODE OF LEVENDE TALEN? (Slof). Het is bekend, dat schaatsenry'ders die niet mee kannen komen, hun achterblijven gewoonlijk aan de ondeugdelykheid hunner schaatsen wijten. Deze neiging, om de oorzaak van een feit elders te zoeken dan waar zy' werkelijk ligt, doet zich echter niet alleen by schaatsenry'ders voor. Men zou kunnen meenen, dat, behalve Prof. Naber, al onze literatoren, die de vraag, Latijn en Grieksch?" willen beantwoorden, zich aldus aanstellen. De een na den ander verzekert, dat by een betere verdeeling van de leerstof of bij een juiste methode van onderwys de jongelui heel wel de oude en nieuwe talen kunnen leeren, zouder dat zeer grove onkunde omtrent de meest eenvoudige zaken en een verontrustende mate van oppervlakkige kennis daarvan de gevolgen zy'n. Deze meening ligt aan elk betoog, dat men leest, ten grondslag, en zoo lang zy blijft bestaan, zal men het oude leerprogram, zoo goed en zoo kwaad als 't gaat, met het nieuwe vereenigen en zullen de jongelieden de dupe zijn van een over gangstoestand, die toch eenmaal zal moeten eindigen. De overgroote meerderheid van de gymnasiasten en studenten bereiden zich tot het uitoefenen van een bepaald beroep voor, en missen den aan leg geleerde" te worden. Voor deze is de te zamenvoeging van de levende en de doode talen, en van de oude en de nieuwe beschaving, als voorwerp van studie, noodlottig. Wy hebben in een vroeger artikel gevraagd of men op elke honderd studenten wel n zou vinden, bedeeld met letterkundigen aanleg, zoo, dat een voort gezette studie van Latijn en Grieksch, door welke Prof. Boot, Naber en Ds. van Leeuwen zich naam verwierven, hun als schrijver iets zou baten. En ?wat van deze degelijke en voortgezette taaistu die geldt, als middel om den smaak te verfijnen, zich sierlijk te leeren uitdrukken, kan natuurlijk met nog veel meer recht gezegd worden aangaande het beschaven van den geest door een gebrekkige kennis van het Latijn en Grieksch. Men dringt zeer zeker niet door in den geest der ouden, als men hunne geschriften slechts met moeite kan lezen en van die geschriften maar enkele boeken doorworsteld heeft! "Welnu het meerendeel der jongelui bestaat uit middelmatigen, die men wel tot zeer beschaafde mannen kan opvoeden,maar wien de natunr,het voor recht van een geleerde te worden, heeft ontzegd. In Engeland wordt tegenwoordig stry'd gevoerd over het nut van examens. De tegenstanders en voorstanders van die moderne weeg- en meet toestellen leveren elkander duchtig slag. Onder de voorstanders, en zij schijnen niet het talrijkst, noch het sterkst te zijn, behoort de heer W. Baptistes Scoones. Deze gaf in de Nineteenth Century van Februari een artikel, waarin wij de volgende regelen aantreffen: Given therefore a congregation ofsixbundred boys, we should be provided, froui first to last, with five or six geniuses, eighteen lads of great brilliancy, twenty-four future University scholars, and the vast residuum who have been the innocent cause of modern examinations and of the improved education of the country, this estimate will be found to be absurdly liberal if we apply the same test to another congregation of some six hundred men?members of the House of Commons. They have not suffered all the pangs of competitive examination, and yet do uot give us six men of supereminent powers in the science of government; eighteen others who are orators and debaters of the highest order, and yet another twenty-four who are endowed with distinguished administrative ability. Possibly examination would raise the average." We laten de bewijskracht van deze statistiek vo»r de stelling, voor welke zij dienst moet doen, daar; maar de statistiek zelve is geleverd door een vakman. En wij gelooven niet, dat de hoogleeraren onzer Universiteiten, als zij de 600 studenten zouden moeten verdeelen naar de bo vengenoemde klassificatiën, een schitterender verhouding zouden durven aannemen, dan hier gegeven wordt voor het Engelsche parlement! Doch wat doet men nu? Om de 5 pCt., om de 30 die geleerden kunnen worden, geeit men 570 jongelieden een onderwijs dat geen rekening houdt met hun aanleg, een onderwys dat ten gevolge van zijn overdreven eischen, den geest verstompt en de ontwikkeling benadeelt. Dezelfde quaestie, die ons hier te lande bezig houdt, wordt ook in Duitschland behandeld. En nog deze week sprak niemand minder dan Virchow o. a. als volgt in het Pruisische Huis van Afgevaardigden. Ik heb behoorlek Latijn geleerd, ik kan myn Grieksche klassieken nog lezen, ook Hebreeuwsch heb ik gestudeerd en het zou mij spijten, als ik deze kennis had moeten missen. Ik zie echter niet in, waarom ieder zulk een studie zal moeten doormaken. Ik heb ook bemerkt, dat gedurende de laatste veertig jaren, de kennis der klassieken onder de medici steeds is afgenomen. Voor de dissertatiën hebben wij reeds lang het Latijn moeten afschaffen. Ik kan mij tegenwoordig niet meer de etymologie van een gewoon woord in de oorspronkelijke taal laten vertellen, de Heeren weten het niet meer Waartoe nu een Latijn, dat men spreken noch schrijven kan! De grammatikale studie der taal is hoofdzaak gewor den, de inhoud der schrijvers, het zich bedienen van de taal, wordt zoo goed als vergeten. Dan is het werkelijk beter, dat de ouden in vertalingen gelezen worden. Ondertusschen moet ik zeggen, vele nieuwe talen zouden even goed dienst kunnen doen om den geest te scherpen als de oude. Alleen als men de oude talen weer zoo leerde als vroeger, dat de klassieken gemakkelijk gelezen werden en de jeugd met het leeuwenmerg der oudheid zich inderdaad voedde, zoodat de geest der ouden in hen werd overgestort, dan zou ik de tegenwoordige gymna sia willen behouden." Dr. Virchow sprak over de vraag of de Realschulen even goede voorbereiding voor aan staande medici waarborgen als de gymnasia, en hij stemde dit toe, mede met het oog op de voortreffelijke bekwaamheid van buitenlan ders, die de oude talen niet geleerd hadden; doch ook anderen getuigden bij deze gelegenheid in ge lijken geest. De Heer v. Schenckendorff o.a. ont kende dat de studie van Latijn en Grieksch by de uitbreiding van het leerplan, dat de nieuwe tnd noodig heeft gemaakt, als vroeger kan be houden worden. En nu mag men over vak- en klassen-leeraars, over methode en leerplan zoo veel redeneeren als men wil, het baat niet, de quaestie wordt door het een noch het ander opgelost. Zelfs Dr. van Oven, die het middel meent ge vonden te hebben om ons uit de moeielijkheid te helpen, zou zich teleurgesteld zien, als men zijn raad eens opvolgde. In het jongste nr. van de Vragen des Tyds beveelt hy aan een Middelb. School met 4jarigen cursus, waarop geleerd worden: vier talen, wis kunde, geschiedenis, aardrijkskunde, het handteekenen, de kennis der natuur en de gymnastiek. Na deze algemeene school afgeloopen te hebben, gaan zij die wenschen te studeeren in letteren, rechten of godgeleerdheid, naar een gymnasium met vierjarigen cursus, uitsluitend gewijd aan de studie van Grieksch en Laty'n, oude geschiedenis en antiquiteiten, en waar, als men dat noodig acht, nog aan elk der uieuwe talen n uur 's weeks gewijd wordt, om kennis te maken met de schoonste producten der nieuwe letteren." Zeker dit zou beter zijn dan de huidige rege ling; maar de groote fout bleef toch bestaan. De jongelui van gewonen, middelmatigen aan leg, zouden toch gedwongen blijven, wilden zij theoloog of jurist worden, minstens een paar oude talen te leeren, terwijl zij al hun ty'd en kracht noodig hebben om met de nieuwere talen en de uitingen der nieuwere beschaving zich ietwat voldoende gemeenzaam te maken. Vier nieuwe ta len te leeren, zóó dat men ze met gemak, tot zy'n nut en genoegen gebruiken kan, en zich op de hoogte te stellen van het voornaamste dat daarin geschreven werd, vordert eenige jaren van studie en deze studie is n voor de weten schap n voor de geestesbeschaving van den mid delmatige van veel meer nut, dan het jaren ach tereen ploeteren of peuteren in oude talen en oude geschiedenis. Dat wij het slechts ten deele met Dr. v. Oven eens zijn, blijkt uit hetgeen wij den Wen Febr. jl. No. 607, schreven: Wenschelijk is het dus het overtollige prijs te geven, opdat men als van ouds enkele dingen goed leere en weder lust in studie kryge. Het tegenwicht tegen den nadeeligen invloed van vakstudie kan voor de overgroote meerder heid der studeerenden in niets anders gelegen zijn dan in een grondige en geruimen tijd voortge zette beoefening der nieuwe letteren, der ont wikkelingsgeschiedenis van de denkbeelden en kunst uit den lateren tijd. En daarvoor is noodig niet Latijn en Grieksch, maar Latyn noch Grieksch. De gymnasia be hoorden scholen te zijn, waar men allereerst goed Nederlandsch,en daarnaof daarnevens goed Fransch, en later ook goed Duitsch of Engelsch leerde. In de hoogere klasse zou men kunnen beginnen de beste der oudeclassiekeninNederlandsche,Fransche of Duitschc vertalingen te lezen, om in het alge meen een beeld van de Grieksch-Latijnsche be schaving te geven. Onmisbaar achten wij een on derricht, dat den geest verrijkt, den lust tot on derzoek prikkelt en den leerling meer vatbaar maakt voor de fijnere en edeler genietingen van het leven. Natuurlek, de gelegenheid om de doodé* talen Ie leeren mag niet ontbreken, maar het zou goed zijn, die eerst open te stellen voor een lateren leeftijd. Wanneer zij, die zich daarin bekwamen willen, tot hun 16e of 17e jaar zich gewijd heb ben aan de studie der nieuwere talen, die toch onontbeerlijk is, zouden die jongelieden zelf ook beter kunnen beoordeelen of de geleerdheid", waarnaar zij streven, wel hun levensdoel kan zijn", Men zal den heer Naber dankbaar moeten zijn, dat hij de vraag Latijn en Grieksch ?" gesteld heeft. Hij heeft getoond den moed van zijn overtui ging te bezitten, en onderscheidt zich door een onbevangenheid van oordeel, die men slechts bij weinig docenten in de oude talen aantreft. Zijn artikel is het begin van een strijd, die vele jaren duren zal, maar niet weder kan ein digen. Latijn en Grieksch? zoo luidt de vraag, maar zij beteekent: De quasi-geleerdheid óf de nieuwere beschaving ? Wie van deze beiden het winnen zal kan o. i. niet twijfelachtig wezen: Men zal tusschen die twee moeten kiezen, doch niet aan de literatoren, maar aan de maatschappij, met hare eischen, zal ten slotte de uitspraak zijn. TOEKOMST-ROMANS. Robert Godet, Le Mal d'aimer. Etats d'dme. Paris, Tresse & Stock, diteurs, 8. 9, 10 et 11, Galerie du Théatre Francais, Palais Royal. 1888. De Parijsche firma Tresse & Stock heeft de beleefdheid den steller dezer regelen soms een exemplaar van een nieuwen, door haar uitgege ven roman, te zenden. Op het titelblad vindt hij dan een enkel woord als: offert par l'éditeur, of wel bij den naam van den auteur: artiste de beaucoup ffavenir. Zoo weet hij nu, dat zekere heer Robert Godet een schrijver is met eene glansrijke toekomst, dat deze wellicht een dior belangwekkende jonge kunstenaars is, die de toekomst der Fransche letteren in handeu hebben. Is dit waar, dan heb ben wij hier in Le Mal d'aimer een toekomst roman, van welken het slechts geoorloofd is met eerbied te spreken. En daar het een algemeen menschelijk ver schijnsel is, dat men gaarne een deel der toekomst ontsluierd ziet, wensch ik den lezer dozer ko lommen niet te onthouden wat ik daaromtrent hob ontdekt. De held van dezen toekomst-roman heet Jacques Arnal. Zijne eigenaardigheid is, dat hij zeer linksch, zeer onbeholpen door do wereld gaat. Zijn ongeluk is, dat hij er ongunstig uitziet, dat hij alle uiterlijke voordeden mist. Vandaar, dat hij lijdt aan eene zeer moderne toekomstziekte, hij denkt te veel over zichzelven, un long travail d'analyse avait disloqiiésa personnalité". Een wanhopig pessimisme knaagt aan zijne levenskracht. De auteur zegt niet, of zy'n held Schopenhauer gelezen heeft, maar Jacques Arnal houdt zich toch wel alsof het zoo was. Nu is het eigenaardige, dat deze leelyke held die zich aan de muziek wy'dt tegen eene buitengewone platonisch-erotische zielsziekte heeft te worstelen. Als knaap heeft hy eene vriendin leeren liefhebben, die kortweg Jane heet, maar ons min of meer belang inboezemt, daar zy vol gens Robert Godet eene Hollandsche jongejufiroaw is, die uit Groningen komt. Als jonkman heeft hij te Parijs in de opera eene Russische dame hooren zingen, LudmillaNemorowsky, die hem groote geestdrift inboezemt. Later in Zwitserland heeft hij het hof gemaakt aan een Engelsch jong meisje, Kitty, tout court. en na een roeitocht op een meer heeft hij haar doen ver staan, dat hij haar lief had. Het ongemeene van zijne zielsziekte is, dat alleen uitheemschedam.es die schijnen te kunnen genezen. Het verder verhaal is zeer verrassend. De leelijke Jacques begrypt, dat de Engelsche dame te laag staat voor zijne illusiën. Hij geeft haar een beleefd consilium abeundi. Daar een vriend te Parijs, de dichter Hériol met de zangeres Nemorowsky is getrouwd, heeft hij te Parys ge legenheid deze te ontmoeten. En nu volgt weder eene verrassing de leelijke musicus vat eene ideale liefde voor de Russische dame op. Met de trouw en de vlekkelooze kuischheid van een Amadis hangt zijn hart aan Ludmilla, die zyne liefde op even ideale wijze beantwoordt, Zy dwe pen, en fluisteren, en omhelzen elkander in de reinste onschuld. Jacques wordt door eene ziekte van zijne moeder naar Zwitserland geroepen. Daar vindt hy zijne Groningsche vriendin terug, die hij plotseling ten huwelijk vraagt. Zij trouwen, waarover Jacques in de diepste wanhoop wordt gedompeld. Ludmilla, de hemelsche, kwijnt weg, bij het bericht van zijn huwelijk. Als hij te Parys komt, vindt hy haar gestorven. Zij heeft een brief voor hem achtergelaten, dien hij drie dagen na haar dood mag lezen. Daarin bekent zij, dat zij sterft uit weedom, daar zij hem al te plato nisch heeft liefgehad. Het laatste hoofdstuk van den roman bevat twee woorden: II vit. v Kan men uit deze ruwe schets niet al de eigenaardigheden van dit nieuwe toekomst-kunst werk leeren kennen, men ziet er ten minste uit, dat, wat verwikkeling ea psychologische studie belieft, deze toekomst-roman niet hoog boven den tegenwoordigen of dien van het verleden staat. Het schijnt mij overbodig dit nader te betoogen. In een ander opzicht echter is dit werk wel degelijk iets belangrijks. Robert Godet stelt den lezer op de hoogte zijner theorieën omtrent kunst in 't geineen, en uit dezen vloeit een helder licht over zekere verschijnselen der hedendaagsche kunst in 't bijzonder. De schrijver stelt zijn held voor als een Wagncriaan in de muziek, en een be wonderaar van Tolstoïin de letteren. In een gesprek met een schilder, Ollène, laat hij deze aan Jacques openbaren, wat de gewone ziekte is van de kunstenaars van den dag. Men heeft zeker talent", zegt hij, maar gevoelt sous l' influence ffun de ces génies, qui d vancent leur siècle' dat men niet meer tevreden is met den smaak van den dag, en dat men tevens niet in staat is uit te drukken wat men gevoelt." En een somber letterkundige, die er bij zit, mom pelt: Eh! c'est de qiwi nous crevons tous!" En dan voegt deze er bij: Laat ons openhartig zijn! Waarom doen wij eigenlijk aan kunst? Is het u te doen om iets schoons, iets treffends, iets aangrijpends te schep pen? Neen, ge wilt alleen, dat het werk oor spronkelijk zij, dat het aan niets herinnere van hetgeen er vroeger geweest is, dat het van v, alleen zij! Dit zou heel mooi zijn, ongelukkig ontbreekt u het noodige genie!" De spreker is zoo zeer overtuigd, dat hij per soonlijk geen genie heeft, zoo diep ongelukkig over dezen toestand, dat hij zich den volgenden dag een kogel door het hoofd jaagt. Na deze kleine diagnose van een vrij algemeen verspreide ziekte, laat de auteur zijn held Jac ques een anderen dichter, Orny, ontmoeten, en ze samen redeneeren over impressionisme in de kunst. Orny is een gezond, krachtig ontwikkeld man, die met eene groote mate van helderheid, zijne meening verdedigt. Hij waarschuwt terstond tegen een der modeartikelen der allerjongste kunst: Le raffinement. Al die verfijning loopt uit op vernietiging!" roept hij uit Die meneertjes beginnen me nu eindelijk te vervelen! Ieder doet tegenwoordig maar aan philosoplüe, alsof dat zoo gemakkelijk was. Het moet uit zijn uiet die individueele fantasieën! Er moet aan blijvende, verstaanbare kunst gedaan worden ! Het grootste ongeluk is, dat de indivi duen zich overschatten, dat daaruit een ziekelijke hoogmoed ontstaat, dat het gevoel van gemeen schap met andere menschen ophoudt te bestaan. En wat het impressionnisme betreft, 't zij in de muziek, 't zij in do poëzie, 't zij in de schilder kunst, dat doet er niet toe het impressio nisme ontstaat uit do ijdelheid van een meneer, die in do heele wereld alleen zich zei ven ziet, die altijd studiën van zich zelven maakt, zich ieder oogenblik den pols voelt, en vergeet, dat het heelal niet om zijn persoon draait!" Na doze dappere redevoering van Oruy is Jacques nog niet genezon. Hij trekt zich terug uit den omgang met zijne kameraden, en verdiept zich in AenTfistan van Wagner la seule oeuvre peut-étre de ce génie, oürien ne glorifie. la vie of in de meest sombere bladzijden van Schumann. In dezen toestand krijgt hij een brief van Oniy, waarin deze goede raad wordt gegeven: Ontrek u aan al deze gevoeligheid... Alleen de gezonde werken der kunst, alleen de zuivere Schoonheid kan u genezen. Geeft go dus toe aan uwe voorkeur vooral wat uiterst zeldzaam of zeer fijn en scherp is, dan zullen uwc zenuwachtige stemming en uwe neerslachtigheid toenemen. En wat voordeel trekt gij er uit voor uwe kunst ? Uit kleine, ziekelijke aandoening door overprikkeling ontstaan, poogt ge iets oorspronkolijks te schoppen met wanhopige middelen! Moeten we nu den weg van dit Byzantinisme inslaan ? Zou het niet boter zin, dat Decadentisme nog lang uitte stellen? Het is zoo gemakkelijk eenige zeer onge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl