Historisch Archief 1877-1940
No. 613.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
mier e. qualité!" was een dier gezegden, die hij
het liefst op de lippen nam. Nooit verliet gij
die gezellige huiskamer, waar een vriendelijke
gastvrouw en gastheer u zoo hartelijk welkom
heetten en u op de aangenaamste en onder
houdendste wjjze bezighielden, of gjj gevoeldet
u een beter mensch, nooit gingt gij heen of gij
hadt iets gehoord, dat u het leven schooner
deed vinden en de menschen liever deed heb
ben. Voor alles was hu kunstenaar?dichter; hij
had een open oog en hart voor al wat ver
heven, teeder, gevoelig was, hij wist het te ont
dekken en het u aan te wijzen, daar waar ge
het nooit verwacht zoudt hebben: geen bloempje
zoo verborgen, of hij bespeurde het, geen
lichtpuntje zoo klein, of het bracht zonne
schijn in zijn hart. Kleinigheden, door ande
ren nauwelijks opgemerkt, ze brachten hem in
verrukking en konden hem tot tranen toe roeren:
n enkel goed gevoeld woord in een tooneelstuk,
een speling van kleuren en tinten in de natuur,
het hooren van iets, dat naar zijne meening
eene goede, een ridderlijke daad was, hoe
deden ze hem aan! Hoe dankbaar waardeerde
hij de geringste attentie, hem door een vriend
bewezen; met welk een vriendeljjken glimlach
beloonde hij u voor het minste, wat gij voor
hem deedt, terwijl hu zelf steeds bezig anderen
van dienst te zijn en te verplichten, daarvoor
nooit eenigen dank wilde aannemen. Welk een
aangeboren afkeer had hij van het ruwe, het
platte, het onkiesche! waar hij het zag. daar
Blaakte eene edele verontwaardiging zich van
hem meester hoe innig smartte hem elke lage,
onedele daad. Les délicats sont malheureux",
zeide hij wel eens glimlachend, maar voor niets
ter wereld had hij dat fijn besnaarde teedere
gemoed willen misschen, dat hem wel is waar
het leed dieper deed voelen, maar dat hem ook
200 oneindig veel meer geluk deed smaken dan
gewonen stervelingen ten deel valt
Welk een genot met hem rond te gaan op
eene tentoonstelling van schilderijen! Ge zaagt
alles in een ander licht door zijne opmerkingen;
heerlijke kleinigheden, die ge anders waarschijn
lijk over 't hoofd gezien hadt, hij wees er u op.
Hoe kon hu in extase geraken, wanneer een
schoon stuk hem trof! Ik herinner me, hoe
wüeens stonden voor een dier bloemstukken,
waarvan alleen mej. Roosenboom het geheim
kent; het stelde voor een grafzerk met witte
rozen. Met tranen in de oogen en eene beving
in de stem. die van de grootste aandoening
getuigde,riephij uit: Heerlijk,prachtig! dat is poëzie!"
Lang bleef' hij staan voor dat droevige,
gevoel' volle, teedere paneel hoe weinig dachten we
toen, dat zoo spoedig zijne vrienden rozen zouden
dragen naar de zerk, waaronder hij rust hij
merkte op, met welke zorg die fluwcelige,
transparente blaadjes waren afgewerkt en zag daarin
.het bewijs van de toewijding, waarmee deze
schilderes hare kunst en hare modellen, die
schoone, blanke kinderen van den zomer, lief
had, hij las in de wijze, waarop het geheel be
handeld was, hoe de kunstenaresse, terwijl zij
dat aandoenlijke symbool op 't doek bracht, mis
schien gemijmerd had over een haar dierbaar
graf: zóó kan men geen grafzerk schilderen,"
zeide hij of men moet ondervonden hebben,
wat het zeggen wil, een lieven doode te gaan
bezoeken op zijne stille rustplaats;" in n woord,
hij verbond eene geschiedenis aan die schilderij,
<lie maakte, dat ge haar nimmer, nimmer zoudt
vergeten.
En dan wat was genotvoller, dan in zijn
gezelschap de voorstelling van een zijner lieve
lingsstukken in den schouwburg bij te wonen.
Onze acteurs hebben zeker nooit dankbaarder
toehoorder gehad, nimmer een, die hen zoo
wist te waardeeren en aan te moedigen. Wie kon
hen met meer vuur en enthousiasme toejuichen
en hun een warmer bravo !" toeroepen na een
goed gespeelde, treffende scène, die hem de tranen
in de oogen had gebracht. Zulk een avond hadt
ge dubbel genot, immers, behalve dat, van een
nobel stuk te hooren vertolken, werden de
entr'actcs u zoo aangenaam gemaakt door de
geestige en juiste opmerkingen over wat ge
daareven gehoord en gezien hadt, dat, hoe
nieuwsgierig ge ook waart naar het volgende
bedrijf, het scherm u gewoonlijk veel te spoedig
naar uwen zin weer opgehaald werd.
Hij is aan zijn land ontrukt op een tijdstip,
dat zijne groote werkkracht nog op haar hoogste
punt stond; als een waar krijgsman is hjjj ge
storven op het veld van eer, de wapenen in de
hand; het 3e deel van zijn Vondel had hij juist
voltooid.
Wanneer men hem ook bezocht, steeds vond
men hem omringd door zijne boeken, de vee
ren pen hanteerende; hij bezat de gave, om met
«Ike minuut te woekeren; hij kon het leven
digste deel nemen aan het discours en onderwijl
nog proeven corrigeeren.
Hoe gaarne had hij, dat men hem vroeg naar
zijn' lievelingsdichter, hoe opgewekt kon hjj
vertellen van zijne 17de eeuwsche vrienden.
Het was u, alsof gij de personen voor u zaagt,
?waarover hij u sprak. Nog zeer onlangs was hij
bezig met het corrigeeren van den Gijsbreeht;
hij had juist den brief onderhanden, dien De
Groot aan Vondel schreef om dezen dank te
zeggen voor de opdracht van den Gijsbrecht
van Aemstel en hy las dien voor: nooit hadden
die regelen, hoewel gij ze meer dan eens gelezen
hadt, u zoo getroffen als op dat oogenblik; gij
zaagt in uwe verbeelding De Groot daar zitten
in zijne studeerkamer te Parijs, de brief aan
Vondel ligt voor hem, hijzelf zit met strakken
blik voor zich uit te staren en droomt van het
Vaderland, waaruit hij verbannen is en van de
vrienden daar ginds, wien hij zoo gaarne de hand
eens zou drukken en ge begreept volkomen de
irilling in de stem van hem, die u dien brief
?voorlas.
Er ging in n woord eene bezielende warmte
van hem uit, welke ieder, die met hem ver
keerde, weldadig aandeed; de invloed, dien hij
uitoefende, was veredelend en verheffend in de
hoogste mate; uw verstand en uw hart beide
konden niet anders dan winnen door den om
gang met een man, die aan zulk een eminenten
.geest zulk een edel, grootsch karakter paarde,
die tegelijk zulk een uitstekend dichter en zulk
een eerbiedwaardig mensch was. zulk een
enthousiast bewonderaar van al wat goed en
schoon, rein en liefelijk was.
O, indien wij, die het voorrecht gehad heb
ben dezen waarlijk grooten man van nabij te
kennen, indien wij besloten, iets over te nemen
van zijn breeden blik, van zijn blijmoedigen ernst,
van zijn eenvoud, van zijne hartelijke, toegevende
liefde voor zijne naasten, indien we, evenals hij,
alle kleingeestigheid uit ons hart banden, hoe
veel heerlijker en schooner zou voor ons het
leven zijn, hoeveel rijker zouden we ons voelen!
De beste hulde en diegene, welke hem, dien
we verloren en die door zijn heengaan zulk
eene treurige leegte in onze harten nalaat,
het liefst geweest zou zijn, brengen we hem
ongetwijfeld, door ons voor te nemen te
leven en te werken in zijn geest. Nu we daar
staan aan zijne groeve, allen met denzelfden
weemoed bezield, allen met tranen in de oogen,
allen diep gevoelend, welk een waarachtig dich
ter, welk een trouw en .warm vriend we in hem
verliezen, laten we nu elkaar de hand reiken
en in dit plechtige oogenblik beloven, dat hij
ons niet tevergeefs het voorbeeld gegeven zal
hebben van een menschenleven, zooals de Vader
Daarboven het van Zijne kinderen verlangt.
WTanneer morgen, op den Lentedag, de
Amstelstad haren grooten zoon onder bloemen begraven
zal hebben, wanneer mannen van allerlei rang,
bijeengestroomd uit de verschillende oorden des
lands, daar een laatste vaarwel zullen hebben
toegeroepen aan den dichter, den denker, den
vriend Alberdingk Thijm, dan zal die talrijke
schare terugkeeren, elk naar zijne eigene omgeving
en heel Neerland zal voelen, dat er een dier
mannen gevallen is, die het vaderland zoo noode
missen kan, wier plaats niet aan te vullen is:
een groote gee_st, een nobel, gedevoueerd burger,
een mensch bij uitnemendheid.
Jl»wrf«r*TO),20Maartl889. S. F.
DE UITVAART.
De eenvoudige kapel op het kerkhof de Liefde
buiten de Raampoort was Donderdagmorgen
over en overvol. Het gebouwtje ziet er eer
vriendelijk dan indrukwekkend uit, met zijn
bleeke harmonie van roomkleur, grisaille en
lichtblauw, alleen afgebroken door het zwarte
en witte _ marmer van altaar en kandelaren,
het vulgaire verguldsel der ornamenten en het
vulgaire stuc van de zoldering Maar er was
iets indrukwekkends in de groote menigte der
toegestroomden, in het soireetoilet van enkelen
die gekomen waren met een officiëele toespraak
op het hart, in het schuw gefluister van velen
die, niet aan het bezoeken der kerken gewoon
zich in deze omgeving blijkbaar vreemd ge
voelden.
Drie minuten vóór elven zou de stoet liet
sterfhuis verlaten. Tegen twaalf uur vernam men
in de kapel gerucht en er werden aanstalten
gemaakt voor een lijkdienst. Maar het was, als
om de praal van de plechtigheid die men ver
wachtte, te beter te doen uitkomen, in plaats
van de uitvaart van den grooten gevierden ge
leerde, slechts het slot van een zeer klein
levensdrama dat hier werd afgespeeld. Haastig en
businesslike kwamen een paar dragers de kerk
in; een schuchter gezin, kleine burgerlieden,
volgde en schikte zich, min of meer door de
koster gejaagd, in de bank der nabestaanden,
en over een klein kinderlijkkistje, op schragen
geplaatst, werd het eenvoudige zwarte kleed
gespreid.
Twee van de zes kaarsen werden even aan
gestoken. Een oude priester verrichtte prevelend
den dienst, twee koorknapen, los in zwarte pijen
gehuld, begeleidden hem met zorgelooze blikken,
en nauwelijks was het wierookvat even rond
de kist gedragen en het hoognoodige gesproken,
of de kaarsen werden uitgeblazen en de ouders
verlieten met haastige schreden, dwars door de
wachtende menigte, de kerk.
Er werd nu een kleed op den vloer gespreid,
de twee half afgebrande kaarsen werden door
twee groote nieuwe vervangen. Uit eene zijdeur
kwamen eenige begijnen voor wie men stoelen
bij de plaatsen der familie zette; de koorkna
pen traden weer op, thans in witte misgewaden.
De abt Brouwers verscheen en gaf eenige or
ders; op het koor hoorde men de zangers zich
gereed maken. De stoet naderde.
Op den N.Z. Voorburgwal had men, behalve
den lijkwagen, nog een tweeden open wagen
geheel zien beladen met kransen en kruisen van
bloemen; het was een overvloed van witte
azalea's, witte camellia's, palmtakken, witte
rozen, hyacinthen en verschillend getint groen,
die thans de kerk werd binnengedragen. Er waren
een twaalftal bloemgeschenken vau de familie
leden en naaste vrienden, voorts van de
hoogleeraren, de leerlingen en de dames leerlingen
der Akademie van Beeldende Kunsten, van den
Amstelkring, de vereeniging De Vioolstruik, het
personeel der firma C. L. van Langcnhuijzen,
van Ernst Possart, van de rederijkerskamer
Vondel, van het Tooneelverbond, de vereeniging
Het Nederlandsch Tooneel, van de commissie
van Toezicht der Tooneelschool, van
Architectura et Amicitia", van de vereeniging St. Luras,
van andere besturen van tooneelgezelschappen,
van de directiën en redactiën van het Handels
blad, het Weekblad de Amsterdammer, enz.
De familie en genoodigden ter begrafenis
waren in zes zwarte volgkoetsen aangekomen;
hieronder waren een der zoons van den over
ledene, zijn broeder, prof. Paul Alberdingk
Thijm uit Leuven, zijn zwager. Dr. P. J. H.
Cuypers. zijn neef, Dr. Daniël Thijm,
protestantsch predikant te 's Hage, Mgr- Everts, di
recteur van Rolduc, Dr. Allcbé, prof Wijnve'd
prof. Stang, prof. Stracké, prof. Altman, enz.
Nog zeven rijtuigen met belangstellenden had
den zich bij den stoet aangesloten.
De stoet, gevolgd door deputatiën van de
katholieke pers. van de Vereeniging ..Geloofen
Wetenschap", den Amstelkring en de
kiesyereeniging Recht en Orde", de Lep-vereeniging.
de Pius-vereeniging, de yereeniging Joost van
den Vondel, Noord- en Zuid-Hollandsche bond
voor Katholieke Kiesvereenigingcn. had haren
weg genomen langs den N. Z. Voorburgwal,
het Spui, het Singel, de Heisteeg, langs den
boekwinkel der firma Langenhuijzen, de
Leidschestraten, den Schouwburg, het Leidscheplein
en de Nassaukade, en bereikte nu de kapel.
Onder de aanwezigen hier en rondom de
groeve merkte men een aantal bekende persoon
lijkheden uit Amsterdam, magistraatspersonen
en letterkundigen op. De burgemeester mr. G.
van Tienhoven was tegenwoordig, met de wet
houders Van Lennep en Driessen, mr.
Willeumier en mr. Van Ogtrop, leden van den Raad,
prof. Quack, prof. Allard Pierson, prof.Van Hamel,
den heer Langerhuyzen, de directeur der Too
neelschool de heer Bouberg Wilson, de HH.
De Veer en Van Waalwijk, als vertegenwoor
digers van den Journalistenkring, Dr. Nuyens,
benevens deputatiën van de Pius- en
Leovereenigingen, van de Vereeuiging D. V. G., de
rederijkerskamer Joost van den Vondel", van
de zouaven-vereeniging Fidei et Virtute" en
anderen.
De abt Brouwers van Bovenkerk verrichtte
den dienst met zachte, eenvoudige stem; het
koor van de kerk De Liefde, vermeerderd met
de zangers van de kerk De Krijtberg, zong het
Lïbera me Domine. Na den dienst, die niet
lang duurde, trok de lijkstoet naar het graf,
waarbij het koor In paradisum zong.
Hier verrichtte weder pastoor Brouwers de
liturgische plechtigheden, en de kist werd met
de medegebrachte kransen en palmtakken meer
dan overdekt.
De linten van den lijkkrans, door Mr. J. G.
de Marez Oyens op het graf ncdergclegd, droe
gen de volgende woorden:
Gij Heeregraft-Godinnen
Gij burregwals Meerminnen
Besluit een treurvcrbond!
Bestrooit het lijk met reuken.
En weeft een pel van spreuken
Gevloeid uit zijnen mond.
De eerste spreker was rector Klönne, overste
van het Beggijnhof.
De beggijnenvader, zoo sprak hij " ver
gezeld van een _ drietal beggijnen, komt hier een
daad van piëteit volbrengen aan dit graf. Zoo
lang Alberdingk Thijm leefde, deelde hij in der
beggijnen vreugde en smart.
j Óp het Beggijnliof, waar Vondel in
vertrouwelijken omgang verkeerde met zijn geestelijken
vader, Marius, vond ook professor Thijm vaak
de typen voor zijn fijn getcekende en kleurige
tafereelen. De Beggijnen komen hier zeggen:
Prof. Thijm was meer dan geleerd, want hij
was goed. Wijs was hij, omdat hij de
eenvoudigen opzocht; groot, als hij gaarne een
plaatsje vroeg onder de kiemen; groot van geest,
want hij was groot van harte. lu zijn trouwe
belangstelling voor de eenvoudige beggijntjes
sprak de adel zijner ziel; in zijn diepen eerbied
voor die maagdenrei ligt het getuigenis, dat
onder dat heldere hoofd een rein gemoed huisde.
De God van Barmhartigheid, die al wat klein
is groot maakt en verheft wat zich vernedert,
neme zijn onsterfïijke ziel in genade aan! dat
bidden de beggijnen, die hier een eereschuld
betalen aan de onvergetelijke nagedachtenis van
haar weldoener. Hequiescat in pace"
Prof. Quack sprak namens de Itijks-Akademie
ran Beeldende Kunsten, Hier op dezen
doodenakker, waar alles vergankelijkheid predikt," zei
hij ongeveer, past het ons, den man te her
denken, die eene eigene plaats in het rijk der
gedachte had veroverd en die tegenover ieder
wist te handhaven.
Van alle zijne gedachten, zijne woorden, zijne
daden ging het merkteeken, de stempel uit vari
eene krachtige persoonlijkheid. Want Alberdingk
Thijm was een edel man, een aristocraat in den
goeden zin van het woord. Bij de meest gewone
zaken, die hij behandelde: bemerkte men altijd
dat er een adel des geestes was, en dat hij,
Alberdingk Thijm, er toe behoorde.
Alberdingk Thijm was een dichter, wiens
gansche leven gericht was op het onzienlijke.
Hij versmaadde den effen weg en koos het
steile pad naar boven. De poëzie was gods
dienst bij hem; in zekeren zin was zijne poëzie
mystiek,want kunst was zij allén in den vorm;
in het wezen openbaarde zich de godsdienst.
Men kent de teerheid zijner poëzie en sommige
zijner woorden zweven op ieders lippen; bijv.
deze, door hem dierbare lippen zoo schoon
gezongen:
O, poëzie, hoe_ lieflijk is me tred!
Maar Alberdingk Thijm was bovendien een
krijgsman. Zoo hebben wij hem allen gekend,
steeds strijdende met open vizier. Hij wilde op
treden, hij wilde strijd voeren, omdat, aldus
was zijn zeggen: de publieke opinie niet in de
binnenkamer wordt gewonnen. En wanneer een
ander hem soms eens aanraadde dit woord niet
te zeggen, of deze daad niet te doen, dan vroeg
hij: verwijt gij mij dat? Ik draag er roem op!
Je m'en fais gloire" Zoo is hij een ridder ge
weest, een ridder door Gqds genade.
Als ik Alberdingk Thijm gedenk, dan her
inner ik mij het heerlijk beeld door Donatello
in de kerk van San Mirhele te Florence, het
beeld van Sint-Joris. Sint-Joris staat daar na
den strijd bevochten te hebben en zijn rusting
en zijn zwaard liggen hem ter zijde. Maar het
schild houdt hij voor zich en op dat schild
staat een kruis. Daarachter gevoelt hij zich
veilig, daarachter vindt hij rust. Zoo vond ook
Alberdingk Thijm rust achter het schild met
het kruis.
Voor onze stad was er geen trouwer ridder
dan hu- Zijn dood zal eene leemte laten, want
hij behoorde tot die oude garde, welke Amster
dam zoo liefhad
Onze Akademie van Beeldende Kunsten
heeft hem door mij haar laatsten groet ge
bracht."
Een aantal speechen volgden nog. Een lid
van de vereeniging Geloof en Wetenschap legde
met een kort woord, een blocmentuil op liet
graf. Dan volgde een pauselijke zouaaf in uniform,
die namens zijne krijgsmakkers den medestrij
der met woord en pen" op gelijke wijze huldigde.
De rector Eijgenraam nam het woord namens
de katholieke pers van de hoofdstad. Journalist
in den engeren zin des woords, zoo meende
spreker, was de betreurde doode nooit geweest.
Maar, haastte hij zich erbij te voegen: hij is
meer, hij is beter geweest dan dat. Met koninklijke
hand zaaide hij op vaderlandschen grond de
drakentanden, waaruit de in harnas gedoste,
met schild en speer gewapende strijders zouden
te voorschijn treden voor het recht der katho
lieke beginselen in ons Vaderland. Waar de
drang der omstandigheden hem noopte, bijwijlen
plaats te nemen in onze rn'en, daar voerde hij
steeds voortreffelijke wapenen. De zaak was hem
alles, de persoon niets. De warmte zijner over
tuiging schaadde niet aan den adel van de
middelen, door hem aangewend om te over
winnen in den strijd. Wij hoorden het zooeven
ook uit den mond zelfs van hen. die uit begin
sel zijn tegenstanders waren. Nochtans, waar
wij mannen van de dagbladpers uit eigen er
varing maar al te goed de tekortkomingen
kennen, waartoe onze arbeid ons soms schier
onbewust verleidt, volstaan wij niet met een
eerbiedige hulde aan den vereerden meester,
maar voegen wij daarbij, geheel in den geest
van zijn christelijken ootmoed, de gave van een
hartelijk gebed voor de rust van zijn ziel.1'
Na deze rede werden kransen op het
graf' nedergelegd namens den Nederlandschen
oomsch-Katholieken Volksbond, en door den
heer M. Merens namens de tooneelvereeniging
D. V. G.
De spreker namens den Nederlandschen
Roomsch-Katholieken Volksbond bracht dank
baar in herinnering, hoe prof. Alberdingk Thijm,
die ijverde voor al'wat groot was en edel,ook een
open oog en ontvankelijk hart bezat voor hen.
die in meer bescheiden kring dan den zijne hel
hunne wilden doen voor het heil van Kerk en
Vaderland. Het insigne, dat de borst der leden
van den Bond siert, is aan hem te danken, die
door zijn aanwijzing getuigenis gaf van zijn
innige liefde voor hetgeen door onze kleuren
wordt aangeduid: voor Kerk en Vaderland!"
De heer Merens, namens de
Tooneelveree'iging D. V. G., wees bij het nederleggen van
zijn krans op de woorden van Körner: Ein
soldier Mann sterbt nie!"
Een bewoner van Amstelland bracht daarna
in fraaie versregelen een landelijke hulde aan
den ontslapene. Pastoor Brouwers stond ons
deze zijne verzen ter plaatsing af.
In naam van Amstelland
En zijnen Heyl'gen weg" naar Amstels Heyl'ge
stede,
Zij met een treurig hart en trouwe broederhand
En inn'ge christenbede,
Dees krans van eikentwijgen, met
Gegroen van Bovenkerk omzet,
Gewijd den ridderlijken strijder
En Christus kruisbelijder;
Wiens stoflijk deel nu hier ten grave daalt;
Zijn ziele stijge ras ten eeuwig zaalge kringen
Nu Godes Engelen in negen clioren zingen
En Christus kerke zegepraalt.
Nadat de krans was neergelegd, trad pastoor
Brouwers zelf weder op. Hij had het plecht
gewaad met zilverbelegsels en het witte koor
kleed nu voor een eenvoudige zwarte soutane
verwisseld en zeide, met eene toespeling op den
krans van eikenloof vóór hem: Lang nadat de
eiken, uit de eikels van dezen eikenboom ge
groeid, zullen vergaan zijn, zal Thijms naam en
werk voortleven."
De spreker herinnerde er aan, hoe in de
laatste dagen er drie waren die in de gebeden
werden herdacht. Een hunner was de versprei
der en belijder der hooge beginselen, welke
ook hier aan dit graf werden verkondigd.
Aan die twee heeft de goede God nog het
leven gelaten, zeide spreker. Neèrlands Koning
en den Paus van Rome. Voor beiden wordt
gebeden, voor Neèrlands Koning, opdat de hemel
hem het lijden verlichte, voor Christus, stede
houder, omdat hij ook bidt voor alle Neder
landers. Laten wij, aldus eindigde hij. bidden
voor het heil van Amsterdam, voor Willem III
en Paus Leo XIII- Hij vroeg in overeenstem
ming daarmede, uit naam van den vereerden
doode een gebed voor zijn geliefd Amsterdam,
voor den Koning en voor den Paus.
Weder volgde daarop een lied, door kinde
ren, onder leiding van den heer W. Smit, ge
zongen, vóór vele jaren door den ontslapene
zelven gedicht en door diens broeder Lambertus
Alberdingk Thijm op noten gezet:
In den hemel is hel altijd zomer.
Vriendelijke engeltjes vliegen op en neer.
Mooie rooie bloemen groeien daar alomme.
Samen zullen we daar voor Lieven Heertje staan.
Zijn we ook in smarte met Gods wil tevreên,
Als waren wij al in den Hemel bijeen.
Neen, ga de vreugde met d' aarde niet heen,
Voer ons, o Heer, in uw hemel bijeen.
Hierna bracht mr. Hellegers uit naam van
De Amstelkring zijn hulde aan den man, die
zijn innige devotie jegens zijn vaderstad zoo
geheel in overeenstemming vond met het streven
van den Kring, en aan wiens voorlichting het
jeugdige gezelschap zoo menige wijziging was
verschuldigd. Het bloemenkruis, door den Kring
hier aangeboden, mocht het heil afbeelden, dat
Alberdingk Thijm daarvoor in loon ten deel
viel. Per crucem ad lucern.
Verschillende vereenigingeri brachten vervol
gens nog bloemen en kransen. De vereeniging
Redit en Orde herdacht haar medeoprichter,
en eersten voorzitter; de heer Mirani sprak na
mens de rederijkerskamer Joost tun Vondel
en schetste de groote waarde van den geleerde
Alberdingk Thijm, als bewonderaar van den
grootste onzer dichters.
De heer Werker betuigde in een kort woord
de hulde en den dank zijner Pius- Vere.eniying,
herdacht den overledene als trouwen burger
van Amsterdam, als kind der kerk, als voor
lichter van de wetenschap, als baanbreker der
christelijke kunst.
Ten slolte sprak inr. J. C. de Marez Oyens
de volgende fraaie dichtregelen uit: