De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 7 april pagina 3

7 april 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 615 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. spellingen, zelfs niet aan de weerkundige, die altijd uitkomen, als er regen wordt voorspeld. De menschen hebben een overdreven vooroordeel tegen alle voorspellingen en voorzeggingen als zij ze ten minste niet zelf hebben gedaan. Ik had altijd gemeend dat ik tamelijk wol op de hoogte was van voorgevoelens, enz.; in iedere familie toch treft men het bijgeloof, meer of min der diep geworteld, aan. Mijn goede moeder, die er zich altijd op be roemde dat ze niets bijgeloovig was, vond het toch niet prettig als er zout gemorst werd en bij ge kruist liggende messen keek ze bepaald bedenkelijk. Vriendinnen en vele verloofden geven elkander geen scherpe voorwerpen cadeau, omdat dit de vriendschap of liefde verbreekt, en eene, overigens zeer verstandige, oude dame, die ik gekend heb. nam nooit van iemand een speld aan, zonder deze er eerst een licht prikje, als voorbehoedmiddel, mee te geven. Jonge meisjes, die aan sterrekuncle doen, tellen negen avonden achter elkander negen sterren; het eerste mannelyk individu, dat ze daarna de hand drukken ze zorgen wel dat het hun grootvader b.v. niet is wordt eenmaal heur echtgenoot. Wonen de dames in een zeepiaats, dan schrijven ze bij eb de namen van twee of meer aanbidders met een stokje in het zand. Hij, op wiens iiaam bet meest gedrukt is en die dus na den vloed het duidelijkst is te lezen, heeft alle kans om van aanbidder, tot wettigen heer en meester te worden bevorderd. Als zich de kat zoo wascht, dan komt er wis een gast", zegt het oude rijmpje, en hetzelfde geldt van een driehoekigen turf ja! uit een, door de tuit ontsnapt blaadje, in de thee, kan men zelfs het geslacht van den komenden bezoeker afleiden: Is het zacht tusschen de tanden, dan komt er na tuurlijk een lid van de lieftallige sekse; is het hard of scherp, dan is een mannelijk barbaar in aantocht. Vrijdag is een zeer ongunstige dag om iets te ondernemen, en hoewel men zou denken dat de Godin van dien dag, Freya, tenminste volgens haar roeping, minnende harten genegen zou zijn, wordt aan verlovingen en huwelijken, op dien dag gesloten, een bepaald noodlottige afloop voorspeld. Om een lang, gelukkig en gezond loven te heb ben, moet men een palingvelletje om zijn enkel dragen tegen kramp in de kuiten; een blauw wollen veterbandje om den hals tegen rheumatiek; zilveren oorringetjes uit een splinternieuwe gulden gemaakt tegen zeere oogen; in den zak een roestig hoefijzer, dat geluk aanbrengt en een wilde kastanje tegen kiespijn; bovendien een nieuwe haringkop in je vestjeszak tegen een vroegtijdigen en onverwachten dood. Zorg je bij dit alles er ?voor, dat je nu en dan nog een touwtje met knoopen er in, over je hoofd in iets onnoembaars'' gooit, tegen mogelijke wratten,' dan be reidt men zich, met weinig kosten, een hemel op aarde. Maar al mijn kennis omtrent deze meer of min bekende dingen taande bij de talrijke artikelen des (bij)geloofs mijner hospita. Ieder woord heeft voor haar een dubbelen zin, hoewel ze toch niet dubbelzinnig is. Een paar weken geleden had ze het hél erg te pakken, 's .Nachts droomde ze van doode brievenbestellcrs dat was onaangenaam nieuws. Van een schip (dat boteekende een reis) dat in een groot water narigheid of tranen lag, en waarvan de kapitein een masker droeg, zoodat ze zijn ge zicht niet kon kennen. Op klaarlichten dag zag ze in haar kamer een groote, grijze kat, die haar strak aankeek en als rook verdween, toen ze op haar toe was getreden. Ze hoorde telkens voetstap pen achter zich en zag in donker een oog, dat haar phosphorisch toelonkte. Ik dacht bepaald dat ze de Vrouw der Zee" van Ibseu had gelezen, waardoor ze in oen pes simistische trance" was geraakt, vooral toen ze me plechtig verzekerde dat er weldra iets wonderbaarlijks" met haar zou gebeuren. Op een avond, dat ik thuisgekomen zijnde, even in de huiskamer ging informeeren naar een geleend1' blad, vond ik, in gezelschap mijner landlady" een vreemdsoortig mannelijk wezen in een stoel liggen, zijn onbeschaamd lange beenen uitgestrekt naar de brandende kachel. Zijn bleek gelaat had iets bijzonder onaange naams met die kleine, kwaadaardig glurende varkensoogen en den grooten gebogen neus, waarvan de punt neiging scheen te bezitten om over den stoppeligen knevel heen, in den on verzorgden mond te kijken. Dit is mijnheer Smits, mijn man, meneer Dandoly," zei de juffrouw, voorstellenderwijze. Mijnheer Smits stak zonder op te staan een reusachtigen vogelklauw uit en zei op jovialen toon: Dat het hem veel genoegen deed met mijn heer kennis te maken." Ik deed alsof ik die vijf harktanden niet zag, want het deed mij volstrekt geen genoegen en ik maakte zoo spoedig mogelijk dat ik weg kwam; 'k had wel opgemerkt hoe schuw en verlegen het arme wrak" keek en kreeg werkelijk medelijden met haar. Den volgenden dag kwam ze boven en zei: Ziet u wel dat er wat wonderlijks gebeurd is; ik dacht niet dat ie ooit terug zou komen; hij ?was al twee jaar weg, nu begrijp ik wa.arom die kaptein in mijn droom een masker droeg. En al dat wa'cr, och heer! hij heeft me al tranen ge noeg gekost, maar 't blijft toch altijd je man, ziet u? Ja, ja, ik heb wel gezegd dat er iets vreemds zou gebeuren." Ik moest het goede mensch gelijk geven, das wunderbare" was geschied, maar das wunderbarste" dat eiken twijfel, alle ongeloof, als dor gras uit mijn ziel zou rukken, moest nog komen. Dat gebeurde verleden week. Juffrouw Smits kwam boven, zenuwachtiger en zwartgallig-somnambulistischcr dan ooit. Op de trap was haar iets voorbijgegaan, iets" heel lang en heel koud, en het droeg ecu grooten zwarten mantel. 's Nachts had ze iemand over den vloer hooren loopen en tot driemaal toe een slag op haar hoofd gehad. Ik vroeg, vooronderstellenderwijs, of meneer Smits ook de nachtmerrie gehad kon hebben, maar ze weerlegde dat bepaald en eenigszins gebelgd. Den vorigen dag was er een spiegel vau zelf gebarsten en ieder weet dat dat een doodc beteekent en de klok was 's avonds op elf uur blijven stilstaan. En nu had ze van ochtend met Smits ruzie gehad over geld, en hij had gezegd dat hij zich zou verdoen" en hij was heengegaan en niet teruggekomen en 't was nu al . . ." Plotseling sprong ze verschikt op van den stoel. waarop ze was neergevallen en luisterend vroeg ze : lloort u hot ?" Ik hoorde het inderdaad. Beneden in de straat hief een hond een jammerlijk gehuil aan, dat allerakeligst en somber klonk. Dat dier heb ik nu al drie keer weggejaagd", zei mijn hospita en plechtig haar vinger ophef fend sprak zo met bekommerd en angstig gelaat: Let eens op mijn woorden, meneer, vóór van nacht twaalf uur hebben we hier een lijk in huis." Zij ging naar beneden en ik, met een rilling, weer aan mijn werk; haar sombere voorspelling had me onaangenaam gestemd. De avond verli ;p langzaam. Even vóór elven hoorde ik, hoe een troep luidruchtige urenschen voor het huis stil hield. Ik schoof mijn raam open en terwijl ik hoorde schreeuwen: Daar, daar woont ie!' zag ik twee mannen, die een, naar het scheen, zwaar en gevoelloos lichaam torschten. Zonder naar meer te luisteren, vloog ik, mij de woorden mijner huisjuffrouw plotseling herinne rend, de trappen af. In de gang, op den grond, lag meneer Smits met blauw gezwollen gelaat, en daarnaast knielde, luid snikkend, zijti vrouw, terwijl de dragers onverschillig op de groep neerzagen. Ik trok een der beide brengers aan zijn jas en zag hem vragend aan. De man blies eerst een blaadje weg van iets, dat hij in den mond had, toen sprak hij, terwijl er een glimlach omzijn vette, breede lippen kwam: Nou, niet zoo'n beetje, hèV De kerel is mira kel ; zoo vet als modder." Assiebiief, hij heit ein om, zoo vol as 'n ei is ie, hoor,v grinnikte zijn maat. Daar buiten weerklonken, helder en duidelijk het gejoel van het saamgesclioolde volk overstem mend, twaalf plechtige slagen van een torenklok. De profetie van juffrouw Smits was vervuld, vóór twaalven hadden we een lijk" iti huis ge kregen. DAKDOLY. Kunst en Letteren. HET TOONEKL TE AMSTERDAM. Nora, BelaeUlijkc Hoofsc/ic juffers. Het is een groot waagstuk, over de Nora van Ibson te schrijven, als ware dit tooueelspel een alledaagsch gewrocht, waarin de fouten de deug den overschaduwen. Zij, die daartoe lust ge voelen, moeten begrijpen, dat zij dit uiet kunnen doen, zonder den schijn op zich te laden van te profaueeren. Zij dienen liet zich te getroosten, dat men hen aauziet voor liedeu, die als Jan Kap zich niet schamen den draak te steken met het Heilige: want Ibsen' is voor sommigen rm eenmaal een nieuwe profeet en Nora een der artikelen van liet nienwe geloof. De Heer Warren, een der vroomsteu onder do belijders vau dezen godsdienst, heoft in de voor rede bij de vertaling van Nora, ziju hart volgen denvijs uitgestort: * Tragisch is de inhoud bovenmate, klassiek tragisch". «Onwillekeurig (?) denkt men aau de regels uit Bophoeles'Oedipus: >Üinwouers vau Thebe, ziet, deze Oedipus, die de voortreffelijkste man was, iu welk ecu heilloos ongeluk is hij gevallen". ^Dichterlijke kracht, meesterlijke kompositie," getuigend van dramatisch talent. «Logisch en zonder eeuigeu sprong ontwikkelt Nora's misslag zich tot een ouheelbare breuk tusschen man eu vrouw. Zij is een «Noorselie vrouw", zij eindigt als een »Noorsche Noruc". Hoe meer uien deze tragedie bestudeert, hoe meer men onder hare betoovering komt. Er is iets onbeschrijflijks iu, wat men poëzie noemt, dat overweldigende waarvan men zich slechts door eeue nauwkeurige ontleding rekenschap kan geven. Er is niets oubeduidends in het stuk, liet is als een wiskunstig probleem. Overal waar Nora is opgevoerd, heeft het grooten bijval gevonden." Meii ziet het, voor den Heer Warren is Ibsen's Nora regelrecht uit den noorsclien hemel op aarde gevallen en is vereereu, bewonderen, aanbidden, het eenige, waartoe een onbedorven kunstkenner zich te schikken heeft. Wij noemen den Heer Warren, omdat deze de voorrede schreef, waaraan wij enkele uitspraken ontleenden, maar de Ibsen-vereenlers wonen niet alleen te Dor drecht. Men tracht ook hier ter stede propaganda te maken. De Tooueel-Vereeniging deed dus een goed werk met dit stuk vau Ibsen voor 't voetlicht te brengen. Immers men heeft uu kuuiien xiett eu behoeft zijn oordeel niet meer te vormen uit sluitend naar den indruk, dien het geschreven tooneelspel bij leziug maakt. * H; * Dat Ibsen talent heeft, zal wel niemand ont kennen. Moest men het met een enkel woord karakteriseereu, dan zouden wij het gelieven te noemen een burgerlijk talent. Kleine tafereeltjes, binnenkamers niet een typisch figuurtje, schil dert hij zacht, warm eu waar. Zeker, het komt daarbij voor, dat het kleine in het miuutieuse verloopt eu de levendigheid ontbreekt, die de voorstelling van het aliedaagseho moet behoeden voor een zekere mate van eentonigheid, matheid en taaiheid,?maar over het algemeen weet Ibsen zelfs het allereenvoudigste karakteristiek genoeg te geven om de toeschouwers voor verveling te bewaren. In het eerste bedrijf vau Nora moge het ge sprek vau mevrouw Linde met Nora wel iets meer vau onze niet gespannen aandacht vergen dan men bereid is goedsmoeds te schenken, het tweede stelt ruimschoots schadeloos voor dit tekort. Het zevende tooueeltje, waarin Nora en Rank te zameu zijn, schijnt ons, in dit opzicht, een mees terstukje; sober, rijn, gevoelig boven alles wat dit tooueelspel aanbiedt. Hoe nauwgezet Ibsen over weegt, met welk een scherpen blik hij is toege rust, hoezeer hij bekwaam is met enkele woor den eeu echt vertrouwelijk eu toch binnen de perkeu gehouden vriendschapsbetrekking te teekenen, gelijk die waarin Nora tot Rank staat en ook blijft staan, als de laatste te ver is gegaan dit alles mocht een ieder blij keu, die de vertoo ning heef' gadegeslagen. Ibseu heeft een krachtige neiging de rnenschelijke natuur volkomen getrouw weer te geven, eu van hare meer verborgen bewegingen is hem ongetwijfeld veel geopenbaard. Hij heeft in den waren zin van het woord inensclienkeunis, en het is deze onmisbare eigenschap, die hem in staat stelde kleine tooueeltjes te scheppen, waardoor de liefde eu het geloof zijner bewonderaars tot op zekere hoogte verklaard kunnen worden. Men kan Nora niet zien zonder door enkele ouclerdeeleu vau karakterteekeuiug bijzonder getroffen te worden, en afgaande op schoonheden van den eersten raug,?zij het dan niet in het grootsche of buitengewone rijst allicht het vermoeden, dat deze dramaticus, indien hij wilde, eeu geheel zou kunnen dichten, aller bewondering waard. Dit geschiedt echter niet. Niet iu Nora en nog veel minder in Die Frau rum Meere. Eu de oorzaak vau zijn zwakheid ligt open en bloot. Ibsen is pessimist. Dit nu zou hem voor zijn kunst geen kwaad doeu, want het pessimistisch is eveii goed als het optimistisch gemoed een gevoelsspiegel, waarin zicli de menschen wereld j weerkaatst. Het is voor de zwakheid of kracht vau een kunstrichting volstrekt niet beslissend of men vau sombere zwarte schaduwen dan wel van het vrooiijk spel der zonnestralen houdt. Docli Ibseu is meer dan pessimist. Op zijn j manier geeft hij zich eok voor wijsgeer uit. Hij i is denker. Eu, het zij met allen eerbied voor de t rechtziuuigen gezegd, hij is geen groot denker. Ibseu heelt de wereld gezien, meer iu't bijzonder de uoorsche, die ook onder zuidelijker hemel zijn gedachten vervult, en is, gelijk zoo velen, tot do overtuiging gekomen, dat zij erg slecht is; de liefde, vooral het huwelijksleven, laat veel te wenscheu over. Waarheid, vrijheid, zelfstandig heid schijnen hem uu de reinediëu voor de kwalen, die hij ontdekt heeft, en deze kern vau zijn deuken zeker niet al te nieuw noch te zwaar dit gedachtetje houdt hem dermate bezig, dat ziju ge' heele kunst er van doortrokken, wat meer zegt, heel die kuust, het maken van eeu stichtelijke preek over dien tekst tot hoogsten eisch gesteld wordt. En daar begint natuurlijk de verwarring. Om iu den trant vau Ibseu te spreken: het won derbare, het ontzettende, het verschrikkelijke eu afgrijselijke. Maar op geheel andere wijs dan de dichter het bedoelde. Nu wordt het heerlijkste schepsel tot een nou-eus herschapen, juist op het oogeublik als zij aller liarteu gestolen heeft. Wilt is beklagenswaardiger dan een mensch die eeu idee fixe heeft, zieli wijs maakt, dat hij den chaos, dien men nienscheuwereld noemt, vau biuneu en buiten ziet, kent eu begrijpt, eu dat er een paar denkbeelden, een span woorden zijn, die haar l uit liet slijk kunnen trekken en verder zullen bren gen? Arm klein hoofd, waarbinnen zoo'u vergis- j siug ruimte vindt! Beklagenswaardigst echter, i indien dat hoofd op den romp vau een kunste naar staat, die dan meuschen naar zijn beeld gaat scheppen! Nu dat doet Ibseu inderdaad. Die Nora, acht jaar getrouwd, moeder vau drie kinderen, vrooiijk, levenslustig, trouw, lief, zóó lief, dat zij er niet wee van wordt, als haar man, de heer Helmer, acht jaar lang! haar leeuwerik, zaugvogelye en eekhoorutje noemt moet de heldin zijn van het stuk. Maar daar Ibsen wil betoogen, dat waarheid, vrijheid, recht-aarvaardigheid de hervormende krachten dezer wereld ziju, moet de heldin van dit poppenhuis, ouwaar, onvrij eu iu de hoogste mate ouzelfstandig zich betoonen. Naar dit recept werd ^Vont gebrouwen en moest Nora gebrouwen worden, zou het eiud de apotheose der Ibseusche deugdzaamheid te zien geven. Het spreekt vau zelf, met een poppeunatuur visl geen drama samen te stellen. Meu mug het den dichter dan ook niet euvel duiden, dat hij dit hoofdkarakter meer gecompliceerd beeft gemaakt; de vraag is slechts of het hem gelukt is uit al die ingrediënten een geheel te vormen, dat als een levend mcnscheubeeld zich aan ons voordoet. Deze taak bleek hem te machtig. Nora is het vogeltje dat acht jaar lang geluk kig is geweest. Zij zegt liet zelf. »O, die laatste acht jareu zijn gelukkige jaren geweest, dat moogt ge gelooven," maar Nora is tevens de persoon, die een paar dagen later wanhopig haar man eu kinderen voor eeuwig verlaat. -Ik heb nu acht jareu geduldig gewacht; waut ach God! ik wist wel, dat het wouderbare niet zoo maar eiken dag gebeurt!" Een zangvogeltje, dat acht jaar lang zingt en fluit, wachtende op het wouderbare is al eeu zeer vreemd zangvogeltje. Hoe is 't mogelijk, dat zulk een »eekhooruije", maar steeds wachtende eu dus ook denkende aau het wouderbare, in acht jaren tijds haar man niet leert kennen als iemand, geheel eu al misdeeld vau eeuigeu aanleg voor dat wonderbaarlijke! Om dit goed te maken, heeft Ibsen ziju leeuwerikje toegerust met eenige min voortreffelijke eigenschappen. Zij jokt en ze snoept. Zij heeft een jaar of vijf geleden eer, schuld vau 3UOO gulden aangegaan om met Helmer een reis naar Italiëte kuiineu doeu, waar deze herstel moest viuden vau ecu ziekte; en zij deed dit zonder Helmer daarvan iu te lichten; zij trachtte door vertalen eu spareu die som bij beetjes af te be talen, eu zij leefde met dit geheim, waartoe nog behoorde dat zij ook de handteekeuiug van haar overleden vader had nagemaakt dat zaugvogeltje! Eu acht jareu lang bemerkte Helmer, de practiscue mau, maar niet, dat Nora vol groote eu kleine leugentje.) zat. Onwaar moest zij zijn, onderworpen aau haar man, zonder nadenken en wilsvastheid anders zouden immers de waarheid, vrijheid eu zelfstan digheid haar niet kunnen redden maar juist deze voorwaarden voor het Ibseusche drama, maken het onmogelijk dat Nora, het popje, tot de heldin wordt, welke wij aan 't slot te zien krijgen. Het eekhoorutje, teleurgesteld nu haar man nalaat het wonder te verrichten, dat wil zeggen: nu hij in zijn wanhoop bij de ontdekking harer daad bittere woorden spreekt, gaat midden in den nacht haar huis verlaten eu houdt redeneeringen als een vrouwelijke Multatuli. B.v. als haar man haar zegt: »gij zijt iu de eerste plaats echtgenoot en moeder", antwoordt zij: »Ik geloof dat ik aller eerst rneusch ben, zoowel als gij, of ik zal ten minste beproeven dat te worden. Ik weet wel, dat de meuschen u gelijk geven, Torwald, en dat er iets dergelijks in de boekeu staat, maar ik kan mij niet langer tevreden stellen met wat de men schen zeggen en wat er in de boeken staat!" De hartelijkste moeder van voor een paar dagen, verlaat haar kiudereu, omdat zij tegen de taak, die op te voeden, niet is opgewassen. »Ik moest eerst trachten mij zelf op te voeden .... Dit moet ik alleeu doen .... ik moet geheel op mij zelve staan, zoo ik een juist begrip zal krijgeu van mijzelve eu alles om mij heen . . . ." Zij acht zich niet waardig haar eigen kinderen ge zelschap te houden .... Wat is er dan toch gebeurd? Is zij zoo zeer tot de overtuiging gekome», dat zij slecht gedaan heeft door haar vaders hand teekeuiug ouder een borgstelling te schrijven ? .... Weineen! »Eeue vrouw zou geen recht hebben haren ouden stervenden vader verdriet te bespa ren of haren man het leven te redden ? Zoo iets geloof ik niet!" En als Helmer haar antwoordt: »Gij begrijpt de Maatschappij niet" volgt er deze heroïsche - Ibseu - philosofische verklaring.... van het eekhoorutje. »Neen, dat is het juist. Maar nu wil ik haar leeren begrijpen. Ik most zien uit te maken, wie gelijk heeft, de maatscliai>py of' ik? Ze is dus van haar eigen fout nog niet over tuigd, eu toch wischt zij op eens heel haar vroe ger leven uit, om «alleen te staan, vrij te zijn, iu zelfstandigheid zich op te voeden." Natuur lijk, zij zou hebben moeten gaan, ook al hadde Helmer het wonder lateu geschieden ! Trouwens Helmer, de nauwgezette zakenman, die het bestuur over een Bank aanvaardt en het persoueel daarvan reorganiseert, had het aan een wonder heusch niet laten ontbreken. Deze practicus ziet eeu brief in het brievcukastje liggen en alleen ouidat Nora 't wil. onder voorwendsel vau de Tarantella te moeten repeteereu, belooft hij gedurende 24 uur de bus niet te zullen ledigen. En die belofte doet hij gestand. Trouwens de heer Helmer schijnt voor het doen van wonde reu geschapen. Iemand, die na acht jaar lang gelukkig gehuwd te zijn geweest en ziju vrouw vergeven te hebben voor een misslag, dien zij be gaan heeft, haar iu het holst van den nacht alleen de deur laat uitgaan, ofschoon hij haar orakeltaal voor onzin houdt; ja, dat is al even zeldzaam als het reizen per walvisch door de zilte baren. Ach hemel die theoriën wat zijn en blijven ze grauw; hoe moordend vallen ze over de kunst! Om Nora, de eenvoudige, trouwe, vroo'ijke en lieve vrouw eu moeder, die liet publiek ongemerkt maar zeker verovert tot een boekjesmeusch te maken, spaart Ibsen zich geen enkele ongerech tigheid ! Bezat hij niet het talent, waarop wij gewezen hebben, iu de kleine toom-eltjes eu ook in dat, waar Nora de Tarantella repeteert, zóó duide lijk wij gelooveu niet dat iemand zulk een grof tendeuz-stuk zou kunnen goedkeuren. De juistheid eu eenvoud zoowel iu karakterteeke uiug als dramatische inkleeding vau eeuige onderdeelen doen weinig kritisch gestemde geesten veel onjuistheid en bombast aanvaarden, en schenken hun het geloof, dat het geheel even on berispelijk is als enkele details zijn. Gelukkig blijven de meeste menseheu toch nog een beetje nuchter bij zooveel opgewondenheid. Tot leering van de Ibseu-dienareii kunnen wij mededeelen, dat Nora wel verre van «overal grooten bijval te vinden" op vele plaatsen, zooals te Brussel nog onlangs, gevalleu is; eeu lot dat ook Die Frau vuiit Meere is wedervaren. De vertooning was zeer voldoende. Nora (Mei. Roelofseu) muntte uit. vooral in het tweede beurijf. In het eerste, als Leeuwerikje had zij iets gemaakts in houding en bewegingen, eu klonk haar stem wat hard toen zij zich echter tus schen haar zangvogelljesroi en haar Johannes de Doopers uittocht bewoog, boeide zij door zeer natuurlijk, gevoelvol spel. Helmer, Rank en Krogstad; Malherbe, Roijaards eu Poolman, hielden elkander op gelijke hoogte van knnstvaardigheid gezelschap, al schitterde Malherbe bij de min. aanlokkelijke Helmers-rol niet altoos even helder. Het best scheen bij ons in het derde bedrijf vóór de slotscène, toen hij iu ziju champagneroesje doorsloeg. Mevr. Holtrop?van Gelder miste de gelegenheid zicli te onderscheiden, doch voldeed aan de verwachting, die men van haar koesterde, ondanks den oumogeiijkeu huwelijksvoorslag, dien zij Krogstad moest doen. Bclaclitijke hoofsclic juffers, kleurloos ver taald eu /eer middelmatig gespeeld, vormde eeu toegift op het program van den avond. Het best was de monteering van dat stukske. Deze parodie vau Molière op toestanden van ziju tijd, kan men beter genieten door ze te lezen, dan door /.e iu kunsteloos Hollaudsch, en iïat nog door tooneelspelers van den tweeden of derden raug, te zien vertoonen. De keus was niet gelukkig, dunkt ons. Toch der Tooneelverecniging ten slotte een woord van dank. In de hoop dat zij de mon teering als een zeer ondergeschikte bijzaak, maar een goede keus van stukkeu eu voortreffelijkheid van spel als hoofdzaak zal beschouwen, (die pruiken van Pontet te Parijs maken ons wel wat ongerust!) wenschen wij haar een lang en werk zaam leven toe. Dat zij eiken winter een paar malen de jeugdige krachteu der verschillende théatres vereenige om iets goeds te vertolken, het zal der kuust tot voordeel strekken gelijk deu kunstenaars, en zeker bij een ietwat eenkenuig en preutsch publiek, ecu weinigje belangstelling wekken voor ons zoo jammerlijk geminacht na tionaal tooueel.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl