Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. Cl6
eenig blad is
noch daai'voor noch daarna in
voorgekomen, eenmaal zou beschuldigen van
een zachte hee'meester'' Ie zijn.
Maar, weet gij wat ik nimmer deed, geachte
Redactie? Ik heb nooit lichtzinnig, zonder na
denken, of wel opzettelijk tegen beter weten
in feiten medegedeeld in strijd met de waar
heid ; ik heb nimmer getracht het groote pu
bliek op te winden door het te misleiden; ik
heb nooit mijn oordeel op hoogen toon uitge
bracht in zaken waaromtrent ik «iet op de
hoogte was; ik heb nimmer onze bewindslie
den en tal van achlenswaardige menschen uit
gescholden. Of de heer Tindal dit dat wél doel?
Oordeel s. v. p. naar een paar staaltjes:
De Heer Tindal wijst het Nedcrlandsche volk
op den onzin dat, terwijl er elders kazernes
leeg staan, men eene kazerne voor de
vestingartillerie te Utrecht bouwt voor 2 millioen gul
den. Onwaar! Deze heelt gekost 462-000 gulden.
Hij zegt dat men drie kazernes te Utrecht en
te Amersfoort wilde bouwen voor 4 millioen
gulden. Een leugen! Die som bedroeg ongeveer
1.800.000 gulden ! Hij zegt dat er t. N. van
Gorinchem een drogo plek in de inundalie ligt
nadeelig voor onze verdediging. Onwaar! daar
ligt niet een droge plek.
Hy vertelt daarna den onzin, dat de vijand
van uit dat punt (als bet er was) Iwee forten
zeer kon benadeelen. Maar hij verzwijgt voor
het niet-deskundig publiek, dat die denkbeeldige
plek ver achter de fortenliiüe ligt en dat dus
een vijand, als hij daar komt, de N. H. Water
linie reeds heeft doorgebroken en dus niet zoo
dwaas zal zijn om op de werken te gaan
schieten, die hij reeds in den rug beeft. Aan
nemende dat hier geen opzettelijke misleiding
bedoeld is, dan getuigt die mededeeling van
grove onkunde.
Ik zal maar ophouden: de brochure van den
heer Eland o. a. vermeldt nog meer zulke
staaltjes.
Zie, het moge misschien voor korten tijd ge
lukken een deel van het publiek en de pers,
welke deze mededeelingen niet controlcercn,
door zulk een betoogtrant op te winden- wel
dra zal men inzien met welk een voorlichting
men te doen heeft. Zelfs al doet men aan het
hoofd van een blad door een gewezen onder
wijzer in de rijkunst en cavalerie-reglementen
aan de K. M. A', constateeren, dat een bombar
dement van den Haag werkelijk kans op succes
heeft!
Waarom heeft de heer Tindal ook niet ge
zegd, dat Oorlog en Marine jaarlijks 85millioen
kosten (in plaats van 35 millioen)? Omdat het
groote publiek dit cijfer maar al te goed kent?
Omtrent de meeste hoofdzaken door den heer
Tindal medegedeeld, zijn nagenoeg alle deskun
digen het eens. Wie de hoofdgebreken, ook door
hem genoemd, niet kent, moet wel ziende blind
en hoerende doof zijn, vooral als hij in het leger
dient of gediend heeft.
Maar ik beweer, dat de wijze waarop de Heer
Tindal die gebreken mededeelde, afkeuring
verdient.
En durft gij nu beweren, M. H., dat hy toch
den juisten toon heeft getroffen ? Dat men moet
overdrijven, onwaarheden zeggen, schelden, in
n woord het niet-deskundig publiek bij den
neus hebben, opdat het de waarheden zal gaan
gevoelen, die toch aan de geheele redeneering
ten grondslag liggen.
Hebt gy zelve, Geachte Redactie, gedachtig
aan de zinspreuk dat het doel de middelen
heiligt, dat middel wel eens in Uw blad toege
past ?
Oordeelt gü, dat zulk een middel ligt binnen
de grenzen van het behoorlijke en betamelijke?"
Neemt gy dan toch dit middel in bescherming?
En durft gij de Natie voorlichters toewenschen
als den Heer Tindal, enz.?
H jogachtend heb ik de eer te zijn,
Uw Dw.
A. A. BEEKMAN.
*
* *
De Heer Beekman beantwoordt liever de op
merkingen in het Weekblad dan die in het
Dagblad door ons gemaakt.
Dit verwondert ons niet. Immers terwijl wij
in het Weekblad ons bepaald hebben tot de
vraag: of de toon van des Heeren Beekmans
Daarom vroeg ik:
»Wat is dat, sluit je die menschen op?"
»Niks vaster als dat, meheer, anders kan
ik 's nachts geen oog dicht doen, en ik slaap
toch al niet veel. Je begrijpt, dr benne d'r
altijd bij die vanwegens" hij maakte eene
krabbende beweging met de rechterhand
>niet zuiver op de graat benne.
»'t Is me in den beginne, toen ik pas in
me affaire was, een paar maal gebeurd dat
die slampampers, toen ik zelf te kooi was ge
gaan, stiekum derlui losies uitkwamiue en
m'n heele buffet hebbe leeggegete en
opgedronke wat ze vonde. Daarom neem ik
nou, 't sicure voor 't onsicure."
»Goeie hemel! maar als er nu eens brand
kwam beneden, wat dan?"
»Braiid 'i Neen dat kan niet; ik ga altijd
zelvers zien of de kachel uit is, en de lamp
neem ik mee. Nou! motte we een treedje
of zes op; 't licht hebbe we nou niet meer
noodig." Hij blies de kaars uit: wij ston
den weer in de gelagkamer, en een
oogenblik vond ik, dat tabaksrook en jeneverlucht
heerlijke frissche geuren waren.
Koo ging mij voor, eenige treedjes pp, naar
een vrij ruime opkamer, achter de eigenlijke
kroeg. Daar was het werkelijk goed ingericht,
netjes en zindelijk; langs beide wanden
stonden gewone ijzeren ledikanten in klei
ne ruimten, door meubelsitsen gordijnen
van elkander gescheiden, en tusschen elk paar
ledikanten stond een klein tafeltje met een
lampetkom en kan.
»Dat 's andere thee hier op 't salon, hé?"
zei de slaapsteehouder en met innig welbe
hagen wreef hij zijn handen samen, toen hij
vervolgde: «Kostelijk beddegoed, 'n wolle en
'11 katoene deke en alle weke schoone lakes,
waschwater en 'n spiegeltje; dan 's morges
schrijven niet oorzaak was van de geringe be
langstelling die zijn artikelen gewekt hebben,
werd in het Dagblad nog op iets anders ge
wezen.
D.iarin werd gezegd:
Jaarlijks worden, zonder stelsel, 35,000,000gld.
aan defensie besteed. Sedert het jaar 1870 zijn
mülioenen bij millioenen aan militaire liefheb
berijen opgeofferd. Voor een deel uil onbe
kwaamheid, voor een ander deel uit gebrek aan
karakter van hen, die tegen beier weien irj. dit
geldvermorsen deden voortduren. Men wist wel,
dat Den Haag voor een bombardement of coup
de main open lag, men wist wel, d;it de
N.Hollandsche Waterlinie genomen zou kunnen
worden vóór de innndatie gesteld en de forten
bezet, zouden kunnen zijn, men wist wel,
dat het Oorlogs-departement in Amsterdam en
niet te 's Hage tehuis behoorde, en wist
men het niet, dan had men met zeer stomp
zinnige menschen te doen!''
Voor zulk een toestand, jaren lang geduld en
bevestigd, zijn een aantal personen
cerantiroordelijk. Gebiedt nu de vaderlandsliefde, dat men
de mannen, die ons land aan zulk een toestand
wagen, aantast, of is de vaderlandsliefde reeds
voldaan, wanneer men, wetende dat men geen
gehoor krijgt, kalm blijft voortpraten, als ware
er geen haast bij het werk (MI als bestond er
geen moreele medeverantwoordelijkheid? Daar
wringt de schoen.
Hierop antwoordt de Heer Beekman liever
niet; de toon welke het Dagblad aanslaat, is
hem te.... Tinda.lac.htig".
Nu, dien Tindalachtigen toon namen wij in het
Weekblad in bescherming, even goed als wij
dat in het Dagblad hebben gedaan; in dien
toon gaven wij zelfs een plaat .... en als gij,
Heer Beekman, er nu niets beters op weet, om
van lastige vragen af te komen, dan het Week
blad tegen het Dagblad uit te spelen, dan brengt
gij het daarmede niet heel ver!
De bitterheid des harten, waarmede de heer
Beekman aan den heer Tindal denkt, is waar
lijk schier onverklaarbaar. Gesteld eens, dat de
heer Tindal ten opzichte van een paar détails
minder goed is ingelicht geweest men dient
de verdediging van den heer Tindal af te
wachten is nu daarmede het heuglijk feit
uit te wisschen, dat hij geheel Nederland de
aandacht beeft doen vestigen op den jammerlijke»
staaf, waarin onze defensie verkeert?
Of is die staat niet jammerlijk?
Hij is dit in zulk een mate, dat niemand
anders dan de heer Beekman zelf in zijne
brochure verklaart :
Als men hei gelteel onzer tegenwoordige
irfermiddelen eeni'jszins re-nnatj te ocerzien, mei liet
hoofd in de hand ernstig nadenkt, de waarheid
onder de ooi/en durft te. zien, dun roeit men iets
dat moeilijk is weer te (/even, omd'it de woor
den blijven steken in de keel of' in de pen.
Welnu Beekman zegt dus: het schreit ten
hemel; daar zijn geen woorden voor ; ik, Beek
man, ben met stomheid geslagen, mijn hand
is verlamd van ontzetting, als ik de waarheid
onder de oogen zie. En terwijl bij nu jaren
achtereen al beproefd heeft om die woorden
uit zijn keel of pen te krijgen, zonder dat het
hem gelukt is, verschijnt daar een held, die
denzelfden indruk van het geheel onzer
weermiddelen'' ontvangt, maar door de Goden bedeeld
is met een vlolheid van spreken en een
gcmakkelijkheid van schrijven, zoo dat hij eer
woorden te veel dan te weinig heeft; en in
plaats dal nu Beekman, de ontroerde, met
oogen vochtig van aandoening hem verrukt in
de armen snelt en uitroept: gij zijl de mau
dien ik zocht;?ik weet zoo verschrikkelijk veel
en gij spreekt zoo buil ongewoon goed, laat ons
zamen gaan; ik zal u precies dat ne drooge
plekje in de N. Holl. waterlinie aanwijzen.
't Is er goddank, bij springvloed en dijkbreuk,
maar n!! en wij zullen gemeenschappelijk
werken, om de natie voor te lichten ten op
zichte van al de gepleegde verzuimen en de ver
spilde millioenen, wordt de heer Beekman boos;
wrevelig,... grol'.
Foei, dat is niet mooi. Ook niet verstandig.
De Nederlandsche natie is den heer Tindal veel
te dankbaar voor de gegeven inlichtingen, dan
een kop koffie, maar met suiker. Wat wil
je nou meer verlange voor n maffie ?"
De eerlijkheid gebiedt mij te erkennen, dat
Kop ditmaal volkomen gelijk had: de geheele
inrichting was eenvoudig, maar practisch, zin
delijk en uiterst goedkoop.
Over de kostelijkheid van 't beddegoed kon
ik niet oordeelen, maar ik geloofde den eige
naar volkomen, vooral omdat hij zei: «Ikkoop
die bedde gewoonlijk op verkoopeninge; daar
ken je nog wel ereis kpopies snappe." Toch
kreeg ik 't was waarlijk buiten zijn
schuldeen rilling over mijn rug, want plotseling zag
ik voor mijn geest het beeld oprijzen van mijn
oude jichtige tante, die acht jaren bcdlegerig
was geweest en wier bed, na haar dood, met
ap- en dependentie naar de »verkoopening" was
gegaan, en een oogenblik daarna dacht ik
met innige dankbaarheid aan mijn eigen goede
springveeren matras te huis.
»Ik hou erg van de zedelijkheid, daar wordt
'n mensch oud bij", zei Koo, »cn daarom geef
ik hier alleen losies aan manspersone: ik
wil hier geen gekkigheid hebbe, begrijpt u ?
Maar komme dr getrouwde lui, die fatsoenlijk
en netjes benne, nou! ik kijk derlui
pampiere niet na_, maar ik heb bove nog 'n paar
vrije kamertjes, heel kostelijk ingericht. Als
u ze zien wil, dan.. . ?"
»O! neen, ik dank u; die zullen wel naar
rato zijn."
»Nou, of ze, erg na rato! Ik heb ze zelvers
behangen en geschilderd. Op 't eene slaapt
nou een tandetrekker met zijn vrouw
hm!'' Koo knipoogde even tegen mij en ver
volgde: »'n Heele nette man; hij staat's
Maandagsop 'tAmstelveld,'s Zaterdags op de
Nieuwmarkt en de andere dage is ie in Haarlem,
Utrecht en zoo voort, 'n Knappe (ientist!
Hij trekt ze met;ii pijpesteel,verdekseld kwiek!"
dat zij dien toon zou kunnen billijken jegens
iemand, die zich om harentwille zoo dapper
weert en geweerd heeft. De beschuldiging,
als zoude die oud-officier slechts hebben gelo
gen om gehoord te worden, ligt zeer zeker te
ver beneden diens waardigheid om haar op te
rapen.
Wij althans achten hem daar te ver boven
verheven om zulke hatelijkheden te beantwoor
den. Heer Beekman, gij hebt zelf nog al te
veel te leeren, vóór gij u geroepen moogt achten
les te geven in bezadigdheid !
* *
Nu wil de Heer Beekman het doen voorko
men, als hadden wij ten onrechte zijn wijze
van schrijven als te zoetsappig en vergoelijkend
gekenmerkt. Het volk moet het doen, zoo is
zijn redeneering. En als dan ieder de handen
mede aan het werk slaat, dan zal weldra het
zelfvertrouwen wederkeeren, dat meer door den
toon dan door den inhoud vau's heeren Tindal's
geschriften geschokt is",?alsof het volk niet
door den toon van den Heer Tindal geschokt
??hij zulk een preekje wakker zou worden en
blijven, dat volk, dat jaren lang bleef slapen!
Dat volk begrijpt immers van militaire zaken
niets. Spreekt het volk lachend over staaltjes
van onze weerbaarheid van 1870, dan heet het:
meestal hoort men dan van den leek iets, dat
volstrekt niet belachelijk is."
En toch dat volk, die leeken, wordendoorden
Heer Beekman verantwoordelijk gesteld, niet de
knappe mannen, niet de autoriteiten, niet de mi
nisters. De Hegeering mag men niet mei ver
wijlen overstelpen," 't volk draagt groolendeels
de schuld!
.,Het geheele Nederlandsche volk draagl, van
die fout, de schuld."
Als men verwijten wil, dan moet men niet
alleen tegen de Regcering en de Heeren in den
Haag en op de Witte Sociëteit opstuiven, gelijk
de lieer Tindal doet. In de eerste plaats treffen,
zelfverwijt liet volk, dat niets deed en toch juist
deze quaeslie had kunnen en moeten oplossen."
Wij zijn niet tegen verrassingen gewaarborgd,
en des ondanks spreekt de heer Beekman vergoe
lijkend over de mobilisatiegevallen, ja weet hij
zelfs den Minister Ie slreelen mei de opmerking: |
Dat Z.-Ex. in de Eerste Kamer niet een meer
geruststellende verzekering gaf, is wellicht een
gevolg daarvan, dat de Minister moeielijk
zichzelven kon logenstraffen." Ik waarschuwde
nogal onomwonden, niemand heeft daarna
mijne beweringen weerlegd, men is op den ouden
voet blijven voortwerken en nieuwe fouten zijn
ontstaan." Welk een kalmte voor iemand, die i
jaarlijks millioenen ziel verspillen, terwijl zijn
Vaderland voor verrassingen open ligt!!
Is er een fort verzakt, gescheurd, de beer
Beekman heeft voorraad van excuses, 't doet
hem denken aan een schoorsteen, die van een
huis waail! Scherpe verwijten aan de Regee
ring of vorige Regeeringen gepaard met het
uitdeden van allerlei brevetten van onkunde,
onbekwaamheid, sleur enz. helpen niet." Neen,
of het geholpen heeft. Het volk weet dan ten
minste nu, dat bij de tegenwoordige inrichtin
gen onzer weermiddelen verrassingen mogelijk
zijn; dat den Haag uit zee gebombardeerd kan
worden, en dat de zetel van het krijgsbestuur
naar Amsterdam verlegd behoort te worden.
Ook dat de garnizoens-indeeling en de oefening
van den troep veel te wenschen overlaten.
't Is slechts een begin; het zal nog wel meer
te welen komen Dal beeft hel geholpen maar j
wal zeker niets helpt, het zijn do grofheden
waarmede de Heer Beekman den Heer Tindal
overlaadt!
Uit het Haag-je.
"\Vij beleven liicr maar ernstige en sombere da
gen. De vergaderzaal der Tweede Kamer, waar
anders slechts geestige invallen, pikante zetten eu
luimige kameraadsehappelijke wenken vernomen
worden, was op den 3n dezer als een sterfhuis
overvuld met zwijgende, voorzichtig op de lemen
loopende vreemde «-asten. Behalve al de Ministers,
zag men er ook de bezadigde leden der Eerste
Kamer, door de hydraulische pers der noodzake
lijkheid wel wat op eornbeaf-acht ige wijze
»Ei! en wat voor menschen logeeren nu
hier voor een kwartje?"
»O! heel knappe lui. Op 't eerste bed leit
'n schippersknecht en daarnaast een
moffenstukadoor, die werk zoekt; dan heb 'k van
nacht een stuk of zes blaaspoepen (Duitsche
straatmuzikanten) en een hondensebeerder,
en dan nog een paar lui, die 'k niet ken. Ze
bctale me allemaal vooruit, dat begrijp u, want
Koo »de kok" is niet van gistere. Afijn! je
loopt er toch nog wel ereis tege an."
»Ei! ik dacht, dat . . ."
»Dat ik te gaar was. Och, m'n beste meneer,
je weet niet wat die lui al niet prakkezeere
om je te beduyele. Verlede jaar nog, komt
hier een kermisreiziger loseere; hij dee in
haarolie, koek en suikergoed; hij had ook 'n
draaibord, weet u, voor 5 cente een kansie.
Nou! 't was net in de half'vaste en de man
stond met z'n kraam op de Westermarkt.
Daar is geen gevaar bij, dacht ik, vooral
omdat ie zoo'n allemachtig groote kist met
koek als anderzins bij me bad staan. Ik had
'm acht dage; eerst dokte ie contant, maar
van lieverlee slabbakte dat, en m'n doove zag
er pok geen been in om 'm crediet te geve.
Hij verteert hier circa dertig gulden; toe gaat
ie 's morgens de deur uit en komt niet weerom.
»Nou!'' zeg ik tege meMandril, »\vc hebbede
kist nog. Ik heb er gisteren nog an getild;
hij is zwaar genoeg; d'r is geen scha an dien
snuiter." Maar eindelijk maken we de kist open,
en wat zien we ? Geen koek, hoor je, (Jod mag
wete hoe ie die 't huis uit gekrege heit, --maar
m'u eige kolcbak en 'n emmer vol water
staat er in. 'n mcerboel van belang, want
toen ik die kist kantelde, liep 't water er
uit. Die kerel zal voor mijn part... Afijn! ik
wenscli 'm een lang leve en kiespijn.
Maar late we benede gaan zitte, dan kan ik
bij de Tweede Kamerleden opgestopt. Ja, het is
een vreemd verschijnsel dat, naai- mate de konink
lijke paleizen liier ter stede, het eene na het andere
totaal leeg en onbewoond raken, onze volksverte
genwoordigers eigenlijk hoe langer hoe meer hun
paleisje op het Binnenhof heelemaal uitgroeien. De
gras-groeuc troonzaal heeft dau ook de bekende
operatie oudergaan, welke schooljongens, die op
hun fatsoen gesteld zijn, zoo verafschuwen, name
lijk eene zichtbare verlenging van de broekspijpen
en splinternieuwe stukjes op knieën en eUenbogen,
lu de vereeuigde vergadering viel van deze huis
houdelijke zuinigheidsmaatiTgclen nogthaus niets
te bespeuren. Koppen rechts, koppen links, koppen
omlaag, koppen omhoog overal ontwaarde men
koppen. Van boven door de lantaren der zaal ge
zien, moet, het geheel wel iets gehad hebben van
eene reusachtige raat met vijgen, tot berstens toe
gevuld. Maar hoe vol het ook was, en hoeveel
menschen van verschillende richting eu leeftijd
daar tegenover en vlak naast elkander zaten, er
heersehtc eeue indrukwekkende doodsche stilte,
als die des grafs.
Met n enkelen doffen slag, die klonk als een
met rouwkrip omfloersde trom, of als de eerste
schop aarde op de doodkist, werd deze treurige
zitting geopend. Op spookachtige wijze, met eeue
hah'e maat rust tusschen elk woord, deelde de
voorzitter het besluit mede, dat de vereeuigde ver
gadering van de Staten-Generaal te nemen had.
Niemand verlangde het woord. Daarna volgde het
eentonig afroepen van een half adresboek met na
men, en het beurtelings herhalen door circa hon
derd vijftig monden van het woordje voor. Toen
dit eindt lijk afgeloopen was, rees de voor/it.ter
langzaam en plechtig van zijn zetel op. Allen volg
den dit voorbeeld, eu veroorzaakten daardoor een
eigenaardig geluid, als van eene zacht ruischende
avondkoelte. Eerst nadat het bladstil geworden
was en de gansehe vergadering in een heilig woud
van donkere, recht opgaande stammen
omgetoovcrd scheen, verklaarde de voorzitter met eene van
aandoening trillende stem, dat de vergadering met
eenparige stemmen had uitgemaakt dat onze grijze
vorst niet langer in staat was om het land Ie
regcercn. Ernstig gestemd eu zacht pratende ging;
men uiteen.
Op het Plein, gekomen, moet het velen zijn op
gevallen hoe droefgeestig on treurig het ook daar
gesteld was. Het akelige schilderij van de
levensmoe'/en was daar te bezichtigen. En als had men
het expres gedaan juist tegenover de plek waar
in vroeger tijden, toen de Haagsche kermis nog
niet, vermoord was, in deze Apriimaaud de eerste
balken en planken van het groote paardcuspel, vau
de zoo gezochte schouwburg-tent van Judels en van
het koddige honden- en apen-theater aankwamen.
Alles behalve levensmoede kinderen, die niet eens
het, geduld hadden te wachten totdat de kermis
geopend werd, speelden daar in die dagen vau
weleer verstoppertje en naloopertje op de schamele
kennis-onderlagen, /ij gilden het uit vau de pret,
want zij wisten immers dat, met ied;:rcn dag meer
nieuws eu moois te zien zou komen.
Als toch het l'lein overdekt was met doorzich
tige getimmerten, als schenen op stapel, of als
geraamten van walvisscheu, begon op het Buiten
hof de drukte mot de kleinere spellen. Dan ver
schenen ook de lompe kernüswagens, in den vorm
vau huizen met rooiende schoorsteentjes, bewooud
door reuzen, dwergen, schapen met twee koppen,
dikke dames, wonderkinderen, clowns en paillassen.
Hier en daar werden groote zeilen ontrold, niet
beschilderd met de traditioncele oesterschelpen,
geaceompagncerd door drie of vier citroenen, of
wel met etende, breiende of zichzelf en een ander
vervelende Scheveningsche individuen, maar met
bloeddorstige Turken, die allerbraafste Christenen,
/onder vormen van proces, den kop afsneden; met
leeuwen en. tijgers, die op menschenhootden zaten
te kluiven, als waren het pistaches of ulevellen;
met kanonskogels, die generaals in hemelsblauwe
uniformen, gezeten op sneeuwwitte paarden met
roetzwarte oogcn of ebbenhoutcn paarden met
melkwitte oogen, allergevaarlijkst om de ooren
gousden, of een heraclsblauwen arm met, sabel er
aan vast, ju Ituimc vaart m ede voerden. Wanneer
in de laatste dagen voor het, begin der kermis, de
grimmige draaimolen-leeuwen, de koperen po
'crtjeskraam-urueu, de opgesierde koeken en de mooi
aaugckleedc poppen compleet queue" maakten om
een plaatsje in Voorhout of Vijverberg te
vermeteen nog een oogie hpuwe op de tapperij.
Wat mag ik uwe nou prissenteere?"
Ik haastte mij om den vriendelijken waard
te verzekeren, dat het aan mij was om hem
iets aan te bieden als cijns aan onze pas ge
sloten vriendschap; hij scheen daar dadelijk
van overtuigd te zijn en was bescheiden ge
noeg te verklaren, dat hij «uitmuntende rooie
wijn" had, die heel lang had gelegen, omdat
iiij er zoo zelden navraag naar had. »Vat
u, dat komt hier zoo niet voor. De een of
andere groene buiteman drinkt ze soms,
maar anders niemand. Daarom durf ik hem
uwe gerust anrecommandeere; goed en oud
is ie."
De flesch werd ontkurkt, een sigaar, die ik
Koo oftreerde, door hem dankbaar aangeno
men en weldra zaten we als oude bekenden
te praten.
't Was reeds laat, maar telkens kwamen er
nog nieuwe klanten en bezoekers binnen.
»Kijk!" zei de waard, nlie daar aan't tafeltje
zit zal uwe wel kennen: dat's Meier, de
straatzanger. Jonges, meheer, die kan zoo
orisineel uit z'n slof schiete, dat ie de heele
boel an 't lache maakt.
»'t Is eigelijk 'n sjenie, maar 't is 'em niet voor
den wind gegaan; 't is tegenwoordig geen goeie
tijd moer voor de sjenieë, zeit ie; daarom is
ie nou maar straatzanger en heit 't pooverrjes.
Vroeger was ie 'n man, die eigendonime had.
Afijn! dat doet er nou ook niet toe, maar...."
i Eensklaps staakte Koo zijn betoog, stond op
en ging naar een pas binnengekomen bezoe
ker, die half over de toonbank stond
heengeleund en met slaperige oogen, hikkende
stem en vooruitgcstoken wijsvinger aan de
juffrouw trachtte te beduiden, dat hij niet
«onbekwaam" was en een borrel verlangde.
(Wordt rerïlyd).