De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 24 maart pagina 9

24 maart 1889 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 613. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. mier e. qualité!" was een dier gezegden, die hij het liefst op de lippen nam. Nooit verliet gij die gezellige huiskamer, waar een vriendelijke gastvrouw en gastheer u zoo hartelijk welkom heetten en u op de aangenaamste en onder houdendste wjjze bezighielden, of gjj gevoeldet u een beter mensch, nooit gingt gij heen of gij hadt iets gehoord, dat u het leven schooner deed vinden en de menschen liever deed heb ben. Voor alles was hu kunstenaar?dichter; hij had een open oog en hart voor al wat ver heven, teeder, gevoelig was, hij wist het te ont dekken en het u aan te wijzen, daar waar ge het nooit verwacht zoudt hebben: geen bloempje zoo verborgen, of hij bespeurde het, geen lichtpuntje zoo klein, of het bracht zonne schijn in zijn hart. Kleinigheden, door ande ren nauwelijks opgemerkt, ze brachten hem in verrukking en konden hem tot tranen toe roeren: n enkel goed gevoeld woord in een tooneelstuk, een speling van kleuren en tinten in de natuur, het hooren van iets, dat naar zijne meening eene goede, een ridderlijke daad was, hoe deden ze hem aan! Hoe dankbaar waardeerde hij de geringste attentie, hem door een vriend bewezen; met welk een vriendeljjken glimlach beloonde hij u voor het minste, wat gij voor hem deedt, terwijl hu zelf steeds bezig anderen van dienst te zijn en te verplichten, daarvoor nooit eenigen dank wilde aannemen. Welk een aangeboren afkeer had hij van het ruwe, het platte, het onkiesche! waar hij het zag. daar Blaakte eene edele verontwaardiging zich van hem meester hoe innig smartte hem elke lage, onedele daad. Les délicats sont malheureux", zeide hij wel eens glimlachend, maar voor niets ter wereld had hij dat fijn besnaarde teedere gemoed willen misschen, dat hem wel is waar het leed dieper deed voelen, maar dat hem ook 200 oneindig veel meer geluk deed smaken dan gewonen stervelingen ten deel valt Welk een genot met hem rond te gaan op eene tentoonstelling van schilderijen! Ge zaagt alles in een ander licht door zijne opmerkingen; heerlijke kleinigheden, die ge anders waarschijn lijk over 't hoofd gezien hadt, hij wees er u op. Hoe kon hu in extase geraken, wanneer een schoon stuk hem trof! Ik herinner me, hoe wüeens stonden voor een dier bloemstukken, waarvan alleen mej. Roosenboom het geheim kent; het stelde voor een grafzerk met witte rozen. Met tranen in de oogen en eene beving in de stem. die van de grootste aandoening getuigde,riephij uit: Heerlijk,prachtig! dat is poëzie!" Lang bleef' hij staan voor dat droevige, gevoel' volle, teedere paneel hoe weinig dachten we toen, dat zoo spoedig zijne vrienden rozen zouden dragen naar de zerk, waaronder hij rust hij merkte op, met welke zorg die fluwcelige, transparente blaadjes waren afgewerkt en zag daarin .het bewijs van de toewijding, waarmee deze schilderes hare kunst en hare modellen, die schoone, blanke kinderen van den zomer, lief had, hij las in de wijze, waarop het geheel be handeld was, hoe de kunstenaresse, terwijl zij dat aandoenlijke symbool op 't doek bracht, mis schien gemijmerd had over een haar dierbaar graf: zóó kan men geen grafzerk schilderen," zeide hij of men moet ondervonden hebben, wat het zeggen wil, een lieven doode te gaan bezoeken op zijne stille rustplaats;" in n woord, hij verbond eene geschiedenis aan die schilderij, <lie maakte, dat ge haar nimmer, nimmer zoudt vergeten. En dan wat was genotvoller, dan in zijn gezelschap de voorstelling van een zijner lieve lingsstukken in den schouwburg bij te wonen. Onze acteurs hebben zeker nooit dankbaarder toehoorder gehad, nimmer een, die hen zoo wist te waardeeren en aan te moedigen. Wie kon hen met meer vuur en enthousiasme toejuichen en hun een warmer bravo !" toeroepen na een goed gespeelde, treffende scène, die hem de tranen in de oogen had gebracht. Zulk een avond hadt ge dubbel genot, immers, behalve dat, van een nobel stuk te hooren vertolken, werden de entr'actcs u zoo aangenaam gemaakt door de geestige en juiste opmerkingen over wat ge daareven gehoord en gezien hadt, dat, hoe nieuwsgierig ge ook waart naar het volgende bedrijf, het scherm u gewoonlijk veel te spoedig naar uwen zin weer opgehaald werd. Hij is aan zijn land ontrukt op een tijdstip, dat zijne groote werkkracht nog op haar hoogste punt stond; als een waar krijgsman is hjjj ge storven op het veld van eer, de wapenen in de hand; het 3e deel van zijn Vondel had hij juist voltooid. Wanneer men hem ook bezocht, steeds vond men hem omringd door zijne boeken, de vee ren pen hanteerende; hij bezat de gave, om met «Ike minuut te woekeren; hij kon het leven digste deel nemen aan het discours en onderwijl nog proeven corrigeeren. Hoe gaarne had hij, dat men hem vroeg naar zijn' lievelingsdichter, hoe opgewekt kon hjj vertellen van zijne 17de eeuwsche vrienden. Het was u, alsof gij de personen voor u zaagt, ?waarover hij u sprak. Nog zeer onlangs was hij bezig met het corrigeeren van den Gijsbreeht; hij had juist den brief onderhanden, dien De Groot aan Vondel schreef om dezen dank te zeggen voor de opdracht van den Gijsbrecht van Aemstel en hy las dien voor: nooit hadden die regelen, hoewel gij ze meer dan eens gelezen hadt, u zoo getroffen als op dat oogenblik; gij zaagt in uwe verbeelding De Groot daar zitten in zijne studeerkamer te Parijs, de brief aan Vondel ligt voor hem, hijzelf zit met strakken blik voor zich uit te staren en droomt van het Vaderland, waaruit hij verbannen is en van de vrienden daar ginds, wien hij zoo gaarne de hand eens zou drukken en ge begreept volkomen de irilling in de stem van hem, die u dien brief ?voorlas. Er ging in n woord eene bezielende warmte van hem uit, welke ieder, die met hem ver keerde, weldadig aandeed; de invloed, dien hij uitoefende, was veredelend en verheffend in de hoogste mate; uw verstand en uw hart beide konden niet anders dan winnen door den om gang met een man, die aan zulk een eminenten .geest zulk een edel, grootsch karakter paarde, die tegelijk zulk een uitstekend dichter en zulk een eerbiedwaardig mensch was. zulk een enthousiast bewonderaar van al wat goed en schoon, rein en liefelijk was. O, indien wij, die het voorrecht gehad heb ben dezen waarlijk grooten man van nabij te kennen, indien wij besloten, iets over te nemen van zijn breeden blik, van zijn blijmoedigen ernst, van zijn eenvoud, van zijne hartelijke, toegevende liefde voor zijne naasten, indien we, evenals hij, alle kleingeestigheid uit ons hart banden, hoe veel heerlijker en schooner zou voor ons het leven zijn, hoeveel rijker zouden we ons voelen! De beste hulde en diegene, welke hem, dien we verloren en die door zijn heengaan zulk eene treurige leegte in onze harten nalaat, het liefst geweest zou zijn, brengen we hem ongetwijfeld, door ons voor te nemen te leven en te werken in zijn geest. Nu we daar staan aan zijne groeve, allen met denzelfden weemoed bezield, allen met tranen in de oogen, allen diep gevoelend, welk een waarachtig dich ter, welk een trouw en .warm vriend we in hem verliezen, laten we nu elkaar de hand reiken en in dit plechtige oogenblik beloven, dat hij ons niet tevergeefs het voorbeeld gegeven zal hebben van een menschenleven, zooals de Vader Daarboven het van Zijne kinderen verlangt. WTanneer morgen, op den Lentedag, de Amstelstad haren grooten zoon onder bloemen begraven zal hebben, wanneer mannen van allerlei rang, bijeengestroomd uit de verschillende oorden des lands, daar een laatste vaarwel zullen hebben toegeroepen aan den dichter, den denker, den vriend Alberdingk Thijm, dan zal die talrijke schare terugkeeren, elk naar zijne eigene omgeving en heel Neerland zal voelen, dat er een dier mannen gevallen is, die het vaderland zoo noode missen kan, wier plaats niet aan te vullen is: een groote gee_st, een nobel, gedevoueerd burger, een mensch bij uitnemendheid. Jl»wrf«r*TO),20Maartl889. S. F. DE UITVAART. De eenvoudige kapel op het kerkhof de Liefde buiten de Raampoort was Donderdagmorgen over en overvol. Het gebouwtje ziet er eer vriendelijk dan indrukwekkend uit, met zijn bleeke harmonie van roomkleur, grisaille en lichtblauw, alleen afgebroken door het zwarte en witte _ marmer van altaar en kandelaren, het vulgaire verguldsel der ornamenten en het vulgaire stuc van de zoldering Maar er was iets indrukwekkends in de groote menigte der toegestroomden, in het soireetoilet van enkelen die gekomen waren met een officiëele toespraak op het hart, in het schuw gefluister van velen die, niet aan het bezoeken der kerken gewoon zich in deze omgeving blijkbaar vreemd ge voelden. Drie minuten vóór elven zou de stoet liet sterfhuis verlaten. Tegen twaalf uur vernam men in de kapel gerucht en er werden aanstalten gemaakt voor een lijkdienst. Maar het was, als om de praal van de plechtigheid die men ver wachtte, te beter te doen uitkomen, in plaats van de uitvaart van den grooten gevierden ge leerde, slechts het slot van een zeer klein levensdrama dat hier werd afgespeeld. Haastig en businesslike kwamen een paar dragers de kerk in; een schuchter gezin, kleine burgerlieden, volgde en schikte zich, min of meer door de koster gejaagd, in de bank der nabestaanden, en over een klein kinderlijkkistje, op schragen geplaatst, werd het eenvoudige zwarte kleed gespreid. Twee van de zes kaarsen werden even aan gestoken. Een oude priester verrichtte prevelend den dienst, twee koorknapen, los in zwarte pijen gehuld, begeleidden hem met zorgelooze blikken, en nauwelijks was het wierookvat even rond de kist gedragen en het hoognoodige gesproken, of de kaarsen werden uitgeblazen en de ouders verlieten met haastige schreden, dwars door de wachtende menigte, de kerk. Er werd nu een kleed op den vloer gespreid, de twee half afgebrande kaarsen werden door twee groote nieuwe vervangen. Uit eene zijdeur kwamen eenige begijnen voor wie men stoelen bij de plaatsen der familie zette; de koorkna pen traden weer op, thans in witte misgewaden. De abt Brouwers verscheen en gaf eenige or ders; op het koor hoorde men de zangers zich gereed maken. De stoet naderde. Op den N.Z. Voorburgwal had men, behalve den lijkwagen, nog een tweeden open wagen geheel zien beladen met kransen en kruisen van bloemen; het was een overvloed van witte azalea's, witte camellia's, palmtakken, witte rozen, hyacinthen en verschillend getint groen, die thans de kerk werd binnengedragen. Er waren een twaalftal bloemgeschenken vau de familie leden en naaste vrienden, voorts van de hoogleeraren, de leerlingen en de dames leerlingen der Akademie van Beeldende Kunsten, van den Amstelkring, de vereeniging De Vioolstruik, het personeel der firma C. L. van Langcnhuijzen, van Ernst Possart, van de rederijkerskamer Vondel, van het Tooneelverbond, de vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, van de commissie van Toezicht der Tooneelschool, van Architectura et Amicitia", van de vereeniging St. Luras, van andere besturen van tooneelgezelschappen, van de directiën en redactiën van het Handels blad, het Weekblad de Amsterdammer, enz. De familie en genoodigden ter begrafenis waren in zes zwarte volgkoetsen aangekomen; hieronder waren een der zoons van den over ledene, zijn broeder, prof. Paul Alberdingk Thijm uit Leuven, zijn zwager. Dr. P. J. H. Cuypers. zijn neef, Dr. Daniël Thijm, protestantsch predikant te 's Hage, Mgr- Everts, di recteur van Rolduc, Dr. Allcbé, prof Wijnve'd prof. Stang, prof. Stracké, prof. Altman, enz. Nog zeven rijtuigen met belangstellenden had den zich bij den stoet aangesloten. De stoet, gevolgd door deputatiën van de katholieke pers. van de Vereeniging ..Geloofen Wetenschap", den Amstelkring en de kiesyereeniging Recht en Orde", de Lep-vereeniging. de Pius-vereeniging, de yereeniging Joost van den Vondel, Noord- en Zuid-Hollandsche bond voor Katholieke Kiesvereenigingcn. had haren weg genomen langs den N. Z. Voorburgwal, het Spui, het Singel, de Heisteeg, langs den boekwinkel der firma Langenhuijzen, de Leidschestraten, den Schouwburg, het Leidscheplein en de Nassaukade, en bereikte nu de kapel. Onder de aanwezigen hier en rondom de groeve merkte men een aantal bekende persoon lijkheden uit Amsterdam, magistraatspersonen en letterkundigen op. De burgemeester mr. G. van Tienhoven was tegenwoordig, met de wet houders Van Lennep en Driessen, mr. Willeumier en mr. Van Ogtrop, leden van den Raad, prof. Quack, prof. Allard Pierson, prof.Van Hamel, den heer Langerhuyzen, de directeur der Too neelschool de heer Bouberg Wilson, de HH. De Veer en Van Waalwijk, als vertegenwoor digers van den Journalistenkring, Dr. Nuyens, benevens deputatiën van de Pius- en Leovereenigingen, van de Vereeuiging D. V. G., de rederijkerskamer Joost van den Vondel", van de zouaven-vereeniging Fidei et Virtute" en anderen. De abt Brouwers van Bovenkerk verrichtte den dienst met zachte, eenvoudige stem; het koor van de kerk De Liefde, vermeerderd met de zangers van de kerk De Krijtberg, zong het Lïbera me Domine. Na den dienst, die niet lang duurde, trok de lijkstoet naar het graf, waarbij het koor In paradisum zong. Hier verrichtte weder pastoor Brouwers de liturgische plechtigheden, en de kist werd met de medegebrachte kransen en palmtakken meer dan overdekt. De linten van den lijkkrans, door Mr. J. G. de Marez Oyens op het graf ncdergclegd, droe gen de volgende woorden: Gij Heeregraft-Godinnen Gij burregwals Meerminnen Besluit een treurvcrbond! Bestrooit het lijk met reuken. En weeft een pel van spreuken Gevloeid uit zijnen mond. De eerste spreker was rector Klönne, overste van het Beggijnhof. De beggijnenvader, zoo sprak hij " ver gezeld van een _ drietal beggijnen, komt hier een daad van piëteit volbrengen aan dit graf. Zoo lang Alberdingk Thijm leefde, deelde hij in der beggijnen vreugde en smart. j Óp het Beggijnliof, waar Vondel in vertrouwelijken omgang verkeerde met zijn geestelijken vader, Marius, vond ook professor Thijm vaak de typen voor zijn fijn getcekende en kleurige tafereelen. De Beggijnen komen hier zeggen: Prof. Thijm was meer dan geleerd, want hij was goed. Wijs was hij, omdat hij de eenvoudigen opzocht; groot, als hij gaarne een plaatsje vroeg onder de kiemen; groot van geest, want hij was groot van harte. lu zijn trouwe belangstelling voor de eenvoudige beggijntjes sprak de adel zijner ziel; in zijn diepen eerbied voor die maagdenrei ligt het getuigenis, dat onder dat heldere hoofd een rein gemoed huisde. De God van Barmhartigheid, die al wat klein is groot maakt en verheft wat zich vernedert, neme zijn onsterfïijke ziel in genade aan! dat bidden de beggijnen, die hier een eereschuld betalen aan de onvergetelijke nagedachtenis van haar weldoener. Hequiescat in pace" Prof. Quack sprak namens de Itijks-Akademie ran Beeldende Kunsten, Hier op dezen doodenakker, waar alles vergankelijkheid predikt," zei hij ongeveer, past het ons, den man te her denken, die eene eigene plaats in het rijk der gedachte had veroverd en die tegenover ieder wist te handhaven. Van alle zijne gedachten, zijne woorden, zijne daden ging het merkteeken, de stempel uit vari eene krachtige persoonlijkheid. Want Alberdingk Thijm was een edel man, een aristocraat in den goeden zin van het woord. Bij de meest gewone zaken, die hij behandelde: bemerkte men altijd dat er een adel des geestes was, en dat hij, Alberdingk Thijm, er toe behoorde. Alberdingk Thijm was een dichter, wiens gansche leven gericht was op het onzienlijke. Hij versmaadde den effen weg en koos het steile pad naar boven. De poëzie was gods dienst bij hem; in zekeren zin was zijne poëzie mystiek,want kunst was zij allén in den vorm; in het wezen openbaarde zich de godsdienst. Men kent de teerheid zijner poëzie en sommige zijner woorden zweven op ieders lippen; bijv. deze, door hem dierbare lippen zoo schoon gezongen: O, poëzie, hoe_ lieflijk is me tred! Maar Alberdingk Thijm was bovendien een krijgsman. Zoo hebben wij hem allen gekend, steeds strijdende met open vizier. Hij wilde op treden, hij wilde strijd voeren, omdat, aldus was zijn zeggen: de publieke opinie niet in de binnenkamer wordt gewonnen. En wanneer een ander hem soms eens aanraadde dit woord niet te zeggen, of deze daad niet te doen, dan vroeg hij: verwijt gij mij dat? Ik draag er roem op! Je m'en fais gloire" Zoo is hij een ridder ge weest, een ridder door Gqds genade. Als ik Alberdingk Thijm gedenk, dan her inner ik mij het heerlijk beeld door Donatello in de kerk van San Mirhele te Florence, het beeld van Sint-Joris. Sint-Joris staat daar na den strijd bevochten te hebben en zijn rusting en zijn zwaard liggen hem ter zijde. Maar het schild houdt hij voor zich en op dat schild staat een kruis. Daarachter gevoelt hij zich veilig, daarachter vindt hij rust. Zoo vond ook Alberdingk Thijm rust achter het schild met het kruis. Voor onze stad was er geen trouwer ridder dan hu- Zijn dood zal eene leemte laten, want hij behoorde tot die oude garde, welke Amster dam zoo liefhad Onze Akademie van Beeldende Kunsten heeft hem door mij haar laatsten groet ge bracht." Een aantal speechen volgden nog. Een lid van de vereeniging Geloof en Wetenschap legde met een kort woord, een blocmentuil op liet graf. Dan volgde een pauselijke zouaaf in uniform, die namens zijne krijgsmakkers den medestrij der met woord en pen" op gelijke wijze huldigde. De rector Eijgenraam nam het woord namens de katholieke pers van de hoofdstad. Journalist in den engeren zin des woords, zoo meende spreker, was de betreurde doode nooit geweest. Maar, haastte hij zich erbij te voegen: hij is meer, hij is beter geweest dan dat. Met koninklijke hand zaaide hij op vaderlandschen grond de drakentanden, waaruit de in harnas gedoste, met schild en speer gewapende strijders zouden te voorschijn treden voor het recht der katho lieke beginselen in ons Vaderland. Waar de drang der omstandigheden hem noopte, bijwijlen plaats te nemen in onze rn'en, daar voerde hij steeds voortreffelijke wapenen. De zaak was hem alles, de persoon niets. De warmte zijner over tuiging schaadde niet aan den adel van de middelen, door hem aangewend om te over winnen in den strijd. Wij hoorden het zooeven ook uit den mond zelfs van hen. die uit begin sel zijn tegenstanders waren. Nochtans, waar wij mannen van de dagbladpers uit eigen er varing maar al te goed de tekortkomingen kennen, waartoe onze arbeid ons soms schier onbewust verleidt, volstaan wij niet met een eerbiedige hulde aan den vereerden meester, maar voegen wij daarbij, geheel in den geest van zijn christelijken ootmoed, de gave van een hartelijk gebed voor de rust van zijn ziel.1' Na deze rede werden kransen op het graf' nedergelegd namens den Nederlandschen oomsch-Katholieken Volksbond, en door den heer M. Merens namens de tooneelvereeniging D. V. G. De spreker namens den Nederlandschen Roomsch-Katholieken Volksbond bracht dank baar in herinnering, hoe prof. Alberdingk Thijm, die ijverde voor al'wat groot was en edel,ook een open oog en ontvankelijk hart bezat voor hen. die in meer bescheiden kring dan den zijne hel hunne wilden doen voor het heil van Kerk en Vaderland. Het insigne, dat de borst der leden van den Bond siert, is aan hem te danken, die door zijn aanwijzing getuigenis gaf van zijn innige liefde voor hetgeen door onze kleuren wordt aangeduid: voor Kerk en Vaderland!" De heer Merens, namens de Tooneelveree'iging D. V. G., wees bij het nederleggen van zijn krans op de woorden van Körner: Ein soldier Mann sterbt nie!" Een bewoner van Amstelland bracht daarna in fraaie versregelen een landelijke hulde aan den ontslapene. Pastoor Brouwers stond ons deze zijne verzen ter plaatsing af. In naam van Amstelland En zijnen Heyl'gen weg" naar Amstels Heyl'ge stede, Zij met een treurig hart en trouwe broederhand En inn'ge christenbede, Dees krans van eikentwijgen, met Gegroen van Bovenkerk omzet, Gewijd den ridderlijken strijder En Christus kruisbelijder; Wiens stoflijk deel nu hier ten grave daalt; Zijn ziele stijge ras ten eeuwig zaalge kringen Nu Godes Engelen in negen clioren zingen En Christus kerke zegepraalt. Nadat de krans was neergelegd, trad pastoor Brouwers zelf weder op. Hij had het plecht gewaad met zilverbelegsels en het witte koor kleed nu voor een eenvoudige zwarte soutane verwisseld en zeide, met eene toespeling op den krans van eikenloof vóór hem: Lang nadat de eiken, uit de eikels van dezen eikenboom ge groeid, zullen vergaan zijn, zal Thijms naam en werk voortleven." De spreker herinnerde er aan, hoe in de laatste dagen er drie waren die in de gebeden werden herdacht. Een hunner was de versprei der en belijder der hooge beginselen, welke ook hier aan dit graf werden verkondigd. Aan die twee heeft de goede God nog het leven gelaten, zeide spreker. Neèrlands Koning en den Paus van Rome. Voor beiden wordt gebeden, voor Neèrlands Koning, opdat de hemel hem het lijden verlichte, voor Christus, stede houder, omdat hij ook bidt voor alle Neder landers. Laten wij, aldus eindigde hij. bidden voor het heil van Amsterdam, voor Willem III en Paus Leo XIII- Hij vroeg in overeenstem ming daarmede, uit naam van den vereerden doode een gebed voor zijn geliefd Amsterdam, voor den Koning en voor den Paus. Weder volgde daarop een lied, door kinde ren, onder leiding van den heer W. Smit, ge zongen, vóór vele jaren door den ontslapene zelven gedicht en door diens broeder Lambertus Alberdingk Thijm op noten gezet: In den hemel is hel altijd zomer. Vriendelijke engeltjes vliegen op en neer. Mooie rooie bloemen groeien daar alomme. Samen zullen we daar voor Lieven Heertje staan. Zijn we ook in smarte met Gods wil tevreên, Als waren wij al in den Hemel bijeen. Neen, ga de vreugde met d' aarde niet heen, Voer ons, o Heer, in uw hemel bijeen. Hierna bracht mr. Hellegers uit naam van De Amstelkring zijn hulde aan den man, die zijn innige devotie jegens zijn vaderstad zoo geheel in overeenstemming vond met het streven van den Kring, en aan wiens voorlichting het jeugdige gezelschap zoo menige wijziging was verschuldigd. Het bloemenkruis, door den Kring hier aangeboden, mocht het heil afbeelden, dat Alberdingk Thijm daarvoor in loon ten deel viel. Per crucem ad lucern. Verschillende vereenigingeri brachten vervol gens nog bloemen en kransen. De vereeniging Redit en Orde herdacht haar medeoprichter, en eersten voorzitter; de heer Mirani sprak na mens de rederijkerskamer Joost tun Vondel en schetste de groote waarde van den geleerde Alberdingk Thijm, als bewonderaar van den grootste onzer dichters. De heer Werker betuigde in een kort woord de hulde en den dank zijner Pius- Vere.eniying, herdacht den overledene als trouwen burger van Amsterdam, als kind der kerk, als voor lichter van de wetenschap, als baanbreker der christelijke kunst. Ten slolte sprak inr. J. C. de Marez Oyens de volgende fraaie dichtregelen uit:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl