De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 24 maart pagina 2

24 maart 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 613 schap met tollenaren en zondaren, en schonk zijn liefde natuurlijk zijn geveinsde liefde, aan al wat ketter heette; hij, de deftige, gestrenge en afge paste in zijn kunst, kon zoo guitig en schalk zijn,... een echte ondeugd;... hij, zoo mystiek als de Bagijntjes die hem betreuren, zat met het grootste genoegen naar de mondaine ope rettes in Frascati te luisteren en dichtte zelfs coupletten voor Truytgen van d' Noordermarckt! Maar, gezegde menschenkenners lieten zich door dit alles niet beetnemen. Wij weten waar wij staan", zongen zij hem na... gedachtig dat dergelijke opmerkelijkheden tot kenschetsing van zijn persoonlijkheid niets beteekenden, daar, naar hunne meening, zelfs de H. V., indien het noodig was om de wereld te gewinnen, zich niet ontzien zou plaats te nemen in een Caf -Concert. Waarlijk, Alberdingk had zich gerust de moeite kunnen besparen zichzelf te karakteriseeren als catholique avant tout. Want het waren zijn wantrouwende protestantsche landgenoolen, die juist deze zijde van zijn wezen voortdurend hebben in het oog gehouden en uitgemonsterd; het. catholique avant tout bood hun een formule... die bij wijze van het waar schuwend: hier liggen voetangels en klemmen, maar al te zeer dienst heeft gedaan. Wat ons betreft: wij durven zoo kort na zijn verscheiden onzen vriend niet tegenspreken als hij zichzelf catholique avant tout belijdt. Maar wij mogen niet verhelen, hoe meermalen bij ons twijfel is gerezen aan de juistheid, althans aan de volledigheid van die verklaring. Wij uiten te gereeder dezen twijfel, omdat de overledene de eerste zou zijn, om het toe te stemmen, dat de zelfkennis de moeilijkste kennis is, ? en zij wat hy uit bescheidenheid niet zou toe geven allermoeilijkst wordt, wanneer zij een zoo rijk begaafde en veelvuldig genuanceerde natuur betreft als de zijne. Zeker hij was katholiek, door geboorte en op voeding, ook in overtuiging ... maar wij hebben ons zelf weieens afgevraagd of deze man Ka tholiek zou hebben kunnen zijn, wanneer dat Ka tholicisme het vermogen hadde gemist, aan zijn kunstliefde de rijkste voldoening te verschaffen; indien dat Katholicisme aan zyn strijdlustige natuur niet het zijner waardig doel hadde geboden: om tegen een meerderheid in het krijt te treden; of zoo de gangbare conveutioneele geschiedbeschouwing voor zijn kritischcn geest, niet een tarting ware geweest, om ten bate eener minderheid, zich te spitsen op het herstellen der waarheid in onze historie. Want dit laatste is hem gelukt, ook volgens Busken Huet, in zooverre hij er roem op mag dragen, ten onzent het burgerschap verzekerd te hebben aan de stelling, dat in ons Nederland tot 1795 toe, geene vrijheid van godsdienst bestaan heeft." Het zou een ijdel werk zijn hierover een strijd uit te lokken Aangaande den indruk dien een persoonlijkheid maakt zal men niet twisten. Bij zulk een geschil kan men zich slechts op liet gevoel beroepen, en wat is subjectiever dan deze getuige? Zeker is het dat hij hemel en aarde tegelijk beminde. En al moge het schijnsel van dien geest onder het prisma zich ontbinden in velerlei kleuren, zijn liefde voor de kerk, voor de kunst, voor de vrijheid, voor de waarheid en voor de rechtvaardigheid, voor de menschen en ook voor het wereldsche ge not, zij hebben in zijn buitengewone krachtige individualiteit een band, een centrum van har monische vereeniging gevonden, zoo dat ieder die het karakteristieke en karaktervolle bemint, gaarne het hoofd ontblootte voor den typischen idealist onzer dagen Alberdingk Thijm. De Nederlandsche journalisüek mag er zich op verhoovaardigen, dat deze geleerde, fijn beschaafde geest zich onder de haren heeft willen rekenen. Zij kan er op bogen, dat de man, die na Potgieter, Huet en Multatuli's dood, als Holland's beste stylist werd geroemd, en naar veler meening reeds voor lang als zooda nig boven allen uitgeschitterd heeft, steeds be reid gevonden werd haar bijstand te verleenen. Thijm behoorde tot die menschen welke geloovcn, dat een man van overtuiging, die be lang stelt in den ontwikkelingsgang zijns volks, niet mag rusten, zoolang hij over een pen en een stuksken papier beschikt, om zijn denk beelden te verkondigen. Hij was in dit phlegmatisch land van deftige geleerden en kwasterige zwijgers een der weinigen, die hoofscher van vorm, verhevener van denken en degelijker van wetenschap dan de meesten, zich niet te voornaam achtte om zich met dat volk daar buiten te bemoeien. Thijm was en dit trok aan mannelijk en waardig, bescheiden en waar. Hij hield niet van klatergoud. Hij vroeg geen eer of verhooging. Groot genoeg door zich zelf, was niets hem te gering en al het nage maakte en pruikerige, waarmede de kleine HET KINDERPORTRET UIT EERSTE, MIDDELSTE EN LAATSTE VAN VONDEL." Onze burger huizen omtrent het jaar 1600 waren heel anders ingericht dan de tegenwoor dige. De gang", die in onze dagen een nood zakelijke middenevenredige tusschen de stoep" en de kamers" uitmaakt, was alleen te vinden in patricische woningen. Wat allengskens, in fatsoenlijke gezinnen, zelfs op liet land, uitzon dering werd, was in de 25 jaar, die volgden op de Reformatie van Amsterdam bijv., regel: men viel letterlijk met de deur in huis." Schellen'' waren schier onbekend; kloppers'' volstonden, en men trommelde er de buurt niet mee bij elkaar, want die open" te doen" had het zij dan de vrouw, of de dochter, of de dienst maagd bevond zich doorgaands, met het ge zin, in het voorvertrek of voorhuis''; en zoo men al, door eenig schotwerk of betimmerd portaal, de vloermat", de tocht en tevens den bezoeker of boodschapper, buiten het rechtstrceksch verkeer met de huisgenoten hield de zij- of zijdelkamcr" ontbrak. Eerst in de tweede helft der XVIIe eeuw veroorloofde men zich in alle toehuizen den aanleg van dit ver trek, dat dan ook, min of meer als galakamer, menschen hun armzalige nietigheden oppronken, bleef van hem verwijderd. Thijm was echt, door en door. Echt was zijn stijl, echt zijn lied, echt zijn strijd, echt zijn heele leven, en het chtst van alles was wel dat ridderzwaard, waarmede hij naar zijn vijan den sloeg en windbuilen, ja soms ook wind molens te lijf vloog. Zijn stalen kling in zijn ijzeren vuist heeft hij geen oogenbhk laten rusten, want hij moest de wereld veroveren, en moge dat hem niet gelukt zijn, vóór men hem ten grave droeg, de harten had hij toch ge wonnen ! Indien de nederlandsche pers een Heilige be geerde, dan zouden wij haar St. Thijm tot schutspatroon durven aanbevelen. Immers hij was niet slechts strijdlustig en krijgshaftig, maar ook geestig, puntig, schalks, ironisch, en, wat zoo onmisbaar is om de roest uit de maatschap pij te weren, ook bijtend, sarcastisch, genoeg. Van die begeerte echter is, naar wij meenen te weten, bij dezen maagdenstoet tot dusverre niets gebleken. Toch zoude een dagelijksch ge bed tot Sint Josephus gericht misschien ... der bate harer zwakke zielen ten bate kunnen strekken. Men meene intusschen niet, dat wij dezen persman, als volmaakt reeds hier op aarde zouden willen pzrijen. Hij was gelukkig on volkomen genoeg om beminnelijk te kunnen zijn. Wij zullen volstrekt het feit niet bemantelen, dat bij de kunstkritiek de schaal wel eens een weinig op en neder ging, naarmate zijn hart koeler of warmer klopte voor den persoon wiens arbeid te beoordeelen viel. De vriend schap speelde hem wel eens parten en dan, daar was voor zijn gevoel een sfeer, waarin het recht niet gelden moest in alle strengheid. Hij zag, waar het geen beginselen raakte, gaarne door de vingers heen. Maar kwamen zijn stel sel, zijn kerk- of kunstgeloof in botsing, en wist de tegenstander niet even hoog als hij zelf, of zoo hoog als het onderwerp naar zijne mee ning vorderde, zich te plaatsen, dan sloeg somtijds de vlam in 't kruit. Waarde Heer," zoo schreef hij nog zeer on langs aan zijn nederigsten dienaar: Die laffe speldeprikken van de firma Stemming en Co. beginnen mij braaf te vervelen. Wat denken die vlasbaarden 1 Meenen zij, dat ze met een suften grijsaart te doen hebben, die op een paar sloffen met krommen rug, nog zoo wat rondslentert en meepraat ? Het zal noodig worden, dat ik dien ter kwader uur op het letterkundig strand geworpen zeehaantjens de hak van mijn laars eens laat voelen. Ik zal de eerste zijn, om hartelijk te lachen, als ik op een geestige manier geridikulizeerd word; maar zulke natte proppeschieterij, zulke stralerij in uw oogen met een stukjen spiegelglas uit de verte, is walgelijk. En dan verbeelden die Heeren zich nog, dat zij een systeem vertegenwoordigen, en stellen redenee ringen in! Daar is niemand in Nederland, die beter tegen spraak kan lijden dan ik, die beter kan dulden, dat van de tribune, zooeven door mij betreden, allerlei heterodose stellingen onder de menigte geslingerd worden: maar laat men flink en krachtig, of ten minste vernuftig, en liefst met open vizier optreden. Vriendelijk groet u Uw gen. dr. ALB. THIJM:. Wat de heer Muller elders schreef over den strijd tusschen Mr. A. D. de Vries, vriendelijker gedachtenis, en wijlen Alb. Thijm, zal ook hier kunnen gelden. Eere den aangevallene. Immers kon de gestorven ridder de kerkelijke verzuch ting lezen van de firma", die hem zoo deed koken, hij zou ongetwijfeld verzoend zijn ook met dezen zijnen vijand. Doch bovendien heb ben wij persoonlijk alle reden te vermoeden, dat het uitblijven van die toegedachte kastijding, het gevolg is geweest van een beter inzicht bij teruggekeerde kalmteDe brief zelf bevat, afgezien van de opwelling van toorn, de volkomen juiste teekoning van Thijms liberaliteit, van zijn eerbied voor geest, en van zijn mannelijk karakter. Helaas, de held met zijn open vizier" is ontslapen en ons levenden bleef zijn zwaard en pantser. Wie legt er de hand op, wie gespt het zich aan? J. D. K. JOSEPHUS ALBERTUS ALBERDINGK THIJM. 13 Augustus 1820?17 Maart 1889. De Letteren zijn voor een Volk wat de Kroon voor den Koning, de Trouwring voor de echtgenoote, het Vaandel voor de Legerbenden is. De Poëzy is voor het Volk als de Benjamin des gezins, als de lieflijke Joannes onder het Twaalftal. Zonder de Letteren sterven alle daden oogenblikkelijk wech, en alle grootheid verzinkt gelijk doorgaands was afgesloten. In de binnenkamer", maar vooral in het voorhuis'' leidde het gezin zijn kalm of onrustig leven. Werd het als winkel gebruikt, dan vond men er koopwaren, toon bank, en kasten, de el of de weegschaal, de droge of natte maat; en het zonlicht of zijn weerschijn viel, over de buitenluifel heen. door de oppervensters en het snijraam boven de deur. op de goederen eri de vloersteenen. Door de onderramen en vaak langs de openstaande bo vendeur had men het gezicht in de straat, als het niet te zeer belemmerd werd door de koop waren, waarvan men de beste stalen in het venster", dat is onder de luifel, gelegd had. Door een toehuis" verslond men zoodanig een, waarvan de onderluiken zoowel als de hovendeur doorgaands gesloten waren; terwijl men zich voor het gemis van uitzicht schadeloos stelde, het zij door een druk verkeer op de stoep en op de straat; het zij door een opkamer, of insteek, die een deel der beglaasde bovenpui strekken deed nog tot een ander doel dan ver lichting naar binnen. De spionnetjes" of kozjjnspjegels kwamen echter pas een 100 jaar later in gebruik De winkeliers of gevestigde cramcrs" ont/agen zich zeer weinig om met vrouw en kroost een deel van hun dagelijksch leven in den wineen kei in het water en laat nauwelijks eenige kringen ten teeken van de plaats. De Letteren zijn het, die de daden in hare grootheid doen kennen, door ze te vertoonen m verband met het verledene, en in het licht van den roem; in de Letteren spreekt zich het geestrijkste deel van het volkskarakter volkomenst en volledigst uit." De kunstrijke hand, die deze regelen schreef, die zooveel schoons in dicht en ondicht aan zijn vaderland naliet, is verstijfd. Hij, die de let teren lief had met eene gadelooze, hartstoch telijke liefde, die heel zijn leven aan letterkun dige werkzaamheid wijdde, Alberdingk Thijm, is heengegaan! Het verlies van dezen wakkeren strijder voor de eer onzer letterkunde.van dezen edelen geest verwant van Vondel en Bilderdijk, is een verlies voor het vaderland, voor Amsterdam, voor al len, die met diepe ontroering de tijding van zijn verscheiden ontvingen, huiverende bij de gedachte, dat wederom het stilzwijgen is op gelegd aan eene welsprekende stem, en dat de toekomst steeds duisterder wordt. Thans mogen we met Vondel, met z ij n Von del, klagen: Dat nu Amstelredam in 't roukleed valle aen 't huylen Haer segenrjjcke beurs ontbeert een harer suylen, Haer raedhuys een pylaer. Hoe druckt ons dit verlies!" Zeker, de meerderheid der kiezers voor den gemeenteraad heeft Alberdingk Thijm niet naar liet Princehof afgevaardigd, maar voor het oude raadhuis op den Dam heeft niemand vuriger gestreden dan hij. Dit was een der eigenaar digste trekken van zijn geestesleven: hij had Amsterdam lief, Amsterdam en zijne historie, Amsterdam en zijne oude- en zijne nieuwe zijde. Amsterdam en zijne geleerden, zijne dichters, zijne patriciërs, zijne magistraten Alberdingk Thijm had in waarheid alles aan zich zelven te danken, wat zijne geestesontwikkelirig, zjjn uitmuntenden smaak, zijne degelijke kennis betreft. Men vergete evenwel niet, dat hij uit een gezin stamde, waarin letteren en kunst met vurigen ijver werden beoefend. De vader van onzen onvergetelijken vriend, Joan nes Franciscus Alberdingk Thijm, vyas een zeer goed industrieel als bleek uit zijne fabriek van Verduurzaamde levensmiddelen" eene zaak en een woord beide door hem uitgevon den. Maar de oude heer Alberdingk Thijm was daarenboven een smaakvol voorstander van muziek, letteren en schilderkunst. Zijn huis een groot deftig woonhuis op den Gingel bij de Warmoesgracht scheen een tempel van toonkunst en poëzie. Zijne vrouw Catharina Thijm oefende daarbij op haar oudsten zoon, Josephus Albertus, een weldadigen indruk door, steeds in volkomen eenswillendheid met haar man, de ontwikkeling van den kunstsmaak harer kinderen te bevorderen. Alberdingk Thijm had veel aan deze ouders te danken, en hij beloonde hen voor hunne trouwe zorg door eene warme kinderlijke ver eering, die later sprak uit de beide levens schetsen van vader en moeder, als handschrift gedrukt in 1864 en 18G6. Hij is een goed zoon geweest, en heeft met groote piëteit de nage dachtenis zijner ouders in eere gehoudenNog onder den weemoedigen indruk van het bericht zijns overlijdens, komt mij het beeld van dezen edelen vriend voor oogen. Reeds in 1858 mocht ik hem het eerst ontmoeten en dertig jaren lang bleef hu mij met onvermin derde hartelijkheid en oplettendheid zijne hoog gewaardeerde vriendschap toonen. In 1858 woonde hij op de Keizersgracht bij de Westermarkt. Levendig herinner ik mij het gevoel van ontzag, dat mij doorstroomde, toen ik dien rijzigen, deftigen man, met zijne klankvolle, diepe stem in zijne woning bezocht. Zijne woorden maakten den levendigslen in druk op mij. Ze betroffen de studie der ge schiedenis onzer Letterkunde in het begin der zeventiende eeuw. Hij toonde zich meester in dit vak, vooral als het op de waardeering der groep: Roemer Visscher?Tesselschade?Hooft?j Vondel aankwam. Het was mij bekend, dat hij met groote geestdrift en ridderlijke dap perheid streed voor zijn kerkgenootschap eu de eer zijner Nederlandsche geloofsgenooten uit voorleden en heden. Dit ridderlijke in zijn ka rakter en de edele oprechtheid en rondborstig heid, waarmee hij zijne denkbeelden voordroeg, hadden hem reeds vele vrienden in zeer ver scheiden kringen doen winnen. De belangrijke en gezellige avondbijeenkomsten ten huize van Potgieter op de Leliegracht woonde hij steeds bij als zeer gewaardeerd gast. Ik zag hem daar kei te slijten, en was het huis wat klein, waren de zolders in gebruik tot berging der waren was het eenige slaapvertrek boven de binnen kamer (in welke laatste 's middaags, 's achternoens en 's avonds werd opgeschaft), in gebruik bij den meester, de vrouw en de jonggeborene, sliepen de beide oudste dochtertjens in de keu ken, welke onder de binnenplaats-lantaren of achter het pothuis" was uitgegraven, dan gebeurde 't niet zelden, dat of de zoons of de meid hun bedstede in den winkel hadden, vaak boven het kantoortjen, dat aan de straat was afgeschut. Van dien aard was de gewone inrichting bij den neeringdoenden stand, die de Amsterdamsche hoofdstraten: do Warmestraet", den Nieuwendijck", de Nes", en de Caluerstraet" bewoonde. Eerst in den loop der XVIIe Eeuw verhieven zich de winkelhouders tot den rang van kooplieden, en ofschoon meestal de winkel in de familie bleef, gingen vader en moeder, met of zonder dochters, een rustigen levens avond op de Conincx-" Heeren- of Kaysersgraften" doorleven, terwijl de zoon het oude winkelhuis bewoonde. Zoo is Amsterdam dan ook, in den letterlijken zin, opgegroeid met zijne bevolking, met de burgerlieden van 1578 Ge reformeerden. Catholijken, een weinig later ook tusschen den gastheer en Zimmerman, tegen over De Génestet, gezeten, in de volle kracht van den mannelijken leeftijd. Het hooge voor hoofd, de donkerblonde haarlokken achter de ooren weggestreken, de tintelende oogen, die door de glazen van zijn bril van strijdlust fonkelden, de metalen stem, die eene enkele maal boven het gerucht der luidsprekende gasten uitklonk, dit alles vestigde de aandacht op hem. Hij was toen in den schoonen bloeitijd van zijn talent. In de Dietsche Warande had hij zich een tribune opgericht ter verdediging zijner dierbaarste overtuigingen. Hij dweepte met het denkbeeld eener herleving der Middeleeuwen, en toonde zich een tegenstander der classieke Renaissance van de 14de, van de 17e en van de 19de eeuw. Christelijke kunst, vooral chris telijke bouwkunst waren hem zeer dierbaar, zooals bleek uit een uitvoerige, geleerde monographie, in 1858 uitgegeven: De Heilige Linie. Proeven over de oostwaardsche richting van Kerk en Autaar als hoofdbeginsel der kerkelijke bouwkunst. Maar niet minder ijverde hij voor den gulden tijd, dien Holland nooit mag vergeten", voorde 17e eeuw, met het bijzonder doel aan te toonen, dat de catholieke Nederlanders ook in die tijden een belangrijk volkselement hadden uitgemaakt. Het spreekt van zelf, dat de groote Amster dammer Joost van den Vondel hem zoowel door zijn genie, als door zijn terugkeer tot de catholieke kerk het hart had gestolen. In zijne kracht was Alberdingk Thijm, toen hij, de ziel der Vondelsfeesten in October 1867, zich in allerlei opzicht onderscheidde- De wijze, waarop hy het kasteel te Muiden in feestdos had doen pronken, toen men, na de onthulling van Vondel's standbeeld, eene beêvaart naar Muiden ondernam, staat ieder, die destijds den tocht medemaakte, en nu, na twee en twintig jaren, het bloeiend letterkundig leven van die dagen met weemoed herdenkt, nog helder voor den g eest. Alberdingk Thijm was recht gelukkig op dat oogenblik en verheugde zich over den schitteren den uitslag der Vondelsfeesten te Amsterdam. In een schrijven?van 8 Februari 1868 lees ik met aandoening: De oprichting van het standbeeld van Vondel, en de feesten, zooals zij,hebben plaats gehad, staan in mijn levenskalender met gouden, met stralende letters opgeteekend." Juist deze innige liefde voor Vondel en voor al de glorie der 17e eeuw, ook als de groote kunst broeders van Vondel, zooals Hooft en Huygens, niet tot deu kring der catholieke Nederlanders behoorden, had hem de warme vriendschap van Potgieter verworven. Later, in 1876, schreef hij een zijner meester stukken : Portretten van Joost van den Vondel en wijdde dit fraaie werk, aau de nagedach tenis van Potgieter". Zeer kenschetsend is het woord, dat hij in die toewijding schreef: Ik heb aan den trouwhartigen vriend, wien ik deze schetsen wijde, de dierste verplichtingen. Uit zijn mond mocht ik het eerst de zending vernemen, die mij in mijn vaderland door aangeborcn zin en tijdsomstandigheden werd opgedragen. Wij stellen er prijs op, hem te zien houden, wat zijn eerste optreden belooft; wij wenschcn onze letterkunde geluk, in hem de ontwikkeling eener nieuwe zijde, het Hollandsch-Gatholieke, te zullen winnen", zoo sprak de heusche beoordeelaar, reeds ten jare 1846. Die aansporing klonk mij als een bevel. Ik voelde, dat mij van de uitvoering rekenschap zou worden gevraagd. De stichter van don Gids en de hoofdleider der nieuwere Ne rlandsche letterkundige kritiek, werd mijn vriend en steun. Ik was een dergenen, ten wier opzichte hij er zijn genoegen in vond zijn geloof te belijden, dat er uit Nazareth uit Rome iets goeds kon voortkomen." Het grootste deel van Alberdingk Thijm's letterkundigen arbeid schuilt in de redactie van zijn Volksalmanak voor Nederlandsehe Katho lieken van 1852 tot 1889, en van zijne Dietsc/ie Warande van 1855 tot 1888. In de eerste schreef hij de meeste dier fraaie letterkundig-histo rische schetsen, die later in vier deelen Ver spreide verhalen werden vereenigd. In zijn tijd schrift kampte hij met opgeheven of gesloten vizier voor al wat hem heilig, en heerlijk was, voor zijn godsdienst, zijne zedeleer, zijn schoon heidsbegrip. Dat niet weinigen zijner protes tantsche landgenpoten met bekrompen onver draagzaamheid zijne beste opstellen ongelezen lieten, strekt niet hem, maar dezen tot schande. In zijne jeugd werd hij door Withuys en H. H. Klijn met bewondering voor Bilderdijk ver vuld, eene bewondering die door den jongen dichter in 1844 reeds werd uitgesproken, toen bij het bekende gedicht schreef Hij het borst Mennisten. Intusschen men heeft in alle maatschappij geesten, die naar vooruitgang trachten, en anderen, die er alleen op bedacht zijn te houd en wat zij hebben. Het misbruik, dat van dp woorden vooruitgang en behoud is gemaakt, om daarmee aan te duiden het wechruimen van alle bistoriesch gewettigde toestanden en het te-rug-blijven op een vermolmde ladderspqrt, kan de taal hare beteekenis niet doen verliezen, en daarom meen ik iets loffelijks te zeggen, wan neer ik mededeel, dat een deftige amsterdamsche koopman, die, van zijn voornaam, Roemer. van zijn toenaam Visscher of De Visscher heette, en met Aefgen Jansdochter uit het oude Regentengeslacht der Van Campens getrouwd was, de wettelijke vergrooting der stad van den jare 1593 reeds was vooruitgeloopen, door zich een deftig loehuis te bouwen aan de overzijde van den Cingel (tóen grens der eigenlijke stad) niet ver van de Corsgens-Poortsbrugh, vermoedelijk ter plaatse waar thans het zuidelijk hoekhuis staat der Römolensteeg. Heden ten dage bestaat dus dat huis, waar eeiiKreeft in den gevel prijkte, niet meer; althands niet in zijn oude gedaante: maar men mag veilig aannemen, dat de luimige bouwheer met dezen gevelsteen het tegenover gestelde van zijn wakkeren en werkzamen geest

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl