De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 17 maart pagina 1

17 maart 1889 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

U". 612 DE AMSTERDAMMER A°. 1889 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAURIK Jr. Ieder nommer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.) Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgever: Tj. VAN H O L K E M A, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 17 Maart. Abonnement per 3 maanden ? 1-125, fr. p. p. f 1.S7* Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.10. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer ...» 0.20. Reclames per regel 0.40. I H H O D: VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUILLE TON : Onze Overbuurvrouw, door Jan van Bergen, I. Vrijhandel of Bescherming, een landbouw-vraagstuk, I, door Tax. Brieven uit Groot-Mokum, door Dandoly. KUNST EN LETTEREN: Der Meister von Palmyra. Muziek in de hoofd stad, door F. Muziekaal Overzicht, door V. Nieuwe uitgaven op muziekaal gebied, door F. De Nederl. Bouwkunst te Parijs. Cressy, Bret Harte's nieuwste roman. Ernst Ahlgren. Oud en nieuw, op het gebied van Kunst, enz., beoordeeld door A. Th. Nieuw-Guinea. Tes tament van Mr. Michiel Hinloopen, door A. Th. VARIA. MILITAIRE ZAKEN. SCHAAK SPEL. Het zoeken van een man, I. Voor Dames door E-e. ALLERLEI. RECLA MES. BE RSO VERZICHT. AD VERTENTIEN. Van verre en van nabij. De Fransche regeering toont, dat het haar ernst is met de bestrijding van het boulangisme- Uit dit oogpunt moet men de meeste maatregelen beschouwen, welke zij sints haar optreden heeft genomen. Het verbod der arbeidersdemonstratiën op den eersten Zondag nadat het ministerie-Tirard was geconsti tueerd, moest het aan dat gedeelte der bevol king, _ tot welke de boulangistische opruiers zich in _den laatsten tijd bij voorkeur wend den, duidelijk maken, dat de regeering de orde op de straat zou handhaven, desnoods met krachtige middelen. De intrekking van het besluit, waarbij aan de geestelijke zusters het recht werd ontnomen om in het blindenhospitaal der «Quinze Vingts" hare menschlievende taak te vervullen, was een daad van verzoening, die bewees dat de regeering niet militant wilde optreden tegen de Kerk, waar deze niets deed wat het belang van den Staat kon benadeelen. De opheffing van het decreet waarbij den hertog van Aumale het verblijf in Frankrijk werd ontzegd, was een daad van billijkheid, die tevens zeer geschikt was, om het beste deel der royalisten te doen twijfelen aan de juistheid der adviezen van den graaf van Parijs, die den heer Boulanger in bescher ming nam, ofschoon diens houding tegenover den hertog van Aumale beneden alle critiek was geweest. De groote slag echter werd geslagen door het opheffen der geruchtma kende Ligue des Patrioies. Het zou een dw_aasheid zijn te onderstellen, dat het chauvinisme van deze liga eenige aanleiding had gegeven tot den maatregel door welke zij is getroffen. Ieder weet, en de heer Arène heeft het ten overvloede duidelijk gezegd, dat de regeering de liga gevaarlijk acht juist omdat zij van haar vroeger chauvinistisch programma is afgeweken en een werktuig is geworden in de handen der boulangisten Het zijn »de praetorianen van generaal Boulanger" tegen welke de regeering zich wendt, en de vrij dwaze demonstratie, welke het bestuur der Liga zich naar aanleiding van het Sagalloincident veroorloofde, is slechts een voor Feuilleton, ONZE OVERBUURVROUW DOOR JAN VAN BERGEN. Wij wonen in een deftige straat: onze naaste buren zijn een baker en een deurwaarder, menschen, die met zeer fijne lui in aanraking ko men. Wanneer wij derhalve vragen, of gy den heer Vink ook hebt gekend Jurianus Vink die, een paar jaar geleden, onze overbuurman was, dan behoeft ge u volstrekt niet te schamen, wanneer gij ja" zegt. Bovendien Vink was de fatsoenlijkste en goedhavtigste kerel, die ooit door het zonlicht beschenen werd: hij zou geen hond kwaad hebben gedaan, iets dat naar Hollandsen spraakgebruik den hoogsten graad van bonhomie aanduidt, maar dat door sommige minder kiesche menschen voor een kenmerk van sulachtigheid wordt gehoudenVinks vrouw was, of liever is want ze leeft nog en hoopt zelfs nog lang te leven het liefste wijfje uit de stad. Haar bruine oogen, waarboven zich de sierlijkste wenkbrauwbogen welven, tintelen van yergenoegdheid en levens lust en haar klein fijn besneden mondje lacht u reeds van verre toe. Als zij haar hoofd, met kastanjebruin haar omlijst, zoo'n beetje op zij houdt, haar fijn neusje omhoog steekt en u vragend aanziet, dan verwondert gij u geen oogenblik, dat Vink haar mijn engeltje noemde. De oude dames Grim vonden juffrouw Vink wel een aardig mensch, maar, ziet u, erg nuf fig en vreeselijk ijdel; o, verschrikkelijk! Je kunt zoo zien, dat ze weet, hoe mooi ze is; en, ziet u, dat maakt haar leelijk. En die man van haar heeft niets in te brengen, hoor; zij is d» baas. En van hem komen nog wel de wendsel geweest. Men mag zelfs vragen, of de artikelen van het strafwetboek, op welke de regeering zich beroept, in dit bijzondere geval wel van toepassing zijn. Intusschen hebben zoowel de Kamer als de Senaat ge toond te begrijpen, wat de regeering wilde, en tot dit doel te willen medewerken. De beide lichamen moesten hare toestemming geven tot de vervolging van eenige leden der Liga, die tevens tot de ijverigste boulangisten oehooren: de afgevaardigden Laisant, Laguerre en Turquet en den senator Naquet. Donder dag is die toestemming in de Kamer en den Senaat, niettegenstaande de luidruchtige oppositie der door de rechterzijde gesteunde boulangisten, met groote meerderheid gegeven. Het zal nu moeten blijken, of de regeering zich sterk genoeg rekent, om ook tegen gene raal Boulanger zelf handelend op te treden. Zij zal daarbij natuurlijk uiterst voorzichtig moeten wezen, want elke slag, die geen beslissende is, zou het prestige van den gene raal slechts verhoogen. In het geruchtmakende proces door de Times tegen den heer Parnell gevoerd, is het verhoor der door het city-blad opgeroepen getuigen afgeloopen. In de laatste dagen is opnieuw gebleken, hoe lichtvaardig de Times in de keuze dier getuigen is te werk gegaan. Het was aan de advoKaten van het blad ter oore gekomen, dat zekere Timothy Coffey, verslaggever van een klein lersch blaadje, mededeelingen kon doen, die voor eenige lersche parlementsleden hoogst bezwarend waren. Dadelijk werd een politie-agent op den man afgezonden en Coffey liet zich niet lang bidden, maar dicteerde den constable een stuk, vol van de belachelijkste beschul digingen, en ontving 115 pd. st. voor «reis kosten". Toen hij echter door sir Henry James in 't verhoor werd genomen, verklaarde hij, dat hij de Times eenvoudig voor den gek had gehouden en dat van al wat hij had verteld geen woord waar was. Wat hij tegen de ler sche afgevaardigden Abrahams en Finucane had ingebracht, was verzonnen; een aantal andere door hem genoemde personen beston den niet eens. En dat alles had de heer Soames, een der advocaten van de Times, zon der eenig nader onderzoek, voor goede munt opgenomen ! Een andere getuige van het Engelsche blad, zekere Cullinane, is ontmaskerd als een herhaaldelijk bestraft misdadiger, die in de laatste jaren als agent provocateur en spion der politie den kost had verdiend. Toen deze schoone zaken aan het licht waren ge bracht, verdween de brave man plotseling, zonder, zooals Pigott, door onvoorzichtige telegrammen de belanghebbenden met zijn tegenwoordig adres bekend te maken. De heer Parnell beleeft gulden dagen. Het zal echter nog moeten blijken, of de indruk, dien deze mislukte pogingen om hem en zijne geestverwanten te bekladden heb ben gemaakt, eene blijvende zal zijn, en zelfs of die sterk genoeg is om de positie der regeering ernstig te bedreigen. De Gladstonianen zijn vol hoop dubbeltjes. Zij is een kale winkeljuffer geweest, die heel blij was, toen mijnheer Vink haar trouwde; want anders had zij er overgeschoten. En nu zoo'n verbeelding! Vindt u ook niet?" Laster en niets dan laster, 't Is waar, Vink had zijn vrouw, die niets bezat dan haar eer en haar kleêr", op vijf-en-twintigjarigen leeftijd hij zelf was twaalf jaar ouder gemaakt tot eigenares van een der grootste manufactuurwinkels uit de stad; maar het vrouwtje was buitengewoon geschikt voor de zaak en wist de duizenden van haar man met nog vele dui zenden te vermeerderen. Met een allerliefst lachje wist zij de verschoten katoentjes en ouderwetsche mantels aan den man, of liever aan de vrouw, te brengen. De jonge boerinnen vroeg zij, heel menschkundig, naar den welstand van haar vrijers, en de bejaarde pachtersvrou wen troonde zij naar de huiskamer, waar, als het koud was, een warme stoof en een kop koffie haar wachtten. Toen de nieuwe puien met spiegelruiten bij ons in de mode kwamen, wist zij Vink, die een beetje ouderwetsch was, te beduiden, dat hij met den tijd mee moest gaan. En de nieuwe pui met twee groote ra men verrees en onder de kroonlijst las men in vergulde letters van een voet lang: MANUFACTUREN. En iedereen zei, dat Vink den mooisten winkel uit de stad had en dat niemand zoo'n slag had van etaleeren als zijn eega. Neen, de Janssens zeiden niets, maar keken zich blind op de ver gulde letters en barstten bijna van spijt; want hun gevel was een trapjesgevel en hun handel bestond in knoppen en lint. En de oude dames Grim? Zij riepen: Heere! Heere!" toen zij op een goeden morgen de twee satyrs zagen met bokspooten en rietfluiten, die rechts en links tegen den architraaf op de dekplaat van een Dorische zuil, of een nabootsing ervan, een dans uitvoerden en haar aankeken, alsof die zonen der Naiaden haar onschuld belaagden. Was Vink niet gelukk ig ? Was juffrouw Vink niet volkomen tevreden? Neen. Vier jaren waren en verwachten veel van de reeds aangekon digde interpellatien, welke zullen moeten aantoonen, dat de regeering in deze ellendige zaak met de 'limes ne lijn heeft getrokken. Maar de regeering beschikt nog over een zeer soliede meerderheid, en de in den laatsten tijd gehouden aanvullings-verkiezingen wijzen nog niet op een kenteren van het getij. Koning Milan van Serviëheeft aan een correspondent van den Weener Neue Freie Presse de redenen voor zijn troonsafstand medegedeeld. «Naar mijne overtuiging" zeide hij «moet op den troon van Serviëgeen schaduwkpning zitten, maar een koning wiens wil en wiens woord iets te beteekenen heb ben. Ik wil geen koning zijn, die alleen stuk ken teekent en niets meer is dan eene mario net in de handen van zijn ministers. Ik kan niet afstand doen van mijne overtuiging. dat een monarch in den modern-constitutionneelen zin van het woord op dit oogenblik op het Balkan-schiereiland een onding is. Maar het land deelde die meening niet; alle partijen waren het hierover eens, dat zij het tegendeel eischten van hetgeen ik beschouwde als de noodzakelijke voorwaarde van do koninklijke macht. Toch heb ik den strijd tegen allen lang volgehouden, maar eindelijk voelde ik mij afgemat. Zeker zou ik nog heb ben volhard, als ik niet had begrepen, dat in landen zooals Serviëeen regentschap, ge lijk ik dat wenschte, zeer nuttig kon zijn. Het voorbeeld van Spanje stond mij daaroij voor de oogen. Tegen een kind strijdt men niet. In Spanje is de tijd der pronunciamento's voorbij, sedert een kind op den troon zit. Men heeft mij een verrader genoemd, maar vergeet men dan, in welk land wij wonen? Wij zijn in het Oosten, waar de vorsten tengevolge van de bittere politieke conflic ten _even spoedig verbruikt worden als de ministeriën. Griekenland heeft zijn onttroon den koning Otto, Roemeniëzijn Coeza; Bulgarije heeft den overwinnendeii Battenbergcr uit het land gejaagd. Serviëis door Milosch bevrijd, en hoe heeft men het hem vergolden? Alexander Karageorgewitch en Michael Obrenowitch hebben geen beter lot gehad dan ik, en mij bleef niets anders over dan heen te gaan, als ik mijn land, mijn politiek en miine dynastie voor de grootste gevaren wilde bewaren." Wat koning Milan zegt, klinkt niet on verstandig. Toch vreezen wij, dat het voor zijn Oostenrijksche vrienden een schrale troost zal zijn, maar ook, dat de koning den in vloed overschat, dien hij, na zijn troonsafstand op de regenten en op zijn zoon zal kunnen uitoefenen. VRIJHANDEL OF BESCHERMING. Een landbouw-vraagstuk. I. Ik zou, indien het hoofd niet te lang werd, er aan willen toegevoegd zien: praktisch be handeld-" ze reeds in den echt vereenigd en nog ontbrak iets in de woning van het echtpaar. Wanneer des avonds de winkel gesloten was, zaten man en vrouw in de stille kamer aan den stillen haard: hij keek zijn kladboek na en zij maasde een kous; of hu snuffelde in zijn facturen en zij in een mode journaal tot het tyd werd om naar bed te gaan. De eene dag geleek precies op den anderen en de wensch van beiden bleef onvervuld; geen kinder stem kwam het eentonige duo van man en vrouw tot een trio verlevendigen. Dat was het donkere wolkje, dat soms een schaduw wierp op het anders zoo zonnige levenspad der eohtelingen en dat het gevoelige hart van juffrouw Vink tot treurigheid stemde. Had zij vroeger al een enkele maal m een klacht aan haar gemoed lucht ge geven, thans zweeg zij en... hoopte. Helaas, die hoop moest zelfs de bodem ingeslagen wor den; zij moest als een nevel verdwijnen en ver zwinden! Arme juffrouw Vink! Eens op een morgen kwam onze hospita met een meewaarig gezicht binnen. Och, meneer, daar is die goede meneer Vink zoo ineens aan een beroerte gestorven. Wat kan een mensch toch al overkomen! Daar staat hij me van morgen gezond en wel op, en ter wijl hij aan het ontbijt zit en een hompje kaas afsnijdt, daar krijgt hij me een attaque, valt van zijn stoel en is morsdood Hjj wou nog roepen: Bertha! Bertha! maar de woorden bleven hem in de keel steken. Wat een alteratie! Maar ik heb het aan zien komen: hij werd te dik naar mijn zin; dikke menschen sterven allemaal of aan een beroerte, f aan wat anders. Het is verschrikkelijk!" Och, juffrouw," was het troostend antwoord, wij moeten allen dien weg op: de een vroeg, de andere laat." Ja, meneer, dat is zoo; en die het oudst wordt, leeft het langst, maar, zie je, zoo sebiet, zoo zonder boe of ba te zeggen, dat is toch een beetje te erg. En 't was zoo'n goeie vent, een lobbes l" en de hospita veegde met de punt Want hoeveel plaats in de samenleving ook aan gevoels-argumenten wordt ingeruimd, in landbouwzaken spreekt de nuchtere praktijk het welsprekendst. De echte boer al heeft hij nooit in zijn leven een regel Duitsch (Hoogduitsch noemt hij "dat) gelezen is het geheel eens met Mephistofeles als hij den Schuier in 't oor bijt: Grau, theurer Freund, ist alle Theorie"! Hoe keurig netjes ge een stelling ook voor hem uitpakt, hoe smakelijk ge tracht hem een denkbeeld aan te praten, hij blijft u beschouwen als een goochelaar, als met permissie! als een kiezentrekker! Niet als een tandarts, maarals een marktpleinbeschreeuwer die, met een gezicht alsof hem een te warme aardappel in den mond brandt, de gapende schare staat te overtuigen van zijne groote, van zijne onnavolgbare kunst in mondoperatiën. Aan zulk een man doet gij hem denken zoodra gij uwe fluweelen argumenten hem in het hoofd tracht te praten. En nu is het mij niet onbekend dat, hetgeen uw blad te lezen geeft, niet bij voorkeur boerenkost is, maar ik meende in mijn niet meer kortstondig leven de ervaring te hebben opgedaan dat die hebbelijkheid of onhebbelijk heid van den boerenstand gevaren is in vele standen der maatschappij. Het gevoels-argument en de zuivere theorie worden, meer dan men vermoedt, met wantrouwen ontvangen. Er loopen door ieders leven trouwens zoovele her inneringen aan verloren idealen en omvergetuimelde theorieën, dat men niet hard mag oordeelen over dat uitgebreide gilde van kostverdieners, dat zich alleen veilig waant wanneer het in de nabijheid van daden en feiten woont. Zien gaat voor zeggen! Ik meen, dat is, het geheele land door, een volkswoord, kort, klaar en krachtig, gelijk volksuitdrukkingen dit in den regel zoo bij uitstek zijn. In de slingeringen die ook mijn hoofd en hart hebben meegemaakt toen de quaestie: Vrijhan del of Bescherming, zoozeer op den voorgrond trad dat men er den neus niet meer buiten kon houden, heb ik nu eens gezucht onder het denkbeeld dat graanrechten het zwaarst zouden drukken op onzen arbeidenden stand en dan weer gehoopt dat de dag toch eindelijk mocht aanbreken dat, door het heffen van invoer rechten op buitenlandsch graan, onze boeren stand zich weer vrij mocht gaan voelen, vrij van de slavernij der hypotheek, vrij van den angst voor den verschjjndag der pacht, vrij van den druk door den winkelier op hem uit geoefend, vrij van de verlammende zorg: wat zal er van mijn huisgezin worden ?! O, die slingeringen! Maar ze moeten er zijn. De mensch moet getwijfeld hebben om te inniger te gelooven, hij móet geleden hebben om gelouterd te zijn, hij móet door de stormen van het wereld bestuur geslingerd geworden zijn over de paadjes die hij zich uitverkoor! Welnu, mopperen we dan niet over wat ons verstandig maakt, en geschikter om, met een koel hoofd en een warm hart, de wereld in te kijken en onze overtuiging te vestigen. van haar boezelaar een traan uit haar oog en zei toen op den meest gewonen toon: U komt straks zeker een bittertje drinken? U weet de baas is jarig." Ja, juf, straks! Alvast gefeliciteerd." De juf ging heen met een beneveld oog om de npodige aanstalten te maken voor de bitter partij. Dus: Vink was dood en de baas was jarig. Onze overbuurvrouw kreeg een kaartje van rouwbeklag en de huisheer een handdruk met vele heilwenschen. Dat is 't leven. Vink werd begraven, zooals alle menschen begraven worden, die fatsoenlijk, zij het dan ook sebiet", in hun eigen huis sterven en die de zegeningen van een begrafenisfonds kunnen ont beren. De lijkkoets had zwarte pluimen op de vier hoeken en zilveren doodshoofden. En er waren wel zes of zeven rijtuigen achter de lijkkoets. En achter het laatste rijtuig liepen twee huilebalken, twee misgeboorten der ijdelheid, komedianten met lamfers. De droefheid te schetsen van juffrouw Vink zou de pen van een Dickens vereischen. Toen wij haar den volgenden Zondag naar de kerk zagen gaan, zweefde zij ons in een wolk van zwart krip voorbij; maar door haar sluier, die tot op de voeten afhing, zagen wij, hoe bleek en ontdaan zij er uitzag: haar anders zoo hel dere oogen waren dof en bekreten en de lach om haar lippen was verdwenen. Zij geleek het beeld der droefheid; ij was de duif, die om den geliefden doffer treurt en wier blij gekir voor eeuwig verstomd is. Zijn goedig gelaat zou zij niet meer aanschouwen, zijn vriendelijke stem niet meer hooren: geen geluk meer voor haar op deze wereld. Toen de kerk uitging, zag juffrouw Poitou, de vrouw van den Franschen hoedenfabrikant, dat een paar glinsterende tranen langs haar wangen biggelden. Och, wat is da' menschke bedroef!" zei ze tegen de bakkersvrouw uit onze straat, Küwel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl