De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 14 april pagina 2

14 april 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. Cl6 eenig blad is noch daai'voor noch daarna in voorgekomen, eenmaal zou beschuldigen van een zachte hee'meester'' Ie zijn. Maar, weet gij wat ik nimmer deed, geachte Redactie? Ik heb nooit lichtzinnig, zonder na denken, of wel opzettelijk tegen beter weten in feiten medegedeeld in strijd met de waar heid ; ik heb nimmer getracht het groote pu bliek op te winden door het te misleiden; ik heb nooit mijn oordeel op hoogen toon uitge bracht in zaken waaromtrent ik «iet op de hoogte was; ik heb nimmer onze bewindslie den en tal van achlenswaardige menschen uit gescholden. Of de heer Tindal dit dat wél doel? Oordeel s. v. p. naar een paar staaltjes: De Heer Tindal wijst het Nedcrlandsche volk op den onzin dat, terwijl er elders kazernes leeg staan, men eene kazerne voor de vestingartillerie te Utrecht bouwt voor 2 millioen gul den. Onwaar! Deze heelt gekost 462-000 gulden. Hij zegt dat men drie kazernes te Utrecht en te Amersfoort wilde bouwen voor 4 millioen gulden. Een leugen! Die som bedroeg ongeveer 1.800.000 gulden ! Hij zegt dat er t. N. van Gorinchem een drogo plek in de inundalie ligt nadeelig voor onze verdediging. Onwaar! daar ligt niet een droge plek. Hy vertelt daarna den onzin, dat de vijand van uit dat punt (als bet er was) Iwee forten zeer kon benadeelen. Maar hij verzwijgt voor het niet-deskundig publiek, dat die denkbeeldige plek ver achter de fortenliiüe ligt en dat dus een vijand, als hij daar komt, de N. H. Water linie reeds heeft doorgebroken en dus niet zoo dwaas zal zijn om op de werken te gaan schieten, die hij reeds in den rug beeft. Aan nemende dat hier geen opzettelijke misleiding bedoeld is, dan getuigt die mededeeling van grove onkunde. Ik zal maar ophouden: de brochure van den heer Eland o. a. vermeldt nog meer zulke staaltjes. Zie, het moge misschien voor korten tijd ge lukken een deel van het publiek en de pers, welke deze mededeelingen niet controlcercn, door zulk een betoogtrant op te winden- wel dra zal men inzien met welk een voorlichting men te doen heeft. Zelfs al doet men aan het hoofd van een blad door een gewezen onder wijzer in de rijkunst en cavalerie-reglementen aan de K. M. A', constateeren, dat een bombar dement van den Haag werkelijk kans op succes heeft! Waarom heeft de heer Tindal ook niet ge zegd, dat Oorlog en Marine jaarlijks 85millioen kosten (in plaats van 35 millioen)? Omdat het groote publiek dit cijfer maar al te goed kent? Omtrent de meeste hoofdzaken door den heer Tindal medegedeeld, zijn nagenoeg alle deskun digen het eens. Wie de hoofdgebreken, ook door hem genoemd, niet kent, moet wel ziende blind en hoerende doof zijn, vooral als hij in het leger dient of gediend heeft. Maar ik beweer, dat de wijze waarop de Heer Tindal die gebreken mededeelde, afkeuring verdient. En durft gij nu beweren, M. H., dat hy toch den juisten toon heeft getroffen ? Dat men moet overdrijven, onwaarheden zeggen, schelden, in n woord het niet-deskundig publiek bij den neus hebben, opdat het de waarheden zal gaan gevoelen, die toch aan de geheele redeneering ten grondslag liggen. Hebt gy zelve, Geachte Redactie, gedachtig aan de zinspreuk dat het doel de middelen heiligt, dat middel wel eens in Uw blad toege past ? Oordeelt gü, dat zulk een middel ligt binnen de grenzen van het behoorlijke en betamelijke?" Neemt gy dan toch dit middel in bescherming? En durft gij de Natie voorlichters toewenschen als den Heer Tindal, enz.? H jogachtend heb ik de eer te zijn, Uw Dw. A. A. BEEKMAN. * * * De Heer Beekman beantwoordt liever de op merkingen in het Weekblad dan die in het Dagblad door ons gemaakt. Dit verwondert ons niet. Immers terwijl wij in het Weekblad ons bepaald hebben tot de vraag: of de toon van des Heeren Beekmans Daarom vroeg ik: »Wat is dat, sluit je die menschen op?" »Niks vaster als dat, meheer, anders kan ik 's nachts geen oog dicht doen, en ik slaap toch al niet veel. Je begrijpt, dr benne d'r altijd bij die vanwegens" hij maakte eene krabbende beweging met de rechterhand >niet zuiver op de graat benne. »'t Is me in den beginne, toen ik pas in me affaire was, een paar maal gebeurd dat die slampampers, toen ik zelf te kooi was ge gaan, stiekum derlui losies uitkwamiue en m'n heele buffet hebbe leeggegete en opgedronke wat ze vonde. Daarom neem ik nou, 't sicure voor 't onsicure." »Goeie hemel! maar als er nu eens brand kwam beneden, wat dan?" »Braiid 'i Neen dat kan niet; ik ga altijd zelvers zien of de kachel uit is, en de lamp neem ik mee. Nou! motte we een treedje of zes op; 't licht hebbe we nou niet meer noodig." Hij blies de kaars uit: wij ston den weer in de gelagkamer, en een oogenblik vond ik, dat tabaksrook en jeneverlucht heerlijke frissche geuren waren. Koo ging mij voor, eenige treedjes pp, naar een vrij ruime opkamer, achter de eigenlijke kroeg. Daar was het werkelijk goed ingericht, netjes en zindelijk; langs beide wanden stonden gewone ijzeren ledikanten in klei ne ruimten, door meubelsitsen gordijnen van elkander gescheiden, en tusschen elk paar ledikanten stond een klein tafeltje met een lampetkom en kan. »Dat 's andere thee hier op 't salon, hé?" zei de slaapsteehouder en met innig welbe hagen wreef hij zijn handen samen, toen hij vervolgde: «Kostelijk beddegoed, 'n wolle en '11 katoene deke en alle weke schoone lakes, waschwater en 'n spiegeltje; dan 's morges schrijven niet oorzaak was van de geringe be langstelling die zijn artikelen gewekt hebben, werd in het Dagblad nog op iets anders ge wezen. D.iarin werd gezegd: Jaarlijks worden, zonder stelsel, 35,000,000gld. aan defensie besteed. Sedert het jaar 1870 zijn mülioenen bij millioenen aan militaire liefheb berijen opgeofferd. Voor een deel uil onbe kwaamheid, voor een ander deel uit gebrek aan karakter van hen, die tegen beier weien irj. dit geldvermorsen deden voortduren. Men wist wel, dat Den Haag voor een bombardement of coup de main open lag, men wist wel, d;it de N.Hollandsche Waterlinie genomen zou kunnen worden vóór de innndatie gesteld en de forten bezet, zouden kunnen zijn, men wist wel, dat het Oorlogs-departement in Amsterdam en niet te 's Hage tehuis behoorde, en wist men het niet, dan had men met zeer stomp zinnige menschen te doen!'' Voor zulk een toestand, jaren lang geduld en bevestigd, zijn een aantal personen cerantiroordelijk. Gebiedt nu de vaderlandsliefde, dat men de mannen, die ons land aan zulk een toestand wagen, aantast, of is de vaderlandsliefde reeds voldaan, wanneer men, wetende dat men geen gehoor krijgt, kalm blijft voortpraten, als ware er geen haast bij het werk (MI als bestond er geen moreele medeverantwoordelijkheid? Daar wringt de schoen. Hierop antwoordt de Heer Beekman liever niet; de toon welke het Dagblad aanslaat, is hem te.... Tinda.lac.htig". Nu, dien Tindalachtigen toon namen wij in het Weekblad in bescherming, even goed als wij dat in het Dagblad hebben gedaan; in dien toon gaven wij zelfs een plaat .... en als gij, Heer Beekman, er nu niets beters op weet, om van lastige vragen af te komen, dan het Week blad tegen het Dagblad uit te spelen, dan brengt gij het daarmede niet heel ver! De bitterheid des harten, waarmede de heer Beekman aan den heer Tindal denkt, is waar lijk schier onverklaarbaar. Gesteld eens, dat de heer Tindal ten opzichte van een paar détails minder goed is ingelicht geweest men dient de verdediging van den heer Tindal af te wachten is nu daarmede het heuglijk feit uit te wisschen, dat hij geheel Nederland de aandacht beeft doen vestigen op den jammerlijke» staaf, waarin onze defensie verkeert? Of is die staat niet jammerlijk? Hij is dit in zulk een mate, dat niemand anders dan de heer Beekman zelf in zijne brochure verklaart : Als men hei gelteel onzer tegenwoordige irfermiddelen eeni'jszins re-nnatj te ocerzien, mei liet hoofd in de hand ernstig nadenkt, de waarheid onder de ooi/en durft te. zien, dun roeit men iets dat moeilijk is weer te (/even, omd'it de woor den blijven steken in de keel of' in de pen. Welnu Beekman zegt dus: het schreit ten hemel; daar zijn geen woorden voor ; ik, Beek man, ben met stomheid geslagen, mijn hand is verlamd van ontzetting, als ik de waarheid onder de oogen zie. En terwijl bij nu jaren achtereen al beproefd heeft om die woorden uit zijn keel of pen te krijgen, zonder dat het hem gelukt is, verschijnt daar een held, die denzelfden indruk van het geheel onzer weermiddelen'' ontvangt, maar door de Goden bedeeld is met een vlolheid van spreken en een gcmakkelijkheid van schrijven, zoo dat hij eer woorden te veel dan te weinig heeft; en in plaats dal nu Beekman, de ontroerde, met oogen vochtig van aandoening hem verrukt in de armen snelt en uitroept: gij zijl de mau dien ik zocht;?ik weet zoo verschrikkelijk veel en gij spreekt zoo buil ongewoon goed, laat ons zamen gaan; ik zal u precies dat ne drooge plekje in de N. Holl. waterlinie aanwijzen. 't Is er goddank, bij springvloed en dijkbreuk, maar n!! en wij zullen gemeenschappelijk werken, om de natie voor te lichten ten op zichte van al de gepleegde verzuimen en de ver spilde millioenen, wordt de heer Beekman boos; wrevelig,... grol'. Foei, dat is niet mooi. Ook niet verstandig. De Nederlandsche natie is den heer Tindal veel te dankbaar voor de gegeven inlichtingen, dan een kop koffie, maar met suiker. Wat wil je nou meer verlange voor n maffie ?" De eerlijkheid gebiedt mij te erkennen, dat Kop ditmaal volkomen gelijk had: de geheele inrichting was eenvoudig, maar practisch, zin delijk en uiterst goedkoop. Over de kostelijkheid van 't beddegoed kon ik niet oordeelen, maar ik geloofde den eige naar volkomen, vooral omdat hij zei: «Ikkoop die bedde gewoonlijk op verkoopeninge; daar ken je nog wel ereis kpopies snappe." Toch kreeg ik 't was waarlijk buiten zijn schuldeen rilling over mijn rug, want plotseling zag ik voor mijn geest het beeld oprijzen van mijn oude jichtige tante, die acht jaren bcdlegerig was geweest en wier bed, na haar dood, met ap- en dependentie naar de »verkoopening" was gegaan, en een oogenblik daarna dacht ik met innige dankbaarheid aan mijn eigen goede springveeren matras te huis. »Ik hou erg van de zedelijkheid, daar wordt 'n mensch oud bij", zei Koo, »cn daarom geef ik hier alleen losies aan manspersone: ik wil hier geen gekkigheid hebbe, begrijpt u ? Maar komme dr getrouwde lui, die fatsoenlijk en netjes benne, nou! ik kijk derlui pampiere niet na_, maar ik heb bove nog 'n paar vrije kamertjes, heel kostelijk ingericht. Als u ze zien wil, dan.. . ?" »O! neen, ik dank u; die zullen wel naar rato zijn." »Nou, of ze, erg na rato! Ik heb ze zelvers behangen en geschilderd. Op 't eene slaapt nou een tandetrekker met zijn vrouw hm!'' Koo knipoogde even tegen mij en ver volgde: »'n Heele nette man; hij staat's Maandagsop 'tAmstelveld,'s Zaterdags op de Nieuwmarkt en de andere dage is ie in Haarlem, Utrecht en zoo voort, 'n Knappe (ientist! Hij trekt ze met;ii pijpesteel,verdekseld kwiek!" dat zij dien toon zou kunnen billijken jegens iemand, die zich om harentwille zoo dapper weert en geweerd heeft. De beschuldiging, als zoude die oud-officier slechts hebben gelo gen om gehoord te worden, ligt zeer zeker te ver beneden diens waardigheid om haar op te rapen. Wij althans achten hem daar te ver boven verheven om zulke hatelijkheden te beantwoor den. Heer Beekman, gij hebt zelf nog al te veel te leeren, vóór gij u geroepen moogt achten les te geven in bezadigdheid ! * * Nu wil de Heer Beekman het doen voorko men, als hadden wij ten onrechte zijn wijze van schrijven als te zoetsappig en vergoelijkend gekenmerkt. Het volk moet het doen, zoo is zijn redeneering. En als dan ieder de handen mede aan het werk slaat, dan zal weldra het zelfvertrouwen wederkeeren, dat meer door den toon dan door den inhoud vau's heeren Tindal's geschriften geschokt is",?alsof het volk niet door den toon van den Heer Tindal geschokt ??hij zulk een preekje wakker zou worden en blijven, dat volk, dat jaren lang bleef slapen! Dat volk begrijpt immers van militaire zaken niets. Spreekt het volk lachend over staaltjes van onze weerbaarheid van 1870, dan heet het: meestal hoort men dan van den leek iets, dat volstrekt niet belachelijk is." En toch dat volk, die leeken, wordendoorden Heer Beekman verantwoordelijk gesteld, niet de knappe mannen, niet de autoriteiten, niet de mi nisters. De Hegeering mag men niet mei ver wijlen overstelpen," 't volk draagt groolendeels de schuld! .,Het geheele Nederlandsche volk draagl, van die fout, de schuld." Als men verwijten wil, dan moet men niet alleen tegen de Regcering en de Heeren in den Haag en op de Witte Sociëteit opstuiven, gelijk de lieer Tindal doet. In de eerste plaats treffen, zelfverwijt liet volk, dat niets deed en toch juist deze quaeslie had kunnen en moeten oplossen." Wij zijn niet tegen verrassingen gewaarborgd, en des ondanks spreekt de heer Beekman vergoe lijkend over de mobilisatiegevallen, ja weet hij zelfs den Minister Ie slreelen mei de opmerking: | Dat Z.-Ex. in de Eerste Kamer niet een meer geruststellende verzekering gaf, is wellicht een gevolg daarvan, dat de Minister moeielijk zichzelven kon logenstraffen." Ik waarschuwde nogal onomwonden, niemand heeft daarna mijne beweringen weerlegd, men is op den ouden voet blijven voortwerken en nieuwe fouten zijn ontstaan." Welk een kalmte voor iemand, die i jaarlijks millioenen ziel verspillen, terwijl zijn Vaderland voor verrassingen open ligt!! Is er een fort verzakt, gescheurd, de beer Beekman heeft voorraad van excuses, 't doet hem denken aan een schoorsteen, die van een huis waail! Scherpe verwijten aan de Regee ring of vorige Regeeringen gepaard met het uitdeden van allerlei brevetten van onkunde, onbekwaamheid, sleur enz. helpen niet." Neen, of het geholpen heeft. Het volk weet dan ten minste nu, dat bij de tegenwoordige inrichtin gen onzer weermiddelen verrassingen mogelijk zijn; dat den Haag uit zee gebombardeerd kan worden, en dat de zetel van het krijgsbestuur naar Amsterdam verlegd behoort te worden. Ook dat de garnizoens-indeeling en de oefening van den troep veel te wenschen overlaten. 't Is slechts een begin; het zal nog wel meer te welen komen Dal beeft hel geholpen maar j wal zeker niets helpt, het zijn do grofheden waarmede de Heer Beekman den Heer Tindal overlaadt! Uit het Haag-je. "\Vij beleven liicr maar ernstige en sombere da gen. De vergaderzaal der Tweede Kamer, waar anders slechts geestige invallen, pikante zetten eu luimige kameraadsehappelijke wenken vernomen worden, was op den 3n dezer als een sterfhuis overvuld met zwijgende, voorzichtig op de lemen loopende vreemde «-asten. Behalve al de Ministers, zag men er ook de bezadigde leden der Eerste Kamer, door de hydraulische pers der noodzake lijkheid wel wat op eornbeaf-acht ige wijze »Ei! en wat voor menschen logeeren nu hier voor een kwartje?" »O! heel knappe lui. Op 't eerste bed leit 'n schippersknecht en daarnaast een moffenstukadoor, die werk zoekt; dan heb 'k van nacht een stuk of zes blaaspoepen (Duitsche straatmuzikanten) en een hondensebeerder, en dan nog een paar lui, die 'k niet ken. Ze bctale me allemaal vooruit, dat begrijp u, want Koo »de kok" is niet van gistere. Afijn! je loopt er toch nog wel ereis tege an." »Ei! ik dacht, dat . . ." »Dat ik te gaar was. Och, m'n beste meneer, je weet niet wat die lui al niet prakkezeere om je te beduyele. Verlede jaar nog, komt hier een kermisreiziger loseere; hij dee in haarolie, koek en suikergoed; hij had ook 'n draaibord, weet u, voor 5 cente een kansie. Nou! 't was net in de half'vaste en de man stond met z'n kraam op de Westermarkt. Daar is geen gevaar bij, dacht ik, vooral omdat ie zoo'n allemachtig groote kist met koek als anderzins bij me bad staan. Ik had 'm acht dage; eerst dokte ie contant, maar van lieverlee slabbakte dat, en m'n doove zag er pok geen been in om 'm crediet te geve. Hij verteert hier circa dertig gulden; toe gaat ie 's morgens de deur uit en komt niet weerom. »Nou!'' zeg ik tege meMandril, »\vc hebbede kist nog. Ik heb er gisteren nog an getild; hij is zwaar genoeg; d'r is geen scha an dien snuiter." Maar eindelijk maken we de kist open, en wat zien we ? Geen koek, hoor je, (Jod mag wete hoe ie die 't huis uit gekrege heit, --maar m'u eige kolcbak en 'n emmer vol water staat er in. 'n mcerboel van belang, want toen ik die kist kantelde, liep 't water er uit. Die kerel zal voor mijn part... Afijn! ik wenscli 'm een lang leve en kiespijn. Maar late we benede gaan zitte, dan kan ik bij de Tweede Kamerleden opgestopt. Ja, het is een vreemd verschijnsel dat, naai- mate de konink lijke paleizen liier ter stede, het eene na het andere totaal leeg en onbewoond raken, onze volksverte genwoordigers eigenlijk hoe langer hoe meer hun paleisje op het Binnenhof heelemaal uitgroeien. De gras-groeuc troonzaal heeft dau ook de bekende operatie oudergaan, welke schooljongens, die op hun fatsoen gesteld zijn, zoo verafschuwen, name lijk eene zichtbare verlenging van de broekspijpen en splinternieuwe stukjes op knieën en eUenbogen, lu de vereeuigde vergadering viel van deze huis houdelijke zuinigheidsmaatiTgclen nogthaus niets te bespeuren. Koppen rechts, koppen links, koppen omlaag, koppen omhoog overal ontwaarde men koppen. Van boven door de lantaren der zaal ge zien, moet, het geheel wel iets gehad hebben van eene reusachtige raat met vijgen, tot berstens toe gevuld. Maar hoe vol het ook was, en hoeveel menschen van verschillende richting eu leeftijd daar tegenover en vlak naast elkander zaten, er heersehtc eeue indrukwekkende doodsche stilte, als die des grafs. Met n enkelen doffen slag, die klonk als een met rouwkrip omfloersde trom, of als de eerste schop aarde op de doodkist, werd deze treurige zitting geopend. Op spookachtige wijze, met eeue hah'e maat rust tusschen elk woord, deelde de voorzitter het besluit mede, dat de vereeuigde ver gadering van de Staten-Generaal te nemen had. Niemand verlangde het woord. Daarna volgde het eentonig afroepen van een half adresboek met na men, en het beurtelings herhalen door circa hon derd vijftig monden van het woordje voor. Toen dit eindt lijk afgeloopen was, rees de voor/it.ter langzaam en plechtig van zijn zetel op. Allen volg den dit voorbeeld, eu veroorzaakten daardoor een eigenaardig geluid, als van eene zacht ruischende avondkoelte. Eerst nadat het bladstil geworden was en de gansehe vergadering in een heilig woud van donkere, recht opgaande stammen omgetoovcrd scheen, verklaarde de voorzitter met eene van aandoening trillende stem, dat de vergadering met eenparige stemmen had uitgemaakt dat onze grijze vorst niet langer in staat was om het land Ie regcercn. Ernstig gestemd eu zacht pratende ging; men uiteen. Op het Plein, gekomen, moet het velen zijn op gevallen hoe droefgeestig on treurig het ook daar gesteld was. Het akelige schilderij van de levensmoe'/en was daar te bezichtigen. En als had men het expres gedaan juist tegenover de plek waar in vroeger tijden, toen de Haagsche kermis nog niet, vermoord was, in deze Apriimaaud de eerste balken en planken van het groote paardcuspel, vau de zoo gezochte schouwburg-tent van Judels en van het koddige honden- en apen-theater aankwamen. Alles behalve levensmoede kinderen, die niet eens het, geduld hadden te wachten totdat de kermis geopend werd, speelden daar in die dagen vau weleer verstoppertje en naloopertje op de schamele kennis-onderlagen, /ij gilden het uit vau de pret, want zij wisten immers dat, met ied;:rcn dag meer nieuws eu moois te zien zou komen. Als toch het l'lein overdekt was met doorzich tige getimmerten, als schenen op stapel, of als geraamten van walvisscheu, begon op het Buiten hof de drukte mot de kleinere spellen. Dan ver schenen ook de lompe kernüswagens, in den vorm vau huizen met rooiende schoorsteentjes, bewooud door reuzen, dwergen, schapen met twee koppen, dikke dames, wonderkinderen, clowns en paillassen. Hier en daar werden groote zeilen ontrold, niet beschilderd met de traditioncele oesterschelpen, geaceompagncerd door drie of vier citroenen, of wel met etende, breiende of zichzelf en een ander vervelende Scheveningsche individuen, maar met bloeddorstige Turken, die allerbraafste Christenen, /onder vormen van proces, den kop afsneden; met leeuwen en. tijgers, die op menschenhootden zaten te kluiven, als waren het pistaches of ulevellen; met kanonskogels, die generaals in hemelsblauwe uniformen, gezeten op sneeuwwitte paarden met roetzwarte oogcn of ebbenhoutcn paarden met melkwitte oogen, allergevaarlijkst om de ooren gousden, of een heraclsblauwen arm met, sabel er aan vast, ju Ituimc vaart m ede voerden. Wanneer in de laatste dagen voor het, begin der kermis, de grimmige draaimolen-leeuwen, de koperen po 'crtjeskraam-urueu, de opgesierde koeken en de mooi aaugckleedc poppen compleet queue" maakten om een plaatsje in Voorhout of Vijverberg te vermeteen nog een oogie hpuwe op de tapperij. Wat mag ik uwe nou prissenteere?" Ik haastte mij om den vriendelijken waard te verzekeren, dat het aan mij was om hem iets aan te bieden als cijns aan onze pas ge sloten vriendschap; hij scheen daar dadelijk van overtuigd te zijn en was bescheiden ge noeg te verklaren, dat hij «uitmuntende rooie wijn" had, die heel lang had gelegen, omdat iiij er zoo zelden navraag naar had. »Vat u, dat komt hier zoo niet voor. De een of andere groene buiteman drinkt ze soms, maar anders niemand. Daarom durf ik hem uwe gerust anrecommandeere; goed en oud is ie." De flesch werd ontkurkt, een sigaar, die ik Koo oftreerde, door hem dankbaar aangeno men en weldra zaten we als oude bekenden te praten. 't Was reeds laat, maar telkens kwamen er nog nieuwe klanten en bezoekers binnen. »Kijk!" zei de waard, nlie daar aan't tafeltje zit zal uwe wel kennen: dat's Meier, de straatzanger. Jonges, meheer, die kan zoo orisineel uit z'n slof schiete, dat ie de heele boel an 't lache maakt. »'t Is eigelijk 'n sjenie, maar 't is 'em niet voor den wind gegaan; 't is tegenwoordig geen goeie tijd moer voor de sjenieë, zeit ie; daarom is ie nou maar straatzanger en heit 't pooverrjes. Vroeger was ie 'n man, die eigendonime had. Afijn! dat doet er nou ook niet toe, maar...." i Eensklaps staakte Koo zijn betoog, stond op en ging naar een pas binnengekomen bezoe ker, die half over de toonbank stond heengeleund en met slaperige oogen, hikkende stem en vooruitgcstoken wijsvinger aan de juffrouw trachtte te beduiden, dat hij niet «onbekwaam" was en een borrel verlangde. (Wordt rerïlyd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl