De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 17 maart pagina 3

17 maart 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 612 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. volgen een bedelaar en eene oude vrouw, door ?welke Zoëin het geheim der plaats wordt inge wijd; zij willen verlenging van het leven vragen, maar hun verschijnt, in plaats van den Heer des levens, de zwarte geest, die Jen dood aankondigt. Dezen vreest Zoëniet; zij is van Damaseus geko men, om de heidenen tot het Christendom te bekeeren en is niet verschrikt, als de verschijning haar verkondigt, dat zij daar in het vervolgen harer zending het leven laten zal. Dan hoort men trompetgeschal; Apelles, de beroemde en door het volk vereerde bouwmeester en krijgsheld, komt hier, van zijn zegevierenden krijgstocht tegen de Perzen naar huis keerend, in het volle ge voel zijner kracht en levensvreugd, bevrijding zoe ken van de banden der sterflijkheid. Zijn wensch wordt hem toegestaan, eeuwig leven wordt hem beloofd, met de waarschuwing: .... von dieses Segens Fluch Wirst du nicht Erlösung finden, Bis die Seele Verder reikt de profecie niet; de verschijning, die haar heeft uitgesproken, wendt zich nu tot Zoë, en verkondigt haar, dat zij na den dood zal terugkeeren en in ieder harer vormen den onstand vastige zal ontmoeten, om hem te geleiden en te onderwijzen", tot Gods werk voleind is. Reeds in het tweede tableau, te Palmyra, ontmoet Apelles haar. Hij heeft, door het volk bij zijn intocht jubelend' begroet, het meisje in zijne bescherming genomen, maar geelt haar, als het volk door Zoë's boetpredikatie is verbitterd, prijs, en het meisje wordt gedood, terwijl Apelles van den Romeinschen landvoogd Saturninus verlof ont vangt, een tempel voor Fortuna te bouwen. Het tweede bedrijf speelt in Apelles' pronkvertrek, ten tijde van Diocletianus. Zoëis thans de blonde Phoebe, Apelles' geliefde. Als bij tusschen chris tendom en heidendom besluiteloos is, verlaten hem zijne vrienden, en ook de blonde Phoebe; zij wil naar Rome terug, maar ontmoet op den drempel Pausanias, dien zij als den Heer des Doods" erkent. Zij zal niet terugkeeren. Het derde bedrijf, vele jaren later, vertoont Apelles als Christen. Tegenover den vroegeren tempel van Fortuna heeft hij een christelijke ba siliek gebouwd; Zoëis thans zijn christelijke gemalin, Persida. In het vierde, onder Julianus den Afvallige, is er weer reactie, en een kleinzoon van Apelles valt als slachtoffer van den godsdienst oorlog, het is Zoëin hare vierde gestalte. In het vijfde valt Apelles, levensmoede, van alles verla ten, een levende doode, eindelijk op eigen ver zoek als slachtoffer van den Heer des Doods"; Zoëheet nu Zenobia en de moraal is: Nur der kann leben, der in andern lebt, An andern wachst, mit andern zich erneut! De actrice die Zoëspeelde, Fraulein Bland, wordt het meest geroemd; overigens hadden, ge lijk hot in een stuk als dit te verwachten was, regisseur, musicus en decorateur het grootste aan deel aan het welslagen. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Goddank ! spoedig breekt de tijd weer aan, waarin we ook buiten de hoofdstad muziek kunnen gaan hooren. Die muziek is wel is waar niet zoo kunstig als gene, maar zij is zooveel te begrijpe lijker. Menigeen toch, die zijn levenlang ongeschokt bleef, ook bij de langste syinphonie en de hardste opera, voelt de liefelijkste aandoeningen opwellen bij het gesjilp van een doodgewoon paar musschcn, in den zonneschijn daarbuiten. Welke cantate zal ons ooit zoo machtig roeren als de ode van het vogelenkoor in het woud, dat prijkt in zijn eersten voorjaarsdos ? Voorzeker, er moet ook concert muziek zijn zooals groenten in blikjes, gedu rende den tijd, dat er geen versche te krijgen zijn .... maar de verscho zijn toch lekkerder .... De toonkunst is niet anders dan een verduur zaamd stuk dikwijls ook een nagemaakt stuk natuur. Wat is een modern orkest anders dan een verzameling instrumenten, die ieder een an deren natuurklank nabootsen, hetzij 't gekweel van den naclit egaal, 't gebrul van den leeuw, 't gerommel van deri donder en misschien ook 't gezang van den mensch V En wat doet een stuk voor dit orkest anders dan do natuur weergeven, dan den indruk weergeven, dien een stuk van do natuur in zijn geheel en niet in elk zijner afzonderlijke bestanddeelen op ons maakt'? Want wij schilderen gevoelens goed. maar door mid del van natuurklanken, die op zichzelf reeds eene uitdrukking van de meest verschillende gevoelens zijn, en niet uitdrukking worden door middel van allerlei geleerde combinaticn. Gezonde smaak en opmerkingsgave hebben weder de muziek verder gemaakt tot dat, wat zij nu is; de harmonie in de natuur ook in hare geluiden heeft tot herhalingen en uitwerkingen van motieven en thema's, kortom tot al do beginselen geleid, die in een modern Europeesch kunstwerk van toepas sing zijn, maar die niets anders ten doel hebben dan der natuurharmonie nabij te komen. Verder is in de toonkunst alles onderlinge overeenkomst. En wie zal overal de grens bepalen tusschen wat nabootsing van de natuur en toevallige overeen komst is? Bij ons geldt b. v. het dur-akkoord als een uitdrukking van opgewektheid en hot mol-akkoord als eene van smart maar hoe is men hieraan gekomen? In de natuur zijn toch geen dur- en mol-akkoorden ? Evengoed had men dus het mol-akkoord tot opgewekte doeleinden kunnen bezigen, en het dur-akkoord tot smarte lijke. (Handel trouwens schrijft in den Samson" een treurmarsch in C dur.) Ik wil met dit alles slechts zeggen, dat de uitingen van den mensch slechts zoo betrekkelijk zoo weinig absoluut waar zijn. Indien ik ondereen andere zon geboren ware, zou ik nu melodieën schrijven in toonaarden met slechts 4 tonen, die mij nu barbaarsch toe schijnen. Terwijl ik nu op een piano tokkel, zou ik dan op trommels kloppen en met schelletjes rammelen en zou toch niet minder wezen daTi ik nu ben, nl. niets, of wil men liever een uiterst gebrekkig vertolker van de natuur. Bij de onein dige waarheid en schoonheid van de natuur ver geleken, wat zijn dan onze ook de meest verheven kunstwerken? Wordt ons n'et door de beperking, die ons de materie oplegt (o.a. door den geringen omvang van ons toonsysteem, het geringe aantal tonen, dat ons ten dienste staat enz. enz. enz.) elke waarlijk vrije uiting onmo gelijk gemaakt? Daarom ik merkte het al eens op be wonderen wij in den voortrefl'elijken kunstenaar eigenlijk den naar schoonheid zoekenden mensch en niet den bekwamen technicus en óók niet den schepper van iets want de mensch schept niet. Maar daarom ook zal de natuurmuziek, waaruit ieder dorstend gemoed juist dat put, waaraan hij behoefte heeft, altijd de meerdere van de kunst muziek blijven. Hoor eens een symphonie in de open lucht spelen - - 't hoeft niet eens in 't bosch (met of zonder hoofdletter) eenvoudig maar in de open lucht. Zóó groot en overweldigend is de indruk van de natuur, zelfs waar zij zich nog zoo armoedig voordoet, dat er onder die omstandig heden niets van die symphonie overblijft Maar het is nu nog te koud om de muziek al in natura te gaan hooren, vergenoegen we ons dus voorloopig met de nagemaakte natuur van de concertlocaltn der hoofdstad. Er hadden in de afgeloopen week (mijne week blad-weken loopen van Vrijdag tot Vrijdag) plaats: een concert, gegeven door mej. Marie \Vijbrandi, piano, met medewerking van mej. Henriette Murkens, viool, en mej. II. W. M. Kempees, leerlinge van het Conservatorium alhier, zang, op Vrijdag 8 Maart; de 6e soiree voor kamermuziek en een uitvoering van de Nationale Zangschool en Zangvereeniging, directeur de heer W. R. van de Vliet, beide op Zaterdag 9 Maart en een gastvoorstelling van den heer Paul Haase in Der Trompeter von -akkingen." Ik begin met een enkel woord te wijden aan laatgenoemde opvoering van de Duitsche Opera, die ditmaal onder leiding van den heer Paul Prill stof tot meer dan gewone tevredenheid gaf. Er lag iets frischs over deze opvoering, dat na de onverkwikkelijke Meistersinger" en Tannhauser" opvoeringen van dezen winter buitengewoon verkwikte. De meeste personen in deze Opera gaven reden tot zeer dankbare ver melding. Zooal niet in de eerste plaats (die ik ditmaal aan den heer Behrens moet toekennen), mag de heer Haase (de Trompeter) toch in de tweede plaats genoemd worden. De heer Haase is een zeer nauwgezet kunstenaar en zoo was alles zoo goed als men bij hem maar verlangen kon. Verlangen mag men niet, dat deze zanger (die immers weinig op het tooneel verschijnt?) buitengewoon gemakkelijk speelt; vooral was dit het geval in de eerste scène van de Opera. Maar overigens was bij een niet zeer groote, soms ietwat schorre stem zijn voordracht welgevoeld en zeer gedistingueerd, hetgeen, in vereeniging met een zeer gunstige uitwendige verschijning. den heer Haase een groot succes deed behalen, vooral in het welbekende: Behüt' dich Gott, es war zu schön gewesen, Behüt' dich Gott, es hat nicht sollen sein". De hoer Behrens was, zooals reeds gezegd, voortreffelijk, en gaf ons een uiterst jovialen Freiherr von Schönau te zien. Verder noem ik Frl. Kronold, die dezen avond uitmuntend bij stem was, maar wier Maria zich (voor den Trompeter) nog al weggooide. De heer Stierlin (Conradin) voldeed zeer goed, zoowel in zijn spel als in zijne zeer fraaie middeltonen; de hoogere zijn bij hem van mindere qualiteit. Eindelijk was de heer Bolle als Damian zeer potsierlijk, en zoo zal rueu uit een en ander kunnen opmaken, dat deze operavoorstelling een grooten en welverdienden bijval vand. Met een enkel woord kan ik hier nog gewagen van de Sonate (op 2 D?dur) voor Piano en Viool van den Heer A. Averkarnp, die op de laatste Kamermuzieksoirée ten uitvoering kwam (door de HH. Röntgen en Cramer). Het is een zeer ver dienstelijk werk, dat wel is waar nogal duidelijke sporen van Brahms 'schen invloed vertoont (G?dur Vioolsonate), doch ook voel van den Heer Aver karnp zelf bevat. De laatste twee gedeelten hebben wat veel onderlinge overeenkomst en zijn wat lang, maar daarentegen zeer fijn van toon. Ik weet niet aan welk der drie omlerdeelen den eerepalm te moeten toekennen ik geloof aan het Adagio. Genoeg, dat het werk overal zeer goede en schoone momenten bevat, en een warme aanbeveling aan H.II. pianisten en violisten waar dig is. Een opus 2, als dit, doet hij een nog jong componist, als de Heer A. Averkamp is, veel voor de toekomst verwachten. 14 Maart. F. P.S. Twee weken geleden heeft de drukker in mijn verslag van een concert, waarop mej. Speet medewerkte, mij doen zeggen, dat die zangeres een diepen indruk zou gemaakt hebben met twee liedjes, een van Nicolai en een van Coster. Ik heb in mijn lof niet zoo ver willen gaan als de drukker en had gesproken van sympathieken in druk. Van een diepen indruk door deze twee eenvoudige liederen kan trouwens maar weinig sprake zijn. MUZ1EKAAL OVERZICHT. Rotterdam, 14 Maart 1889. In de Opera traden sedert mijn laatste verslag over deze instelling twee gasten op: do heer Wolft' uit Hamburg, lyrisch tenor, en Mej Corn. Meysenheim uit München. Eerstgenoemde beschikt over een niet groot, maar nog goed klinkend geluid, zingt beschaafd en toonde zich in Die weisse Dame meer dan in Martha vrij goed acteur; zijn optreden als gast werd dan ook gewaardeerd, ofschoon hij niet iets bijzonders leverde. Mej. Meysenheira, wier optreden op grond van vroegere verslagen met eenig wantrouwen werd tegemoetgezien, veroverde als Carmen publiek en kritiek in n slag; eene zoo volmaakte vertolking dezer partij werd hier nog niet gezien, noch van Fransche, nèch van Duitsche zangeressen en men moet eerbied gevoelen voor een zóó diep on volkomen doordringen in een rol, waarbij iedere noot en iedere beweging zóó grondig is bestudeerd, dat men meent niets dan natuur te zien. En daarbij werkte hare omgeving niet mede om haar in geestdrift te brengen; Don José(Walter) en Escamillo (von Bongardt) waren onvoldoende, de wijze van optreden van den heer Stierlin (Luite nant) behoorde in de operette thuis, en de heer Mastorff (Sergeant) was niet bij stem. Slechts mej. Kronold (Mieaëla) was als gewoonlijk voortreffelijk en ook de heer Bolle als smokkelaar recht goed. De dames Simony en Lorenz (Ifrasqiiita eu Mercedes) bevestigden den goeden indruk, dien zij bij vroe gere opvoeringen van Carmen maakten. Aanstaanden Zaterdag treedt Mej. Meysenheim nogmaals als Carmen op met den heer Wolft' als Don José; ik vermoed dat het een vol huis zal zijn. V. NIEUWE UITGAVEN OP MUZIKAAL GEBIED. Ter beoordeeling werden mij toegezonden : de eerste aflevering van Orgel en Harmonium, ver zameling van meerendeels oorspronkelijke en ge makkelijke stukken voor orgel of harmonium, met of zonder pedaal, gecomponeerd en verzameld door Jan W. F. Brandts Buijs (op 3), en ver volgens : Sonate voor Piano en Viool van H. van der Eijken" (op 9). De eerste aflevering van het werk van den Heer Br. Buys bevat eene Fantaisie", een Avondgebed", eene Pastorale" en het begin van een stuk, getiteld: Meinllerz erhebet Gott den Herrn", alle van den Heer Buijs en nog een arrangement van het Brautlied" uit Lohengrin". Van de eerstgenoemde 4 stukken acht ik de Pastorale", een kort, maar gemoedelijk werkje het best. Ook de andere werkjes evenwel zijn goed gecomponeerd, al heeft de componist het zich hier en daar wat gemakkelijk gemaakt, zoo als in het Avondgebed" waarin de letterlijke herhaling van het hoofdthema in bes een eenigszins armoedigen indruk maakt. Over Mein Herz erhebet Gott den Herrn" mag men nog niet oordeelen, daar het stuk nog nipt af is, doch het fugathema is eenigszins onbelangrijk, te onbelangrijk althans om er per moto retrogrado of coittruno mede te gaan experi menteeren. In 't algemeen getuigen deze muziek stukjes vaneen gezonden muzikalen zin en de dege lijke studies van den componist, al zou men ze hier en daar wat dieper en hartstochtelijker wenschen. De harmonische bouw van deze stukjes laat voor mij nog te wenschen over, ook is de stemvoering nog niet vrij genoeg zoo is no. l in 't geheel wat stijt met zijn zwaren bas in 't begin en de eenigszins ouderwetsche sequenzen op pag. 2. De componist trachtc wat inniger, wat rijker te zijn dan hij zich in deze stukjes voordoet. Zoo op pag. 14, waar in maat 6, 7, 8 en 9 de harmonie te lang dezelfde blijft dit is armoedig. Verbetert de componist zich in dit opzicht, dan kan hij, met zijn gezonden muzikalen zin en zijn talent voor vorm, iets schoons voortbrengen. Met het oog op de goede eigenschappen, die in dit werk echter alreeds aanwezig zijn, durf ik het gerust aanbevelen. De Sonate van den heer van der Eijken is eendoor en door gezond muziekwerk, met behoorlijke ken nis van alle middelen geschreven en dat van den muzikalen zin van den componist een allergun stigst getuigenis aflegt. Maar .... dit is eene Sonate van Beethoven uit zijne eerste periode, of liever nog eene van Mozart, maar geene van den heer v. d. Eijken. De componist strove toch naar meerdere originaliteit! Hij vrage zich bij het ? construeoren van zijne thema's af: is bet nieuw of niet? Is het niet nieuw, dan werpe hij het overboord of geve althans het hierop ge bouwde werk niet uit, maar beware het als studie. Het is jammer van dit werk, want met name het Adagio is een zeer muzikaal stuk, waarin leven klopt en dat frisch en afgerond is, als .... nu ja. weer als een Adagio van Mozart. Ook het laatste Allegro is frisch, al had ik op pag. '26, boven, het hoofdmotief nu graag eens wat meer ontwikkeld gezien, waartoe het zich rhytmisch zoo goed leent. Het eerste Allegro vind ik het minst; motieven eu bewerking zijn hier te veel uiterlijk, te concertant. Van ceiie eigenlijke doorwerking is ook in dit deel weinig sprake. Ondanks dit alles, heb ik met groot ge noegen met het werk van den zonder twijfel nog jongen componist kennis gemaakt, daar ik liever een niet origineel, maar gezond werk dan een nog zoo origineel prul hoor. Als nu de heer v. d. E. in 't vervolg aan grootere originaliteit ook nog grootere intentie weet te paren, mag men met belangstelling verdere werken van hem te gemoet zien. lu de eerste 2 maten van het begin van de Sonate eri op de analoge plaatsen verderop zon ik in de plaats van den componist don hier inoeielijk leesbaron bas anders genoteerd hebben. Ik voeg hier nog bij. dat het eerst besproken werk netjes bij de firma Thieme te Zutphen en het tweede eveneens keurig bij de Algemeene Muziekhandel" verschenen is. F. DE NED. BOUWKUNST TE PARIJS. In het gebouw der Maatschappij, Marnixstraat 402, is de inzending van de Nederlamlsche afdeeling Bouwkunst" voor de Parijsche Tentoonstel ling bestemd, te bezichtigen. De niet groote, maar zeer nette collectie maakt een aangenamen indruk. Het meest trekken de aandacht twee zeer fraaie plannen, die niet tot uitvoering gekomen zijn: een ontwerp voor de restauratie van den dom van Milaan, van den hoer Evers, dat met een der eerste prijzen bekroond, maar niet ter uitvoering werd aangewezen, en oen grootsch litusoleuin, van den heer H. P. Berlage Jzn., waarbij een gchcele uitleg behoort. Volgens het bijschrift is het bestemd om, honderd jaren na den laatsten oorlog, als monument van het aanbreken van den wereldvrede te dienen. Reeds worden op de heuvelenrij die de reuzenstad, het middcnpunt der groote Enropceschc republiek omringt, de stccnen aangevoerd. Een mausoleum zal verrijzen, herinnering aan al het grootsche dat de menschheid in de dagen van strijd heeft gewrocht, herinnering tevens, als tempel des doods, aan de eeuwigdurende tragedie van den mensch. Een pyramidale tempel als middelbouw, in zich vercenigeiule gebouwen uit alle stijlperioden, vanaf de egyptische tot do renaissance, eindigende in den koepel van de St. Pieterskerk, het grootste gods huis der christenheid; de atlas heeft als bekrooning de plaats van hot kruis ingenomen. De torens vau Rheims, Straatsburg, van Antwerpen ca Weenen verheffen zich aan de vier zijdon van den midden bouw, als vertegenwoordigers van de edelste uitin gen der gothiek in verschillende landen. De galerijen strekken zich in een wijden cirkelboog uit; hier is, evenals in het pantheon der groote mannen van het land, van staatslieden, geleerden, artiesten en technici, de renaissance het symbool der wedergeboorte van het menschelijk geslacht, in zijn opvolgende tijdperken van bloei. Door een triomfpoort betreedt men dit paleis des doods; in den dood toch triomfeert de onster felijkheid der menschelijke gedachte. Boven den ingang verrijst een beeldengroep, een man ea vrouw bij het kruis, symbool van het eeuwige lijden der menschheid; nog hooger een tympanon, met de verbroedering der rassen en volkeren; nog hooger de ster van het menschelijk genie. Dan treedt men in den grooten Dom; de lijkdienst zal er plaats hebben in een afzonderlijke kapel, getrouw evenbeeld van de Ste. Chapelle te Parijs. Daarachter verrijst de reusachtige schoor steen van het Crematorium, zich verheffende tot in de wolken, evenals do geest van hot menschelijk geslacht zich verliest in de oneindige ruimte." Tot uitvoering zijn gekomen do ontwerpen van het St.-Elisabetsgasthuis en de St.-Nikolaaskerk te Amsterdam, van den heer Bleys, waarvan prach tig afgewerkte teekeningeu zijn tentoongesteld; voorts tal van aardige villa's, scholen, woon- en winkelhuizen en gebouwen vau allerlei aard, van de bh. Margry, Gosschalk, Van Arkel, Staal en Haalmeijer en L/amlré, (het landgoed Hydepark met allerlei bijgebouwen), Frowein (het stationsgebouw in den Haag), Veriieul (de nieuwe s.adsschouwburg te Rotterdam), en anderen. Een goed denk beeld was het ook van den heer Van Arkel, eene reeks teckeningon vau torens, geveltjes en merk waardige gebouwen van Hollandsche steden, o. a. te Amsterdam eu te Hoorn, in te zenden; zij zullen op de Expositie de belangstelling gaande maken. Over 't geheel zal, ofschoon de collectie naar ons dunkt, met even belangrijke bijdragen wel tien- of twintigmaal grooter kon gemaakt worden, want er is toch in Nederland heel wat gebouwd en artistiek gebouwd in de laatste tien jaren, de indruk niet ongunstig zijn. CRESSY. Bret Hurle's nie.tmste roman. Cressy is een echte Bret Harte-roman, met zijn aautrekkelijken stijl, zijn oogeublikkcii van onvergelijkelijkeu humor, zijn oorspronkelijk dichterlijk inzicht in luciischcu eu zaken, ma;ir ook echt Bret Harte i 11 zijn steeds erger wordend gemis aan intrige cu de ongeregelde familiebetrekkingen van zijn hoofdpersonen. ,, Ik ben zoo'u soort vau wees," vertelt oom Beu aan den schoolmeester, dat is te zeggen, ziet ge, het, is geheel in orde voor zoo ver den ouden man betreft., die is dood; daar ginds in Missouri. Maar wat mijn moeder betreft is het zoo tusscheu in, zoowat onzeker, '/iet ge, mijn heer Ford, /.e liep weg met, een kerel uit de stad, voor mij geheel een vreemde, vóórdat de oude man stierf, en dat hoeft mijn schoolgaan iu de war gebracht."Oom lien's huwelijk lijkt een beetje op zijn staat als wees, onzeker en onbepaald", en toch, met zijn onoverwinnelijk gccd humeur, zijn onhandig voorkomen, zijn natuurlijken aanleg voor humor, en zijn gelukkig vinden van ecu vruchtbare goudadcr, is oom Ben ceu karakteristieke iiguur. Met liet doel om de, gebreken in zijn eeiiigszins mythisch «eerste onderricht" aan te vul len, zoekt hij den jongen schoolmeester vau Iiidiau Spring op. Toen hij 's meesters lessenaar bereikt had en den titularis die er door heen keek, bleef hij ver legen staan eu beproefde hij met den rand vau zijn slappen vilten hoed het zachtzinnig glimlachje weg te vegen, dat zijn gezicht droeg toen hij binnen kwam?Ik rekende er op," begon hij, met de eene band met geveinsde onbevangenheid op den lessenaar leunend, en met deu hoed in de ander bet stof vau zijn broek siaaudc, ik rekende dat wil zeggen ik dacht wel, moest ik zeggen, dat ik u nu alleen zon vinden, m dezen tijdziji ge dat meestal. Het is een aardige, rustige, leer zame tijd, waarin iemand, om zoo te zeggen, zijne opleiding nog eens kan nagaan en eens nadenken over al wat hij ooit geleerd heeft. Ge zij t juist zooals ik, eu ge ziet dat, ik om zoo te zeggen uw pad heb nagegaan." Waarom kwaamt ge dan van morgen de school in opschudding brengen?" vroeg de schoolmeester vinnig. Dat is zoo, ik kwam daar, zoo omstreeks, eens in kijken, ziet ge, niet waar r" zeide Oom Ben met berouwvolle toe stemming. Ziet ge, mijn bedoeling was toen niet, er binnen te komen, maar alleen er zoo'n beetje rond te slenteren, en er zoowat aan gewend te raken, en dat, het aan mij gewende.... Ge ge bruikt zeker Dobell's rekenboek daar niet?" Neen" zeide de meester. Dat, is jam mer. Hij schijnt dus te hebben afgedaan, die Dobel!, Ik werkte uit Dobell. Eu Parslings Taal

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl