Historisch Archief 1877-1940
No. 613.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
7
eene spotternij, die het mij verwonderde bij een
man van zoo humanen geest en kieschen smaak
aan te treffen. Michiel van der Voort, de onver
moeide strijder voor ons taalrecht was gestorven,
en Alberdingk Thijm herdacht eene ontmoeting
met hem. Wjj hadden, schreef hu, in eene be
spreking verschillend van gevoelen geweest en
na afloop der zitting kwam Michiel van der
Voort tot mij, drukte mij de hand en, warm
nog van den strijd, sprak hij mij toe: Gai zait
eenen ronden fouteur."
Misschien was zijn geheugen hem ontrouw; en
is het gebeurd, dan diende het feit niet in dien
vorm herinnerd. Ik haal het woord dan ook
alleen aan, omdat het zoo scherp afsteekt tegen
al wat wij van den afgestorvene hoorden en
zagen, en wat immer van aard was om. hem
ons te doen hoogachten en liefhebben.
Zoolang een hart in Vlaamschen boezem zal
kloppen voor Nederlandsche taal en letterkunde,
zal hier dankbaar herdacht worden wat Alber
dingk Thijm deed om de toenadering tusschen
Noord- en Zuid-Nederland te bevorderen; zoo
lang er hier iemand leeft, die het voorrecht had
persoonlijk met hem om te gaan, zal de nage
dachtenis van den veelzijdig begaafden en
fijnvoelenden man in eere worden gehouden.
Antwerpen, 21 Maart 1889. MAX ROOSES.
THIJM EN HET BEGGIJNHOF.
De heer B. H. Klönne, Rector van het Beggijnhof te Amsterdam, zond ons de volgende bij
drage voor het Thijm-nummer:
Als ik, uit de woelige Kalverstraat komende,
de Beggijnensteeg insla en het stille Beggijnhof
nader, dan schijnen mij de beide reuzengestalten
van Vondel en Marius tegemoet te treden en
mij te nooden tot een ommegang langs de lom
merrijke paden van het aloude erfgoed der
Beggijnen, waar vrome en kloeke maagden wisten
te handhaven wat aan krachtige vuisten zou
ontwrongen zijn. In dier voege sprak de
Hoogleeraar Alberdingk Thijm, toen ik hem een paar
jaar geleden mijn dank betuigde voor zijne trouwe
en warme belangstelling in het lot der Beggijnen.
Want geen hoogtijd werd in het Mpederhuis
gevierd, of Professor Thijm kwam zijn hulde
brengen en in aesthetische omvatting een nieuwe
parel bieden van zijn onuitputtelijk en altijd
schitterend vernuft.
Op den 28 Mei 1888 vierde de Eerwaarde
Beggijnenmoeder Maria Gertrudis Siegers haar
zilveren jubilee, dat samenviel met het hoogtijd
van Professor Donders te Utrecht. Verhinderd
zelf te komen, zond Professor Thijm mij een
groot folio-blad met de verzen voor de beide
feestelingen van dien dag. Het vriendelijk ver
zoek ging er bij: of ik het tweede gedicht op
het zilveren feestgetrj der Eerwaarde
MoederOverste wilde voordragen.
Die beide gedichten behooren op n blad;
want door tegenstelling vullen zij elkander aan.
Tegenover den geleerden roemruchtigen Donders,
die Boerhaave op zijn voetstuk bedreigt, stelt
de dichter de oodmoedige" Beggijnenmoeder,
die het beste deel heeft gekozen.
Ziehier de beide stukken:
VONDEL, IN DE ELYZEESGHE VELDEN,
bij het feest van Donders.
My dunckt daer dondert yet! Wat donder magh dat wesen?
Wat rommelt, dreunt en druyst en davert daar beneên?
't Blijft by den donder niet! Een flick'ringh geeft te lezen,
Een gloet, een felle vlam: In Hollant viert m' er een.
Waer Halfheyt sluyp' en gluyp', waer Domheyt suffe en rase,
Waer Blóheyt beev', waer Traegheyt hang', waer 't wrevle Lot
Den besten dwarsboom', waer Vermoeytheyt hyg' en blasé,
Hier juycht en werckt een Kracht, die met beswaren spot.
Dat Voorhoeft en die Bliek, die Geest, dat Woort, van verren
Beheerschen zij beneên de Pool en d' Evenaar;
Sy komen stracx naer hier, en boren door de sterren:
Boerhaave! sta maer pal: uw croon loopt groot gevaer!
(28 Mei '88). A.
TH
Aen de Eer-w. Begijnenmoeder
MARIA GERTRUDIS SIEGERS,
bij haar 25-jarig Jubilee, op 28 Mei, 1888.
Mijn heilgroet op uw feest! 't Valt met een Hoogtijd samen,
Dat ginds in Utrecht wordt gevierd:
Maar Doctor Donders' naam blink' boven tal van namen:
Gij koost het beste deel, wat niet aan hoog-bekwamen
Maar aan d' ootmoedigen van ouds geschonken wierd.
Leef lang nog tot Gods eer! Bezorg de Heil'ge Stede!
Regeer uw Zusteren met liefde en goed beleid!
Hun aantal neem steeds toe; hun deugd en vroomheid mede!
Gedenkt ons Amsterdam, Begjjntjens, in uw bede!
En help' Sint Ursula ons eens ter Zaligheid!
Amst., 28 Mei, '88. J- A. ALBERDINGK THIJM.
IN FRASGATI.
De H.H. Gustave Prot & Zn., directeuren
van den schouwburg Frascati, in de Plantage,
ontvingen voor hun oud-Amsterdamsche operette
Truytgen van d'Noordermarckt, van Alberdingk
Thijm eenige coupletten en vergunnen ons ze
op te nemen, met het volgend schrijven:
Toen wij, half Januari jl., den heer Th. ons
plan mededeelden, was hij dadelijk bereid ons
de behulpzame hand te bieden. Hij zag reik
halzend uit naar de première. Hoewel zijn krach
ten ondermijnd werden door de ziekte, die hem
ten grave sleepte, vervaardigde hij nog eenige
dagen vóór zijn dood bovenstaande coupletten.
Hij verzuimde nooit een rste voorstelling in
onzen schouwburg, en droeg 't ensemble zijn
goedkeuring weg, dan herhaalde hij zijn bezoek
tweemaal minstens eer de eerste veertien dagen
verstreken waren."
KOPPLETTEN.
Ze schimpen op de Libertijnen,
Ze schimpen op de dominees,
Maar wat geef ik om grof of fijnen,
Om farizeesch of sadduceesch?
Ik zoek aan den Graaf te behagen,
Dan krijg ik een post naar mijn hart;
'k Doe alles wat hij mij zal vragen,
Ik noem wit, ik noem wit desnoods zwart.
Niets gaat in onze _Republiek
Boven de politiek!
Dat is een wetenschap uit velen,
Al is men nog zoo lang van stof;
Men mag gerust het volk vervelen,
Ook d'andren praten op de pof.
Ik wil m'in de kunst gaan bekwamen,
't Oreeren met breedsprakig woord,
Zij spelen toch maar ja en amen
Als gij tot hun vrindjes behoort.
Niets gaat bij onze nooble kliek
Boven de politiek!
Laat mij mijn wijntjen en mijn Trijntjen ;
Agneet toch ook haar vrijheid nam.
Een Gommaristje of Libertijntje,
'K scheer z'allen over ne kam.
Ik Hoop aUijd mij zoo te gedragen,
Karaktervast, deeglijk, constant;
Zoo weet ik den Graaf te behagen
En 'k word hou het stil 'k word gezant.
Niets gaat privatim of publiek,
Boven de politiek!
(w. g.) J. A. ALB. TH.
KLEIN VADERLAND.
Den Haay, 19 Maart 1889.
WelEd. Geboren Heer!
Gij vraagt mij voor uw Weekblad een per
soonlijke herinnering", Dr. J. A. Alberdingk
Thijm betreffende. Ik zou u bezwaarlijk iets
van dien aard kunnen zenden, dat aan uw lezers
belang kan inboezemen, want ik heb met den
Heer Thijm zeer weinig persoonlijke
aanrakinten gehad; onze correspondentie bestaat uit een
ozijn brieven en onze ontmoetingen waren
niet talrijker.
Dit valt den papenhaters en andere knoeiers
zeker tegen, die als middel om mij en mijn
arbeid verdacht" te maken, aan
depapenvreezende gemeente trachtten diets te maken, dat
Dr. Alberdingk Thijm en ik onder n deken
lagen, en samenspanden om het vrije Nederland
in ultramontaansche kluisters te slaan.
Maar wat ik u wel kan sturen, is eene ont
boezeming, die het overlijden van Dr. Alberdingk
Thijm mij afperst.
's Mans wezenlijke en blijvende verdiensten
op het gebied onzer letterkunde, onzer geschie
denis, onzer dramatische en beeldende kunsten
zullen ik twijfel er niet aan tlmris erkend
en in het licht gesteld worden. Hij laat een
breed spoor na in de historie onzer geestelijke
ontwikkeling.
En nu ergert het mij, dat mijne landgenooten
uit puur odium theologicum, uit bekrompen
haat tegen het cathplicisme, aan Thijm zijn
leven lang elk openlijk blijk van waardecring
zorgvuldig hebben onthouden.
De Nederlandsche Leeuw, die aan presidenten
en secretarissen van feest-comités en
standbeelden-commissiën bij het dessert van het
feestmaal wordt uitgereikt, heeft nooit zijn borst
versierd.
Toen Leiden's Universiteit in 1875 haar
300jarig Lustrum vierde, schiep de Senaat een vijf
tigtal honoris causa doctores, en met /-en
pennestreek werden alle Leulsche dominés met
dien titel begiftigd. Ik zal niet betwisten, dat zij
dien allen ten volle verdienden, al zijn verschil
lende namen dier gelukkigen vrij obscuur ge
bleven. Doch zeer zeker hadde de Senaat zijn
roem niet gecompromitteerd door ook aan Thijm
het doctoraat te vereeren.
De Utrechtsche Senaat was onlangs bij de
viering van het 250jarig feest der Utrechtsche
Universiteit niet minder bekrompen.
De Koninklijke Academie van Wetenschappen,
welke bestemd is om de voornaamste geleer
den en letterkundigen van ons land te vereeni
gen, toonde gelijke bekrompenheid, uitgeleerde
lichaam dat tot op den huldigen dag het be
staan van een persoonlijkheid als Dr.
Schaepman niet schijnt te vermoeden, heeft voor meer
dan 20 jaren, bij het vervullen van vacaturen,
over een voorstel van een der leden te stem
men gehad, die van meening was dat aan Thijm
een zetel in de Academie toekwam. De voor
dracht werd verworpen na een hevige rede van
niemand minder dan den liberalen" Dr.
Opzoomer, die er tegen opkwam dat een man met
de godsdienstige en politieke denkbeelden van
Thijm aan den Koning zou worden voorge
dragen.
Het eenige voorbeeld van onbekrompenheid
en verdraagzaamheid gaf de Minister Heems
kerk, toen hij Thijm in 1876 voordroeg voor de
betrekking van Hoogleeraar in de Aesthetica aan
de Academie van Beeldende Kunsten.
En zoo is het gekomen dat de man wiens
verdiensten voor de Nederlandsche letteren en
kunst nu door Nederlanders zullen worden na
gegaan en in het licht gesteld, den Doctorstitel
van de Belgische Hoogeschool te Leuven en
het eerekruis van den Belgischen Koning ge
kregen heeft.
Alberdingk Thijm's waarde is door dit alles
geen haar minder. Maar wat er onder lijdt is
de goede naam van zijne landgenooten. Ik weet
geen misselijker schouwspel, dan de geleerdheid
die aan bekrompenheid laboreert, dan de afgunst
die andermans verdiensten weigert te erkennen,
dan de religieuse en politieke onverdraagzaam
heid die in het overwicht der numerieke meer
derheid een middel zoekt om der intellectueele
meerderheid de haar toekomende hulde te
onthouden.
Nederland moge de Haarlemmermeer en an
dere plassen hebben drooggemalen en morgen
de Zuiderzee dempen, ik vrees dat het altijd
even klein zal blijven.
VICTOR DE STÜERS.
ALBERDINGK THIJM'S LAATSTE BRIEF.
Tot Alberdingk Thijm's lievelingsdenkbeelden
behoorde ook het oprichten van een waardig
gedenkteeken voor Bilderdijk. Rond hem heen
rezen standbeelden voor Willem van Oranje,
Rembrandt, voor Coster, voor Spinoza; wat ver
der af voor menigvuldige moderne schilders, ja
voor den middeleeuwschen Boduognat, en zoo vele
mannen, waar het Nederlandsche volk van Zuid
en Noord onverschillig voorbijgaat; zoo niet meer.
Hij had in zijne jongelingsjaren de schoonste
lessen aan Bilderdijk's werken te danken. Ook
las hij eens den raad des meesters, niet
ongeroepen het pad eens kunstenaars te betreden.
In een exemplaar van Achilles van Hendrik
Harmen Klijn (den suikerraffinadeur), uit Bil
derdijk's bibliotheek afkomstig, had deze met
eigen hand geschreven'
Ja, goede Klijn, gij meent het wel;
Maar treurspeldichten is geen spel;
Blyf güveeleer bij 't suikerkoken." enz.
Onze jonge dichter, toen zelf nog in den han
del, werd getroffen door het woord des grooten
meesters; hij vereerde hem te meer voor de
waarschuwing. Zij baatte- Dat getuigen zijne
werken.
Bilderdijk's tallooze schriften sterkten vele
jaren lang zijn gretigen leerlust en vervulden zijn
dichterlijk gemoed. Zoo achtte hij zich tot op
het laatst zijns levens verplicht iets voor de eer
zijns meesters te doen, en dicteerde den
onderstaanden brief voor Nicolaas Beets, toen hij zelf
niet meer bij machte was te schrijven.
Amsterdam, 5 Maart 1889.
Hooggeëerde Heer !
Het klimmen van mijn jaren en de ongesteld
heid die mij sedert 14 dagen het huis doet
houden, geven mij aanleiding om na te gaan
welke taak meer clan iets van het overige, dat
pnafgedaan zal blijven, op mijn laatste krachts
inspanning schijnt te rekenen. Ik heb in den
laatsten tijd mijne beschikbare uren schier
geheel geofferd aan de bewerking en uitgave
van mijn kompleeten Vondel, maar ik heb nog
een anderen plicht te vervullen. Mij dunkt, dat
ik nog pogingen heb aan te wenden om Bilder
dijk een standbeeld te bezorgen en de natie te
helpen bevrijden van den druk der schuld op
wier kwijting zij maar al te weinig bedacht
schijnt te zijn.
De hulde zou zeer aan waardigheid winnen,
indien Gij, dichter bij uitnemendheid, christen
wijsgeer en tevens de populairste onzer beroemde
mannen, Uwen naam zoudt willen verbinden
aan de voorgenomen daad en aan het hoofd
zoudt willen staan van het te nemen initiatief.
Ik zou het een groot voorrecht rekenen in Uw
gevolg te mogen gaan. Zoo Gij mijn vurigen
wensch vervult en den grootsten geest, dien
Nederland in de 19dc Eeuw te huldigen heeft,
het bedoelde monument wilt helpen stichten,
zou ik U voorstellen Prof. Matthijs de Vries
als den derden man in onzen bond op te nemen.
Ik zou aan U over willen laten, of', behalve de
vakken, die door ons vertegenwoordigd worden,
pok staats- en rechtsgeleerdheid en geschiedenis
in 't bijzonder bij ons op zullen treden. Onze
kommissie uit 3 of 5 personen bestaande, zou
dan een schrijven richten aan allo aanzienlijken
en ontwikkelden, die ons plan kunnen helpen
uitvoeren, 't Werk zullen de ambitieuze jon
gelui natuurlijk doen.
Met eerbiedige vriendschap teeken ik mij
Uw dienstv. dr.
Jos. A. ALBERDINGK THIJM.
Alles für immer vorbei! Wp gab es treueren
Freund, als Dich! Lass mich klagen, klagen,
dass Du da hingegangen. Du lebtest doch so
gern: Ik heb van 't jaar wel al 5 of 6 vrien
den door den dood verloren. Ik zou graag nog
een beetjen blijven!" schriebst Du mir doch.
War nun doch der letzte Freund der Menschen,
der unerbittliche Tod, machtiger, als dein heisser
Wunsch, als dein unbeugsamer Wille, als unser
inniges Begehren?
Kein Gedenktag unsres Lebens, den wir seit
20 Jahren nicht zusammen gefeiert; die
Vondeltage waren unsre Lostage. Weisst Du es noch
in deiner stillen, letzten Ruhe, wie oft sie uns
verspottet, das wir dem Alten" so gar viel
Verehrung zollten ? Du lasst mich so allem, wie
keinen der Freunde, die mit dir gelebt und
gestrebt. Sie alle haben Gefahrten, Mitstrebende.
Ich hatte auf dem einen Weg, den Du mit uns
gingst, nur Dich. Vondel schritt zwischen uns
Beiden. Nun gingst Du lichterer Heimath zu, und
lassest Deine alte Arbeitsgefahrtin allein. Drum
lass mich klagen, klagen!
Wie manchen Weg sind wir Hand in Hand
gegangen; denkst da zu Antwerpen, an die
unvergesslichen mit Nikolaas Beets verlebten
Stunden"? An den Weg zu Vondels Denkmal
an dessen SOOjahrigen Todestag? An viele andere?
Und nun muss ich Dich den letzten Weg, von
dem keine Wiederkehr ist, allein gehen lassen!
Drum lass mich klagen, klagen! Du selbst hast
es mich ja gelehrt: Sympathie besteht, oder
sie besteht nicht. lm ersten Falle ist sie eine
Sonne, die wohl von Zeit zu Zeit von Wolken
bedeckt werden kann, aber die, trotz aller
Verdunkelung Stand halt und an und für sich Sonne
bleibt. Wo sie sich einmal geoffenbart hat in
ernsten Seelen, kann ihr Licht nicht wieder verwischt
werden, was auch gescheh. Sympathie lasst
sich nicht andern in Antipathie, nicht in
Gleichgiltigkeit." Aber da du das wusstest, Du mit
Deiner treuen, gefesteten, Seele, so musstest
Du auch wissen, welches Leid uns Armen, die
dir hebend nahegestanden, Dein jahes Scheiden
bereitet. Wie Alle die Deinen um Dich weinen,
so lass auch mich um Dich klagen, klagen!
LlNA SCHNEIDER.
UIT ERKENTELIJKHEID.
Menig boek heeft eene zoo merkwaardige ge
schiedenis, dat zijn ontstaan, uitgave, strekking,
lotgevallen en verklaring het aanzijn geven aan
eene reeks van geschriften, die niet zelden eene
geheele bibliotheek kunnen vullen
Zooveel toelichting zult gij niet uitlokken, fraai
boekwerk, dat de tweede afdeeling mijner
vaderlandsche verzameling opent, die van den
fabeltijd der Nederlandsche geschiedenis, al is
ook van u veel te zeggen, al kunt gij door be
langrijke commentariën worden gevolgd. Erken
telijk ben ik uw Duitschen auteur J p h a n n
Wilhelm Wolf, die deze zijne
Niederlandische Sagen, in 1843 bij F. A. Brockhaus, te
Leipzig, in het licht gaf.
Maar wordt het gevoel van erkentenis opge
wekt door de moeite die de zoo kundige vreem
deling zich heeft gegeven om dien schat onzer
traditiën. volksverhalen, legenden en overleve
ringen bijeen te brengen, toe te lichten en met
velerlei opmerkingen te verrijken, ook mijn
exemplaar zelf wekt een gevoel van erkente
lijkheid. Ik neem het steeds ter hand met eene
dankbare opwelling aan den nu ontslapen
Josephus Albertus Alberdingk Thijm.
t Is meer dan dertig jaren geleden dat dit
exemplaar vermeld stond in den catalogus
eener auctie, waardoor o. a. de werken van
den heer J. D. B. ten verkoop werden gebracht.
Ik teekende het aan en meende te juister tijd
het verkooplokaal te betreden.
Dan hierin had ik mij bedrogen. Mij wen
dende tot een der koopers, den heer Thjjm,
met wien ik destijds nog slechts weinig in aan
raking was geweest, met de vraag: tot welk
nommer men was genaderd," vernam ik tot
mijn spijt, dat het werk, hetwelk thans ter
tafel werd gebracht, op Wolfs Sagen volgde.
Dus te laat! Ik deelde den heer Alberdingk
Thijm, zooals licht te deuken is, mijne teleur
stelling mede.
Dat is niets", gaf hij ten antwoord, ik zelf
heb dit werk aangekocht, en daar het niet zoo
hoog is geloopen 'als ik uit de aanteekening met
potlood op uw catalogus zie, is het niet voor u
verloren." En zich tot onzen vriendelijken lied
jesdichter Pieter van Overeem wendende, voegde
hij aan zijne mededeeling de woorden toe:
Schrijf de 'door mij_aangekochte Wolf' op den
heer Witkamp over!''
Alberdingk en ik hebben sinds eenige malen
met elkander gewerkt, ook wel elkander met
pen en woord bestreden, maar de erkentelijk
heid die hij bij mij in het verkooplokaal op
wekte, is gebleven en door menig blijk van
waardcering versterkt. Van hem toch is het
vereerend artikel over P. H. Witkamp in het
weekblad de Amsterdammer, toen in October
1880 mijn zeventigjarigen levensloop in _ het
Paleis voor Volksvlijt plechtig werd gevierd.
Het is er niet bij gebleven: nog onlangs in de
Katholieke Illustratie van 1888-89 (No. 16),
waarin hij eene reis van zijn voorvader *) Wil
lem Janz. Thijm, herdacht dankte hij mij
voor mijne milde wetenschap".
P. H. WITKAMP.
*) Thijm schrijft: meer-dan-bet-oud-overgrootvader."
AUS VONDELS GEBURTSSTADT
EI N LETZTER GKl'SS AN DICH, JOSEPII ALIIERDIXGK THIJM.
Vondel war der Name, der uns
zusammenführte, der uns so innig vereinte. Das ist nun
PROF. THIJM EN DE SCHILDERKUNST.
De sterke man, (lic zijn hoofd heeft neerge
legd, was om der wille van eerbiedwaardige
tradities, waarmede hij door zijn aard en
op] voeding niet gebroken wilde zien, een
harts' tuchtelyk tegenstander van wat de modernen
onder de schilders algemeen en met kracht als
vrije kunst laten gelden.
In wat zij als levend in zich voelen, en wat
hun een vreugde is Ie mogen zeggen, zag hy
slechts de barbaarsche dienst eener grillige mode.