De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 7 april pagina 4

7 april 1889 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 615 Truytgen van d'NoordermareJct. In den schouwburg Frascati" in de Plantaadje Middenlaan" wordt sedert een veertien dagen door de HH. Prot & Zn eene operette gegeven, die het Amsterdam van 1638 vertoont. Ouderwetsche costumes, ouderwetsche decoratiën (1. de Noordermarckt, 2. de ontvangzaal van eene Amsterdamsche patricische in de zeventiende eeuw, 3. de voorpuy van de schou-burch aan de Keizers gracht tijdens de eerste vertooning van Vondels Ghijsbrecht van Aemstel, Zondag 3 Januarij 1638"), ouderwetsche taal en ouderwetsche liedjes vormen een zeer eigenaardig geheel. Reeds in de ouver ture treft ons de oude compositie van het Wil helmus, inelancholieker en psalmachtiger dan het tegenwoordige; als mevrouw Buderman (Truytgen) het later zingt, wordt het gebisseerd. Ook het eerste duet tusschen Rijckert en Truytgen Ik kan m\jn duyfken niet beloven, Dat ik haar zal in goud beslaan, heeft een antiek tintje, en niet minder de cou pletten Ze schimpen op de Libertijnen", van Prof. Alberdingk Thijm, en het concert dat de Tartaarsche muzikanten ten huize van den Amsterdamschen patriciër Van Vinckenvleugel geven. Het decoratief van de tweede acte, de schuins genomeue zaal, met haar eikenhouten lambriseering, de kleine kabinetstukjes en de groote regentenschilderüen, den deftigen schoorsteen, de oud-Hollandsche lichtkroon, de oude blauwe schotels en al de honderd kleinigheden die den antieken indruk volledig maken, wordt iederen avond met een applaus voor den directeur be loond; de schouwburg met de vetkaarsen in het stovenhok, het aardig doorzicht en de oude straat gevels is evenzeer de moeite waard, De rollen z\jn als altijd in goede handen. Outger Jacobsz van Vinckenvleugel, die met het kamer katje Marretje er op uit is, om den appelgroenen japon, door zijn vrouw op de partij der Bickers gedragen, weer op te zoeken, wordt door den heer Kreeft met zijn gewone verve gespeeld; de avontu ren door hom bij het volkje van de Noordermarckt beleefd, geven stof tot allerlei grappen en liedjes. Truy, een soort van dame de la Halle, is mevr. Buderman; haar broer, Geert Plemp, de libertijn en malcontent", de heer Kelly, Brechiemeu mej. Van Westerhoven, de Graef van West-Polsbroeck, heer van negen gehuchten, de heer Kiehl, en mevr. Agneta van Vinckenvleugel mej. Heilbron, maar ook de overige rollen werden met animo vervuld. Alfaro" leverde illustratiën voor het tekstboekje, en stond, evenals prof. Thijm, de heeren Prot in het monteeren en arrangeeren bij. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Gedurende de afgeloopen week was er weer veel muziek in de hoofdstad. Zaterdagavond, de laatste kamermuziek soiree en de eerste Fidelio"-opvoering in de Hollandsche Opera; Zondagmiddag, de laatste Matinée-Michelsen (men ziet het: de muziek in de hoofdstad begint zoo zoetjes aan op hare laatste beenen te loopen, want tegenover n eerste, staan twee laatste opvoeringen); Maandag, concert van Christine VeJtman, met medewerking van de HH. Timmer en van Groningen; Dinsdag, Faust" met Mlle Sarolta van de Opéra-Comique te Parijs. Daar ik de eerste opvoering van Fidelio" niet kon bijwonen, wegens haar samenvallen met de kamermuzieksoirée, ben ik die van Woensdag j.l. gaan zien, en wil nu dit verslag beginnen met hierover het een en ander te zeggen. In de eerste plaats moet ik de Hollandsehe opera feliciteeren met de aanwinst van den lieer Bransch. Wel is waar zijn de hooge tonen van dezen heer dit was tenminste Woensdag het geval eenigszins gedwongen, maar de Hollandsche Opera is m dit opzicht niet verwend en mag op te weinig kelen bogen, die een klaiikvolume rijk ziju als dat van den heer Bransch, om met het bezit van deze nieuwe keel anders dan uiterst tevreden te wezen. Daarenboven heeft de heer Bransch veel tooneelroutine en maakt een goede figuur, alles qualiteiten, die de Hollandsche Opera nog wel kan ge bruiken. De opvoering werd voorafgegaan door de uit voering van de Fidelio-Ouverture, waarvan ik al leen zal zeggen, dat ik er mér van verwacht bad. Ook in het nu volgend Duet liet de orkest partij nog al te wenschen over, terwijl Jaquiuo (de heer Dieriekx) wel geluid laat hooren, maar men dit geluid niet eigenlijk zingen kan noemen. Zijn stem mist rondheid en zijn spel in de rol van Jaquino is al niet veel minder ruw dan zijn zang. Dit spel zou de Heer Dieriekx in allen gevalle kunnen verbeteren! Mevrouw Albera-Jalin, als Marcelline; had in dit Duet óók wel wat schalkscher, wat minder ernstig, kunnen wezen; men moet hier niet te tragisch worden, alsof er zoo zoo straks een moord moest plaats hebben; zoo'n vaart loopt het niet en Beethovens partituur op deze plaats wettigt een der gelijk vermoede n geenszins. Schaiksche gratie is al wat men daar leest en die moest vooral de heer Dieriekx zich wat mér eigen zien te maken! Het zou mij te ver voeren hier nummei voor num mer uitvoerig na te gaan, ik volsta daarom met als mijne hoofdindrukken van dien avond mede te doelen, dat mevrouw Ophemert-Scliwencke zeer voldoende is voor de rol van Pidelio, de heer Orelio wat hartstochtelijker had kunnen zijn als Pizarro, de heer Schmier als Rocco zeer goede oogenblikken had en de heer Posno als Don Fernando eenigszins zwak moet genoemd wor den, en dat ten slotte het eigenlijk zeer middelmatige-?orkest in de Leonore-Ouverture III (gespeeld voor het begin der 2e acte) en in 't algemeen gedurende het geheele 2e bedrijf, onder de vaste leiding van den Heer van der Linden weder ware wonderen verrichte. Om met een orkest, als dit, niet alleen een dragelijke, maar werkelijk zeer genietbare, Leonore-Ouverture te maken, is een kunststuk, dat ik niet geloof, dat dikwijls verricht zal zijn. Mijne hartelijke gelukwenschen aan het adres van den Heer v. d. Linden voor dit waaghalzig bedrijf, dat evenwel zoo goed afliep. Vraagt men mij nu, of ik de Fidelio" een Opera vind, die in de Hollandsche Opera op hare plaats is, dan moet ik volmondig: neen" zeggen. Deze muziek verlangt een warmer stroom dan de meeste dezer artisten en het orkest kunnen geven, door dien zij zich te veel moeielijkheden bewust en daardoor niet vrij genoeg zijn. Trouwens Beet hoven blijft altijd Beethoven, ook in zijn Fidelio," en zijn geest uit zich gebrekkiger dan die van n ander componist, zoodra men de bezwaren van de techniek gewaar wordt. Het is evenwel goed, dat men deze proef eens genomen heeft, doch zoo lang men geen diepere kunsteischen kan bevredigen, meen ik, dat men zich in de Hollaudsche Opera minder aan het lyrische dan wel aan het historische genre zal hebben te houden. Een Opera als //De Hugenoten" b. v. is wel schijnbaar moeielijker, maar inderdaad gemakkelijker dan de Fidelio"; hoe minder personen, hoe beter deze moeten zijn, hoe meer personen en handeling daarentegen, hoe minder er van de uitdrukking der muziek, ge noegzaam ondersteund als deze wordt door de han deling, gevergd wordt. Verlangt men evenwel stemming, dan moet de muziek iu zooveel hoogere eischen voorzien, die.... de Hollandsche Opera niet geheel bevredigen kan. Genoeg, dat de directie van deze Opera haar best doet als geene andere en een uiterst werkzaam en organisatorisch talent als de heer van der Linden haar daarbij wakker ter zijde staat. Mlle Sarolta in de Fransche Opera heeft goede souvenirs achtergelaten. Haar voordracht van: ,/Ah c'est lui! e'est lui! Ie bien-aimé; A son appel mon coeur s'est ranimé" en jhetgeen hier verder op volgde, zou men voor eens en altijd tot het model van deze scène kun nen vaststellen. Ook de heer Darnaud als Mephistophélès was zeer bruikbaar. Bij de kerkscène, als Marguerite in zwijm valt en Méphisto haar als een prooi in zijn mantel hult, geleek hij wel een kolossale roode vleermuis, die langzaam hare vleugels diehtvouwt. Af en toe was hij wel eens al te duivelachtig, dunkt me ; ofschoon het waar is, dat het gebrek aan een bepaald voorbeeld den artist in dit opzicht nog al wat vrijheid laat. De kamermuzieksoirée verschafte voor het laatst nog eens een bijzonder genot, door het heerlijke Trio in Bes-dur, op. 97 van Beethoven, het G-mol Pianoquartet, op. 24 van Brahms, ,/Eine Liederreihe", op 35 van Sebumaun en een Stal liederen van Brahms, deze laatste werken prachtig gezongen door onzen eenigen Messchaert. Als Messchacrtzóó zingt en Röutgen hem daarbij accompagneert, viert de kunst een van haar schoonste festijnen. De uitdrukking wordt dan tot haar maximum van spanning opgedreven en het stemmingsbeeld met de scherpste lijnen in de ziel gegrift. Ten slotte maak ik nog met ingenomenheid mel ding van het concert van Mejuffr. Christine Veltman. die zich weer als een voortreffelijk geschoolde zangeres deed kennen, en van de 3e Matinee van den Heer Michelsen, waarop deze pianist om zijne voordracht van Schumann's Carnaval'' met vol doening mag terugzien, en die mij de kennismaking verschafte met eene lieve en beschaafde zangeres: Mejuffrouw Nauny de Roever. 4 April. " F. P.S. De vorige week heb ik, zonder het te willen, het Bestuur van «The Union" misschien op de gedachte gebracht, dat de redactie van dit blad aan hare weuschen geen zeer beleefd onthaal doet te beurt vallen. Ik had nl. iu mijn vorig verslag gezegd, dat ik de invitatie voor een soiree van The Union'" te laat" ontvangen had. Dit moet omstandiger luiden: Te laat (Va 5 uur van denzelfden dag) om mij nog van andere verplichtingen, die ik voor dienzelfden avond op mij geladen had, te kunnen ontslaan." Ik hoop hiermede de geachte Redactie van dit blad van den onwillekeurigen blaam van ongracicusheid gezuiverd te hebben. MUZIEKAAL OVERZICHT. Rotterdam, April 1889. ALEIDA VON HOLLAND VAN W. F. THOOFT. Thooft wie is Thooft?" Ik weet het niet; weet gij het misschien ?"?Thooft? neen, 't is wel een bekende naam, maar op muziekaal gebied hooide ik hem nog nooit. Maar daar komt X, die is in die zaken meer thuis; zeg, weet jij ook wie dat is, die eene opera Aleida von Holland gecomponeerd heeft en Thooft moet heefen?" Wel zeker, je kent hem ook; het is die bejaarde heer met het hoogroode gelaat en gryze snor en baard, hij loopt een weinig gebogen en is stokdoof, hetgeen hem evenwel niet verhindert, met behulp van een klankbord, muziek te hooren, zoo goed, alsof hij het volle gebruik nog van zijn gehoorzintuig had." O, is het die ? maar wie te wereld wist nu ook dat die componeerde en opera's geschreven had?!" In dezen zin ongeveer kon men dezer dagen, ter gelegenheid van de opvoering van de Aleida von Holland, verschillende gesprekken hooren voeren; ja, het is een feit, een droevig feit, dat men zich als Rotterdammer en ook als Neder lander diep schamen moet te erkennen: wij be zitten een man als Thooft en hebben hem oud en grijs laten worden de ouderen met eene vage herinnering aan de vroegere opvoeringen van Aleida, de jongeren in volslagen onwetend heid van zijn bestaan om manneijês alsBrüll, Nessier, e. t. q. te bewierooken en te vereeren. Schande over een land, dat zóó met zijne kun stenaars handelt, dat zoodanig opgaat in de vergoding van al wat vreemd is en uit den vreemde komt, dat het zijne eigene mannen van beteekenis totaal negeert, en vraagt er eens n een bescheiden plaatsje op de programma's hem lastig vindt en de inwilliging van het verzok ad calendas graecas verschuift! Schande over het land, welks ingezetenen, die aan het hoofd van muzikale instellingen geplaatst zijn, zich zóó ver eerd gevoelen, de hand te mogen drukken van meneer A. uit Petersburg, mevrouw B. uit Berlijn of mejuffrouw C. uit Parijs, dat zij langzamerhand totaal vergeten, dat zij Nederlanders zijn en dat naast en om hen landgenooten van talent te ver geefs staan uit te zien naar een gering bewijs van aanmoediging en waardeering. Schande over een land, waar de erkenning van verdiensten op het gebied der tonen van hoogerhand zóó totaal ontbreekt als in Nederland! Ik weet het deze woorden zijn bitter; maar moet men zich niet tot bitterheid gestemd ge voelen als men een werk aanhoort, zooals Aleida van Holland, dat werkelijk zér hoog staat, en daarbij bedenkt dat gebrek aan aanmoediging dezen genialen man wellicht aanleiding gegeven leeft zijn pen neerteleggen; dat de groote moeieijkheden en wreede onaangenaamheden verbonden aan de pogingen om het tot opvoering van een ^erlerlandsch werk te brengen waarschijnlijk oor zaak zijn. dat deze meest begaafde onder de Holandsche toondichters zijn lier mismoedig aan den iapstok gehangen heeft? Van een, die eene eerste opera zóó schrijft, mogt men groote ver wachtingen koesteren, en zoo zij niet onder de werken van den eersten rang kan gerekend worden "igt de schuld daarvan uitsluitend aan het libretto; de optredende personen zijn poppen, wier hande lingen men gedeeltelijk moet raden en gedeeltelijk, dan door den een, dan door den ander, verhaald worden. Er ontbreekt hartstocht in den tekst, en de componist kan die er natuurlijk niet in brengen; wat hij op dit gebied zou vermogen bewijst het trio in het laatste bedrijf, het eenige moment in de geheele opera waarin eenigermate van hartstocht sprake is. Maar overigens kan bijna het geheele werk geciteerd worden als bui tengewoon geslaagd; het prachtige openingskoor, Sado's lied, de grootsche finale (in de kerk), het verhaal van Bado in het 2e bedrijf, de inlei ding voor het 3e bedrijf en Dietrich's lied, het meisjeskoor Streuet Blumen auf die Pfaden", het reeds genoemde trio, de finale, het verraadt alles een ware meesterhand. In Weber's trant geschreven is ook hier en daar de invloed van Schumann niet te ontkennen, zonder dat evenwel de oorspronkelijkheid een oogenblik betwijfeld kan worden; de ensembles fraai bewerkt, de in strumentatie met zorg maar geheel vrij van over lading ziedaar Thooft's Aleida van Holland \ De bezetting was als volgt: Dietrich von Brederode von Bongardt, Bado von Teylinyen Walther, Abt Behrens, Aleida Frau Gross en Frya Mevr. Jaide; de overige kleinere partijtjes waren in handen van de heeren Stierlin, Bolle en Mastorfi' De laatste maal dat ik het werk hoorde (misschien wel 16 jaren geleden) was de bezetting in dezelfde volgorde als boven: Th. Reichmann (die onlangs hier als gast optrad), Hesselbach, Emil Fischer, Frau Saar?Jager, enz. Gelukkig is het te lang geleden om door de her innering storend te werken of tot vergelijkingen aanleiding te geven; zij zouden anders zeker niet in het voordeel der tegenwoordige bezetting uit vallen. Voortreffelijk waren ditmaal Mevr. Gross en de heer Behrens; de heer von Bongardt was van het begin tot het einde vol vuur en toewij ding aan zijne partij, Mevr. Jaïde scheen minder gunstig gedisponeerd. Slechts de heer Walther behandelde zijne partij met eene nonchalance, die opvallend was en die velen gehinderd heeft; het baat echter niet hier veel over te schrijven, het seizoen is over een goede acht dagen afgeloo pen daarmee is alles gezegd. Koor en orkest verdienen grooten lof. De heer Thooft werd na het tweede en na het derde bedrijf ten tooneele geroepen en ontving een tweetal kransen; ik wensch hem hartelijk geluk met het succes en hoop, dat het zien van de ondubbelzinnige waardeering, die zijn schoon werk gevonden heeft, er toe moge bijdragen zijn levensavond te verhelderen en hem een troost moge zijn voor de vele teleurstelingen, die onaf scheidelijk verbonden zijn aan den loopbaan van hen, die boven den grooten hoop uitsteken. Het Gcwandhaus-Quartet uit Leipzig gaf Vrijdag 29 Maart jl. voor een goed bezette zaal eene soiree, waarop tot uitvoering kwamen: de strijk kwartetten in G-dur van Haydn, in F-dur van Schumann en in Es-dur van Beethoven; de uit voering beantwoordde aan de meest strenge eischen, de heeren Petri, von Dameck, Unkenstein en Schröder zijn kwartetspelers van den eersten rang. Het is aangenaam te zien hoe gun stig onze landgenoot Petri in het buitenland staat aangeschreven, en tevens te hooren hoezeer hij dit verdient, 't Is waarlijk voor talentvolle Nederlanders dan ook maar het beste naar den vreemde te gaan; zóó deed Petri, zóó Willem de Haan, zóó Hollman, zóó Willem Coenen, zóó Oushoorn, enz. enz. enz. De IIoll. Opera gaf jl. Maandag eene reprise van Miynon; op deze uitvoering zijn dezelfde goede en kwade bemerkingen van toepassing als vroeger reeds door mij gemaakt, het ontbreken van een harp in het orkest werd echter nu nog hinderlijker, doordien de stemming tusschen dit laatste en het klavier te wenschen overliet. Ik verneem echter, dat door den ijverigen directeur voor het volgend seizoen stappen zijn gedaan tot verbetering van het orkess; dit zal hem zelf zeker in de eerste plaats ten goede komen. De heer Conrad Behrens zal in September/October in de Hollandsche Opera als gast optreden en Sarastro, Marcel en de Brogny in onze moedertaal zingen; daarna vertrekt hij naar New-York, waar hij een schitterend engagement voor den tijd van zeven maanden gesloten heeft met de Duitsche Opera. De directie der Hoogduitsche Opera alhier is thans definitief overgegaan op den heer Saalborn, tot dusver regisseur bij het gezelschap van de heeren van Lier; het gewijzigd cahier de charges is door hem aangenomen, waartegen hem de voor het volgende seizoen voorhanden zijnde subsidie ad circa f 14,000 is toegekend. Van den ernstigen kunstzin van den heer Saalborn verwacht men het beste; aan steun zal het hem ??zoo hij zijne beloften getrouw nakomt van de zijde van het publiek en der pers niet ontbreken. DE TENTOONSTELLINGEN VAN AMEU BLEMENTEN. Amsterdam biedt op dit oogenblik twee ten toonstellingen van ameublementen aan. In het Paleis voor Volksvlijt vereenigt het Koninklijk Nederlandsch Haudelsmusemn de ameublementen, in 7Jjn jaarlijkscheii nationalen wedstrijd mededin gende. In Felix Meritis houdt de vereeniging van Meubelmakers-Patroons mede een Nationale ten toonstelling. Iu een voorbericht Aan de Bezoekers" melden de Patroons, dat hunne tentoonstelling haar ontstaan te danken heeft aan het besluit der ver eeniging, om onder eigen beheer, zonder tusscfcenkomst van derdon, eene Nationale Tentoonstelling te organiseeren, met het doel om zooveel doenlijk den invoer van buitenlandsche meubelen tegen te gaau, en liet publiek te overtuigen, dat ook hier te lande voor billijke prijzen, ameublementen van goede teekening en minstens zoo soliede uitgevoerd als elders, geleverd worden".; In de Algemeene Voor waarden van den Handelsmuseum-wedstrijd leest men: Art. Zoowel de ingezonden voorwerpen als de nabestellingen daarop, moeten in Nederland door Nederlandsche fabriekanten vervaardigd zijn."' Het is dus bijzonder om de Nederlandsche in dustrie te doen; in Volksvlijt heeft zij twee-envijftig, in Felix Meritis zeven-en-twintig ameuble menten, benevens een honderdtal afzonderlijke meubelen vereenigd. Welnu, de totaal-indruk van de beide tentoonstellingen is, riat de Nederlandsche industrie eenvoudig en netjes werkt, maar dat zij niet bijzonder vindingrijk is. Het is waar, dat de meeste ameublementen, zoowel in Volksvlijt als in Felix, zich aan den normaalprijs van 600 gulden houden, zoodat er van werkelijke luxe-meubeleu eigenlijk geen sprake kan zijn, maar toch ook in de enkele duurdere, is bij eene behaaglijke ge makkelijkheid, eene ontmoedigende alledaagsctiheid het hoofdkenmerk. Hier en daar een enkele af wijking in het model van het saloumeubel," bahut, vertieo, bonheur-du-jour, of hoe men het noemen moge; maar ook deze afwijkingen betref fen meest liet aantal hekjes of de verdeeliug deistukjes spiegelglas. * * * Dit gezegd, kan men aan het prijzen gaan, want er is veel en solied goed in beide tentoonstellingen vertegenwoordigd. Iu het Paleis voor Volksvlijt zou men, bij den snijdenden tocht, tot een ongun stiger indruk geneigd zijn, dan in de deftige, warm gedrapeerde zalen van Felix; maar ook weer: in het Paleis hebben de meubels alles aan zich zelf te danken, en bederven, in hun afzonderlijke loges verdeeld, elkanders indruk niet. Een enkele aanteekening bij de voornaamste nummers in het Paleis. No. 1. Notenhouten salon ameublement van D. J. Bomhof, te Zwolle, 600 gulden; een fraai stel, met bijzonder nette en ele gante salon- en canapétafel; maar bij het zeer lichte matte notenhout scheen de kleur van het terracotta velours niet goed gekozen. Het zware, gloed volle van de bekleeding deed de kiesche teekening van het bleeke hout geheel verzinken. No. 2. Notenhouten salou-ameublement van C. J. van Dam, Amsterdam. Dit is eenvoudiger, maar toch zeer net en de prijs is maar 426 gulden; het blad van de salontafel is uit een bijzonder mooi geteekend stuk notenhout genomen. No. 3. Italiaansch noten- met palissanderhout van C. M. Eekhart te Rotterdam, 600 gulden. Hier is de salonkast het mooiste stuk; de deur met zijn uitgetanden ronden boog op den gebiseau'teerden rand van den spiegel maakt een zeer gelukkig effect. Daarentegen schijnt het gevaarlijk boven op den rand der zeer zware stoelen, zulke uiterst dunne versierseltjes aan te brengen; liet haastig aanvatten, zoowel als het een weinig ruw afwrijven van den stoel moet hier te vreezen zijn. No. 4. Eikenhouten salon-ameublement van C. E. Everaars, te Utrecht, 600 gulden. Deze stoelen lijden aan het tegenovergestelde euvel, zij zijn zeker onver nietigbaar, maar ook volstrekt niet elegant en het geheele ameublement is wat plomp. No. 5. Notenhouteu salon-ameublement, stijl Louis XVI van E. H. Frederiks te Zutphcn, 600 gulden. Ook dit is wat stijf, en men ziet niet in, waarom het zoo veel moet kosten ; de canapéis een fraai stuk werk, streng van stijl en naar een goed model ge nomen, maar de rest is al te eenvoudig. Veel mooier doet zich No. 8, het Renaissauceameublement van H. Gerritsen en Zoon te Zwolle voor, ook 600 gulden. Het is van vieux noyer met ingelegde strepen geeireerd zwart; ook wat een voudig, maar deftig. No. 9. Notenhouteu salonameublement van J. van Hulzen, te Zwolle, 560 gulden. De salonkast is hier een min of meer ouder wetsche bonheur-du-jour; zij heeft het voordeel, dat men er wat in bergen kan. De bekleeding, olijfgroen en terra-cotta, voldoet wel. No. 10. De gebroeders Monsieur te Steenwijk hebben aan hun salouameublemeiit vau Amerikaausch notenhout, van 510 gulden, zeer fraai hou tsnij werk aan gcbraclit,de stoelen met bruin velours frappe bekleed, zijn zeer versierd en toch sterk. De firma Nijholt te Almelo, stelt twee ameublementen ten toon, een Italiaansch notenhout van 506 en een zwarthouten geeireerd van 571 gulden. Vau het eerste bieden saloukast en salontafel eene vernuftige en smaakvolle combinatie vau mat en gepolitoerd, de teekcuiug voor cauapéen stoelen is wat eenvoudig. Tegen de salon- of zilverkast van het zwart gccireerde ameublement, dat met zijn olijfkleurig gefriseerd trijp op het doffe zwart overigens zeer goed voldoet, hebben wij een bezwaar: de glasruit van het kastje raakt bijna den grond, en het is niet harmonisch in een vertrek, de zilveren voor werpen, die toch een zekere waarde heeten te ver tegenwoordigen, ongeveer op gelijke hoogte met laarzen en stoven te brengen; wat kostbaar is, presenteert men op voetstukken, en legt het niet op den vloer, ver van de oogen. Met de hoogste onderscheiding, de zilveren me daille, bekroond is een ameublement van de HH. E. E. Prins & Co., Heerengracht te Amsterdam, dat ook maar 000 gulden kost, maar ten volle de onderscheiding schijnt te verdienen. De salonkast, Monbijoukast," is zeer elegant; het warme terracotta van stoelen en canapé, brigatelstof omgeven met boulé's van pluche in dezelfde kleur, past bij het donkere uoteuhout; de kostbaar gedrapeerde gordijnen en vitrages, die buiten het programma liggen, zullen door de koopers allicht er bij besteld worden. No. 14 is een zwarthouten salon-ameublement van A. M. Randoe te Haarlem, van 600 gulden. De bahut is hier door oorspronkelijke, correcte teekening onderscheiden, het zwart met rood schijnt overigens niet te verouderen, maar staat nog even smaakvol in zijn nieuwen vorm als vroeger in de ouden. No. 15 en 16 ziju van heer P. J. Seur te Amsterdam. Het eene, gepolitoerd noten, I-SO gulden, is niet ontsierlijk, er is geen salonmeubel en geen canapétafel bij, maar tafel, 12 stoelen, 2 crapauds en een canapé; de stoelen zijn vau den oudcrwctschen vorm, maar met gcvulden rug en net bewerkt. Het tweede, 318 gul

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl