De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 31 maart pagina 2

31 maart 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 614 afgestompt wordt die leiden kan tot een meer ijverig zoeken naar den laagsten rente-eisch. Bij de bezwaren van den rentelast komen voor den boerenstand steeds andere voor. De landbouwer is zoowel in zijn vruchten als in zijn veestapel, zeer onderworpen aan ongelukken. Zijn bedrijf moet altijd als een, in zekeren zin, E-ecair middel van bestaan worden opgevat it nu is in den dollen tijd ganschelijk uit het oog verloren. Men ging toen na wat kon, en op zulk een speculatieve berekening grondde men de pacht. Het ligt voor de hand om te begrijpen dat zulk een opvatting leiden moest tot teleurstelling. En om nu een pleister op de geslagen won den te leggen, stellen de vrienden van den landbouw voor, de inlandsche granen in waarde te doen rijzen door de buitenlandsche met een inkomend recht te bezwaren. Het is een zeer eigenaardig verschijnsel dat men, toen deze kwestie door Brabantsche en Limburgsche conservatieven werd opgeworpen en voortgekaatst, de discussie direct een theo retisch aanzien heeft gegeven. Men heeft con currenten en producenten op allerlei wijzen heen e» weder geworpen, men heeft conclusiën getrokken van zeer verre strekking, men heeft in 's Blaue liinein gefilosopheerd over de ver moedelijke gevolgen van de heffing van graan rechten, maar men heeft niet voet bij stuk ge houden. Men behoefde, neen behoorde, zich niet verre van liet uitgangspunt te verwijderen en kon volstaan met de praktische vraag: heeft geheel Nederland voordeel van de heffing van invoerrechten op vreemde granen? Want tegenover de bestaande bezwaren zou alleen de invoering der belastingheffing op vreemde granen dan gerechtvaardigd zyn indien de ganscïw boerenstand voordeel trok uit deze nieuwe belasting De Nederlandsche boerenstand kan in drie groepen worden ingedeeld: 1. in de kaas- en boterboeren, die geen korrel graan verbouwen en _dus geschaad zijn door een graanbelasting; 2 in de bouw- en grasboeren, die wel graan verbouwen doch daarvan niels aan de markt brengen maar integendeel nog veel inkoopen; 3 in de klei-bouwboeren die alles te gelde maken en dus belang hebben bij meergenoemde graanbelasting. We moeten die drie calegorien goed in 't oog houden, want hun belang beslist praktisch de vraag: is de invoering der graanrechten een dwaasheid of een weldaad voor den Nederlandschen landbouw. Niet waar, als nu maar redelijkerwijze kon verwezen worden naar vele oorden van ons vaderland om aantenemen : vrijhandel of bescherming, als nu maar met de weegschaal in de hand kon gelet worden naar welke zijde de balansnaald overhelt dan is op een hoogst eenvoudige en praktische wijze uit gemaakt: de grootste of de kleinste helft heeft belang bij vrijhandel of bescherming, en daar door een hoofdbezwaar geldig of niet geldig gemaakt. Reeds de indeeling heeft het vermoeden bij u opgewekt dat de naald naar de zijde van den vrijhandel zal toehellen, daar alle gras- en zandslreken voordeel trekken uit den lagen prijs der granen. Bovendien is graanverbouw in vele kleistreken allengs vervangen door veevoe der, door aardappelen, suikerbieten of marktvruchten. Invoering van graanrechten zou dus ten r.adeele zijn van ongeveer half Limburg en bijna geheel Noord-Drabant. ~'a gedeelte van Zijd-Holland, H deel van Noord-Hollancl, *» d? van Utrecht, H gedeelte van Gelderland, van bijna geheel Overijssel en Drenthe, van % deel van Friesland en Vs deel van Groningen Indien nu de zand- en veengedeelten dezer -qvinciën even slet k bevolkt waren als de eigedeelten, dan ware het overbodig over deze verhouding nog een woord te spreken, maar dat is natuurlijk zoo niet. Integendeel, de heide en veengronden schijnen verlaten oorden ver geleken bij kleibodem. Maar daar staal tegen over het schrille contrast dat rnen den land bouwer op de vette klei zoude gaan bevoordeclen ook ten koste van den broeder op het mestgierige zand of in het moerassige veen. denl, waarmee hij het hoofd nog boven water had gehouden en had medelijden met den waardigen man. De achting, die zij hem altijd had toegedragen, werd sympathie door een zekere overeenstemming van beider toestand. Wat kon hij aangenaam praten; wat had hij beschaafde manieren; wat een frisch gelaat en innemend uiterlijk. Het weeuwtje gevoelde zich vreemd te moede. Eindelijk herinnerde zij zich, dat zij niet naar Apeldoorn gekomen was om Vogelaar een bezoek te brengen, maar om een rustplaals te zoeken en bescherming tegen onbescheiden mannen onder de vleugelen van tante Struis. Zij gaf haar wensch te kennen om te vertrekken. Nog een oogenblikje, lieve juffrouw"; zei Vogelaar, .Henri komt aanstonds; hij is even uit, hoor ik. Het is zoo'n aardige krullebol: hij lijkt precies op mij". Vogelaar lette er niet op, dat hij zich zelf een compliment maakte: hij was door de bekoorlijkheden zijner beminne lijke gast te zeer in verwarring gebracht, om vooraf zijn woorden te wikken en te wegen, gelijk hij anders als handelsman gewoon was te doen. Maar het is een ongelukkig kindje", ver volgde hij Hoe dat?" vroeg juffrouw Vink, Kromme beentjes misschien? De Engelsche ziekte gehad?" Gelukkig niet," was het antwoord, maar.,... het kind heeft geen moeder. Helaas!" Juffrouw Vink plukte aan de franjes vau het tafelkleed en zei niets. Er werd aan de deur geklopt en een oogcnblik daarna trippelde de krullebol aan de hand van een dienstmeisje de kamer binnen. Ha, daar is onze Henri!" riep de vader, die den kleine op zijn linkerhand zette eu boven zijn hoofd ophief, aan het meisje een wenk ge rende om te vertrekken. Juffrouw Vink nam het kereltje in haar armen, keek hem in zijn blauwe, heldere kijkers en drukte twee klin kende kussen op zijn blozende, mollige wangen. Dag, lieve jongen! Wat een allerliefst, Neem uit Nederland eens weg de vette kleistreek gelegen tusschen en nabij de rivieren Rijn, Waal en Maas, benevens Zeeland en het noorden der provinciën Friesland en Groningen een rijk en vruchtbaar gedeelte derhalve, waar graanbouw hoofdzaak is wat blijft dan nog over wat belang bij bescherming heelt? Nu ja, Zuid-Limburg, en een bouwstreek tusschen Gouda en 's Gravenhage en een stuk van den Haarlemmermeerpolder en een contrije nabij Medemhlik; maar daarmede is dan ook alles opgenoemd, terwijl in zeer vele dier streken het graan afstand gedaan heeft van de hegemonie ten behoeve vau den Jam of den Wollekammer, van de tabaksplant en de suikerbiet. Na de enorme daling der granen is van bijna elke hectare kleiland reken schap gcëischt wat er nog meer op groeien wilde dari graan en nog eens graan. Men ging zoeken naar productiever plaatsvervangers, en vond op niet hooge kleigronden: de aardappel, de suikerbiet, de tabak, de klaver, het gras, het vlas, oliezaden, chicorei, benevens allerlei marktvruehten, als uien, kooien, erwtea, büonea, bessen, fruit enz(Wordt vervolgd). TAX. GEVAL H." (Hij de plaat.) Men heeft op 't oogenblik bij ons aangenomen, dat als het NeJerlandsclie leger mobiel moet worden verklaard, zich zeven verschillende gevallen kunnen voordoen. Aan elk van de commandeerende officieren en aan ieder die zulks ?weten moet, is bij geheime aanschrijving voorgeschreven hoe in elk der zeven gevallen moet worden gehandeld. Er wordt nu slechts van het Departement van Oorlog getelcgrapheerd: Wij verkeeren in geval A, B, C, D, K, F of' G, met bijvoeging van het tijdstip, waarop de mobilisatie moet aanvangen, en dan weet ieder wat hij te doen heeft." Bat klinkt zeer geruststellend. Maar de lezers der brochures en artikelen van den heer Henry Tindal weten, dat volgens dezen oud-artilierieofticier een achtste geval niet alleen denkbaar is, maar misschien wél zoo waarschijnlijk als de zeven andere te zamen Het geldt de verrassing van ons dierbaar Vaderland, de "bezetting in volle vrede, door eene Duitsche legermacht, gesteund door de Duitsche vloot, welke van de reede van Scheveningen de residentiestad met hare ministerieele bureaux bedreigt. Geen Sensatieroman, maar werkelijkheid", schreef de heer Tindal boven zijne eerste bro chure. Dit belette niet, dat de groote heeren, die het weten moeten, gemoedelijk de schouders hebben opgehaald, en op schamperen toon van schromelijke overdrijving hebben gesproken, en dat de hoogste legerautoriteit zich in de kamer van de door den heer Tindal besproken quaestie met een paar klinkende, doch onbeduidende fra sen heeft afgemaakt. Maar indien het werkelijk waar is, dat Neder land tengevolge van zorgeloosheid en sleur in gevaar verkeert en jaarlijks vele millioenen te vergeefs uitgeeft; indien hetgeen de heer Tindal schreef niet alleen voor leeken overtuigend schijnt, maar ook voor mannen van het vak overtuigend ii, dan raag men verwachten, dat velen van de laatsten zich bij de ernstige waarschuwingen van den schrijver zullen aansluiten, en dat zoo de openbare ineemag zal worden wakker geschud en ook de dommelende conscientiön der hoeren op hot Binnenhof tot beter inzicht van den bedroevenden toestand zullen ontwaken. Voor eenige dagen schreef oene erkende marinespecialiteit, de beer H. J. van der Mandcle, in de Amsterdammer, Dagblad van Nederland, dat hij de mogelijkheid van cene beschieting van den Haag uit zee geenszins ontkende, al hechtte hij daaraan niet zoo groote waarde als de schrijver der brochure. Maar" zoo vervolgt de heer van der Mandele dreigender en van grooter gevolgen acht ik het hoofdmoment indien ik het zoo noemeru mag in de brochure van den heer Tindal, en ik heb de diepgevoelde overtuiging, dat hij daar dichter bij de waarheid staat, dan men in Nederland algemeen wel zou durven gelooven. snoeperig ventje!" riep zij uit; En wat poezele handjes! Mijnheer Vogelaar, ik maak u mijn compliment." Geef de tante eens een kus en pak haar eens lief," zei de vader, Henri sloeg zijn beide armen om den hals vau juffrouw Vink, drukte zijn mond tegen haar wang en zei toen, terwijl hij haar met zijn klein, dik handje streelde: Lieve Moesje." Diep was de ontroering, die deze woorden in het gemoed der kiuderlooze weduwe op wekte: het was als of een zwaard haar door de ziel ging: zij trilde over haar geheele lichaam. Wat had zij vroeger niet vurig verlangd, dat een lieve kinderstem haar moeder" zou noe men, en thans klonk haar, geheel onverwacht, de naam van moeder in de ooren. Bewogen drukte zij den kleine aan haar boezem, terwijl haar pogen zich met tranen vulden. Kleine Henri keek haar heel onnoozel aan en toen hij zag dat moesje" schreide, liet iiij zijn lipje pruilend hangen. Gedurende dit Looneel had Vogelaar zich omgcwend en een traan weggevaagd, die anders liet schoon van zijn mannelijk gelaat niet schaadde, maar integendeel aan zijn wezen een verhoogde uitdrukking van ernst en (liep gevoel verleende. Kleine Henri kon gaan: hij luidde kleine rol, die niemand hem had opgedragen, uitmuntend gespeeld Toen Vogelaar weer alleen was met zijn gast, wandelde hij, in diepe gepeinzen verzonken, met de handen op den rug de kamer op en neer en staarde naar de grillige lijnen van het vloerkleed, als wilde hij dat runenschril't ont cijferen en in de toekomst lozen. Juffrouw Vink zat roerloos naar huilen te staren en meende soms, dal de voorbijgangers een blik in (Ie kamer wierpen en om haar lachten, en dit joeg dan het rood der schaamte op haar wangen; want zij gevoelde maar al te zeer het onaangename en pijnlijke van den toestand, Gedurende een tijdvak van ruim vijf jaren bracht mijne militaire betrekking mij meermalen in aanraking met officieren van het Duitsche leger. Zij behoorden tot alle wapens en bekleedden van do laagste tot bijna de hoogste rangen. Verschei dene van hen waren belast met de waarneming van belangrijke betrekkingen aan het Kriegsministerium te Berlijn. De talrijke met die officieren gevoerde gesprekkeu over de militaire verhouding tusschen Nederland en Duitschland, hebben bij mij een diiidolijken indruk achtergelaten omtrent het inzicht van Duitsche zijde in deze aangele genheid welk inzicht ik, voor zoover ter zake dienende, in het kort als volgt kan resumeeren. Uwe nieuwe Hollanclsche linie is, in verband met de inundaties, verbazend sterk. Wij nemen aan, dat bij U evenals bij ons in vredestijd reeds al het mogelijke is gedaan om die linie in den kortsten tijd in staat van tegenweer to kun nen brengen, waarvoor dan toch naar onze bere kening nog altijd minstens drie dagen noodig zullen zijn. Bij eene goede leiding der defensie, gepaard aan het waarschijnlijk uitbreken van ziekten ondor de troepen en paarden van den aanvaller, als gevolg van het dras zetten van uitgestrekte terreinen, bestaat er veel kans. dat de oorlog in hoofdzaak reeds beslist zal zijn (wij spreken nim mer vau eon krijg tegen NederUnd allén) alvo rens de linie zoude kunnen worden geforceerd. Aan onze zijde derhalve nadeel en verlies en niet bereiking van het doel. Orn dit te voorkomen, moeten wij zorg dragen binnen de linie te zijn eer die gesteld is, en dat zullen wij; twee dagen zijn daartoe voldoondo en wij weten waar we moeten zijn; Op onze vloot kunnen wij nog niet bouwen. Die moet nog eerst bewijzen, wat ze ver mag, doch daarmede is niet gezegd, dat die wer keloos zal blijven, Nu moge men bovenstaand resumétoeschrijven aan den indruk door grootspraak op mij teweeg gebracht, ten stelligste kan ik daartegenover de verzekering geven, dat ik bij de officieren van het Duitsche leger in militaire aangelegenheden nim mer grootspraak aantrof, dat integendeel elk mo gelijk te verwachten nadeel zwaar werd gewogen. Toen ik dan ook het geschrift van den heer Tindal bad gelezen, was mijne eerste gedachte, dat hij het denkbeeld eener bezetting, zooals daarin wordt beschreven, moest hebben opgedaan in gesprekken met Duitsche stafofficieren. Heeft men mij in 1879 juist ingelicht en de hooge positie van den inlichter laat bij mij geen ruimte voor twijfel daaraan over?dan heeft in 1870 een Duitsch legerkorps tot tweemalen toe op het punt gestaan tot eene bezetting van Ne derland over te gaan, hetgeen dan zoude geschied zijn eenigszins op de wijze als door den heer Tindal in zijne brochure wordt aangegeven." De opinie van den heer Van der Mandele heeft zeker geen geringere waarde, omdat deze oudzeeofficier niet tot de Haagsche marine kan wor den gerekend. Van ganscher harte vereonigen wij ons met hem, wanneer hij, even als de heer Tindal dit herhaaldelijk en met aandrang deed, wijst op de nood/.akelijkheid van het opwek ken eener belangstelling, die zich niet te vreden stelt met eone redevoering of eene inter pellatie met de gebruikelijke dankbetuiging, maar die tot handelen drijft, waarbij alle consideraties van partijbelangen of personen onverbiddelijk worden geweerd." En van harte hopen wij, dat de schets, waartoe Tindal's brochure onzen toekenaar aanleiding gaf, pbantasie moge blijven en nooit eenige gelijkenis met eene droevige werke lijkheid moge verkrijgen. GEMEENTEZAKEN. Raadszitting van 27 Maart. Veel geblaat en weinig wol! 't Was een ware verademing voor den getrouwen gemeenteraadsbczoeker eindelijk eens een lijst van te behandelen onderworpen onder do oogen te krijgen, daar nu eens geen quaestie op vermeld stond, die dreigde alle tongen los te maken en ons te verdrinken in den woordenbandjir waaraan we iedere veertien dagen op het stadhuis worden blootgesteld. waarin zij zich tegenover haar gastheer en deze zich tegenover haar bevond. Het scheen, dat het tooverschrift aan Voge laar een schitterende toekomst voorspelde, want eensklaps hief hij het hoofd op en greep met stralenden blik de hand van juffrouw Vink, ter wijl hij op eene knie voor haar neerzeeg Gij verwacht een ontboezeming en gij hebt u niet vergist. Maar verwacht geen melodra matische liefdesverklaring als: O, gij heerlijke zon, die aan het azuren ge welf van mijn levenshcmel gloort eu glanst; o, gij bloeme, schooner dan alle bloemen uit de gaarde, verkwik mij niet uw smeltende geuren en verheug mij met uw liefelijken adem!" Vogelaar was geen tooneelheld. Met zachte, vleiende stem, die genoegzaam de ontroering in zijn binnenste liet raden, zeide hij: Vergeef, lieve vriendin, mijn stoutheid, maar ik kan deze gelegenheid niet laten voorbijgaan om u ecu gevoel kenbaar te maken, dal reeds lang in mijn boezem opgeslolen Jigt. De achling voor uw persoon en de eerbied, dien ik ver schuldigd ben aan de nagedachtenis van een braaf man, hielden mij terug om dat gevoel vroeger te openbaren. Maar thans heb ik lang genoeg gezwegen Wilt gij mijn vrouw worden?-.. Wilt gij de moeder worden van mijn kind? JMijnheer!" bracht juffrouw Vink er op een loon van gekwetste majesteit uil, maar Irok toch de hand niet terug, die Vogelaar omklemd hield. Wees niet verstoord op mij;'' liet deze smee kend volgen, ik weel het, hel was hier de plaats niet om u mijn harlsgeheim te openba ren; maar de schoone is slechts voor den .stoutmoedige" dacht ik en die gedachte maakte mij vermetel. Kunt gij nog geen antwoord geven op mijn vraag, sla mij dan toe, dat ik u mijn lieve vriendin mijn. ... lieve Herlha noem." Gelijk de Weslerkim gloeit, wanneer het oog Zoo zachtmoedig zag het programma onzer werkzaamheden er voor dezen dag uit, dat zelfs de president der publieke tribune, die oude ge trouwe, niet, met do beide handen steunende op zijne tusschen de knieën staande wandelstok, zat te staroogen naar de sprekende leden van den Kaad. Was hij ziek, onze grijze stadgenoot, die nooit overslaat zijne belangstelling ia des Raads handelingen te toonen, zonder dat er ooit ook maar een spoor van die belangstelling op zijn gelaat zichtbaar is? Of had hij zijn kop koffie aan de leestafel van Kras ditmaal verkozen boven hot weinig belangrijke dat de Raad hem kon aan bieden ? Ik hoop het laatste, maar geloof het niet! Ik zag hem nog nooit ontbreken. Nauwelijks was de eerste ure na den middag aangebroken of daar trad hij de wachtkamer binnen, zette zich op een bank tegen den muur, rustte op zijn wandelstok en keek iedereen die binnenkwam eventjes nieuws gierig aan en staarde dan weer vóór zich uit, alsof niemand en niets ter wereld hem aanging. Zóó wachtte hij geduldig tot hij den sleutel in de deur der Raadszaal hoorde omdraaien, stond dan haastig op en ging met onvasten tred den drempel over om op de eerste bank een plaatsje te zoeken, waar hij in dezelfde onbeweeglijke houding bleef zitten tot den einde toe. Ot' hij luisterde, of hij hoorde wat daar gezegd werd?! Wie zal 't beslissen. Zijn gelaat bleef onbeweeglijk, geen glimlach behalve dien die er bijna altijd om zijnen mond zweeft geen rimpel behalve de velen die de oude dag reeds op zijn voorhoofd heeft geploegd toonden het aan. Alleen aan den schalken glans zijner oogen zou men soms meenen, dat de gedachte hem door het hoofd schiet: jongen, jongen, wat draaft-i weer door! Dikwijls heb ik dien man met bewondering gadegeslagen! Wat een onuitputtelijk geduld moet zoo een hebben, die zonder noodzaak zijn vrije uren daar doorbrengt. Maar aangezien de spiegel zijner ziel zoo verschrikkelijk dof was dat zyn ziel er heel niet in te onderscheiden was, ben ik ook wel eens geneigd geweest te golooven dat hij aan. gemeenteraadsmanie leed. (Dit schijnt de burge meester ook te hebben, want die mankeert ook nooit.) Hemzelven heb ik het nooit durven vragen, waarom hij toch zoo halstarrig daar zit. Daarvoor neemt hij de zaak blijkbaar te ernstig op. Want als een der talrijke verslaggevers door een geeuw of door een half luid en lang gerekt hè" er is er maar n, die op deze wijze van zijn routine blijk geeft toont dat de beeren" hera vervelen, dan wendt hij zijn aanschijn naar den kant, waar deze geroutineerde zit en zich uitrekt en kijkt dan lang niet vriendelijk. Ook wanneer er achter of naast hem gesproken wordt keert hij zijn hoofd naar die richting en dit zwijgende verwijt is meestal voldoende om de tiuisteraars te doen verstommen. Maar op andere wijze ,'oont hij niet dat hij deelneemt aan hetgeen er verhandeld wordt. Met zijne geburen wisselt hij nooit een woord. En toch is hij bij iedereen bekend, niet het minst bij de leden van den Raad. Ik geloof, dat als de breedc rij van stenografen en journalisten hem niet van hen scheidde, zij hom stellig allen de hand zouden komen drukken. Nu drukken zij hem de band met hunne blikken", en als de voorzitter bij het begin der vergadering het gebed heeft uitgesproken dat hij maar nooit van buiten" schijnt to kunnnen leeren dan is zijn eerste blik dien hij van het papier heft als officieel stuk, toch zeker gezegeld hoop ik gericht op onzen ouden president, wiens lippen dan het Amen" prevelen. Heden was hij er niet en dit heeft mij zoo getroffen, dat ik reeds van hem spreek alsof hij nooit meer daar zal kunnen komen. Dat zou een verlies zijn, een verlies vooral voor hen, die er moeten zijn om bij al het vervelende wat daar voorkomt, op dien ouden man een rust punt vinden dat hen verkwikt. Want, waarlijk, die winterachtige man veroor zaakt een verkoolenden indruk. Met zijn grijs hoofd, zijn eeuwigen, onafscheidelijke!! winterjas, zijn onveranderlijke houding, zijn onboweeglyk van den dag zich sluit, zoo gloeiden de wangen der schoone Rerlha; gelijk de snaren van een stradivarius trillen, wanneer een meester een smeltend andantc aan hel speeltuig ontlokt, zoo trilde haar hartje. En haar hoofd zonk, zonk al meer en meer, tot het eindelijk rustte op den schouder van den gelukkigen Vogelaar, en lis pelend en ruischend vloeide het van haar lip pen: Noem mij zoo." Een vurige kus bezegelde het verbond ...... Juffrouw Vink ging niet naar tante Struis, maar logeerde ten huize van den vriendeiijken hospes, die zulk een schrikverwekkende hand beweging had gemaakt en zulk een profelischen blik bezat Zij droomde 's nachts vau trouw,koetsen en oranjebloe-em alsof Vink haar 'man niet was geweest en hoorde liefelijke aecoorden van kinderstemmen, die van : Moe der, moeder!" zongen. Vier weken later wist de gansche stad, dat juffrouw Vink ging trouwen. Juffrouw Poitou kreeg bijna een zenuwloeval van verbazing, toen zij vau de Apcldoornsclie geschiedenis hoorde. De bakkersvrouw lachte witjes eu gold in het vervolg voor een soort van zieneres, een mo derne Yelleda. En tanle? Zij was woedend eu noemde haar nicht een dom, herseuloos ding, dat de z-iak van den braven \ink geheel in 't riel zou sturen. Die beunhaas, die haar man xou wor den. zou uu mooi weer spelen van de zuur ver diende penningen van haar overleden neef en de beenderen vau dezen /.ouden nog in de kist rammelen op deu eigen dag, dat de tiouweiooze vrouw zijn naam zou wegwerpen en zijn nage dachtenis zou onleeren Juffrouw Vink heet thans juffrouw Vogelaar en heeft een lief dolje van bijna een jaar, dat IJertha heet, en waarmee kleine Henri aller ver m a k c ! ij kst s olie n k am ________ l 'i het \oliremt ui), zal verschijnen middermu'ht, Amstenlanisi'he \iiii Justus van Jlnarik. l van ..Y<)i>r en schetsen eu portrct

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl