De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 17 maart pagina 5

17 maart 1889 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 612 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. onverschrokken mannen beschermen zich tegen de wisselvalligheden van het weer en den wind door geteerde linnen schermen. Nadat de Eiffel-tou risten de afdaling volbracht hadden, werden zij ?op het eerste platform door Eiffel op plechtige ?wijze onthaald. De ingenieur vertelde, dat hij da gelijks honderden brieven ontving, waarin de schrijvers hem hun goedkeuring en bewondering te kennen geven, en dat ook het grootste gedeelte ?der Parijsche kunstenaars, die indertijd het beiende protest onderteekend hadden, hem schrif telijk hunne verontschuldigingen had aangeboden. De heer R. W. P. de Vries, Warmoesstraat 122, zal op Zaterdag 23 Maart en volgende dagen een ?drietal merkwaardige bibliotheken verkoopen: die van Hofdijk, die vaa den archltekt Hamer en die van den heer H. Seylman, welke laatste voorna melijk uit boeken en insignes, de vrijmetselarij betreffende, bestaat. Waarschijnlijk zijn er nog veel andere boeken aan toegevoegd, anders zouden de afdeelingen Rechts- en Staatswetenschappen, Godgeleerdheid, Botanie en Zoölogie niet zoo groot zyn. De verzameling curiosa litteraria intusschen bevat zeldzame en merkwaardige dingen; door de eene of andere openbare bibliotheek moest de collectie van Hofdijks eigen werken, aan hem zelf toebehoord hebbende, gekocht worden. Militaire Zaken. BEVORDERING BIJ KEUZE. In de zitting van de Tweede Kamer der Sta ten-Generaal op 16 December 1888 werd bij de behandeling der Oorlogsbegrooting voor 1889 door ?den Heer Van Vlijmen het volgende gezegd : In de eerste plaats moet ik tot mijn leedwe zen constateeren, dat in het officierskorps alge meen niet de opgewektheid heerscht, welke zoo veel bijdraagt tot den goeden gang van zaken. Vraagt men naar de oorzaken van die mindere ?opgewektheid, dan kan zeker worden gewezen op de trage promotie, een gevolg van omstandig heden meerendeels onafhankelijk van den wil des ministers. Doch er is nog eene andere reden.... Nu is de waarheid, dat de vorige Minister van Oorlog in zijne voordrachten" (aan Zijne Maje steit onzen geëerbiedigden Koning) het stelsel van bevordering bij keuze al zeer willekeurig heeft toegepast." Ik stel op den voorgrond, dat, in een klein leger als het onze, de mannen van buitengewone kennis op wetenschappelijk gebied zeer goed be kend zijn en het dus noodig is met de bevorde ring bij keuze zeer voorzichtig te werk te gaan." Wij zagen buitengewone bevorderingen van 's Ministers omgeving en aan den anderen kant achteruitstelling van mannen, die jaren lang zoo wel op praktisch als op wetenschappelijk gebied hebben uitgeblonken." Wy zagen bevorderingen in en bij den Generalen Staf van mannen, die nimmer als kapitein bij hun wapen gediend hebben en van wier bui tengewone bekwaamheden nergens blijk was ge geven. Wij zagen wederom mannen die op practisch terrein aan. het leger groote diensten be wezen, geheel zonder belooning blijven." Als deze en dergelijke feiten zich voordoen, wint bij het leger allengs de overtuiging veld, dat nepotisme en willekeur het rechtsgevoel overheerschen." De Heer Lieftinck heeft den Heer Van Vlijmen ?over het boven aangehaalde, door dit Kamerlid gesprokene, nog al heftig aangevallen; hoofdzakelyk dewijl de vorige minister wien zulks gold niet in de Kamer tegenwoordig was en er geene be paalde bewijzen vóór het beweerde werden aan gevoerd. De eerste opmerking heeft niet veel waarde, want men kan toch niet ernstig volhouden, dat ?door een lid der wetgevende macht eene juiste bemerking in het wel begrepen belang van het leger niet zou mogen gemaakt worden omdat deze het beleid geldt van een afgetreden Minis ter, die daardoor niet tegenwoordig zijn noch zich verdedigen kan. Dat de Heer Van Vlijmen geene bepaalde be wijzen (voorbeelden) heeft geleverd, mag waar schijnlijk worden toegeschreven aan de omstan digheid, dat hij geene of zoo min mogelijk per soonlijkheden in het debat wilde mengen en zich alleen wenschte te bepalen tot eene belangrijke Algemeene opmerking. Zeer zeker had hij wel duidelijk bewijzen kunnen aanvoeren, vóór het geen hij gezegd had; want iedereen begrijpt, dat het door hem gesprokene juist op feiten, die pu bliek domein zijn, gegrond was. De Heer Van Vlijmen verstrekte aan den Heer Lieftinck geene nadere ophelderingen of bewijzen, maar bij het beantwoorden der verschillende spre kers in de zitting der Kamer van den 18 De cember 1888, zeide de tegenwoordige Minister van Oorlog omtrent deze aangelegenheid onge veer het volgende: Alles wat de vorige M. v. O. in dat opzicht deed was geheel binnen het kader der wet." Om duidelijk te maken, dat men moeielijk bui ten het zeer rekbare kader dezer wet kan gaan, laten wij de desbetreifende artikelen 5 en G dier wet hieronder volgen. Artikel 5. Bij de bevordering van den 3den luitenant tot laten, van dezen tot kapitein, wordt vijf zesde der openvallende plaatsen vervuld door zoodanige officieren, die de oudsten in rang zijn, en die, bij een onberispelijk gedrag, genoegzamen dienstijver, en de vereischte kunde en bekwaam heid voor den hoogeren rang bezitten." Het overige een zesde kan door Ons worden aangevuld bij keuze uit zoodanige officieren, die boven anderen uitmunten, door bijzondere talen ten, kennis, geschiktheid en aanleg, door meer dere beoefening der tot hun vak betrekking heb bende wetenschappen, door aanhoudend loffelijk gedrag en dienstijver, door verdienstelijke verrich tingen, en waarvan men, ten gevolge van de op volgende rapporten de verzekering heeft, dat zij bijzondere geschiktheid bezitten, om in hoogere rangen nuttige diensten te kunnen bewijzen." Artikel G. De bevordering tot de rangen bo ven dien van kapitein geschiedt door Ons uit de meest geschikte officieren van den naastvoorgaanden rang." Op deze wet komen wij later terug; want zoo niet algemeen als verdiend erkende bevoorrech ting van enkele personen kan plaats hebben op eene wijze waardoor anderen gekrenkt en bena deeld worden, en zulke handelingen geheel bin nen het kader der wet vallen, dan deugt die wet niet en is het noodig dat daarin veranderingen worden gebracht, waardoor bovengenoemde toe standen zooveel mogelijk worden voorkomen. De Minister van Oorlog vervolgde: Ik voor mij ben van oordeel, dat voor een klein leger die promotie" (bij keuze) zeer spaarzaam en voor zichtig moet plaats te hebben. Zoo lang ik de eer zal hebben aan het hoofd van het Departement te zijn, zal ik deze gedragslijn steeds volgen." Met dit antwoord kon de Heer Van Vlijmen voorloopig tevreden zijn ; want hij verkreeg daar door de overtuiging dat althans door dezen M. v. O. geen willekeur of ongewenschte bevoorrech ting zou plaats hebben ; terwijl het leger Zijne Excellentie voor deze verklaring zeker wel dank baar zal zijn. In de Kamer was dit incident hiermede afgeloopen, maar wij die blijvende waarborgen wenschen voor recht en billijkheid, zijn niet zoo voldaan. Na lezing van het bovenstaande zal menigeen denken, den Heer Lieftinck had eigenlijk toch gelijk; men moet maar door bejvijzen staven wat men aanvoert, vooral als men aanmerkingen maakt op de handelingen van een afwezige. Ook daarom zullen wij in het kort eens nagaan en eenige voorbeelden aanhalen hoe gedurende het vijf jarig bestuur van den vorigen M. v. O. ten op zichte van de promotie bij keuze en wat daar mede in verband staat, gehandeld werd. Die mededeelingen kunnen dan dienen als aanvulling van hetgeen de Heer Van Vlijmen in de Kamer niet gezegd heeft en tevens opdat men zich meer algemeen een denkbeeld kan vormen van hetgeen door hem bedoeld werd. Vooraf evenwel eene opheldering omtrent het onderscheid in beteekenis tusschen eene promotie (bevordering) bij keuze voor hen die voorbij wor den gegaan en het gepasseerd worden van een officier door jongere kameraden. Ein enkel voor beeld zal dit naar wy meenen duidelijk maken. Neem aan dat No. 25 op de ranglijst der 1ste Luitenants, kapitein wordt en deze benoeming later gevolgd word door die van No. l, 2, 3 enz., dan noemt men dit in het leger een promotie bij keuze van No. 25. Wordt daarentegen hij die No. l op de rang lijst staat bij eene ontstane vacature niet tot hoo geren rang bevorderd maar opvolgend wél No. 2, 3, 4 enz., dan heet No. l gepasseerd. Men ge voelt het onderscheid, niet waar ? In het eerste geval wordt No. 25 speciaal bevoorrecht, terwijl de overigen toch geschikt zijn voor rangsverhooging; in het tweede geval wordt No. l, om welke reden dan ook, bepaald overgeslagen. Bovendien bestaat er nog eene promotie bij keuze langs een omweg; bijv. : Een officier komt van eenig wapen (Inf. Cav. Art. of Genie) bij den Generalen Staf en maakt daar . al of niet door toevallige omstandighelen spoe diger promotie dan hij bij zijn eigen wapen zou gedaan hebben. Later na jaren bij den Gene ralen Staf te zijn geweest wordt hij weder hij zijn eigen wapen of bij een ander, waarvoor men hem geschikt oordeelt, overgeplaatst ; hij maakt dan soms eene buitengewone snelle promotie of komt meestal boven en dikwijls zelfs ver boven zijne tijdgenooten te staan En nu ter zake. In 1885 werd een 1ste Lui tenant der Infanterie, die No. 13 op de ranglyst had, bij keuze tot kapitein bevorderd. In 1886 1887 en 1888 werden drie kapiteins der Artil lerie tot majoor benoemd, die opvolgend 7, 10 en 21 kameraden voorbijgingen. In 1887 werd een 1ste Luitenant der Artillerie, die bij zijn wapen No. 7 op de ranglijst had, bij keuze be noemd tot kapitein bij den generalen staf. In 1887 werd een kapitein van den generalen staf naar de Artillerie, het wapen waarvan hij af komstig was, overgeplaatst en kwam daar te staan 30 plaatsen hooger dan waar hij vroeger stond; terwijl van de Artillerie bij den Generalen staf werd overgeplaatst een kapitein, die door zijne ancienneteit (rangs-ouderdom) juist boven No. 2 van den Generalen staf op de ranglijst van dat jaar kwam te staan. In 1887 wordt tevens No. l majoor by den Generalen staf, zoodat op de ranglijst van 1888 de overgeplaatste kapitein der Artillerie No. l verkreeg en bovengenoemde No. 2 zijn nummer behield. In 1888 wordt deze laatste, die twee jaren in Oost-Indiëwas gedeta cheerd geweest en in Atjeh den oorlog van nabij had gezien, bij het wapen der Genie, waarvan hij herkoinstig was, op dezelfde plaats, welke hij vroeger daarbij innam, teruggeplaatst, zoodat hy natuurlyk niet voor bevordering bij den Genera len staf in aanmerking kwam, en worden NOS l en 3 bevorderd tot majoor bij den Generalen staf. De eerstgenoemde wordt dus tot hoofdofficier bevorderd, gelijktijdig met de kameraden van het wapen der Artillerie, waartoe hij kort geleden nog behoorde, die drie jaren ouder officier zijn; terwijl No. 3, sedert jaren adjudant van verschil lende Ministers van Oorlog, dezelfde promotie maakte als kameraden van het wapen der Infan terie, waarvan hij afkomstig is, die zeven jaren ouder officier zijn. Nu gelooven wij in gemoede, dat al de boven genoemde, bij keuze bevorderde of door overplaat sing bevoorrechte officieren verdienstelijk waren, maar wij vermeenen ook, dat zij kameraden boven zich hadden, die, alhoewel niet in dezeltde rich ting, even verdienstelijk waren, en niet bij keuze werden bevorderd. En nu het passeeren van officieren tot hoogeren rang, meestal tot dien van majoor, zie daarvoor schijnt men in den laatsten tijd een vreemden maatstaf te hebben aangenomen, die trouwens toch binnen het kader der wet valt Zoo werden (en bleven) bijv. kapiteins der In fanterie beneden den leeftijd van 50 jaren door jongere kameraden voor den rang van majoor gepasseerd, omdat deze als zeer of bijzonder ge schikt en zij slechts als geschikt waren gesigna leerd. Wij achten dit onrechtvaardig; want de verschillende graden van geschiktheid van officie ren tot het bekleeden van een hoogeren rang, moeten om voor eene billijke vergelijking vat baar te zijn door denzelfden persoon zijn be oordeeld, en dat is in den regel het geval niet. Een strenge, veeleischende chef noemt bijv. een zeer kundig officier enz. zeer geschikt, terwijl een streil^bre en meer eischende chef dienzelfden persoon of een nog kundiger eenvoudig geschikt noemt. Waarom wordt nu iemand, die geschikt geoordeeld wordt voor hoogeren rang, niet be vorderd als hij aan de beurt is? Omdat de wet, zie art. 6 hierboven, spreekt van de meest ge schikte officieren"? Maar dit is immers eene veel te beperkte wij zouden haast zeggen: onzin nige aanwijzing, want taalkundig opgevat, kunnen dat slechts enkele uit een groot aantal zijn; voor de praktijk heeft die bepaling dan ook geen waarde. Waartoe dient de qnalificatie van geschikt, als men evenals de ongeschikten gepas seerd wordt en blijf o! Komt het gezond verstand, komt ieders rechtvaardigheidsgevoel daartegen niet in opstand?! Met den tegenwoordigen Minister van Oorlog zullen de meesten het wel eens zijn, dat voor een klein leger als het onze do promotie bij keuze zeer spaarzaam en voorzichtig dient plaats te hebben. Naar onze bescheiden meening mag zij slechts dienen als waardcering van uitstekende bekwaamheden, vooral van militaire bekwaam heden, en dat de verschillende Kegeeringen in den regel dit beginsel ook huldigden, kan onder anderen blijken uit het feit, dat de tegenwoordige Minister van Oorlog, die zich als artillerie-officier zelfs een uitstekenden naam heeft verworven, nimmer bij keuze bevorderd werd. Op elk mili tair gebied zijn talenten of ze zullen er komen - die zoodanig uitblinken, dat niemand hun den voorrang betwist, dat ieder bij hen wil achterstaan, maar ook voor die alleen mag do be vordering bij keuze blijven bestaan. Er zijn buiten de promotie bij keuze nog zoo veel middelen om officieren, die boven anderen lste Jaargang-. Schaakspel. 17 Maart 1889. PROBLEEM No. 8. Overgenomen uit Uber Land und Meer; zaamgesteld door den heer Orelio Abele, redigent Jean Dufresne. ZWART a b c d e f g WIT Wit geeft in drie zetten mat. Partij gespeeld in het vereenigd Amsterdamsch Schaakgenootschap, einde Februari, tusschen de heeren: J. D. Tresling. L. Content. Wit. Zwart. Noorsch Gambiet. l e2 e4 e7 e5 2 d2 d4 o5 X d4 3 c2 c3 d4 X c3 4 fl c4 C3 X b2 5 cl X b2 f8 b4 f 6 bl c3 g8 _ f6 7 dl c2 b8 c6 8 gl _ f3 0?0 90?0 b4 \ c3 a 10 b2 X «3 d7 d6 11 al dl & C8 g4 c 12 e4 e5 g4 X f3 13 e5 X f6 !! f3 X dl 14 fl X dl g7 X f6 d 15 c2 f5! c6'?e5 K; dl d3 e g8 - h8 d 17 d3 h3 e5 gG 18 c3 X f<> ? h8 g8 19 f5 X g6 opgegeven <7) Deze zet is niet zoo goed als d7 d6 gevolgd door CS - e6. b] Door den Oden zot van Zwart is Wit in de mogelijk heid gesteld dezen zet te doen die in zijne gevolgen zeer gevaarlijk voor Zwart wordt. r} VvTij gelooven dat deze looper da:;r zeer zwak geplaatst is, op e*> zou beter geweest zijn. (/) g7 g6 is niet goed door liet antwoord e2 el. Stand der Partij na den IGden zet van wit. ZWART ' A de WIT uitmunten, te beloonen; niet in den vorm der gewone algemeen bekende tevredenheidabetuigingen, maar bijv. door hun betrekkingen op te. dragen, voor welke zij bijzonder geschikt zijn en waaraan toelagen en een aangenaam garnizoen verbonden zijn. Ook ridderorden (decoratiën) zyn tot dit doel uitmuntend geschikt; maar hoe menig officier, die een sieraad van het leger is, draagt alleen het eereteeken van langdurigen dienst als officier wat niemand wel als eene bijzondere onderscheiding zal beschouwen terwijl anderen. die niet meer verdiensten hebben, soms dubbel beloond worden. De goede geest in het leger moet aangekweekt worden en bewaard blijven door strikte recht vaardigheid zonder aanzien des persoons, afstra lende van boven. En was dit altijd het geval? Waarom, vragen wij, is de Generale stat een open dienstvak, waarin men opgenomen (wij be doelen definitief en niet gedetacheerd) en dat verlaten wordt als het zoo te pas komt en waar door bevoorrechting ontstaat? Het is hard om onder de bevelen te komen van anderen, die vroeger aan ons gehoorzaamden, als dit gevoel niet geneutraliseerd wordt door algemeen erkende uitstekende bekwaamheden. Dan alleen zet promotie bij keuze, onder welken vorm ook, geen kwaad bloed, wekt zy geen nijd en afgunst op, en worden de goede geest, yver en lust der officieren niet ondermijnd. Onder de middelen om dien goeden geest en ijver van het officierskorps om te werken en zich steeds meer en meer te bekwamen voor de taak die ieder in oorlogstijd wacht op te wekken, rekenen wij ook doelmatige prijsvragen op verschillend militair gebied; dit wordt, naar wij meenen, ook in andere Rijken met goed gevolg toegepast. Maar bovenal moet ieder of ficier de overtuiging hebben, dat hij, by het be zitten van de in alle opzichten vereischte ge schiktheid, op rechtmatige wijze, d. i. op zyne beurt tot de hoogste militaire rangen kan op klimmen. Natuurlijk juichen wij het door den tegenwoor digen Minister van Oorlog, ten opzichte der be vordering bij keuze, gehuldigde beginsel zeer toe, maar de persoonlijke denkbeelden van een Mini ster geven geen vastheid, dat steeds volgens die beginselen zal gehandeld worden. Een ministerieel leven is vaak kort van duur en een opvolger denkt er anders over dan zijn voorganger. Daarom moet de deur, die nu nog wijd openstaat voor willekeur en ongewenschte bevoorrechting, zoo veel mogely'k gesloten worden. Daarom moet de Wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad No. 128) tot regeling van de bevordering, het ontslag en het op pensioen stellen der militaire officieren der landmacht, die ook in andere opzichten waarover wij een andere maal wel eens spreken herziening behoeft, in bovengenoemden zin ge wijzigd worden, en zou bijv. de inhoud der artt. 5 en 6, tot n enkel artikel vereenigd, gevoege lijk kunnen luiden als volgt: De bevordering in alle rangen zal plaats Iiebben naar ouderdom van rang, voor zoover de aan de beurt zi/jnde officieren daartoe in alle opzichten de vereischte geschiktheid bezitten. Bij uitzonde ring kunnen door Ons officieren, die uitstekende militaire diensten hebben bewezen of' uitstekende militaire bekwaamheden bezitten, bij keuze tot den naastcolgenden hoogeren rang worden be vorderd. HET ZOEKEN VAN EEN MAN (door een jonge dame, die het eens met een huwelijksbureau probeerde; het verhaal is geheel historisch, het eindigt daarom ook niet naar novelle-model.) Asjeblieft, juffrouw; hier is het," zeide de koetsier, toen hij aan No. 273 Strand stilhield, en half spottend, half nijdig (ik gat hem precies de de vracht) met zijn zweep naar de stoffige ruiten van het bureau der Matrimonial Neius wees. Heb was dien middag vochtig van boven en modderig be neden en de dag zag er niet heel uitlokkend uit voor een huwelijksavontuur. In de winkelkast lagen een paar kranten; maar heel weinig voorbijgangers bleven staan om er naar te kijken. Die er naar keken meesmuilden er spottend over. De wind was snijdend scherp. Toen ik den winkel instapte kwam mij een oud man, grijs en gebaard, tegemoet. Ik keek hem aan om te zien of hij lachte. Geen glimlach zelfs. Is de redacteur hier?" Neen, juffrouw, hij is op zijn eigen bureau." Waar is dat?" Hier dicht bij, 76 Strand." In den plasregen leek No. 76 my vrij ver af. Redactiebureau eerste verdieping" stond er op de deurpost. No. 76 Strand is somber, vuil, ge heimzinnig. Een lange gang; dan een breede trap. Op het eerste portaal een lange, spookachtige hand. Later zag men pas dat de hand geschilderd was; een beetje verder een open deur; ik trad er bin nen; het was het redacticbureau. Ik verwachtte eigenlijk, hier een paleisachtig vertrek te vinden. Een vergulde lakei, om mij naar een weeklerigen fauteuil te wijzen, zou mij niet verbaasd hebben. Het viel dus tegen, dat er geen kleed op den vloer was. De plaats waar men aan het Strand huwelijken afspreekt, is slecht verlicht, met twee ram^n in randen van stof'. Een hoek van de kamer is bestrooid met pakketten brieven. Aan den eenen kant stond een houten tafel, met waschgerei en handdoek. Tegenover den schoorsteen, een open gashaard stond een ijzeren ledikant, in elkaar geslagen om over dag als zitbank te dienen. Er lag een jas over; daaronder zag men oen matras uitsteken. In den anderen hoek een geheimzinnige bak, ook waar schijnlijk met papieren gevuld. De eenige poging tot versiering der muren waren twee oude horlo ges, die stilstonden. Er was nog een groo e kast met glazen deuren en eenig linnengoed, slordig erin geworpen; op den schoorsteenmantel stond een trekpot, en lag het hengsel van een ketel. Wie kon zich verlegen voelen iu zalk een een voudige kamer? Het was zoo sans gêne, dat men zich onmiddellijk t' huis voelde. Het eenigzins kieschc en sentimenteele van de 'aak ver» dweeri als door een wonder door dit gemis aan. alle deftigheid.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl