De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 10 maart pagina 4

10 maart 1889 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WÉfKBLAD VOOR NEDERLAND. No. *;>.? na tw*e voorden ie maken; even de schildering van kleine ellenden moeilijke taak, om aan forsche geuitdrukking te geven! Gelooft ge, , die door eene groote smart ger.a, er veel om denken welke schakeerinjoer de uiting van hun gevoel zullen Zoeken" z\j paar mysteriën of symbolen? ban verlichting, als zy met weinige voorden, waaruit weemoed trilt, hun uitenl" de lessen door Robert Godet in dezen f cwer kunst gegeven, verzoenen ons met het dat deze schrijver is een artiste ffavenir. Het hoofdonderwerp van het 'mal d'aimer is gekozen met niet ge. nis vao de kwalen en ellenden onzer ~,Jfaeques herinnert aan de woorden van J .Horna quaedam gens ardelionum nomine..." if- wptimenteele ongelukken boezemen niet tiasdelijden in. Hij is zoo als hy wezen moet. "» aesthetische meeningen, door de vrien.. Jacques uitgedrukt, boezemen vertrou op de toekomst. Indien de toekomst-roman brengt; wat hier helder en onweder» uiteengezet, dan zal de kunst er wel En zie hier, waarom het mij zeer vert de heeren Tresse & Stock mij in staat ) van dit kunstwerk een oogenblik tot de ' de(n) Amsterdammer te spreken. Dr. JAN TE» BBINK. Isaias. De Profetieën van Amos' zoon, in Nederlandsche verzen vertolkt, met ophelderende aanteekeningen, door G. Jonckbloet, S J. Amsterdam Theo Kervel & Co., 1888. ' I)ega4fde en beminlyke dichter, wien wy ^vertaling der 66 hoofdstukken van den verjtogfen en kleurryksten der Profeeten te dantefebon, heeft blijkbaar ingezien, dat hij den prozavorm niet kon prijsgeven, of hij lier en daar, door eenig cieraad, dat ook van het rijm en de vaersmaat doet D, den lezer met dat offer verzoenen. Het van hoofdst. I luidt by voorbeeld, in Van hes vertaling: Uw landt is verwoest, uw metten vuyre verbrant; uw lantschap Jen voor uw oogen de vreemde, ende het woest worden in de vyandtlycke verderffeB." Hiervoor geeft de Ew. Jonckbloet: BW land is verwoest en verbrand zyn uw «#".?-* (steden; akkeren vrucht wordt door vreemden (geplukt: ^ uw oog wordt de grond door de rossen (vertreden, 1 vftand hoogmoedig de lendenen drukt. laatste fraaye regel wordt even min in de (meesttijds door Pr. Jonckbloet gevolgd) n oorspr. text gevonden. hootdst. II leest Van Winghe, v. 2 (Ed. 1 -1657): In de laetste daghen saldenberch » Heeren huys in 't opperste der bergen Ei gereet syn, ende hy sal verheven worden de heuvelen." By zyn aanhef sluit Pr. J. ?nader bij de Statenvertaling aan, maar de Bfftaye rage! is van hem: Geschieden zal 't in 't laatst der dagen: D* Berg des Huizes van den Heer Wordt op der bergen top gedragen, ??' En eiet op alle heuvlen neer. <-''ZaXko toevoeging is allerminst te wraken, wan? de uitdrukking er in klaarheid door wint: ''V; 27: Sion sal door 't oordeel verlost worsullen se weerom brenghen door de ftgheyt: i'--. ?? ? Myn oordeel schaft aan Sion vrede, Zoo dra het om zyn wandaên schreit. Somtijds treedt ook wel een tegenw. tyds-vorm geheimzinniger verl. tyds-vorm op: byv. Is Ghy snit u schamen van de hoven, die ghy :-;*yttercoren hadt: "*""?'«?"* ^ zu^ u sc^amel1 om de wouden, rl^?---- " ;vVaar thans uw offer hen vereert. ?v. Bfet, en daar zou van onze Nederd. vertaling party te trekken zyn geweest. By'v. v. 8 Pr. J. van een hutj'e in den wingerd," t% ook door den Staten-bybel gegeven wordt; A'üktr Van Winghe geeft het eve woordtjen lomen rezerveert hutte" voor het -pachthutken" van den Statenbybel (het Latyn l" .,? Mflft de tegenstelling). In het zelfde 8e vaers ,fy -*? «ei^nt het oorspr. met het denkbeeld eener be?ÏK>- 3«gédfl Stadt" te sluiten; Van Winghe spreekt J5S*..?'^i»n-«en stadt die verdorven wordt"; Pr. Jonck. H _?,^, die in het vorige vaers een komkommer; kol" tot een meloenhof" geadeld heeft, gewaagt van «o sy i'Sf*i \ »edH vesting, door 't vuur van den vijand verwoest." Met een gelukkig nieuw woord sluit de dichter Mms een strofe: zoo v. 14: Ik mag geen Nieuwe Maan, geen Sabbath. geen vergaring; Vergeefs, uit boozen mond, zingt gij Me uw hymne toe: Uw vastenplechtigheên, uw feesten van verjaring, Zyn allen My tot last; Ik ben ze dragensmoê. Hoogst gelukkig zyn, in het zelfde 2e hoofdstuk vercierd: uitspraak te doen, vil ik dit paar woorden van waardeering besluiten met de meêdeeling van de beryming der verwijzing van Slons dochters, als pronksters, en van de beroemde plaats, waar men, zoo als de H. Hieronymus zegt, eerder het N. dan het O. Testament meent te lezen: Nog spreekt de Heer: wyl Sions dochtren Zoo trotsch van houding gaan daarheen, Met uitgerekten hals, pinkoogend. En tripplend met gemaakte schreên; Zoo zal de Heer haar kruin ontblooten, En rukken van haar schedel af De lokkenpracht, wier glinstergolving Haar schoonheid aan die dochtren gaf. Dan neemt de Heer haar enkelringen, Haar parels, zon- en maansieraên, Haar armband, haar doorzichtbren sluier, Het kapsel, waar zij trotsch op gaan; Haar voetenketentjes, haar gordels, Haar reukwerkfleschjes, klein en fijn; Haar voorhoofdtooisels en haar ringen Die hand en oor ten sieraad zyn. Haar kostbaar overkleed, haar mantels, Haar tasschen en haar weidsch gewaad; Haar hoofdpronk en het fijne linnen Dat om haar borst zyn plooien slaat. Dan zal, in plaats van balsemgeuren, Een lucht daar zyn, die walging wekt; Slechts lompen.in de plaats der kleeding, Die thans ten lust der oogen strekt. In plaats der schoon gevormde lokken, Een hoofd van haren gansch ontbloot; Een boetekleed in stee van 't purper, Dat golvend om haar leden vlood. Het speculum heeft de vertaler achter-wege gelaten en de zona verplaatst. En HU de woorden van den Messias, bovenbe doeld (Hfdst. L): Jehova gaf me een tong door Godspraak onder wezen, Opdat mijn woord den mond in 's moeden hart vermeer'; En telken morgen op Zyn stem der rust ontrezen Ontwaakt myn gretig oor voor bovenaardsche leer. Jehova heeft mij 't oor geopend voor zijn leering En, onderworpen steeds, weerspreekt mijn mond Hem niet. Ik deins niet achterwaarts bij foltring of verneêring, Maar neem den beker aan, dien my Zyn liefde biedt. Ik geef myn lichaam prijs, aan wie mij slaan en duwen; Mijn wangen bied ik hun die rukken aan myn baard; Ik wend het hoofd niet af van wie me in 't aan zicht spuwen, By 't scheldend lasterwoord, dat spot aan terging paart. Myn helper is de Heer Jehova. Dus komt nimmer Beschaming pp my neer. Dus als een harde rots Stel ik myn aanschijn, 'k Weet: de Heer be schermt my immer En nooit word ik beschaamd; mij schut de byrtand Gods. Pierre Corneilles vertaling in dichtmaat van het boek der Imitatio is niet goed te lezen. De geur van het oorspronklyke wordt geheel wechgeblazen door de zuiging van de vaersmaat en de trekking van het rijm hier een effekt, ais van twee tegenover elkaar openstaande deuren: maar Pr. Jonckbloet heeft, by het overgieten, eer hy de flesch weer sloot, wat er van den mystischen geest vervlogen mocht zyn, door toevoeging van het edelste attische zout weten te vergoeden. Hy is een veelzydig auteur, die even gemakkely'k den baddokter van Davos het woord verleent als Amos' verheven zoon. Moge hij in lengte van dagen, by zyn herwonnen gezondheid, gelegenheid vinden, de Nederlandsche harp nog menig maal zoo welluidend als heden te bespelen. 29 Jan. '89. ALB. TH. Tegen bergen en heuvels en torens, die prat Hun plantsoen of hun wimpels doen ruischen; Tegen alle de Tharsische schepen, die 't nat Met gebeitelde snébben doorkruisen. Voor den laatsten regel heeft het Latijn eenTeudig: Quod visu pulchrum est." Dat heet ik BA' in 't charakter van de oudheid indringen en de eischen eener kunstvoprstelling begrijpen, wanneer de daad der vertaling uit den aard der Kaak verliezen meebrengt, die vergoed moeten worden. Met gelukkige stoutheid heeft Pr. Jonckloet sich ook door de vaerzen heengeslagen, die zoo tuk de aandacht der beoefenaars van les arts tomptuaires hebben getrokken, in het 3e hfdst. ? Gantsehelyk niet bevoegd om over de exegetiwaarde van dezen grooten, schoonen arbeid EEN WEEKSCHBIFT UIT DE ACHTTIENDE EEUW. De Philanthrope, ofMenschenvriend. Te Amsteldam, by K. van Tongerlo en F. Houttuin, 1757. IH (Slot). Vragen we ons af: Bestond er misschien reden voor zulk eene luidruchtige verveling in den schouwburg? Het antwoord vinden we in het derde deel, vertoog 128. Men is, klaagt de schrij ver-inzender, op het tooneel niet natuurlijk. Men maalt my een ALBXAKDER af als een held, wiens voetspoor ik navolgen zoude, vermoordende, om zyn glorie te voldoen, eenige duizend ongelukkige zielen.... HEKODES, die zo jaloers als een Spanjaard, en tevens zo verliefd als een murwgebakken salet' jonker is, doet syn meestres, op raad van eenige valsche vrienden, om hals brengen, om naderhand berouw van zyn daad te krijgen, en als een dolleman te tieren en te raazen. Dit zyn eigenlyk de stukken niet, die ons stichten en vermaaken kunnen:.... Ik hadde ook gaarne, dat men mij de lieden vertoonde, niet zo als die zyn moesten; maar zo als die wezenlyk waren: ik kan mij niet genoeg verwonderen, als ik twee menschen, ven dezelve stoffelijke deeltjes samengesteld, complimenten zie maaken, wie van hun beiden sterven zal, daar ik bekenne geen vriend zo waardig te hebben, voor wien ik myn leeven zou willen laaten, en ik denk dat Myn Heer de PHILANTHROPE ook liever ver kiezen zou lange jaaren met zy'ne goede vrienden te leeven, dan met of voor bun te sterven. De vriendschap is zekerlyk eene stoffe, die wel op het toneel voegt, doch men moet dezelve tot geen buitensporigheid brengen. Zekerlyk zyn de tooneel-helden te beklagen die in eenig gevecht een wond ontfangen hebben men laat hen zonder bystand van Heelmeester, 'jen. minsten, zonder dat men het bloeden door een windsel zoekt te stuiten, den geest geven, terwy'l de stervende Acteur naar het handgeklap en de toejuiching der aanschouwers rykhalst, om overtuigd te zyn, dat hy op een galante en beisagelyke wijze geworven is. Het Chirurgyns Gild, dunkt my, moest zorg draagen, deeze onnatuurlykheden uit de spellen weg te nemen. Vertoont zich een Overwinnaar op het toneel, die zo oogenblikkelyk een honderd vyf zes vijanden achter de schermen heeft in de pan gehakt, hy 5eeft met n bly'ken van zyn zindelykneid; want liet het minste bloedspatje vindt men op zyn cabretleere handschoenen, en het is niet denkelyk, dat hy in zo een verwarring schielyk de handschoenmaakerswinkel is ingeloopen, en, om weer in orde voor het gezelschap te verschijnen, een paar nieuwe gekogt heeft." Ik geef u al van te voren gelijk, lezer, wanneer ie deze laatste woorden als even zoovele enormiteiten brandmerkt. Want, eilieve! reeds Mejuf frouw K. G., getrouwe lezeresse van den philanthrope" kreet ze daarvoor uit in een brief aan den Philanthrope" (deel III vertoog 131), waaraan ik 't volgende ontleen: Wanneer ik, aangaande de treurstoffen, onder meer brave spellen, in den dood van WILLEM DEN ISTEN, op onzen schouwburg dien Prins door een moordschot getroffen zie, voel ik n?y door de tederste ontroeringe bevangen, ja mijne verbeelding doet my, door hulp eener kunstig6 nabootsing de smerte gevoelen, die voor omtrent twee eeuwen de vryheid wezendlyk gevoelde, over het ontydig sterven van dien Vader des Vader lands. My'ne oogen hebben geen bloedstorting, nog gapenden wond te aanschouwen, om verrukt te worden: en de zegepralende terugkeering van Orestes op 't Tooneel, zal my nimmer de waar schijnlijkheid doen verliezen, al zie ik zyn kabretleere handschoenen niet bemorst met het bloed van Egistes en dat van zijne moeder." De heer T. S. auteur van het vertoog des aan stoots voor Mejuffrouw K. G., dient van repliek. Het schijnt dat UEd. mij beschuldigt als van verbeeldingskracht ontbloot, en dat ik dusdoende te veel natuurlijkheid, waaruit stijfheid volgen moet, in de Toneelstukken verlangde. Ik bekenne, dat ik gaarne spellen zie, daar de verbeeldings kracht het natuurlyke nabykomt: was ik geheel van verbeeldingskracht berooft, dan zoude my alles, wat het tooneel oplevert, moeten verveelen, alzo het allernatuurlijkste spel nog al verbeelding genoeg vereischt. Wil men zijn verbeeldingskracht alleen den vollen teugel vieren, dan zullen de Toveryen van Armida, het onlangs vertoonde Atys en Sanharida, en diergelijke Kermis Spellen, de beste zyn, vermits zij, van alle natuurlijkheid beroofd zijnde, alleen voor de verbeeldingskracht geschikt zyn.... Hetgeen in het eene land goed is, en met de godsdienst overeenkomt, is dikwijls in het andere kwaat en daartegen strijdig. Wat voordeel zoude het ons zyn, als wij met de heerlykste bewijsre denen op ons Tooneel vertoonen zagen het nut, dat men in Turkyen uit het trouwen van meer dan eene vrouw gelooft voor te komen?" Onwillekeurig komt ons na het kennisne men van dezen stry'd de vraag op de lippen: Welke stukken stonden er al zoo op het reper,toire .van den Schouwburg in de laatste helft der achttiende eeuw? Slechts voor zoover de philantfcrope hierover licht ontsteekt, wil ik dit onderwerp aanroeren 5). In het laatstgenoemde vertoog maakt T. S. met veel ophef gewag van het blijspel De wedergevonden Zoon, uit het Fransch van Voltaire, vertaald door A. Hartzen 6). Onder de nieuw uitgekomen stukken worden verder nog genoemd : De Hagenaar te Enkhuisen; De Verstandszoekster; Henrik en Pernille; De nieuwe Beproeving; De Minderjarige. Wie van myn lezers kent van die alle ook nog maar een enkel stuk ? Ik zelf ben zoo gelukkig niet. Dan we hebben voldoende den Philanthrope" onder de aandacht van den lezer gebracht, ja misschien vergden we van die aandacht reeds te veel. Ten slotte nog dit. Bij eene beschouwing als de bovenstaande,wordt men er onwillekeurig toegebracht, na een vluch tig apercu, in een of twee onderdeelen van het geheel dieper door te dringen. Voor eene compleete studie ontbrak my natuurlijk de ruimte; als zoodanig wil ik dan ook my'ne schets niet geven. Wanneer het weinige, dat hier vermeld is, een enkelen lezer mocht doen verlangen naar meer, dan ben ik volkomen tevreden. Die meer verlangende lezer verzuime vooral niet het door mij reeds in een noot genoemde boek van J. Hartog, dat menigen verrassenden ky'k schenkt op het leven onzer achttiende euwsche voorvaderen, te lezen. Ik durf hem verzeke ren, dat hij dat werk niet onbevredigd uit de handen zal leggen. 5) Zie ook hierover De Spectat. Geschriften" door J. Hartog, blz. 202 en vlgg. 6) Ik meen, dat het oorspronkelijke stuk den naam draagt van Ie Comte de Bowrsowflé". JÜBAL'S DROOM. De legende van Jubal, den Orpheus van het Oude Testament, heeft in Engeland na Dryden en George Eliot, weer een nieuwen be werker gevonden. Het onderwerp is door dr. Mackenzie in tekst gebracht, en Joseph Bonnet heeft het voor soli, koor, orkest en declamatie met be geleiding gecomponeerd; een genre dat in Mendelssohn's Antigone en edipus, en Félicien David's Désert zijn modellen heeft. De begeleiding bij het reciet is hier echter veel meer uitgewerkt en geheel descriptieve instrumentatie. Er behooren eigenlijk nog tableaux vivants by, en men denkt, dat die er wel bij gegeven zullen worden. De tekst van dr. Mackenzie's Dream of Jubal is ongeveer de volgende : Op een morgen in de lente verlaat Jubal zijne tent, neemt zy'ne harp en zwerft door de velden. Zijne vingers dwalen over de snaren, en de gansche natuur dempt hare stemmen om te lui steren, maar zet, als hy dan zwy'gt, het lied ia geestdrift voort. Jubal, opmerkende hoe vol en grootsch de lofzang der natuur is, betreurt het zwakke van zyn eigen lied, en ondervraagt de toekomst; hy wil weten wat deze voor de jonge kunst, de muziek bestemt, Hy valt dan in slaap en droomt. In het visioen komt eerst een engel tot hem, berispt hem over zyn ontevredenheid, maar ontwikkelt hem ook de toekomst van zyn kunst. Hy hoort dan achtereec volgens: een koor zang tot lof der Godheid, een troostend lied in verlatenheid, een vaderlandschen marsen en over winningskoor, een oogstlied van een jongen land man, een lijkmarsch voor een held, en een liefdesduet. Jubal, verrukt ontwakend, versiert zijne harp met bloemen en draagt haar naar het altaar om haar aan God te wijden. Een aanroe pingshymne sluit het werk. De draad van het werk ligt geheel in het re ciet, dat in St. James Hall deze week door den heer Charles Fry gehouden werd; de orkestbe geleiding is zeer krachtig, in Wagneriaanschen stijl. Eerst een pastorale, het morgenlied der vogels, de gonzende insecten, en andere schakee ringen die den droom voorafgaan. Van de afzon derlijke nummers van den droom vond de triomfmarsch Hail to our Chief' den meesten bijval. By het lied van den sikkel" was eenaccompagnement van doedelzakken ; de lijkmarsch had een fraaie introductie van koper en trommels. Het lief'desduet werd ook zeer toegejuicht, en het volle, breed gerythmeerde aanroepingskoor was een waardig slot. (Bij de plaat.) DE CHIRURGISCHE LES. (Eerbiedig opgedragen aan den gemeenteraad van Amsterdam.) 't Is de eerste maal dat de hoogleeraar optreedt. In dichten drom omstuwen hooggeleerden De tafel, waar het bleeke en kille lijk ligt, Het lijk, dat het ontleedmes zal doorwoelen, Om spier en peezen scheidend, in de diepte De schuilplaats van de ziekte te ontdekken. Een pathologisch anatoom toch is de Hoogleeraar, en de kunst bewondrenswaardig, Waarmee, experimenteerend op 't cadaver, Hy al 't verborgne weet aan 't licht, te brengen. Hetgeen den clinicus nog bleef omsluierd, Hetgeen aan 't scherpziendst oog zich heeft ont trokken ial hij voor de leergierge jeugd ontdekken. iet doode lichaam staat hem zijn geheimen Weerstrevend af; het oordeel, onomstoot'lijk, Berust op 'tgeen het mes elk deed aanschouwen. Haar zacht wat vrienden, heeft hier een vergissing Soms plaats? Zegt niet de Series Leetionum Dat chirurgie-college wordt gegeven? 2n is niet chirurgie de kunst, die 't leven Sehoudt, door, als de kwaal geheel bekend is, Jloekmoedig 't mes in 'tlillend vleesch te zetten, Verwijd'rend wat het leven kon bedreigen? !s helen niet iets anders dan ontleden En gaat de kennis van de kwaal by 't eerste ^iet steeds vooraf, terwijl het bij het laatste let mes juist is, dat zoekt en dat doet vinden ? Het onderscheid is niet zoo groot!"- <oo spreekt nu Met zachten drang de president-curator. Den besten zoeken wij, dat spreekt van zelf toch l Dus: nemen wij den man met het ontleedmes l Scalpel en bistouri, ze snijden beiden. [k houd van messen, van twee kanten sny'dend. Chirurgisch was professor in zyn denken, En zijn ontleden was, ja, pathologisch, Maar steeds chirurgisch opgevat, begrypt ge?" 3f ze 't begrijpen? Nu, wij willen 't hopen. Maar, leden van den raad, past op uw neuzen! En hooggeleerden, gij die hier advies geeft, Bedenkt, dat hier iets hoogers op het spel staat Dan vriendschapszin en licht verklaarbre eerzucht, Uw oog ziet scherp genoeg, 't Zy thans ook openl VARIA. PLASTISCHE KUNST. Men kan tegenwoordig byna geen Engelsche of Fransche illustratie in handen nemen of men vindt er schetsen in die men bij allereersten oogopslag voor croquis van den weergaloozen, onuitputtelijken Paul Renouard zou kunnen houden. Deze zeldzame illustratieteekenaar heeft wel school gemaakt. Maar nu geeft toevallig de Graphic van 23 Febr. krabbels van de Parnell Commissie door Sydney Wall, die lang niet onaardig zijn en tot schade van den heer Wall direct daarna een paar teekeningen van Renouard, betrekking hebbende hij het gebruik van kinderen in pantomimes. Het verschil nu tusschen de eerste en de laatste is ongeveer zoo groot als dat tusschen een voortreffelijken aap en een gewoon mensch. Hoe jammer toch dat de beste der verspreide schetsen van Renouard niet evenals die door Oberlander of Caldecott in herdruk als bundels te krijgen zijn. Dat zouden schitterende albums kunnen wezen. Onze vroegere landgenoot, de Heer Th. van Gogh, exposeert in den entresol van zijn kunst handel, Boulevard Montmartre te Parijs, negen nieuwe schilderijen van den nog steeds zeer gediscuteerden, maar onvermoeiden Claude Monet, den man in Frankryk, die wel 't kompleetst van de nieuwere impressionisten het landschap geeft in een oorspronkelijke en zeer frissche visie. De fijne criticus Gustave Geffroy zegt in de Justiee aan het slot van een uitvoerig analytiesch artikel over deze stukken: Geen kunst gaf ooit subtieler en sterker in drukken, nooit kwam de schilderkunst, zoozeer ontbloot van kunstjes, tegenstellingen, procédés, handige vuiligheid voor den dag, nooit heeft zij zich aan verrukte oogen met zulk een frischheid, een zuiverheid en een schittering voorgedaan. In dat nagaan van voorbijgaande verlichtingen, in dat weergeven van atmospheriesche verschijnselen, heelt Monet met een bewonderenswaardig instinct, met een zeldzame logiek, de aanwijzingen gevolgd die in de altoos bewegende natuur zoo snel ver schijnen en verdwijnen. In zyn vurig zien heeft

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl