Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
~H
i,"
«wcbenea, by Possart miste, p. a. de harde
kondm|d' d» het gevolg moet zy'n van een
wereldbesehoijwingr waarin voor lietde geen plaats meer
ta. Ik had ing voorgesteld, dat in die oogenblikken
4e stem toonloos zou zy'n, daar geen volheid van
teven of hevigheid van gevoel nu meer tot krachtige
«Hingen dringt, maar vond my' hierin teleurge
steld. Doch ik ben behalve nog een heeleboel
neer *?Ook niet: deskundige op tooneel- of
lettfrkondig gebied, en zoo zal ik my wel wachten
op Possart's voordracht iets af te dingen. Liever
vermeld ik, dat Possart in sommige gedeelten diep
in bet gemoed wist te grijpen, zoo o. a. in de
Openbaring van zy'n ujden aan de Alpenfee in de
3de aideeling. Over 't geheel ligt over dit treffend
drama een traas van onverdichte waarheid, die
ons haast zod doen uitroepen: dit alles moet al
dus zy'n, en Manired.... is Byron zelf ...
Ook de muziek bevat schoonheden van den
allereersten rang. De Ouverture is Schumann's
geniaalste orkestwerk, en zy'n geestverschijningen
vooral die van de 4 geesten in het begin
«yn van een by'zonder coloriet. Wel is waar ver
vult in dit melodramatische werk de muziek wel
eens een zeer korte rol, o. a. in de Ode aan de
son, maar die weinige accoorden zy'n altijd vol
komen op hunne plaats en illustreeren volkomen
juist de gedachten van den dichter. Het muzi
kale gedeelte werd onder leiding van den
beer Julius Röntgen in het algemeen zeer
gelukkig uitgevoerd; er lag eenheid in de samen
werking van zooveel verschillende elementen.
Koor, orkest en vocaalsolisten (onder wie ik
speciaal noem: mejuffr. Veltman en den heer
Messchaert) deden hun best, desgelijks (maar niet
altijd met hetzelfde gelukkige gevolg) dames en
heeren tooneelisten, zoodat het geheel zeer
belangryk mag genoemd
wordenEn zoo moge om het byzondere en uitstekende
van deze ne opvoering de opmerking, dat het
melodrama als kunstsoort eigenlnk een
onvoldragen vrucht is, hier niet verde» uitgewerkt worden.
7 Maart. F.
PORTEFEUILLE DER NEDERLANDSCHE
ETSCLUB.
Derde jaargang.
. 'De derde portefeuille der Nederlandsche Etsclub,
die de leden in 1888 nog hadden moeten ont
vangen, is deze week verschenen.
De etsen zijn, afwykend van de manier by de
vroegere jaargangen toegepast, niet uniform, maar
elk op 't papier gedrukt wat de artist wenschte.
Dat is zeer juist. De eene ets zal beter doen op
Japansch, de andere leent zich meer om op
Hollandsen papier gedrukt te worden. Maar nu
heeft de uitgever n fout begaan: in plaats van
de etsen die op zwaar papier kwamen, te laten
drukken op postformaat, zy'n die ook kort afge
sneden en weer opgezet, zoodat een der etsen is
opgezet op 't zelfde soort papier als waarop zy'
gedrukt is. Dit is natuurly'k ongerijmd.
De eerste ets, die van de Bock, is een plompe
poging van iemand die meer zou kunnen. Het
linker brok lucht met den boom er in, is wel bij
't eerste aspect in 't geheel frisch opgeschreven,
maar de. dichte boom, die ook heelemaal niet
aooals by schilderyen van de Boek mooi van sil
houet is, doet ruw en log, en 't gekras zegt by
nader bezien heel weinig.
Mejuffrouw van Houten tracht louter door lich
ter en zwaarder, en ligging, schikking en kruising
van eenvoudige lijnen, stof en karakter en grillig
heid uit te drukken. In hare stilleven-etsen, die
by brokjes krachtig zy'n en gelukt, komt zij te
relden een rammelige schraalheid te boven.
Karsen heelt een desolaat geval, bij een statig
droevig oogenblik gezien, onbevangen met veel
naïef gevoel op de plaat gebracht. Wat meer
rijpheid en fijnheid zou de indruk van deze
origi- neele ets nog dieper en duurzamer maken.
De aardige ets van Koster heeft iets
houtsneeachtigs, iets nuchtere. De bovenste helft is anders
Heel.goed, de afgewisselde silhouëtis lief, maar de
voorgrond is grof, de koppen zwart en de ruitige
ongevoelige krassen doen er kwaad aan het bo
vendeel/
Van Looy geeft eens wat anders. Het is een
aardig eenigszins illustratief geval uit de fantas
tische werkelijkheid van een ruim koffiehuis met
groote spiegels. De bizarre geoutreerde typen
van koffiehuisbezoekende provincialen zy'n kras,
schoon grof gegeven. Maar het faire is nog niet
lekker, wat zwaar, conté-achtig, vooral in den
toon van den spiegel.
Het donkere etsje van Mejuffrouw Moes, koket
op bruin Japansch papier gedrukt, heeft iets ge
heimzinnigs om 't kindje heen; de toon van 't
zwart is wel mooi, maar de voorgrond is te woest
en ledig.
De lichte berkjes van Tholen hebben hier de
charme van een blonde, luchtige lyn-ets tusschen
meerendeels nogal zware prenten. Maar een fijne
ets kan toch mooier samenhangend zy'n, en (voor
gronden schijnen moeielijk te wezen) het eerste
plan is ook weer niets-doend. Tholen heeft veel
kompleeter etsen gemaakt.
De Wrakken by' avond , van Veth, is al een
jaar of wat oud en reeds meermalen geëxposeerd
en besproken.
De Hei werker van Witsen is het krachtige pro
duct van een ingehouden hevig-hartstochtelijke
natuur, in wier uitingen iets opzettelyks is. De
aandachtige inspanning van een zwoegenden, over
zy'n spa gekroraden brute, is zelden sterker uit
gedrukt. De groote kaerel is bijna perfect, mis
schien alleen wat hard. Het terrein mocht fijner.
Het spichtige ongeboren doode vogeltje van
Zilcker met de explikatieve houding der ingetrokken
pootjes is ter afwisseling een grappig fantastiesch
blad.
Mooi zy'n de kalfjes van de Zwart, vlot, rijk
mét open malsche ly'nen geteekend. Maar ze doen
wat bronsachtig en als in een interieur verlicht.
Toch is deze plaat als hand van doen misschien
de fraaiste van 't album.
6 Maart '89.
S. H. C. STEMMING.
DOODE OF LEVENDE TALEN?
(Slof).
Het is bekend, dat schaatsenry'ders die niet mee
kannen komen, hun achterblijven gewoonlijk aan
de ondeugdelykheid hunner schaatsen wijten. Deze
neiging, om de oorzaak van een feit elders
te zoeken dan waar zy' werkelijk ligt, doet zich
echter niet alleen by schaatsenry'ders voor. Men zou
kunnen meenen, dat, behalve Prof. Naber, al onze
literatoren, die de vraag, Latijn en Grieksch?"
willen beantwoorden, zich aldus aanstellen. De
een na den ander verzekert, dat by een betere
verdeeling van de leerstof of bij een juiste methode
van onderwys de jongelui heel wel de oude en
nieuwe talen kunnen leeren, zouder dat zeer grove
onkunde omtrent de meest eenvoudige zaken en
een verontrustende mate van oppervlakkige kennis
daarvan de gevolgen zy'n.
Deze meening ligt aan elk betoog, dat men leest,
ten grondslag, en zoo lang zy blijft bestaan,
zal men het oude leerprogram, zoo goed en zoo
kwaad als 't gaat, met het nieuwe vereenigen en
zullen de jongelieden de dupe zijn van een over
gangstoestand, die toch eenmaal zal moeten
eindigen.
De overgroote meerderheid van de gymnasiasten
en studenten bereiden zich tot het uitoefenen
van een bepaald beroep voor, en missen den aan
leg geleerde" te worden. Voor deze is de te
zamenvoeging van de levende en de doode talen,
en van de oude en de nieuwe beschaving, als
voorwerp van studie, noodlottig. Wy hebben
in een vroeger artikel gevraagd of men op elke
honderd studenten wel n zou vinden, bedeeld
met letterkundigen aanleg, zoo, dat een voort
gezette studie van Latijn en Grieksch, door welke
Prof. Boot, Naber en Ds. van Leeuwen zich naam
verwierven, hun als schrijver iets zou baten. En
?wat van deze degelijke en voortgezette taaistu
die geldt, als middel om den smaak te verfijnen,
zich sierlijk te leeren uitdrukken, kan natuurlijk
met nog veel meer recht gezegd worden aangaande
het beschaven van den geest door een gebrekkige
kennis van het Latijn en Grieksch. Men dringt
zeer zeker niet door in den geest der ouden, als
men hunne geschriften slechts met moeite kan
lezen en van die geschriften maar enkele boeken
doorworsteld heeft!
"Welnu het meerendeel der jongelui bestaat uit
middelmatigen, die men wel tot zeer beschaafde
mannen kan opvoeden,maar wien de natunr,het voor
recht van een geleerde te worden, heeft ontzegd.
In Engeland wordt tegenwoordig stry'd gevoerd
over het nut van examens. De tegenstanders en
voorstanders van die moderne weeg- en meet
toestellen leveren elkander duchtig slag. Onder de
voorstanders, en zij schijnen niet het talrijkst,
noch het sterkst te zijn, behoort de heer W.
Baptistes Scoones. Deze gaf in de Nineteenth
Century van Februari een artikel, waarin wij de
volgende regelen aantreffen:
Given therefore a congregation ofsixbundred
boys, we should be provided, froui first to last,
with five or six geniuses, eighteen lads of great
brilliancy, twenty-four future University scholars,
and the vast residuum who have been the innocent
cause of modern examinations and of the improved
education of the country, this estimate will be
found to be absurdly liberal if we apply the
same test to another congregation of some six
hundred men?members of the House of Commons.
They have not suffered all the pangs of
competitive examination, and yet do uot give us six
men of supereminent powers in the science of
government; eighteen others who are orators and
debaters of the highest order, and yet another
twenty-four who are endowed with distinguished
administrative ability.
Possibly examination would raise the average."
We laten de bewijskracht van deze statistiek
vo»r de stelling, voor welke zij dienst moet doen,
daar; maar de statistiek zelve is geleverd door
een vakman. En wij gelooven niet, dat de
hoogleeraren onzer Universiteiten, als zij de 600
studenten zouden moeten verdeelen naar de bo
vengenoemde klassificatiën, een schitterender
verhouding zouden durven aannemen, dan hier
gegeven wordt voor het Engelsche parlement!
Doch wat doet men nu? Om de 5 pCt., om de
30 die geleerden kunnen worden, geeit men 570
jongelieden een onderwijs dat geen rekening houdt
met hun aanleg, een onderwys dat ten gevolge van
zijn overdreven eischen, den geest verstompt en
de ontwikkeling benadeelt.
Dezelfde quaestie, die ons hier te lande bezig
houdt, wordt ook in Duitschland behandeld. En
nog deze week sprak niemand minder dan
Virchow o. a. als volgt in het Pruisische Huis van
Afgevaardigden. Ik heb behoorlek Latijn geleerd,
ik kan myn Grieksche klassieken nog lezen, ook
Hebreeuwsch heb ik gestudeerd en het zou mij
spijten, als ik deze kennis had moeten missen. Ik
zie echter niet in, waarom ieder zulk een studie
zal moeten doormaken. Ik heb ook bemerkt, dat
gedurende de laatste veertig jaren, de kennis der
klassieken onder de medici steeds is afgenomen.
Voor de dissertatiën hebben wij reeds lang het
Latijn moeten afschaffen. Ik kan mij tegenwoordig
niet meer de etymologie van een gewoon woord
in de oorspronkelijke taal laten vertellen, de
Heeren weten het niet meer Waartoe nu een
Latijn, dat men spreken noch schrijven kan! De
grammatikale studie der taal is hoofdzaak gewor
den, de inhoud der schrijvers, het zich bedienen
van de taal, wordt zoo goed als vergeten. Dan is
het werkelijk beter, dat de ouden in vertalingen
gelezen worden. Ondertusschen moet ik zeggen, vele
nieuwe talen zouden even goed dienst kunnen doen
om den geest te scherpen als de oude. Alleen als men
de oude talen weer zoo leerde als vroeger, dat de
klassieken gemakkelijk gelezen werden en de jeugd
met het leeuwenmerg der oudheid zich inderdaad
voedde, zoodat de geest der ouden in hen werd
overgestort, dan zou ik de tegenwoordige gymna
sia willen behouden."
Dr. Virchow sprak over de vraag of de
Realschulen even goede voorbereiding voor aan
staande medici waarborgen als de gymnasia,
en hij stemde dit toe, mede met het oog op
de voortreffelijke bekwaamheid van buitenlan
ders, die de oude talen niet geleerd hadden; doch
ook anderen getuigden bij deze gelegenheid in ge
lijken geest. De Heer v. Schenckendorff o.a. ont
kende dat de studie van Latijn en Grieksch by
de uitbreiding van het leerplan, dat de nieuwe
tnd noodig heeft gemaakt, als vroeger kan be
houden worden.
En nu mag men over vak- en klassen-leeraars,
over methode en leerplan zoo veel redeneeren
als men wil, het baat niet, de quaestie wordt
door het een noch het ander opgelost.
Zelfs Dr. van Oven, die het middel meent ge
vonden te hebben om ons uit de moeielijkheid te
helpen, zou zich teleurgesteld zien, als men zijn
raad eens opvolgde.
In het jongste nr. van de Vragen des Tyds
beveelt hy aan een Middelb. School met 4jarigen
cursus, waarop geleerd worden: vier talen, wis
kunde, geschiedenis, aardrijkskunde, het
handteekenen, de kennis der natuur en de gymnastiek.
Na deze algemeene school afgeloopen te hebben,
gaan zij die wenschen te studeeren in letteren,
rechten of godgeleerdheid, naar een gymnasium
met vierjarigen cursus, uitsluitend gewijd aan de
studie van Grieksch en Laty'n, oude geschiedenis
en antiquiteiten, en waar, als men dat noodig acht,
nog aan elk der uieuwe talen n uur 's weeks
gewijd wordt, om kennis te maken met de schoonste
producten der nieuwe letteren."
Zeker dit zou beter zijn dan de huidige rege
ling; maar de groote fout bleef toch bestaan.
De jongelui van gewonen, middelmatigen aan
leg, zouden toch gedwongen blijven, wilden zij
theoloog of jurist worden, minstens een paar oude
talen te leeren, terwijl zij al hun ty'd en kracht
noodig hebben om met de nieuwere talen en de
uitingen der nieuwere beschaving zich ietwat
voldoende gemeenzaam te maken. Vier nieuwe ta
len te leeren, zóó dat men ze met gemak, tot
zy'n nut en genoegen gebruiken kan, en zich op
de hoogte te stellen van het voornaamste dat
daarin geschreven werd, vordert eenige jaren van
studie en deze studie is n voor de weten
schap n voor de geestesbeschaving van den mid
delmatige van veel meer nut, dan het jaren ach
tereen ploeteren of peuteren in oude talen en
oude geschiedenis.
Dat wij het slechts ten deele met Dr. v. Oven
eens zijn, blijkt uit hetgeen wij den Wen Febr.
jl. No. 607, schreven:
Wenschelijk is het dus het overtollige prijs te
geven, opdat men als van ouds enkele dingen
goed leere en weder lust in studie kryge.
Het tegenwicht tegen den nadeeligen invloed
van vakstudie kan voor de overgroote meerder
heid der studeerenden in niets anders gelegen zijn
dan in een grondige en geruimen tijd voortge
zette beoefening der nieuwe letteren, der ont
wikkelingsgeschiedenis van de denkbeelden en
kunst uit den lateren tijd.
En daarvoor is noodig niet Latijn en Grieksch,
maar Latyn noch Grieksch. De gymnasia be
hoorden scholen te zijn, waar men allereerst goed
Nederlandsch,en daarnaof daarnevens goed Fransch,
en later ook goed Duitsch of Engelsch leerde. In
de hoogere klasse zou men kunnen beginnen de
beste der oudeclassiekeninNederlandsche,Fransche
of Duitschc vertalingen te lezen, om in het alge
meen een beeld van de Grieksch-Latijnsche be
schaving te geven. Onmisbaar achten wij een on
derricht, dat den geest verrijkt, den lust tot on
derzoek prikkelt en den leerling meer vatbaar
maakt voor de fijnere en edeler genietingen van
het leven.
Natuurlek, de gelegenheid om de doodé* talen
Ie leeren mag niet ontbreken, maar het zou goed
zijn, die eerst open te stellen voor een lateren
leeftijd. Wanneer zij, die zich daarin bekwamen
willen, tot hun 16e of 17e jaar zich gewijd heb
ben aan de studie der nieuwere talen, die toch
onontbeerlijk is, zouden die jongelieden zelf ook
beter kunnen beoordeelen of de geleerdheid",
waarnaar zij streven, wel hun levensdoel kan zijn",
Men zal den heer Naber dankbaar moeten zijn,
dat hij de vraag Latijn en Grieksch ?" gesteld
heeft.
Hij heeft getoond den moed van zijn overtui
ging te bezitten, en onderscheidt zich door een
onbevangenheid van oordeel, die men slechts bij
weinig docenten in de oude talen aantreft.
Zijn artikel is het begin van een strijd, die
vele jaren duren zal, maar niet weder kan ein
digen.
Latijn en Grieksch? zoo luidt de vraag, maar
zij beteekent: De quasi-geleerdheid óf de nieuwere
beschaving ?
Wie van deze beiden het winnen zal kan o. i.
niet twijfelachtig wezen: Men zal tusschen die
twee moeten kiezen, doch niet aan de literatoren,
maar aan de maatschappij, met hare eischen, zal
ten slotte de uitspraak zijn.
TOEKOMST-ROMANS.
Robert Godet, Le Mal d'aimer.
Etats d'dme. Paris, Tresse &
Stock, diteurs, 8. 9, 10 et 11,
Galerie du Théatre Francais,
Palais Royal. 1888.
De Parijsche firma Tresse & Stock heeft de
beleefdheid den steller dezer regelen soms een
exemplaar van een nieuwen, door haar uitgege
ven roman, te zenden. Op het titelblad vindt hij
dan een enkel woord als: offert par l'éditeur, of
wel bij den naam van den auteur: artiste de
beaucoup ffavenir.
Zoo weet hij nu, dat zekere heer Robert Godet
een schrijver is met eene glansrijke toekomst, dat
deze wellicht een dior belangwekkende jonge
kunstenaars is, die de toekomst der Fransche
letteren in handeu hebben. Is dit waar, dan heb
ben wij hier in Le Mal d'aimer een toekomst
roman, van welken het slechts geoorloofd is met
eerbied te spreken.
En daar het een algemeen menschelijk ver
schijnsel is, dat men gaarne een deel der toekomst
ontsluierd ziet, wensch ik den lezer dozer ko
lommen niet te onthouden wat ik daaromtrent
hob ontdekt.
De held van dezen toekomst-roman heet Jacques
Arnal. Zijne eigenaardigheid is, dat hij zeer
linksch, zeer onbeholpen door do wereld gaat.
Zijn ongeluk is, dat hij er ongunstig uitziet,
dat hij alle uiterlijke voordeden mist. Vandaar,
dat hij lijdt aan eene zeer moderne
toekomstziekte, hij denkt te veel over zichzelven, un
long travail d'analyse avait disloqiiésa
personnalité". Een wanhopig pessimisme knaagt aan
zijne levenskracht. De auteur zegt niet, of zy'n
held Schopenhauer gelezen heeft, maar Jacques
Arnal houdt zich toch wel alsof het zoo was.
Nu is het eigenaardige, dat deze leelyke held
die zich aan de muziek wy'dt tegen eene
buitengewone platonisch-erotische zielsziekte heeft
te worstelen. Als knaap heeft hy eene vriendin
leeren liefhebben, die kortweg Jane heet, maar
ons min of meer belang inboezemt, daar zy vol
gens Robert Godet eene Hollandsche jongejufiroaw
is, die uit Groningen komt.
Als jonkman heeft hij te Parijs in de opera
eene Russische dame hooren zingen,
LudmillaNemorowsky, die hem groote geestdrift inboezemt. Later
in Zwitserland heeft hij het hof gemaakt aan een
Engelsch jong meisje, Kitty, tout court. en na een
roeitocht op een meer heeft hij haar doen ver
staan, dat hij haar lief had. Het ongemeene van
zijne zielsziekte is, dat alleen uitheemschedam.es
die schijnen te kunnen genezen.
Het verder verhaal is zeer verrassend. De
leelijke Jacques begrypt, dat de Engelsche dame
te laag staat voor zijne illusiën. Hij geeft haar
een beleefd consilium abeundi. Daar een vriend
te Parijs, de dichter Hériol met de zangeres
Nemorowsky is getrouwd, heeft hij te Parys ge
legenheid deze te ontmoeten. En nu volgt weder
eene verrassing de leelijke musicus vat eene
ideale liefde voor de Russische dame op. Met
de trouw en de vlekkelooze kuischheid van een
Amadis hangt zijn hart aan Ludmilla, die zyne
liefde op even ideale wijze beantwoordt, Zy dwe
pen, en fluisteren, en omhelzen elkander in de
reinste onschuld. Jacques wordt door eene ziekte
van zijne moeder naar Zwitserland geroepen.
Daar vindt hy zijne Groningsche vriendin terug,
die hij plotseling ten huwelijk vraagt. Zij trouwen,
waarover Jacques in de diepste wanhoop wordt
gedompeld. Ludmilla, de hemelsche, kwijnt weg,
bij het bericht van zijn huwelijk. Als hij te Parys
komt, vindt hy haar gestorven. Zij heeft een
brief voor hem achtergelaten, dien hij drie dagen
na haar dood mag lezen. Daarin bekent zij, dat
zij sterft uit weedom, daar zij hem al te plato
nisch heeft liefgehad. Het laatste hoofdstuk van
den roman bevat twee woorden: II vit.
v
Kan men uit deze ruwe schets niet al de
eigenaardigheden van dit nieuwe toekomst-kunst
werk leeren kennen, men ziet er ten minste uit,
dat, wat verwikkeling ea psychologische studie
belieft, deze toekomst-roman niet hoog boven den
tegenwoordigen of dien van het verleden staat.
Het schijnt mij overbodig dit nader te betoogen.
In een ander opzicht echter is dit werk wel
degelijk iets belangrijks. Robert Godet stelt den
lezer op de hoogte zijner theorieën omtrent kunst
in 't geineen, en uit dezen vloeit een helder licht
over zekere verschijnselen der hedendaagsche kunst
in 't bijzonder. De schrijver stelt zijn held voor
als een Wagncriaan in de muziek, en een be
wonderaar van Tolstoïin de letteren.
In een gesprek met een schilder, Ollène, laat
hij deze aan Jacques openbaren, wat de gewone
ziekte is van de kunstenaars van den dag. Men
heeft zeker talent", zegt hij, maar gevoelt
sous l' influence ffun de ces génies, qui d
vancent leur siècle' dat men niet meer tevreden
is met den smaak van den dag, en dat men tevens
niet in staat is uit te drukken wat men gevoelt."
En een somber letterkundige, die er bij zit, mom
pelt: Eh! c'est de qiwi nous crevons tous!" En
dan voegt deze er bij:
Laat ons openhartig zijn! Waarom doen wij
eigenlijk aan kunst? Is het u te doen om iets
schoons, iets treffends, iets aangrijpends te schep
pen? Neen, ge wilt alleen, dat het werk oor
spronkelijk zij, dat het aan niets herinnere van
hetgeen er vroeger geweest is, dat het van v,
alleen zij! Dit zou heel mooi zijn, ongelukkig
ontbreekt u het noodige genie!"
De spreker is zoo zeer overtuigd, dat hij per
soonlijk geen genie heeft, zoo diep ongelukkig
over dezen toestand, dat hij zich den volgenden
dag een kogel door het hoofd jaagt.
Na deze kleine diagnose van een vrij algemeen
verspreide ziekte, laat de auteur zijn held Jac
ques een anderen dichter, Orny, ontmoeten, en ze
samen redeneeren over impressionisme in de
kunst. Orny is een gezond, krachtig ontwikkeld
man, die met eene groote mate van helderheid,
zijne meening verdedigt. Hij waarschuwt terstond
tegen een der modeartikelen der allerjongste kunst:
Le raffinement.
Al die verfijning loopt uit op vernietiging!"
roept hij uit Die meneertjes beginnen me nu
eindelijk te vervelen! Ieder doet tegenwoordig maar
aan philosoplüe, alsof dat zoo gemakkelijk was. Het
moet uit zijn uiet die individueele fantasieën! Er
moet aan blijvende, verstaanbare kunst gedaan
worden ! Het grootste ongeluk is, dat de indivi
duen zich overschatten, dat daaruit een ziekelijke
hoogmoed ontstaat, dat het gevoel van gemeen
schap met andere menschen ophoudt te bestaan.
En wat het impressionnisme betreft, 't zij in de
muziek, 't zij in do poëzie, 't zij in de schilder
kunst, dat doet er niet toe het impressio
nisme ontstaat uit do ijdelheid van een meneer,
die in do heele wereld alleen zich zei ven ziet,
die altijd studiën van zich zelven maakt, zich
ieder oogenblik den pols voelt, en vergeet, dat het
heelal niet om zijn persoon draait!"
Na doze dappere redevoering van Oruy is Jacques
nog niet genezon. Hij trekt zich terug uit den
omgang met zijne kameraden, en verdiept zich in
AenTfistan van Wagner la seule oeuvre peut-étre
de ce génie, oürien ne glorifie. la vie of in de
meest sombere bladzijden van Schumann. In dezen
toestand krijgt hij een brief van Oniy, waarin
deze goede raad wordt gegeven:
Ontrek u aan al deze gevoeligheid... Alleen de
gezonde werken der kunst, alleen de zuivere
Schoonheid kan u genezen. Geeft go dus toe aan
uwe voorkeur vooral wat uiterst zeldzaam of zeer
fijn en scherp is, dan zullen uwc zenuwachtige
stemming en uwe neerslachtigheid toenemen. En
wat voordeel trekt gij er uit voor uwe kunst ?
Uit kleine, ziekelijke aandoening door
overprikkeling ontstaan, poogt ge iets oorspronkolijks te
schoppen met wanhopige middelen! Moeten we
nu den weg van dit Byzantinisme inslaan ? Zou het
niet boter zin, dat Decadentisme nog lang uitte
stellen? Het is zoo gemakkelijk eenige zeer
onge