Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WÉfKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.
*;>.?
na tw*e voorden ie maken; even
de schildering van kleine ellenden
moeilijke taak, om aan forsche
geuitdrukking te geven! Gelooft ge,
, die door eene groote smart
ger.a, er veel om denken welke
schakeerinjoer de uiting van hun gevoel zullen
Zoeken" z\j paar mysteriën of symbolen?
ban verlichting, als zy met weinige
voorden, waaruit weemoed trilt, hun
uitenl"
de lessen door Robert Godet in dezen
f cwer kunst gegeven, verzoenen ons met het
dat deze schrijver is een artiste
ffavenir. Het hoofdonderwerp van het
'mal d'aimer is gekozen met niet
ge. nis vao de kwalen en ellenden onzer
~,Jfaeques herinnert aan de woorden van
J .Horna quaedam gens ardelionum nomine..."
if- wptimenteele ongelukken boezemen niet
tiasdelijden in. Hij is zoo als hy wezen moet.
"» aesthetische meeningen, door de
vrien.. Jacques uitgedrukt, boezemen vertrou
op de toekomst. Indien de toekomst-roman
brengt; wat hier helder en
onweder» uiteengezet, dan zal de kunst er wel
En zie hier, waarom het mij zeer
vert de heeren Tresse & Stock mij in staat
) van dit kunstwerk een oogenblik tot de
' de(n) Amsterdammer te spreken.
Dr. JAN TE» BBINK.
Isaias. De Profetieën van Amos' zoon,
in Nederlandsche verzen vertolkt, met
ophelderende aanteekeningen, door
G. Jonckbloet, S J. Amsterdam
Theo Kervel & Co., 1888. '
I)ega4fde en beminlyke dichter, wien wy
^vertaling der 66 hoofdstukken van den
verjtogfen en kleurryksten der Profeeten te
dantefebon, heeft blijkbaar ingezien, dat hij den
prozavorm niet kon prijsgeven, of hij
lier en daar, door eenig cieraad, dat ook
van het rijm en de vaersmaat doet
D, den lezer met dat offer verzoenen. Het
van hoofdst. I luidt by voorbeeld, in Van
hes vertaling: Uw landt is verwoest, uw
metten vuyre verbrant; uw lantschap
Jen voor uw oogen de vreemde, ende het
woest worden in de vyandtlycke
verderffeB." Hiervoor geeft de Ew. Jonckbloet:
BW land is verwoest en verbrand zyn uw
«#".?-* (steden;
akkeren vrucht wordt door vreemden
(geplukt:
^ uw oog wordt de grond door de rossen
(vertreden,
1 vftand hoogmoedig de lendenen drukt.
laatste fraaye regel wordt even min in de
(meesttijds door Pr. Jonckbloet gevolgd)
n oorspr. text gevonden.
hootdst. II leest Van Winghe, v. 2 (Ed.
1 -1657): In de laetste daghen saldenberch
» Heeren huys in 't opperste der bergen
Ei gereet syn, ende hy sal verheven worden
de heuvelen." By zyn aanhef sluit Pr. J.
?nader bij de Statenvertaling aan, maar de
Bfftaye rage! is van hem:
Geschieden zal 't in 't laatst der dagen:
D* Berg des Huizes van den Heer
Wordt op der bergen top gedragen,
??' En eiet op alle heuvlen neer.
<-''ZaXko toevoeging is allerminst te wraken,
wan? de uitdrukking er in klaarheid door wint:
''V; 27: Sion sal door 't oordeel verlost
worsullen se weerom brenghen door de
ftgheyt:
i'--. ?? ? Myn oordeel schaft aan Sion vrede,
Zoo dra het om zyn wandaên schreit.
Somtijds treedt ook wel een tegenw. tyds-vorm
geheimzinniger verl. tyds-vorm op: byv.
Is Ghy snit u schamen van de hoven, die ghy
:-;*yttercoren hadt:
"*""?'«?"* ^ zu^ u sc^amel1 om de wouden,
rl^?---- " ;vVaar thans uw offer hen vereert.
?v. Bfet, en daar zou van onze Nederd. vertaling
party te trekken zyn geweest. By'v. v. 8
Pr. J. van een hutj'e in den wingerd,"
t% ook door den Staten-bybel gegeven wordt;
A'üktr Van Winghe geeft het eve woordtjen
lomen rezerveert hutte" voor het
-pachthutken" van den Statenbybel (het Latyn
l" .,? Mflft de tegenstelling). In het zelfde 8e vaers
,fy -*? «ei^nt het oorspr. met het denkbeeld eener
be?ÏK>- 3«gédfl Stadt" te sluiten; Van Winghe spreekt
J5S*..?'^i»n-«en stadt die verdorven wordt"; Pr.
Jonck. H _?,^, die in het vorige vaers een
komkommer; kol" tot een meloenhof" geadeld heeft, gewaagt
van
«o sy
i'Sf*i \ »edH vesting, door 't vuur van den vijand verwoest."
Met een gelukkig nieuw woord sluit de dichter
Mms een strofe: zoo v. 14:
Ik mag geen Nieuwe Maan, geen Sabbath. geen
vergaring;
Vergeefs, uit boozen mond, zingt gij Me uw
hymne toe:
Uw vastenplechtigheên, uw feesten van verjaring,
Zyn allen My tot last; Ik ben ze dragensmoê.
Hoogst gelukkig zyn, in het zelfde 2e hoofdstuk
vercierd:
uitspraak te doen, vil ik dit paar woorden van
waardeering besluiten met de meêdeeling van de
beryming der verwijzing van Slons dochters, als
pronksters, en van de beroemde plaats, waar men,
zoo als de H. Hieronymus zegt, eerder het N. dan
het O. Testament meent te lezen:
Nog spreekt de Heer: wyl Sions dochtren
Zoo trotsch van houding gaan daarheen,
Met uitgerekten hals, pinkoogend.
En tripplend met gemaakte schreên;
Zoo zal de Heer haar kruin ontblooten,
En rukken van haar schedel af
De lokkenpracht, wier glinstergolving
Haar schoonheid aan die dochtren gaf.
Dan neemt de Heer haar enkelringen,
Haar parels, zon- en maansieraên,
Haar armband, haar doorzichtbren sluier,
Het kapsel, waar zij trotsch op gaan;
Haar voetenketentjes, haar gordels,
Haar reukwerkfleschjes, klein en fijn;
Haar voorhoofdtooisels en haar ringen
Die hand en oor ten sieraad zyn.
Haar kostbaar overkleed, haar mantels,
Haar tasschen en haar weidsch gewaad;
Haar hoofdpronk en het fijne linnen
Dat om haar borst zyn plooien slaat.
Dan zal, in plaats van balsemgeuren,
Een lucht daar zyn, die walging wekt;
Slechts lompen.in de plaats der kleeding,
Die thans ten lust der oogen strekt.
In plaats der schoon gevormde lokken,
Een hoofd van haren gansch ontbloot;
Een boetekleed in stee van 't purper,
Dat golvend om haar leden vlood.
Het speculum heeft de vertaler achter-wege
gelaten en de zona verplaatst.
En HU de woorden van den Messias, bovenbe
doeld (Hfdst. L):
Jehova gaf me een tong door Godspraak onder
wezen,
Opdat mijn woord den mond in 's moeden hart
vermeer';
En telken morgen op Zyn stem der rust ontrezen
Ontwaakt myn gretig oor voor bovenaardsche leer.
Jehova heeft mij 't oor geopend voor zijn leering
En, onderworpen steeds, weerspreekt mijn mond
Hem niet.
Ik deins niet achterwaarts bij foltring of
verneêring,
Maar neem den beker aan, dien my Zyn liefde biedt.
Ik geef myn lichaam prijs, aan wie mij slaan
en duwen;
Mijn wangen bied ik hun die rukken aan myn baard;
Ik wend het hoofd niet af van wie me in 't aan
zicht spuwen,
By 't scheldend lasterwoord, dat spot aan terging
paart.
Myn helper is de Heer Jehova. Dus komt nimmer
Beschaming pp my neer. Dus als een harde rots
Stel ik myn aanschijn, 'k Weet: de Heer be
schermt my immer
En nooit word ik beschaamd; mij schut de byrtand
Gods.
Pierre Corneilles vertaling in dichtmaat van het
boek der Imitatio is niet goed te lezen. De geur
van het oorspronklyke wordt geheel wechgeblazen
door de zuiging van de vaersmaat en de trekking
van het rijm hier een effekt, ais van twee
tegenover elkaar openstaande deuren: maar Pr.
Jonckbloet heeft, by het overgieten, eer hy de
flesch weer sloot, wat er van den mystischen geest
vervlogen mocht zyn, door toevoeging van het
edelste attische zout weten te vergoeden.
Hy is een veelzydig auteur, die even
gemakkely'k den baddokter van Davos het woord verleent
als Amos' verheven zoon. Moge hij in lengte van
dagen, by zyn herwonnen gezondheid, gelegenheid
vinden, de Nederlandsche harp nog menig maal
zoo welluidend als heden te bespelen.
29 Jan. '89. ALB. TH.
Tegen bergen en heuvels en torens, die prat
Hun plantsoen of hun wimpels doen ruischen;
Tegen alle de Tharsische schepen, die 't nat
Met gebeitelde snébben doorkruisen.
Voor den laatsten regel heeft het Latijn
eenTeudig: Quod visu pulchrum est." Dat heet ik
BA' in 't charakter van de oudheid indringen en
de eischen eener kunstvoprstelling begrijpen,
wanneer de daad der vertaling uit den aard der
Kaak verliezen meebrengt, die vergoed moeten
worden.
Met gelukkige stoutheid heeft Pr. Jonckloet
sich ook door de vaerzen heengeslagen, die zoo
tuk de aandacht der beoefenaars van les arts
tomptuaires hebben getrokken, in het 3e hfdst.
? Gantsehelyk niet bevoegd om over de
exegetiwaarde van dezen grooten, schoonen arbeid
EEN WEEKSCHBIFT UIT DE ACHTTIENDE
EEUW.
De Philanthrope,
ofMenschenvriend. Te Amsteldam, by
K. van Tongerlo en F.
Houttuin, 1757.
IH (Slot).
Vragen we ons af: Bestond er misschien reden
voor zulk eene luidruchtige verveling in den
schouwburg? Het antwoord vinden we in het
derde deel, vertoog 128. Men is, klaagt de schrij
ver-inzender, op het tooneel niet natuurlijk. Men
maalt my een ALBXAKDER af als een held, wiens
voetspoor ik navolgen zoude, vermoordende, om
zyn glorie te voldoen, eenige duizend ongelukkige
zielen....
HEKODES, die zo jaloers als een Spanjaard,
en tevens zo verliefd als een murwgebakken salet'
jonker is, doet syn meestres, op raad van eenige
valsche vrienden, om hals brengen, om naderhand
berouw van zyn daad te krijgen, en als een
dolleman te tieren en te raazen.
Dit zyn eigenlyk de stukken niet, die ons
stichten en vermaaken kunnen:....
Ik hadde ook gaarne, dat men mij de lieden
vertoonde, niet zo als die zyn moesten; maar zo
als die wezenlyk waren: ik kan mij niet genoeg
verwonderen, als ik twee menschen, ven dezelve
stoffelijke deeltjes samengesteld, complimenten zie
maaken, wie van hun beiden sterven zal, daar ik
bekenne geen vriend zo waardig te hebben, voor
wien ik myn leeven zou willen laaten, en ik denk
dat Myn Heer de PHILANTHROPE ook liever ver
kiezen zou lange jaaren met zy'ne goede vrienden
te leeven, dan met of voor bun te sterven. De
vriendschap is zekerlyk eene stoffe, die wel op
het toneel voegt, doch men moet dezelve tot geen
buitensporigheid brengen.
Zekerlyk zyn de tooneel-helden te beklagen
die in eenig gevecht een wond ontfangen hebben
men laat hen zonder bystand van Heelmeester,
'jen. minsten, zonder dat men het bloeden door
een windsel zoekt te stuiten, den geest geven,
terwy'l de stervende Acteur naar het handgeklap
en de toejuiching der aanschouwers rykhalst, om
overtuigd te zyn, dat hy op een galante en
beisagelyke wijze geworven is. Het Chirurgyns Gild,
dunkt my, moest zorg draagen, deeze
onnatuurlykheden uit de spellen weg te nemen.
Vertoont zich een Overwinnaar op het toneel,
die zo oogenblikkelyk een honderd vyf zes vijanden
achter de schermen heeft in de pan gehakt, hy
5eeft met n bly'ken van zyn zindelykneid; want
liet het minste bloedspatje vindt men op zyn
cabretleere handschoenen, en het is niet denkelyk,
dat hy in zo een verwarring schielyk de
handschoenmaakerswinkel is ingeloopen, en, om weer
in orde voor het gezelschap te verschijnen, een paar
nieuwe gekogt heeft."
Ik geef u al van te voren gelijk, lezer, wanneer
ie deze laatste woorden als even zoovele
enormiteiten brandmerkt. Want, eilieve! reeds Mejuf
frouw K. G., getrouwe lezeresse van den
philanthrope" kreet ze daarvoor uit in een brief aan
den Philanthrope" (deel III vertoog 131), waaraan
ik 't volgende ontleen:
Wanneer ik, aangaande de treurstoffen, onder
meer brave spellen, in den dood van WILLEM
DEN ISTEN, op onzen schouwburg dien Prins
door een moordschot getroffen zie, voel ik n?y
door de tederste ontroeringe bevangen, ja mijne
verbeelding doet my, door hulp eener kunstig6
nabootsing de smerte gevoelen, die voor omtrent
twee eeuwen de vryheid wezendlyk gevoelde, over
het ontydig sterven van dien Vader des Vader
lands. My'ne oogen hebben geen bloedstorting, nog
gapenden wond te aanschouwen, om verrukt te
worden: en de zegepralende terugkeering van
Orestes op 't Tooneel, zal my nimmer de waar
schijnlijkheid doen verliezen, al zie ik zyn
kabretleere handschoenen niet bemorst met het bloed
van Egistes en dat van zijne moeder."
De heer T. S. auteur van het vertoog des aan
stoots voor Mejuffrouw K. G., dient van repliek.
Het schijnt dat UEd. mij beschuldigt als van
verbeeldingskracht ontbloot, en dat ik dusdoende
te veel natuurlijkheid, waaruit stijfheid volgen
moet, in de Toneelstukken verlangde. Ik bekenne,
dat ik gaarne spellen zie, daar de verbeeldings
kracht het natuurlyke nabykomt: was ik geheel
van verbeeldingskracht berooft, dan zoude my
alles, wat het tooneel oplevert, moeten verveelen,
alzo het allernatuurlijkste spel nog al verbeelding
genoeg vereischt. Wil men zijn verbeeldingskracht
alleen den vollen teugel vieren, dan zullen de
Toveryen van Armida, het onlangs vertoonde
Atys en Sanharida, en diergelijke Kermis Spellen,
de beste zyn, vermits zij, van alle natuurlijkheid
beroofd zijnde, alleen voor de verbeeldingskracht
geschikt zyn....
Hetgeen in het eene land goed is, en met de
godsdienst overeenkomt, is dikwijls in het andere
kwaat en daartegen strijdig. Wat voordeel zoude
het ons zyn, als wij met de heerlykste bewijsre
denen op ons Tooneel vertoonen zagen het nut,
dat men in Turkyen uit het trouwen van meer
dan eene vrouw gelooft voor te komen?"
Onwillekeurig komt ons na het kennisne
men van dezen stry'd de vraag op de lippen:
Welke stukken stonden er al zoo op het
reper,toire .van den Schouwburg in de laatste helft der
achttiende eeuw? Slechts voor zoover de
philantfcrope hierover licht ontsteekt, wil ik dit onderwerp
aanroeren 5). In het laatstgenoemde vertoog maakt
T. S. met veel ophef gewag van het blijspel De
wedergevonden Zoon, uit het Fransch van Voltaire,
vertaald door A. Hartzen 6). Onder de nieuw
uitgekomen stukken worden verder nog genoemd :
De Hagenaar te Enkhuisen;
De Verstandszoekster;
Henrik en Pernille;
De nieuwe Beproeving;
De Minderjarige.
Wie van myn lezers kent van die alle ook nog
maar een enkel stuk ?
Ik zelf ben zoo gelukkig niet.
Dan we hebben voldoende den Philanthrope"
onder de aandacht van den lezer gebracht, ja
misschien vergden we van die aandacht reeds te
veel. Ten slotte nog dit.
Bij eene beschouwing als de bovenstaande,wordt
men er onwillekeurig toegebracht, na een vluch
tig apercu, in een of twee onderdeelen van het
geheel dieper door te dringen. Voor eene
compleete studie ontbrak my natuurlijk de ruimte;
als zoodanig wil ik dan ook my'ne schets niet
geven. Wanneer het weinige, dat hier vermeld is,
een enkelen lezer mocht doen verlangen naar meer,
dan ben ik volkomen tevreden.
Die meer verlangende lezer verzuime vooral
niet het door mij reeds in een noot genoemde
boek van J. Hartog, dat menigen verrassenden
ky'k schenkt op het leven onzer achttiende
euwsche voorvaderen, te lezen. Ik durf hem verzeke
ren, dat hij dat werk niet onbevredigd uit de
handen zal leggen.
5) Zie ook hierover De Spectat. Geschriften"
door J. Hartog, blz. 202 en vlgg.
6) Ik meen, dat het oorspronkelijke stuk den
naam draagt van Ie Comte de Bowrsowflé".
JÜBAL'S DROOM.
De legende van Jubal, den Orpheus van het
Oude Testament, heeft in Engeland na
Dryden en George Eliot, weer een nieuwen be
werker gevonden. Het onderwerp is door dr.
Mackenzie in tekst gebracht, en Joseph Bonnet heeft
het voor soli, koor, orkest en declamatie met be
geleiding gecomponeerd; een genre dat in
Mendelssohn's Antigone en edipus, en Félicien
David's Désert zijn modellen heeft. De begeleiding
bij het reciet is hier echter veel meer uitgewerkt
en geheel descriptieve instrumentatie. Er
behooren eigenlijk nog tableaux vivants by, en men
denkt, dat die er wel bij gegeven zullen worden.
De tekst van dr. Mackenzie's Dream of Jubal
is ongeveer de volgende :
Op een morgen in de lente verlaat Jubal zijne
tent, neemt zy'ne harp en zwerft door de velden.
Zijne vingers dwalen over de snaren, en de
gansche natuur dempt hare stemmen om te lui
steren, maar zet, als hy dan zwy'gt, het lied ia
geestdrift voort. Jubal, opmerkende hoe vol en
grootsch de lofzang der natuur is, betreurt het
zwakke van zyn eigen lied, en ondervraagt de
toekomst; hy wil weten wat deze voor de jonge
kunst, de muziek bestemt, Hy valt dan in slaap
en droomt. In het visioen komt eerst een engel
tot hem, berispt hem over zyn ontevredenheid,
maar ontwikkelt hem ook de toekomst van zyn
kunst. Hy hoort dan achtereec volgens: een koor
zang tot lof der Godheid, een troostend lied in
verlatenheid, een vaderlandschen marsen en over
winningskoor, een oogstlied van een jongen land
man, een lijkmarsch voor een held, en een
liefdesduet. Jubal, verrukt ontwakend, versiert
zijne harp met bloemen en draagt haar naar het
altaar om haar aan God te wijden. Een aanroe
pingshymne sluit het werk.
De draad van het werk ligt geheel in het re
ciet, dat in St. James Hall deze week door den
heer Charles Fry gehouden werd; de orkestbe
geleiding is zeer krachtig, in Wagneriaanschen
stijl. Eerst een pastorale, het morgenlied der
vogels, de gonzende insecten, en andere schakee
ringen die den droom voorafgaan. Van de afzon
derlijke nummers van den droom vond de
triomfmarsch Hail to our Chief' den meesten bijval.
By het lied van den sikkel" was
eenaccompagnement van doedelzakken ; de lijkmarsch had een
fraaie introductie van koper en trommels. Het
lief'desduet werd ook zeer toegejuicht, en het
volle, breed gerythmeerde aanroepingskoor was
een waardig slot.
(Bij de plaat.)
DE CHIRURGISCHE LES.
(Eerbiedig opgedragen aan den gemeenteraad
van Amsterdam.)
't Is de eerste maal dat de hoogleeraar optreedt.
In dichten drom omstuwen hooggeleerden
De tafel, waar het bleeke en kille lijk ligt,
Het lijk, dat het ontleedmes zal doorwoelen,
Om spier en peezen scheidend, in de diepte
De schuilplaats van de ziekte te ontdekken.
Een pathologisch anatoom toch is de
Hoogleeraar, en de kunst bewondrenswaardig,
Waarmee, experimenteerend op 't cadaver,
Hy al 't verborgne weet aan 't licht, te brengen.
Hetgeen den clinicus nog bleef omsluierd,
Hetgeen aan 't scherpziendst oog zich heeft ont
trokken
ial hij voor de leergierge jeugd ontdekken.
iet doode lichaam staat hem zijn geheimen
Weerstrevend af; het oordeel, onomstoot'lijk,
Berust op 'tgeen het mes elk deed aanschouwen.
Haar zacht wat vrienden, heeft hier een vergissing
Soms plaats? Zegt niet de Series Leetionum
Dat chirurgie-college wordt gegeven?
2n is niet chirurgie de kunst, die 't leven
Sehoudt, door, als de kwaal geheel bekend is,
Jloekmoedig 't mes in 'tlillend vleesch te zetten,
Verwijd'rend wat het leven kon bedreigen?
!s helen niet iets anders dan ontleden
En gaat de kennis van de kwaal by 't eerste
^iet steeds vooraf, terwijl het bij het laatste
let mes juist is, dat zoekt en dat doet vinden ?
Het onderscheid is niet zoo groot!"- <oo spreekt nu
Met zachten drang de president-curator.
Den besten zoeken wij, dat spreekt van zelf toch l
Dus: nemen wij den man met het ontleedmes l
Scalpel en bistouri, ze snijden beiden.
[k houd van messen, van twee kanten sny'dend.
Chirurgisch was professor in zyn denken,
En zijn ontleden was, ja, pathologisch,
Maar steeds chirurgisch opgevat, begrypt ge?"
3f ze 't begrijpen? Nu, wij willen 't hopen.
Maar, leden van den raad, past op uw neuzen!
En hooggeleerden, gij die hier advies geeft,
Bedenkt, dat hier iets hoogers op het spel staat
Dan vriendschapszin en licht verklaarbre eerzucht,
Uw oog ziet scherp genoeg, 't Zy thans ook openl
VARIA.
PLASTISCHE KUNST.
Men kan tegenwoordig byna geen Engelsche of
Fransche illustratie in handen nemen of men vindt
er schetsen in die men bij allereersten oogopslag
voor croquis van den weergaloozen, onuitputtelijken
Paul Renouard zou kunnen houden. Deze zeldzame
illustratieteekenaar heeft wel school gemaakt.
Maar nu geeft toevallig de Graphic van 23 Febr.
krabbels van de Parnell Commissie door Sydney
Wall, die lang niet onaardig zijn en tot schade
van den heer Wall direct daarna een paar
teekeningen van Renouard, betrekking hebbende hij het
gebruik van kinderen in pantomimes. Het verschil
nu tusschen de eerste en de laatste is ongeveer
zoo groot als dat tusschen een voortreffelijken aap
en een gewoon mensch.
Hoe jammer toch dat de beste der verspreide
schetsen van Renouard niet evenals die door
Oberlander of Caldecott in herdruk als bundels
te krijgen zijn. Dat zouden schitterende albums
kunnen wezen.
Onze vroegere landgenoot, de Heer Th. van
Gogh, exposeert in den entresol van zijn kunst
handel, Boulevard Montmartre te Parijs, negen
nieuwe schilderijen van den nog steeds zeer
gediscuteerden, maar onvermoeiden Claude Monet,
den man in Frankryk, die wel 't kompleetst van
de nieuwere impressionisten het landschap geeft
in een oorspronkelijke en zeer frissche visie. De
fijne criticus Gustave Geffroy zegt in de Justiee
aan het slot van een uitvoerig analytiesch artikel
over deze stukken:
Geen kunst gaf ooit subtieler en sterker in
drukken, nooit kwam de schilderkunst, zoozeer
ontbloot van kunstjes, tegenstellingen, procédés,
handige vuiligheid voor den dag, nooit heeft zij
zich aan verrukte oogen met zulk een frischheid,
een zuiverheid en een schittering voorgedaan. In
dat nagaan van voorbijgaande verlichtingen, in
dat weergeven van atmospheriesche verschijnselen,
heelt Monet met een bewonderenswaardig instinct,
met een zeldzame logiek, de aanwijzingen gevolgd
die in de altoos bewegende natuur zoo snel ver
schijnen en verdwijnen. In zyn vurig zien heeft