Historisch Archief 1877-1940
2
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.615
2o. Onze hoofdlyn.van verdediging, de Nieuwe Holl. j
Waterlinie, is zoowat voltooid, doch niet naar een j
v(ior»f beraamd plan van verdediging en algemeen i
plan van inrü-hting der geheele stelling. Daardoor ont- j
breekt hier en daar verband tusschen de werken, j
sommige liggen verkeerd, er ontbreken enkele, terwijl j
men andere zou kannen niissen, en hunne inrichting j
is niet overal in overeenstemming met het geheel.
Ook andere stellingen zijn op die wijze tot stand
gekomen en vertoonen daardoor in meerdere of min
dere mate dezelfde fouten.
3o. De sterkte en indeelipg van het leger is niet
in overeenstemming met hetgeen verdedigd moet
worden.
4o. De dislocatie der troepen (garnizoensindeeling)
is gedeeltelijk zeer ondoelmatig, zoowel met het oog
op de mobilisatie en het bezetten van aangewezen
punten in oorlogstijd, als met het oog op de oefenin
gen der troepen in vredestijd.
5o. De oefeningen zijn voor het gedeelte van ons
leger, dat de eigenlijke bezettingstroepen vormt, vol
strekt niet in overeenstemming met het doel; dit
wordt grootendeels veroorzaakt door het hierboven
genoemde gebrek van eene zeer ondoelmatige garni
zoensindeeling.
60. Onze groote militaire inrichtingen zijn
grooteadeels op plaatsen waar zij niet behooren ; zij bevin
den zich in open plaatsen en wel zóó gevaarlijk, dat
zij licht verloren kunnen gaan, waardoor onze geheele
verdediging kan verlamd worden.
7o. De belangen der defensie worden soms
geechaad en dikwijls niet gebaat door den aanleg van
wateretaatswerken en spoorwegen.
De toelichting dezer zeven feiten tevens
zeven fouten is zeer interessant. Het blijkt
daaruit ook, dat de heer Beekman het op som
mige punten met den heer Tindal niet eens is,
bij voorbeeld inde appreciatie van enkele onder
deelen der Hollandsche Jinie, en dat hij de be
zwaren, aan het logies in bomvrije kazematten
verbonden, niet zoo luchtig opneemt als zijn oud
collega- Verder houdt hij een bombardement
van den Haag voor minder waarschijnlijk en
ook in den letterlijken zin niet voor doel
treffend. Zoo vindt men nog enkele andere,
'betrekkelijk geringe punten van verschil. Maar
in het algemeen kan elk der beide heeren van
den ander zeggen:
Dasselbe sagt der Pfarrer auch
Nur mit ein bisschen andern Worten.
Wanneer de heer Beekman aan het slot van
zijn geschrift vraagt: Beslaat er dan werkelijk
gevaar op dit oogenblik ? dan antwoordt hij:
Den huldigen toestand acht ik zér zorgelijk. Als
men het geheel onzer tegenwoordige weermiddelen
eenigszins vermag te overzien, met het hoofd in de
hand ernstig nadenkt, de waarheid onder de oogen
durft zien, dan voelt men iets dat moeilijk is weer te
geren, omdat de woorden blijven steken in de keel
of in de pen.
Er is geKiar, zoolang geen maatregelen tegen
verrassingen worden genomen. Daaronder behoort m.
i. niet een bombardement van den Haag.
Die maatregelen zijn te nemen, 't Is een quaestio
van organisatie, van arbeid.
Zeer zorgelijk, zoo niet gevaarlijk blijft de toestand,
zoolang niet de getalsterkte, de indeeling, het ge
halte onzer levende strijdkrachten zijn gebeterd.
De reorganisatie kan slechts dan voldoende vruch
ten dragen, als zij gepaard gaat met een betere dis
locatie van het leger dus geen adressen s. v. p.
om ter wille van uw stad wat garnizoen te behou
den en als in verband daarmede de oefeningen
op meer rationeele wijze plaats hebben, zoodat naast
de militaire vorming alleen en grondig geleerd wordt,
wat noodig is.
De taak der Marine moet goed' omschreven zijn
en in verband daarmede zoowel het personeel als het
materieel grondig worden herzien.
Sommige fouten onzer stellingen, vooral van de
Nieuwe Hou. Waterlinie, behooren te worden wegge
nomen, zooveel mogelijk; andere moeten door de ver
dedigers zooveel als kan worden onschadelijk gemaakt.
Ernstige overweging verdient voorts het verplaat
sen van sommige onzer militaire inrichtingen naar
Amsterdam.
Zeer wenschelijk ia de overbrenging der Regeering
naar de hoofdstad reeds in vredestijd.
*
* *
Wij hebben gezegd, dat de brochure van den
heer Beekman ook de lijdensgeschiedenis van
den schrijver bevatte. Dat is waarlijk niet te
veel gezegd. Immers de heer Beekman verklaart
en bewijst, dat al de door hem thans opge
somde grieven, bezwaren en bedenkingen tegen
ons defensiestelsej, dat geen stelsel is, sedert
eene reeks van jaren door hem uitvoerig zijn
besproken en toegelicht in een blad met eene
nog «rondjes" zaten te geven en te nemen, een
aardigheid waarin Koo volstrekt geen kwaad
zag, al was hij overigens ook »heelemaal op
de hand van de wet."
't Gebeurde niet zelden, dat hij zelf zoogoed
?was om van dezen of genen klant een
»wippertje klare" of »'n kiepertje cognac" aan te
nemen, want »groos" was hij_ niet; aan de af
schaffing »had ie een broertje dood" en voor
zijn klanten offerde hij zelfs zijn nachtrust,
zijn maag en zijn geweten op,
De gelagkamer van zijn logement was niet
zeer groot, maar gezellig ingericht. Een fraai
betimmerd buffet Koo had dien mahoniehou
ten opstand »op 'n verkoopening uit 'n faljiete
rommel"gekocht en zelf pasklaar gemaakt?be
sloeg den linkerwand geheel en al, terwijl de
rechterkant van 't lokaal versierd was met
een spiegel, eenige oleographieën en een soort
van console, waarop een mallemolen in minia
tuur prijkte. Een barkschip onder glazen stolp,
twee struisvogeleieren, eenige vogelkooien met
zingende kanaries, een opgezette aap en een
gedroogde zaagvisch, aan de zoldering opge
hangen, waren de overige merkwaardigheden
der gelagkamer.
Voor 't buffet stond een lange met zink
beslagen toonbank en daarop het echt
oudHollandsche jenevervaatje, van glad hout met
koperen hoepels en kraan.
Als een koning, gekroond met een schitterend
mandje van kleurige glazen kralen, vol bonte
papieren bloemen, zag het vaatje neer op de
aan zijn voet zich uitbreidende blinkende
vlakte, waar allerlei heerlijke zaken stonden
te geuren, op schalen en borden, in flesschen
en potten.
De witte eieren staken tegen 't lichte rood
van de aangesnede ham schel genoeg af,
en de gebakken schol mengde haar bruine
kleur met die van de botjes of spiering tot
oplage van 35,000 exemplaren", derhalve in het
Nieuws van den Da<j. En toch heeft hij ,nooit
bespeurd, dal men zich in Nederland iets
aangelrokken heeft van de mededeeling dier feilen".
Zelfs oppert hij den twijfel, dien wij natuurlijk
geheel voor zijne rekening laten, of de Redactie
van het Nieuirs ooit de hoofdartikels van haar
eigen blad zou hebben gelezen. Hij heeft de
houding van de Ncderlandsche natie en van een
groot gedeelte der pers steeds aan onverschil
ligheid toegeschreven Maar nu gelooft hij, dat
beiden zóó vast hebben geslapen, dat zij eerst
zijn opgesprongen toen men hun luide in de
ooren krijschte.
Men moet erkennen, dat dit voor den heer
Beekman eene hoogst onaangename en ontmoe
digende ervaring is. Hij heeft, zoo als hij met
het volste recht kan getuigen. ..gewaarschuwd,
ernstig gewaarschuwd, toen nog veel fouten en
geldverspilling te voorkomen waren " Hij deed
dal noy al -) onomwonden" en staafde zijn
bewering door het opsommen van vele feiten.
.,Niemand heeft daarna (zijne) beweringen weer
legd ; men '-) is op den ouden voet blijven door
werken en nieuwe fouten zijn ontslaan." Nu,
over dit laatste kan zich de heer Beekman niet
verwonderen; ,.men" beduidt in dit geval de
ministers en wij hoorden reeds boven dat de
Minister zich zelven moeilijk kan logenstraffen."
Maar, wat erger is, ook de brecde schare, die
zich dagelijks in de lectuur van Jtttt Nieuws
vermeit, bleef ongeroerd en schrikte, waarschijn
lijk te gelijk met de redactie van dit blad, eerst
op, nu zij den heer Tindal hoorde krijschen".
Zou de heer Beekman deze teleurstelling wel
licht hieraan hebben toe te schrijven, dat hij
den juislen loon riiel heeft getroffen? Wie hel
doel wil, moei, binnen de grenzen van hel ge
oorloofde en het betamelijke, ook de middelen
willen. Voor alle dingen moet hij, als hij een
diepen en blijvenden indruk wil maken op de
in vele opzichten ietwat indolente massa, recht
op den man afspreken, niel vergoelijkend, niel
nogal" onomwonden (dus omwonden). Hij
moei zijn betoog mei pakkende voorbeelden
welen Ie illustreeren. Hij moet zijne zankniet
verzwakken door banale beleefdheidsfrazen aan
het adres van hen, wier handelingen hij, met
het oog op 's lands belang, niet anders dan
afkeuringswaardig kan noemen. Zijne voorstel
ling, voor de groote massa bestemd, moet
ook voor hen die verre staan duidelijk zijn, en
dus scherpe lijnen en krachtige kleuren
verloonen. Hij moei niel vergeten, dat men om
een Augiasstal te reinigen geen glacéhand
schoenen behoeft aan te trekken en iets anders
dan een plumeau ter hand neemt- Is hem dit
voorbeeld te klassiek, dan bedenke hij wat de
volksmond zegt: zachte heelmeesters maken
stinkende wonden".
Onze lezers zullen ons veroorloven, hun hier
hel woord te vragen voor een persoonlijk feit.
Het Algemeen Handelsblad bevatte vóór enkele
dagen een ingezonden stuk, waarvan de schrij
ver, die zich een abonné" noemde, heftig Ie
velde Irok legen het bespottelijk maken der
landsverdediging, waaraan wij ons zouden heb
ben schuldig gemaakt door de bij ons vorig
nummer behoorende prenl Geval H." De in
zender was van oordeel, dal de uitgave van
eene dergelijke plaat eene daad was, die men
onlianduj, laf en onwaardig kon noemen. Hij
sprak daarbij de overtuiging van alle rechtge
aarde Nederlanders" uit, dat de personen, wier
taak hel is Ie zorgt n voor de regeling der
verdediging, zich door deze plaat niet zou
den laten weerhouden, steeds flink en vol
vertrouwen hun plicht te doen. Toch achtte hij
een scherp woord van afkeuring noodig, opdat
wij lol hel inzicht mochten komen, dat het
publiceeren van dergelijke schijnbare
geestigheden" niel lol de roeping van ons blad be
hoort. Alleen was hij welwillend genoeg om
ten slotte eene exceplie Ie onzen gunste op
te werpen, door aan te nemen, dal wij, hoewel
ontegenzeggelijk door deze prent veel kwaad
stichtende, dit wellicht onbewust hadden gedaan.
2) "Wij cursiveeren. (Eed.)
n aangename tint. Flesschen met uitjes,
augurkjes en biet wisselden af met dito's vol
leverbeuling in 't zuur, gemarineerde haring,
en citroenen in pekel, terwijl broodjes en be
schuiten zich hier en daar tusschen al die
kostelijkheden bescheiden verscholen hielden.
En achter al die verlokkende lekkernijen
zat Kop's eega, een knappe, heldere vrouw,
weelderig van vormen en groot van omvang,
ongeveer zes of zeven en veertig jaren oud.
Een muts met fel rood lint prijkte op haar
bruine lokken, haar gelaat zei duidelijk: »Noli
me tangere", en 't witte, hoog voorgespelde
schort deed de reinheid van het hart, dat
achter het bolwerk klopte, vermoeden.
»Dat's nou m'ii wijf," zei Koo bij wijze van
voorstelling; zeer luid voegde hij er bij:
»Meheer komt ereis kijke," en tot mij gewend:
»'n Flink vrouwmensch, hè? Jammer dat ze
zoo potdoof is; dat heit ze uit de roodvonk
gehouwe. Maar ze kijkt goed uit 'r gate,
hoor,en'tmot 'n knappe gjauwerd (dief) weze.die
d'r beduvelt. Is 't niet zoo, doove Mandril ?"
De juffrouw lachte, want haar echtvriend
had deze laatste woorden zóó luid gezegd, dat
zij ze verstaan had; de benaming ^Mandril"
was haar »pet-name". Zij vond dien zeker heel
aardig en antwoordde daarom glimlachend, op
eigenaardig doffen toon: »Ja, ja, dol jij maar
met me; we kenne 't toch maar best samc
vinde in de affaire."
>Zeker!" zei Koo. »Ze is best, achter de toon
bank, en al is ze nou wat zwaar geworde
ze weegt over de tweehonderd, mehecr
kwiek is ze nog genoeg; alleen het, frappe
loope wil niet. Afijn, dat doe ik. Och! 'k
ben al zijn leve 'topëntere gewend geweest.''
»,Ta, ja!" knikte de doove. >Ik versta je heel
goed. Meheer ziet wel, dat 't hier knappies en
helder uitziet. Je hoeft bier niet vies te weze
om ies te gebruike. Kan ik uwee diene?" Zij
. Den volgenden dag ontvingen wij van den
; vertoornden Jlandelsblad-abonnéeen schrijven,
Ihans mei zijn vollen naam onderleekend,
waarin hij op de door hem uilgesproken be
schuldiging terug kwam. Ziehier wal hij ons
schrijft :
l In de veronderstelling dat U liet ingezonden stuk
wellicht zult gelezen hebben, voorkomende in het
Avondblad (bijvoegsel) van het Handelsblad, dd. 2
April, naar aanleiding van de plaat, uitgegeven bij
het nuninior van Uw weekblad van 11. Zondag; neem
ik de vrijheid U mede te deelen, dat ik, als inzender
van bedoeld stuk, or prijs op stellen zou, indien U
mijne bedoeling in deze bekend werd.
Terwijl ik tot nu toe, als getrouw lezer van het
"Weekblad, steeds veel sympathie voor den inhoud
en de strekking gevoeld heb, werd ik 11. Zondag zeer
onaangenaam aangedaan door de bezichtiging van de
bij het toen verschijnende nummer behoorendo
plaat. De indruk was zoodanig, dat ik meende
aanstonds aan het Iliindelxblad, als verschijnende
dagelijks, mijn gevoelen te kennen te moeten ge
ven. Hoewel ik van dit gevoelen in hoofdzaak
niet ben terug gekomen en integendeel de ver
schijning der plaat blijf betreuren, wil ik U toch
hierbij verzekeren, dat de uitdrukkingen, waarin dit
gevoelen werd weergeven, mij thans te kras toeschij
nen, dat ik, na van de toelichting, in bedoeld nummer
van het W'eekblad voorkomende, te hebben kennis
genomen begreep, dergelijke «eroordeeling niet te
hebben moeten uiten. Uit die toelichting bleek mij,
dat men voor het denkbeeld, dat aan de uitgave
deiplaat ten grondslag lag, sympathie moet gevoelen
l en de door mij gebezigde uitdrukkingen daarop niet
toepasselijk zijn ; die uitgave nl. opvattende als mid
del der u'nnrfcliuiüiïty, een middel, dat evenwel m.i.
niet geschikt is het beoogde doel te bereiken, zeker
afgekeurd moet worden."
Wij hebben natuurlijk gaarne voldaan aan
hel verzoek van den schrijver, om deze mede
deeling in ons blad op te nemen. Niet iedereen
heeft den moed om, wanneer hij wat haastig
is geweest in zijn oordeel, dit openlijk te erken
nen, en zulk een moed verdient waardeering.
Sympathie voor hel denkbeeld,dat aan de uitgave
der plaat ten grondslag lag" meer verlangen
wij waarlijk niet.
! Er zijn vele manieren, om eene goede zaak
j Ie dienen. De eene doet het door meer of min
der minder nkademisehe vertoogen. Een tweede
kleedt zijne pleidooien in het bonte ge waad der
fantasie, een derde overgiet het gerecht, dat
hij zijnen lezers voorzet, met de bijtende saus
van hel sarcasme of voegt er de prikkelde spe
cerij der satire aan toe. En niel zelden grijpt de
bestrijder van politieke en maatschappelijke
vooroordeelen en verkeerdheden naar de leekcnslift,
om zijne gedachte in een voor ieder bevaüelijken,
aanschouwelijken vorm uil te drukken. Uit den
aard der zaak is eene voorstelling zooals de
laatstgenoemde altijd eenigszins eenzijdig, omdat
zij van een denkbeeld slechts datgene kan geven,
wat zich in plaslischen vorm laat voorstellen.
Vandaar, dat zulk eene prcnlverbeelding voor
den al te nachteren, zoowel als voor den al te
gevoeligen beschouwer dikwijls den schijn zal
hebben van een paskwil Ie zijn. Zij heeft echter
het groote voordeel, dat zij, zooals het ingezon
den stuk in het Handelsblad bewijst, indruk
maakt, dat zij ,,pakt". dal zij niel zoo licht uit
de herinnering verdwijnt.
In het geval, waarop de inzender doelt, is
misverstand niet wel mogelijk. De landsverde
diging is geen zaak, die door eene prent be
lachelijk kan worden gemaakl, maar wel de
wijze, waarop die, helaas, tot nu toe in Neder
land wordt behartigd.
De heer Tindal heeft uitdrukkelijk verklaard,
dat Nederland in gevaar verkeert. De heer
Beekman blijkl dezelfde mecning te zijn
locgedaan, zij hel dan ook met eenig voorbehoud
Reeds zijn uit de rijen der militairen en der
oud-militairen gezaghebbende stemmen opge
gaan, die deze treurige waarheid volkomen
erkennen. Ieder die kans ziet om deze over
tuiging ingang te doen vinden bij het volk, dat
tol nu toe niels deed," zal aan ons vaderland
een dienst bewijzen. Want naar het blijkt moei
ook in dit geval, gelijk bij verreweg de meeste
ingrijpende hervormingen, de aandrang van be
neden komen. Het is de taak van allen, die
de openbare meening kunnen voorlichten, bij
de natie die zelfkennis te bevorderen, die hel
begin is van elke verbetering.
wees op de gebakken schol. »Wij", met een
knipoogje tegen haar man, »hebbe mekaar
al gekeune, toen zijn eerste vrouw zaliger nog
leefde 'n bloedeige nicht van me maar
'n slof mensch, 'n sloome, die niet voor't vak
deugde. Ze kon hoore as de beste, maar ze
was te veel madam, geen hande aii d'r lijf
en geen overleg:
»Kijk! die bak vol gernale heb ik nou zoo
onder de hand weg gepeld. As je d'r voor gaat
zitte, is 't tijd vermorse en 'n landziekig werk
ook! en d'r is hier altijd genokt te doen, heel
wat te redderen met de loseerders en ..."
»Jawel, hou nou je snater maar,"
schrectiwde Koo; >'t zal mehecr een zorg wezen, of'jij
die gernale hebt gepeld of 'n ander. Zie
je, mchcer, de visch die bak ik altoos zelvers,
daar slaat geen ander 'n hand an, dat heb 'k
aan boord geleerd. Proef nou voor de aar
digheid ereis zoo'n scholletje, sjeneer je
niet: 't is rejeel banket en zuiver in enkel
olie gehakke, geen spat, boter, hoor je! 't Is
maar de slag van de behandeling; maar zie
je, nou met spiering, dat's wel verdraaid dat
ik 't kan, dat doet m'ri wijf. Ja! zoo heit ieder
z'n eigen bekwamigheid."
Ik proefde een stukje schol en verklaarde,
dat 't, voortreffelijk was. Die loftuiting scheen
Koo te bevallen, want hij gaf me een klein
duwtje in de zijde en zei zachtjes: »IIm!nou
wou uwe zeker 't fijne van de zaak wel ereis
zien, hé??Afijn! je bent me van hoogcrhand
gerikkemandeerd; en of' je er over schrijft of
niet, ken me niet schele, als je maar naar
waarachtigheid getuigt, hoc goed 't hier is.
Want zonder grootspraak, hoor! voor l U een te
losies met 'n kom koffie, en voor 'n kwartje
'n eigen bed, ook met koffie maar met sui
ker, ken je, in de heelc stad van Amsterdam,
niet zoo suffisant zindelijk en goed krijgen
als bij Koo »de kok". Vrouw, steek de
BRIEVEN' UIT GROOT MOKUM.
Amice!
Jij weet, hoe weinig impressionabel ik altijd
geweest ben voor voorgevoelens en dergelijken,
hoe ik den spot gedreven heb met droomen en.
voorteekens, 't eenige, waaraan ik nog een
weinig geloof sloeg, was de tafeldans, omdat ik
zelf wol eens in Utrecht, na een
vroolijkjongelui'spartijtje. den zwaren, ernstigon domtoren heb
zien knikken en zwaaien maar thans, na wat
ik verleden week omtrent voorgevoelens heb ge
zien, moet ik me eerlijk gewonnen geven en
met Shakcspeare zeggen: Er zijn meer dingen.
tusschen Hemel en aarde dan uw schoolwijsheid
droomt, Horatio!"
Ja! nu hecht ik aan droomen en geloof ik aan
voorteekens.
Je weet dat ik nog altijd bij juffrouw Smits,
van wie ik niet wist of ze werkelijk een weduwe
of een Vestaalsche oude jonge juffrouw was
verblijf houd. niet waar ? Nu! sinds mijn
sonnettenvriendin voor eenigen tijd, door haar familie
waarvoor ik deze een lang leven toewensen
in een koudwaterinrichting geplaatst is, heeft dat
wrak van eon hospita haar rol min of meer over
genomen om me het leven tamelijk zuur en lastig
te maken.
Niet dat ze me ook komt voorlezen, maar ze
heeft eene andere manie, ze volgt het voorbeeld
van Staten en Maatschappijen zij Leent. Wer
kelijk! met of zonder advies leent ze me a,
pari alles af wat maar eonigzins in haar leen
stelsel" opgenomen kan worden; we leven formeel
in gemeenschap van goederen, maar gelukkig ge
scheiden van tafel en bed.
Ik merkte van de week, door dat er een paar
spelden aan haar hals los waren gegaan, dat ze
een losse, engelsche boord van me droeg, en de
gestreepte kousen, die uit haar neergetrapte sa
lonschoentjes keken, kwamen me verduiveld goed
bekend voor. Maar mijn hemel, ik kon er toch
niets van zeggen, ze had ze niet weggenomen,
enkel maar geleend en zou in staat zijn me het
gebruikte op staanden voet weer te geven. God
zal me bewaren voor zoo'n verrassing.
Boeken, couranten en tijdschriften gaan bij deze
leenverhouding" natuurlijk dikwijls over aan va
zallen" of achterleen-mannen en vrouwen" waar
door ze van den oorspronkelijken eigenaar geheel
vervreemden.
Ik heb spoedig ontdekt, dat dit beminnelijk
rif," behalve genoemde eigenaardigheid, er nog
een andere op nahoudt, namelijk een schat van
bijgeloovige ideeën, zóó noemde ik ze tenminste
tot vóór verleden week. Want hoezeer men er
ook, 't zij van harte of wel geforceerd, den draak
mee moge steken, toch staat men soms in het
leven voor dingen, waarbij men zich te vergeefs ont
veinst dat er andere dan menschelijke invloeden
in het spel zijn.
Voorzeggingen, profetieën, allemaal gekheid,
meneer !"
En toch dezelfde achtbare heer die dat met
een verachtenden glimlach getuigt, zal morgen
misschien als een doodsbleek raads- of kamerlid
de somberste voorspellingen wagen omtrent ge
meente of staat.
Gooi eens een appeltje op als je er nog lust
in hebt over dat moorddadig knibbelspel, dat
nog altijd in Atjéh wordt gevoerd, met hoogen
inzet en bloedige boeten en je zult duizelig wor
den van al wat de lui van het begin af aan al
voorspeld hebben".
Vraag eens wat men denkt van die nieuwigheid op
sport-gebied, de Willem-Ketjen-rechercheurs-race.
De een voorspelt dat, als do politie voor ieder
een zoo zorgzaam is, haar aantal bonnes" aan
merkelijk vergroot zal moeten worden". Een ander
voorspelt dat als die belemmering van persoon
lijke vrijheid zich uitstrekt, de menschen weldra
met een revolver in den zak zullen loopen, om
zich tegen den rechercheurs-overlast, waarvoor
geen politie baat te beschermen. Een derde
zal u voorspellen dat de viaducten von de Oos
terspoorweg zullen instorten vóór 't nieuwe sta
tion gereed is, een vierde dat, nu de ergerlijke,
toestand van het terrein achter de Nassaukado
verbeterd zal worden, ook 't Oetgenspad, met
zijn mestraalten, weldra een bewoonbaar oord zal
zijn, maar toch hechten al die lui niet aan
voorkaars an: ik ga met rneheer ereis eve naar
beneden."
Ik keek verwonderd op, want de gelagka
mer was gelijkstraats en ik verwachtte dus
eerder naar boven te zullen moeten gaan.
Koo zag dit en voegde er bij: »Die van 'n
dubbeltje heb ik in den kelder; maar hij is
droog, nooit last van grondwater of zoo ies ?
Zóó! nou zal ik maar vooruit gaan. Stoot
uwe je hoofd niet, buk 'n beetje, want je mot
onder de trap door. Wacht gaat u eve op
zij, dan zal ik 't luik opendoen."
Ouder de kromming van de trap, die naar
boven leidde, opende Koo een luik, lichtte
met de lamp mij voor, en terwijl we de acht
of tien treden afgingen, zei hij, zich even
om wendend: "Hou je sigaartje maar an,
meheer, want 't ruikt hier niet na perfemeur; 't
benne geen lui van de Keizersgracht, die hier
losies neme.?Zoo! nou nog n treedje..."
Hij opende een deur.
»'Kijk! ik heb er van nacht maar achttien;
't loopt niet druk, er is plaats voor twee eu
dertig. Jongens! uwe is een lang persoon;
gaat u tussche de balke staan, anders stoot
je je hoofd. Kijk! 't past persies met je
hoed op."
Ik werd een oogenblik min of meer be
dwelmd door de allerakeligste, benauwde, warme
lucht, die in den kelder heerschte. In de vrij
groote ruimte brandde een gewone
petroleumlamp die, met een blikken kap bedekt, slechts
het benedeiigedeelte van deii kelder en voor
namelijk den houten vloer tamelijk goed ver
lichtte! Al het overige was in ecu geheim
zinnige schemering gehuld, waaraan ik mijn
oogen eerst eenigermate moest gewennen,
voordat ik de logeergasten kon ouderscheiden.
Eindelijk zag ik.
(Wordt vervolgd).