Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 613
schap met tollenaren en zondaren, en schonk zijn
liefde natuurlijk zijn geveinsde liefde, aan al wat
ketter heette; hij, de deftige, gestrenge en afge
paste in zijn kunst, kon zoo guitig en schalk
zijn,... een echte ondeugd;... hij, zoo mystiek
als de Bagijntjes die hem betreuren, zat met
het grootste genoegen naar de mondaine ope
rettes in Frascati te luisteren en dichtte zelfs
coupletten voor Truytgen van d' Noordermarckt!
Maar, gezegde menschenkenners lieten zich
door dit alles niet beetnemen. Wij weten waar
wij staan", zongen zij hem na... gedachtig dat
dergelijke opmerkelijkheden tot kenschetsing van
zijn persoonlijkheid niets beteekenden, daar, naar
hunne meening, zelfs de H. V., indien het
noodig was om de wereld te gewinnen, zich niet
ontzien zou plaats te nemen in een Caf
-Concert. Waarlijk, Alberdingk had zich gerust
de moeite kunnen besparen zichzelf te
karakteriseeren als catholique avant tout. Want het
waren zijn wantrouwende protestantsche
landgenoolen, die juist deze zijde van zijn wezen
voortdurend hebben in het oog gehouden en
uitgemonsterd; het. catholique avant tout bood
hun een formule... die bij wijze van het waar
schuwend: hier liggen voetangels en klemmen,
maar al te zeer dienst heeft gedaan.
Wat ons betreft: wij durven zoo kort na zijn
verscheiden onzen vriend niet tegenspreken als
hij zichzelf catholique avant tout belijdt. Maar
wij mogen niet verhelen, hoe meermalen bij
ons twijfel is gerezen aan de juistheid, althans
aan de volledigheid van die verklaring. Wij uiten
te gereeder dezen twijfel, omdat de overledene
de eerste zou zijn, om het toe te stemmen, dat
de zelfkennis de moeilijkste kennis is, ? en
zij wat hy uit bescheidenheid niet zou toe
geven allermoeilijkst wordt, wanneer zij een
zoo rijk begaafde en veelvuldig genuanceerde
natuur betreft als de zijne.
Zeker hij was katholiek, door geboorte en op
voeding, ook in overtuiging ... maar wij hebben
ons zelf weieens afgevraagd of deze man Ka
tholiek zou hebben kunnen zijn, wanneer dat Ka
tholicisme het vermogen hadde gemist, aan zijn
kunstliefde de rijkste voldoening te verschaffen;
indien dat Katholicisme aan zyn strijdlustige
natuur niet het zijner waardig doel hadde
geboden: om tegen een meerderheid in het krijt
te treden; of zoo de gangbare conveutioneele
geschiedbeschouwing voor zijn kritischcn geest,
niet een tarting ware geweest, om ten bate eener
minderheid, zich te spitsen op het herstellen der
waarheid in onze historie. Want dit laatste
is hem gelukt, ook volgens Busken Huet, in
zooverre hij er roem op mag dragen, ten onzent
het burgerschap verzekerd te hebben aan de
stelling, dat in ons Nederland tot 1795 toe,
geene vrijheid van godsdienst bestaan heeft."
Het zou een ijdel werk zijn hierover een strijd
uit te lokken Aangaande den indruk dien een
persoonlijkheid maakt zal men niet twisten.
Bij zulk een geschil kan men zich slechts op
liet gevoel beroepen, en wat is subjectiever
dan deze getuige? Zeker is het dat hij hemel
en aarde tegelijk beminde. En al moge het
schijnsel van dien geest onder het prisma zich
ontbinden in velerlei kleuren, zijn liefde voor
de kerk, voor de kunst, voor de vrijheid, voor
de waarheid en voor de rechtvaardigheid, voor
de menschen en ook voor het wereldsche ge
not, zij hebben in zijn buitengewone krachtige
individualiteit een band, een centrum van har
monische vereeniging gevonden, zoo dat ieder
die het karakteristieke en karaktervolle bemint,
gaarne het hoofd ontblootte voor den typischen
idealist onzer dagen Alberdingk Thijm.
De Nederlandsche journalisüek mag er zich
op verhoovaardigen, dat deze geleerde, fijn
beschaafde geest zich onder de haren heeft
willen rekenen. Zij kan er op bogen, dat de
man, die na Potgieter, Huet en Multatuli's dood,
als Holland's beste stylist werd geroemd, en
naar veler meening reeds voor lang als zooda
nig boven allen uitgeschitterd heeft, steeds be
reid gevonden werd haar bijstand te verleenen.
Thijm behoorde tot die menschen welke
geloovcn, dat een man van overtuiging, die be
lang stelt in den ontwikkelingsgang zijns volks,
niet mag rusten, zoolang hij over een pen en
een stuksken papier beschikt, om zijn denk
beelden te verkondigen. Hij was in dit
phlegmatisch land van deftige geleerden en
kwasterige zwijgers een der weinigen, die hoofscher
van vorm, verhevener van denken en degelijker
van wetenschap dan de meesten, zich niet te
voornaam achtte om zich met dat volk daar
buiten te bemoeien. Thijm was en dit trok
aan mannelijk en waardig, bescheiden en waar.
Hij hield niet van klatergoud. Hij vroeg geen
eer of verhooging. Groot genoeg door zich
zelf, was niets hem te gering en al het nage
maakte en pruikerige, waarmede de kleine
HET KINDERPORTRET
UIT EERSTE, MIDDELSTE EN LAATSTE VAN VONDEL."
Onze burger huizen omtrent het jaar 1600
waren heel anders ingericht dan de tegenwoor
dige. De gang", die in onze dagen een nood
zakelijke middenevenredige tusschen de stoep"
en de kamers" uitmaakt, was alleen te vinden
in patricische woningen. Wat allengskens, in
fatsoenlijke gezinnen, zelfs op liet land, uitzon
dering werd, was in de 25 jaar, die volgden op
de Reformatie van Amsterdam bijv., regel: men
viel letterlijk met de deur in huis." Schellen''
waren schier onbekend; kloppers'' volstonden,
en men trommelde er de buurt niet mee bij
elkaar, want die open" te doen" had
het zij dan de vrouw, of de dochter, of de dienst
maagd bevond zich doorgaands, met het ge
zin, in het voorvertrek of voorhuis''; en zoo
men al, door eenig schotwerk of betimmerd
portaal, de vloermat", de tocht en tevens den
bezoeker of boodschapper, buiten het
rechtstrceksch verkeer met de huisgenoten hield
de zij- of zijdelkamcr" ontbrak. Eerst in de
tweede helft der XVIIe eeuw veroorloofde men
zich in alle toehuizen den aanleg van dit ver
trek, dat dan ook, min of meer als galakamer,
menschen hun armzalige nietigheden
oppronken, bleef van hem verwijderd. Thijm was
echt, door en door. Echt was zijn stijl,
echt zijn lied, echt zijn strijd, echt zijn
heele leven, en het chtst van alles was wel
dat ridderzwaard, waarmede hij naar zijn vijan
den sloeg en windbuilen, ja soms ook wind
molens te lijf vloog. Zijn stalen kling in zijn
ijzeren vuist heeft hij geen oogenbhk laten
rusten, want hij moest de wereld veroveren, en
moge dat hem niet gelukt zijn, vóór men hem
ten grave droeg, de harten had hij toch ge
wonnen !
Indien de nederlandsche pers een Heilige be
geerde, dan zouden wij haar St. Thijm tot
schutspatroon durven aanbevelen. Immers hij
was niet slechts strijdlustig en krijgshaftig, maar
ook geestig, puntig, schalks, ironisch, en, wat
zoo onmisbaar is om de roest uit de maatschap
pij te weren, ook bijtend, sarcastisch, genoeg.
Van die begeerte echter is, naar wij meenen
te weten, bij dezen maagdenstoet tot dusverre
niets gebleken. Toch zoude een dagelijksch ge
bed tot Sint Josephus gericht misschien ...
der bate harer zwakke zielen ten bate kunnen
strekken.
Men meene intusschen niet, dat wij dezen
persman, als volmaakt reeds hier op aarde
zouden willen pzrijen. Hij was gelukkig on
volkomen genoeg om beminnelijk te kunnen
zijn. Wij zullen volstrekt het feit niet
bemantelen, dat bij de kunstkritiek de schaal wel eens
een weinig op en neder ging, naarmate zijn
hart koeler of warmer klopte voor den persoon
wiens arbeid te beoordeelen viel. De vriend
schap speelde hem wel eens parten en dan,
daar was voor zijn gevoel een sfeer, waarin het
recht niet gelden moest in alle strengheid. Hij
zag, waar het geen beginselen raakte, gaarne
door de vingers heen. Maar kwamen zijn stel
sel, zijn kerk- of kunstgeloof in botsing, en wist
de tegenstander niet even hoog als hij zelf, of
zoo hoog als het onderwerp naar zijne mee
ning vorderde, zich te plaatsen, dan sloeg
somtijds de vlam in 't kruit.
Waarde Heer," zoo schreef hij nog zeer on
langs aan zijn nederigsten dienaar:
Die laffe speldeprikken van de firma Stemming
en Co. beginnen mij braaf te vervelen. Wat denken
die vlasbaarden 1 Meenen zij, dat ze met een suften
grijsaart te doen hebben, die op een paar sloffen met
krommen rug, nog zoo wat rondslentert en meepraat ?
Het zal noodig worden, dat ik dien ter kwader uur
op het letterkundig strand geworpen zeehaantjens de
hak van mijn laars eens laat voelen.
Ik zal de eerste zijn, om hartelijk te lachen, als
ik op een geestige manier geridikulizeerd word; maar
zulke natte proppeschieterij, zulke stralerij in uw
oogen met een stukjen spiegelglas uit de verte, is
walgelijk.
En dan verbeelden die Heeren zich nog, dat zij
een systeem vertegenwoordigen, en stellen redenee
ringen in!
Daar is niemand in Nederland, die beter tegen
spraak kan lijden dan ik, die beter kan dulden, dat
van de tribune, zooeven door mij betreden, allerlei
heterodose stellingen onder de menigte geslingerd
worden: maar laat men flink en krachtig, of ten
minste vernuftig, en liefst met open vizier optreden.
Vriendelijk groet u
Uw gen. dr.
ALB. THIJM:.
Wat de heer Muller elders schreef over den
strijd tusschen Mr. A. D. de Vries, vriendelijker
gedachtenis, en wijlen Alb. Thijm, zal ook hier
kunnen gelden. Eere den aangevallene. Immers
kon de gestorven ridder de kerkelijke verzuch
ting lezen van de firma", die hem zoo deed
koken, hij zou ongetwijfeld verzoend zijn ook
met dezen zijnen vijand. Doch bovendien heb
ben wij persoonlijk alle reden te vermoeden,
dat het uitblijven van die toegedachte kastijding,
het gevolg is geweest van een beter inzicht bij
teruggekeerde
kalmteDe brief zelf bevat, afgezien van de opwelling
van toorn, de volkomen juiste teekoning van
Thijms liberaliteit, van zijn eerbied voor geest,
en van zijn mannelijk karakter.
Helaas, de held met zijn open vizier"
is ontslapen en ons levenden bleef zijn zwaard
en pantser. Wie legt er de hand op, wie gespt
het zich aan?
J. D. K.
JOSEPHUS ALBERTUS ALBERDINGK THIJM.
13 Augustus 1820?17 Maart 1889.
De Letteren zijn voor een Volk wat de Kroon
voor den Koning, de Trouwring voor de
echtgenoote, het Vaandel voor de Legerbenden is.
De Poëzy is voor het Volk als de Benjamin
des gezins, als de lieflijke Joannes onder het
Twaalftal.
Zonder de Letteren sterven alle daden
oogenblikkelijk wech, en alle grootheid verzinkt gelijk
doorgaands was afgesloten. In de binnenkamer",
maar vooral in het voorhuis'' leidde het gezin zijn
kalm of onrustig leven. Werd het als winkel
gebruikt, dan vond men er koopwaren, toon
bank, en kasten, de el of de weegschaal, de
droge of natte maat; en het zonlicht of zijn
weerschijn viel, over de buitenluifel heen. door
de oppervensters en het snijraam boven de deur.
op de goederen eri de vloersteenen. Door de
onderramen en vaak langs de openstaande bo
vendeur had men het gezicht in de straat, als
het niet te zeer belemmerd werd door de koop
waren, waarvan men de beste stalen in het
venster", dat is onder de luifel, gelegd had.
Door een toehuis" verslond men zoodanig een,
waarvan de onderluiken zoowel als de
hovendeur doorgaands gesloten waren; terwijl men
zich voor het gemis van uitzicht schadeloos
stelde, het zij door een druk verkeer op de stoep
en op de straat; het zij door een opkamer, of
insteek, die een deel der beglaasde bovenpui
strekken deed nog tot een ander doel dan ver
lichting naar binnen. De spionnetjes" of
kozjjnspjegels kwamen echter pas een 100 jaar
later in gebruik
De winkeliers of gevestigde cramcrs"
ont/agen zich zeer weinig om met vrouw en kroost
een deel van hun dagelijksch leven in den
wineen kei in het water en laat nauwelijks eenige
kringen ten teeken van de plaats.
De Letteren zijn het, die de daden in hare
grootheid doen kennen, door ze te vertoonen
m verband met het verledene, en in het licht
van den roem; in de Letteren spreekt zich het
geestrijkste deel van het volkskarakter
volkomenst en volledigst uit."
De kunstrijke hand, die deze regelen schreef,
die zooveel schoons in dicht en ondicht aan
zijn vaderland naliet, is verstijfd. Hij, die de let
teren lief had met eene gadelooze, hartstoch
telijke liefde, die heel zijn leven aan letterkun
dige werkzaamheid wijdde, Alberdingk Thijm,
is heengegaan!
Het verlies van dezen wakkeren strijder voor
de eer onzer letterkunde.van dezen edelen geest
verwant van Vondel en Bilderdijk, is een verlies
voor het vaderland, voor Amsterdam, voor al
len, die met diepe ontroering de tijding van
zijn verscheiden ontvingen, huiverende bij de
gedachte, dat wederom het stilzwijgen is op
gelegd aan eene welsprekende stem, en dat de
toekomst steeds duisterder wordt.
Thans mogen we met Vondel, met z ij n Von
del, klagen:
Dat nu Amstelredam in 't roukleed valle aen
't huylen
Haer segenrjjcke beurs ontbeert een harer
suylen,
Haer raedhuys een pylaer. Hoe druckt ons
dit verlies!"
Zeker, de meerderheid der kiezers voor den
gemeenteraad heeft Alberdingk Thijm niet naar
liet Princehof afgevaardigd, maar voor het oude
raadhuis op den Dam heeft niemand vuriger
gestreden dan hij. Dit was een der eigenaar
digste trekken van zijn geestesleven: hij had
Amsterdam lief, Amsterdam en zijne historie,
Amsterdam en zijne oude- en zijne nieuwe zijde.
Amsterdam en zijne geleerden, zijne dichters,
zijne patriciërs, zijne magistraten
Alberdingk Thijm had in waarheid alles aan
zich zelven te danken, wat zijne
geestesontwikkelirig, zjjn uitmuntenden smaak, zijne degelijke
kennis betreft. Men vergete evenwel niet, dat
hij uit een gezin stamde, waarin letteren en
kunst met vurigen ijver werden beoefend. De
vader van onzen onvergetelijken vriend, Joan
nes Franciscus Alberdingk Thijm, vyas een zeer
goed industrieel als bleek uit zijne fabriek
van Verduurzaamde levensmiddelen" eene
zaak en een woord beide door hem uitgevon
den. Maar de oude heer Alberdingk Thijm was
daarenboven een smaakvol voorstander van
muziek, letteren en schilderkunst. Zijn huis
een groot deftig woonhuis op den Gingel bij
de Warmoesgracht scheen een tempel van
toonkunst en poëzie. Zijne vrouw Catharina
Thijm oefende daarbij op haar oudsten zoon,
Josephus Albertus, een weldadigen indruk door,
steeds in volkomen eenswillendheid met haar
man, de ontwikkeling van den kunstsmaak
harer kinderen te bevorderen.
Alberdingk Thijm had veel aan deze ouders
te danken, en hij beloonde hen voor hunne
trouwe zorg door eene warme kinderlijke ver
eering, die later sprak uit de beide levens
schetsen van vader en moeder, als handschrift
gedrukt in 1864 en 18G6. Hij is een goed zoon
geweest, en heeft met groote piëteit de nage
dachtenis zijner ouders in eere
gehoudenNog onder den weemoedigen indruk van het
bericht zijns overlijdens, komt mij het beeld
van dezen edelen vriend voor oogen. Reeds in
1858 mocht ik hem het eerst ontmoeten en
dertig jaren lang bleef hu mij met onvermin
derde hartelijkheid en oplettendheid zijne hoog
gewaardeerde vriendschap toonen. In 1858
woonde hij op de Keizersgracht bij de
Westermarkt. Levendig herinner ik mij het gevoel van
ontzag, dat mij doorstroomde, toen ik dien
rijzigen, deftigen man, met zijne klankvolle, diepe
stem in zijne woning bezocht.
Zijne woorden maakten den levendigslen in
druk op mij. Ze betroffen de studie der ge
schiedenis onzer Letterkunde in het begin der
zeventiende eeuw. Hij toonde zich meester in
dit vak, vooral als het op de waardeering der
groep: Roemer Visscher?Tesselschade?Hooft?j
Vondel aankwam. Het was mij bekend,
dat hij met groote geestdrift en ridderlijke dap
perheid streed voor zijn kerkgenootschap eu de
eer zijner Nederlandsche geloofsgenooten uit
voorleden en heden. Dit ridderlijke in zijn ka
rakter en de edele oprechtheid en rondborstig
heid, waarmee hij zijne denkbeelden voordroeg,
hadden hem reeds vele vrienden in zeer ver
scheiden kringen doen winnen. De belangrijke
en gezellige avondbijeenkomsten ten huize van
Potgieter op de Leliegracht woonde hij steeds
bij als zeer gewaardeerd gast. Ik zag hem daar
kei te slijten, en was het huis wat klein, waren
de zolders in gebruik tot berging der waren
was het eenige slaapvertrek boven de binnen
kamer (in welke laatste 's middaags, 's
achternoens en 's avonds werd opgeschaft), in gebruik
bij den meester, de vrouw en de jonggeborene,
sliepen de beide oudste dochtertjens in de keu
ken, welke onder de binnenplaats-lantaren of
achter het pothuis" was uitgegraven, dan
gebeurde 't niet zelden, dat of de zoons of de
meid hun bedstede in den winkel hadden, vaak
boven het kantoortjen, dat aan de straat was
afgeschut.
Van dien aard was de gewone inrichting bij
den neeringdoenden stand, die de
Amsterdamsche hoofdstraten: do Warmestraet", den
Nieuwendijck", de Nes", en de Caluerstraet"
bewoonde. Eerst in den loop der XVIIe Eeuw
verhieven zich de winkelhouders tot den rang
van kooplieden, en ofschoon meestal de winkel
in de familie bleef, gingen vader en moeder,
met of zonder dochters, een rustigen levens
avond op de Conincx-" Heeren- of
Kaysersgraften" doorleven, terwijl de zoon het oude
winkelhuis bewoonde. Zoo is Amsterdam dan
ook, in den letterlijken zin, opgegroeid met zijne
bevolking, met de burgerlieden van 1578 Ge
reformeerden. Catholijken, een weinig later ook
tusschen den gastheer en Zimmerman, tegen
over De Génestet, gezeten, in de volle kracht
van den mannelijken leeftijd. Het hooge voor
hoofd, de donkerblonde haarlokken achter de
ooren weggestreken, de tintelende oogen, die
door de glazen van zijn bril van strijdlust
fonkelden, de metalen stem, die eene enkele
maal boven het gerucht der luidsprekende
gasten uitklonk, dit alles vestigde de aandacht
op hem.
Hij was toen in den schoonen bloeitijd van
zijn talent. In de Dietsche Warande had hij zich
een tribune opgericht ter verdediging zijner
dierbaarste overtuigingen. Hij dweepte met het
denkbeeld eener herleving der Middeleeuwen,
en toonde zich een tegenstander der classieke
Renaissance van de 14de, van de 17e en van
de 19de eeuw. Christelijke kunst, vooral chris
telijke bouwkunst waren hem zeer dierbaar,
zooals bleek uit een uitvoerige, geleerde
monographie, in 1858 uitgegeven: De Heilige Linie.
Proeven over de oostwaardsche richting van
Kerk en Autaar als hoofdbeginsel der kerkelijke
bouwkunst.
Maar niet minder ijverde hij voor den gulden
tijd, dien Holland nooit mag vergeten", voorde
17e eeuw, met het bijzonder doel aan te toonen,
dat de catholieke Nederlanders ook in die tijden
een belangrijk volkselement hadden uitgemaakt.
Het spreekt van zelf, dat de groote Amster
dammer Joost van den Vondel hem zoowel
door zijn genie, als door zijn terugkeer tot de
catholieke kerk het hart had gestolen. In zijne
kracht was Alberdingk Thijm, toen hij, de ziel
der Vondelsfeesten in October 1867, zich in
allerlei opzicht onderscheidde- De wijze, waarop
hy het kasteel te Muiden in feestdos had
doen pronken, toen men, na de onthulling van
Vondel's standbeeld, eene beêvaart naar Muiden
ondernam, staat ieder, die destijds den tocht
medemaakte, en nu, na twee en twintig jaren,
het bloeiend letterkundig leven van die dagen
met weemoed herdenkt, nog helder voor den
g eest.
Alberdingk Thijm was recht gelukkig op dat
oogenblik en verheugde zich over den schitteren
den uitslag der Vondelsfeesten te Amsterdam. In
een schrijven?van 8 Februari 1868 lees ik met
aandoening: De oprichting van het standbeeld
van Vondel, en de feesten, zooals zij,hebben
plaats gehad, staan in mijn levenskalender met
gouden, met stralende letters opgeteekend."
Juist deze innige liefde voor Vondel en voor al
de glorie der 17e eeuw, ook als de groote kunst
broeders van Vondel, zooals Hooft en Huygens,
niet tot deu kring der catholieke Nederlanders
behoorden, had hem de warme vriendschap van
Potgieter verworven.
Later, in 1876, schreef hij een zijner meester
stukken : Portretten van Joost van den Vondel
en wijdde dit fraaie werk, aau de nagedach
tenis van Potgieter". Zeer kenschetsend is het
woord, dat hij in die toewijding schreef:
Ik heb aan den trouwhartigen vriend, wien
ik deze schetsen wijde, de dierste verplichtingen.
Uit zijn mond mocht ik het eerst de zending
vernemen, die mij in mijn vaderland door
aangeborcn zin en tijdsomstandigheden werd
opgedragen. Wij stellen er prijs op, hem te zien
houden, wat zijn eerste optreden belooft;
wij wenschcn onze letterkunde geluk, in hem
de ontwikkeling eener nieuwe zijde, het
Hollandsch-Gatholieke, te zullen winnen", zoo
sprak de heusche beoordeelaar, reeds ten jare
1846. Die aansporing klonk mij als een bevel.
Ik voelde, dat mij van de uitvoering rekenschap
zou worden gevraagd. De stichter van don
Gids en de hoofdleider der nieuwere Ne
rlandsche letterkundige kritiek, werd mijn vriend
en steun. Ik was een dergenen, ten wier
opzichte hij er zijn genoegen in vond zijn geloof
te belijden, dat er uit Nazareth uit Rome
iets goeds kon voortkomen."
Het grootste deel van Alberdingk Thijm's
letterkundigen arbeid schuilt in de redactie van
zijn Volksalmanak voor Nederlandsehe Katho
lieken van 1852 tot 1889, en van zijne Dietsc/ie
Warande van 1855 tot 1888. In de eerste schreef
hij de meeste dier fraaie letterkundig-histo
rische schetsen, die later in vier deelen Ver
spreide verhalen werden vereenigd. In zijn tijd
schrift kampte hij met opgeheven of gesloten
vizier voor al wat hem heilig, en heerlijk was,
voor zijn godsdienst, zijne zedeleer, zijn schoon
heidsbegrip. Dat niet weinigen zijner protes
tantsche landgenpoten met bekrompen onver
draagzaamheid zijne beste opstellen ongelezen
lieten, strekt niet hem, maar dezen tot schande.
In zijne jeugd werd hij door Withuys en H.
H. Klijn met bewondering voor Bilderdijk ver
vuld, eene bewondering die door den jongen
dichter in 1844 reeds werd uitgesproken, toen
bij het bekende gedicht schreef Hij het
borst
Mennisten.
Intusschen men heeft in alle maatschappij
geesten, die naar vooruitgang trachten, en
anderen, die er alleen op bedacht zijn te
houd en wat zij hebben. Het misbruik, dat van dp
woorden vooruitgang en behoud is gemaakt, om
daarmee aan te duiden het wechruimen van
alle bistoriesch gewettigde toestanden en het
te-rug-blijven op een vermolmde ladderspqrt,
kan de taal hare beteekenis niet doen verliezen,
en daarom meen ik iets loffelijks te zeggen, wan
neer ik mededeel, dat een deftige
amsterdamsche koopman, die, van zijn voornaam, Roemer.
van zijn toenaam Visscher of De Visscher heette,
en met Aefgen Jansdochter uit het oude
Regentengeslacht der Van Campens getrouwd was, de
wettelijke vergrooting der stad van den jare 1593
reeds was vooruitgeloopen, door zich een deftig
loehuis te bouwen aan de overzijde van den
Cingel (tóen grens der eigenlijke stad) niet ver
van de Corsgens-Poortsbrugh, vermoedelijk ter
plaatse waar thans het zuidelijk hoekhuis staat
der Römolensteeg. Heden ten dage bestaat dus
dat huis, waar eeiiKreeft in den gevel prijkte,
niet meer; althands niet in zijn oude gedaante:
maar men mag veilig aannemen, dat de luimige
bouwheer met dezen gevelsteen het tegenover
gestelde van zijn wakkeren en werkzamen geest