Historisch Archief 1877-1940
No. 616
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De Processie van het Heilige Sacrament van
Mirakel, het ongemeene wandschilderij van den
lieer A. J. Derkinderen, dat in Januari en Fe
bruari in de Plantage tentoongesteld was, zal
'?waarschijnlijk binnenkort ook in den Haag wor
den tentoongesteld en dan met een passender om
geving dan de kleurige en te drukke decoratie
der Amsterdamsche Panoramazaal.
De artistieke Londensche dokter, die tevens
Engelands grootste etser is, Francis Seymour
Haden, is de stichter en de president van
deEngelsche Society of Painter-Etchers. Hij was het
? die het gezelschap onlangs den titel van Konink
lijke Sociëteit bezorgde en door zijn invloed stond
de Royal Society of Painters in Water Colours
hare lokalen aan de jongere vereeniging voor
hare exposities af. Het gezelschap verzocht nu
den Heer Seymour Haden zijn huidige tentoon
stelling in het hizonder te willen opluisteren met
een representatieve collectie van zijn etswerk.
Aan dezen aandrang gevolg gevende gaf Haden
niet minder dan 140 etsen ter expositie, de oud
ste van welke het jaartal 1845 draagt. Het is
deze merkwaardige verzameling die vooral de
tentoonstelling der Society belangrijk maakt.
In September jl. zou de president der Fransche
-republiek een bezoek brengen aan de stad Caen.
Het stadsbestuur had zijn best gedaan de stad en
het raadhuis voor een waardige ontvangst in te
richten; n ding ontbrak echter nog: een tapijt
voor de receptie-zaal. Men zocht overal en do
maire de zolders inspecteerende vindt daar een
opgerolde baal in een hoek. Bij onderzoek blijkt
dat de stoffige stapel die daar waarschijnlijk al
een eeuw lag, niet anders was dan ten kostbaar
tapijt.
Het kleed is thans schoongemaakt en in het
stadhuis tentoongesteld. Er is in het tapijt, dat
uit de tweede helft der 17e eeuw schijnt te zijn,
een voorstelling geweven uit de Enaeis, met
groote figuren.
Naar het Dagblad voor Nederland verneemt, is
de Heer Abr. Bredius voor een som van ?38,000
eigenaar geworden van een schilderij van
Rembrandt, voorstellende de zuster vau den schil
der, en dat zich tot heden te Parijs bevond.
Christie, Manson en Woods te Londen verkochten
dezer dagen twee collectiën Oud-Hollandsche
schilderijen, waarin werken van Salomon Ruys
dael, Jacob Ruysdael, Jan Steen, Wülem van de
Velde, van der Helst, Jan Both e. a.
Te Weenen werd de collectie-Klinkosch geveild,
waarin werken van Ruysdael, Potter, Rombouts,
Molenaar, Jacob van Kooten, Van der Veer,
Pieter de Bloot, J. G. Cuyp, Moeyaart, H.
Goltzius, S. v. Hoogstraten, Pieter Potter, Nic. Maas.
Men heeft wel eens opgemerkt dat de artistieke
waarde van schilderijen zou te meten zijn naar
het literair gehalte der artikelen waarin zij worden
geprezen, en zeker is hier eenige waarheid in.
De tentoonstelling van schilderijen door Claude
Monet bij van Gogh te Parijs suggereert al heel
goede artikelen. Reeds maakten we melding van
dat van Geffroy in de radicale Justiee, en nu heeft
ook de deftige Figaro een hoofdartikel aan Monet
gewijd, van de hand van Octave Mirbeau. Men
mag houden van het werk van Monet of niet,
maar deze waardige besprekingen dwingen eerbied
?af voor de kunst die ze ingaf.
Ook de Art moderne, die trouwens altoos aan
de voorhoede is, geeft mededeelingen over de
loopbaan en het werk van Monet. Het schijnt dat
?een betere tijd voor dezen strijder gaat komen
TOONEEL EN MUZIEK.
In de Hollandsche Opera (Parkschouwburg,
directie T>3 Groot) zal de volgende week de
oorspronkelijke opera Brinio, tekst van Mr. M. G.
L. van Loghem, (Fiore della Neve), muziek van
S. van Milligen, worden opgevoerd. De bezetting
der partijen is, naar wij vernemen, de volgende:
Ada, Mej. van Besten, Kheime, Mev. van
OphemertSchwencke; Brinio, de hr. Pauwels; Ayuilius,
de hr. Albers; Massa, de hr. Orelio; de Opper
priester, de hr. Schmier; Vulpes, de hr. Poons.
Dezer dagen deden wij een merkwaardige ont
dekking, nl. deze, dat de heeren Blum en Toch
ook onder het pseudoniem Goorge Feydeau schrij
ven. Allerwege is hier toch aangeplakt en den
volke verkondigd, dat eerstdaags in het Theatre
Tivoli opgevoerd zal worden Een dames tailleur",
blijspel van het Palais Royal, door den schrijver
van Parfum". Nu weet een ieder, dat Parfum
het werk is van de heeren Blum en Tochéen
met zekerheid kunnen wij vermelden, dat Tail
leur pour dames", en dat is toch immers het
zelfde als de Damestailleur", dat 18 Decem
ber 1887 voor het eerst niet in het Palais Royal,
maar in het Theatre de la Renaissance te Parijs
werd opgevoerd, geschreven is door een zekeren
mijnheer Georges Feydeau, dat dus bepaald een
schuilnaam van de heeren Blum en Tochémoet
z\jn.
Donderdag j], had de eerste opvoering van ge
noemd blijspel plaats. Wij voor ons, hopen, dat
de Nederlandsche Tooneelisten onder directie van
den Heer Charles de Ia Mar voortaan slechts stuk
ken van de heeren Blum en Tochézullen op
voeren, die deze onder hun eigen naam schreven;
het pseudoniem George Feydeau schijnt hun geen
geluk aan te brengen, want in een
damestailleur'' was al zeer weinig te bespeuren van den
geest, waarvan Zenuwachtige vrouwen" en
Parfum" tintelen.
Twee ingenieurs te Parijs hebben den
Theatrophoon" uitgevonden, een instrument, dat voor
hot publiek het aanhooren van de uitvoeringen
in de verschillende schouwburgen gemakkelijk zal
maken. Men schuift vijftig centimes in de bus,
houdt de buis aan het oor en luistert. Op de
wijzerplaat voor aan het telefoonkastje waaraan
men luistert, begint intusschen een wijzer te
draaien en zoodra drie minuten vcrloopen zijn
hoort men niets meer. Er moeten dan weer vijftig
centimes in de bus geworpen worden om de rest
te hooren. Een opera komt op die wijze op 10
francs per uur, wel wat duur, maar men is ook
terstond, zoodra de opera verveelt, door een andere
buis te grijpen, in een anderen schouwburg.
Op de Tentoonstelling zal een theatrophoon
geïnstalleerd worden.
Carmen Sylva als tooncelschrijfster. Eenige
dagen geleden werd de voorstelling in het Deut
sche Theater'' te Berlijn geopend met een dra
matische schets van Carmen Sylva, getiteld:
Schemering". Mej. Gertrud Giers, aan wie de
koninklijke schrijfster het recht hoeft afgestaan
over dit werk te beschikken, en die reeds eUers
met veel succes een der beide rollen speelde,
heeft, met toestemming der dichteres, het Deut
sche Theater" tot de opvoering gemachtigd.
Het is slechts een eenvoudige schets, niet be
paald een dramatische handeling, maar de
naklank van een, die reeds is afgesloten, als het
doek opgaat. De schoone Oda wacht, evenals
zij dit sedert vele lange maanden en jaren
iederen dag deed, op het balkon van haar slot op de
terugkomst van haar gemaal, die de kruisbanier
naar het Heilige Land gevolgd is. Daar verneemt
zij in het dal den weibekenden hoefslag van
Harold's paard. Luid jubelende wil zij naar het slot
plein snellen. Maar een diepe teleurstelling maakt
zich van haar meester. In de schemering toch
ziet zij, dat niet Harold maar een vrouwelijke
gestalte zich van het paard werpt. En terstond
daarop knielt Medje, een moorsch meisje, voor
haar neder, die in het woestijnzand van Arabi
Harold's laatsten snik heeft opgevangen en die
der burchtvrouwe met 's helden afscheidsgroet, in
zijn helm de gewijde aarde, in een fleschje water
uit den Jordaan, en tevens de sjerp, die Oda hem
omhing, toen hij ten strijde toog, komt brengeu.
Geheel naar waarheid schetst Medje Harold's,
leven en sterven in het ver verwijderde land. Ook
zij heeft hem liefgehad, innig onderdanig, opof
ferend, zooals een hond zijn meester liefheeft.
En hij heeft hare liefde geduld, aangenomen.
Oda's vrouwelijke trots komt daartegen in opstand.
Niet eens de gedachte aan den dood is in staat
de eerste opwelling van haar toorn te temperen.
Maar de onbaatzuchtige, trouwe liefde van het
Noorsche meisje treft haar, roert haar diep. Zy
schenkt zoowel den overledene, die zelfs in Medje's
armen haar niet heeft kunnen vergeten, alsook
het meisje zelve, vergiffenis en in hare gemeen
schappelijke liefde voor Harold omhelzen beide
vrouwen elkaar.
De strijd, die in den boezem dezer minnende
vrouwen woedt, is met diep gevoel en groote
juistheid weergegeven, de psychologische overgan
gen zijn uiterst fijn geschetst en alle gevoelens,
die Oda en Medje bestormen, worden in fraaie,
welluidende, zoetvloeiende verzen uitgesproken.
Dit werk is opnieuw een schitterend bewijs van
Carmen Sylva's dichterlijke begaafdheid,weer blijkt
hieruit, welk eene rein gevoelende dichteres, welk
eene voornaam denkende en sprekende vrouw
zij is.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Eenigen tijd geleden verscheen te Parijs een
roman Marie Fottgère, geschreven door eene zich
noemende Lucie Herpin", die het boek deed
voorafgaan door eene inleiding, een protest tegen
Zola. De inleiding, uitmuntend geschreven, trok
de aandacht, men zag dat men met een auteur
van talent en ervaring te doen had; toch bracht
men niet goed te huis, wie zich onder het pseu
doniem kon verbergen. Thans blijkt het de
advokaat-generaal bij het hof van appel te Parijs te
zijn, de heer Quesnay de Beaurepaire, dezelfde
die onder het pseudoniem Jules de Glouvet" een
aantal krachtige fraaie romans geschreven heeft,
La fille adoptive, Le berger, Le père de Martial.
De roman nu onder den naam van Lucie
Herpin" door hem uitgegeven, Marie Fougcre, is een
boerenroman, die als protest tegen Zola's Terre
bedoeld is. Quesnay de Beaurepaire volgt meer
den stijl van George Sand's Petüe Fadette en
Francais Ie Champi; zeer vaak ziet men hem,
even als Zola, en Daudot nieuwe, vreemde woor
den zoeken, om schakoeringen uittedrukken, vaak
ook weet hij ze uit het oude Fransch ot uit een
of ander patois zich toeteëigenen, maar hij ver
valt nooit in Zola's naturalisme".
De bekende taal- en oudheidkundige Dr. Max
Muller, professor aan de academie te Oxford hield
onlangs in Mansion House te Londen een hoogst
belangwekkende voordracht over verschillende
onzer instellingen, wier afkomst uit de grijze
oudheid hij schilderde en uitvoerig aantoonde.
Zoo b.v. bewees hij, dat onze letters haar ontstaan
te danken hebben aan het hieroglyphenschrift der
Egyptenaren,waarvan dan ook alle bekende
alphabetten, met uitzondering van het Chineesche,
afstammen. Ook onze cijfers zijn overoud. Wij
noemen ze, zooals men weet, Arabische, omdat
wij ze van de Arabieren hebben gekregen; de
Arabieren noemden ze Indische cijfers, omdat zij
ze uit Indiëkregen. Onze cijfers l tot 9, benevens
de uitvinding van de voor de wiskunstenaars zoo
hoogst belangrijke O zijn inderdaad van de Indiërs
afkomstig, die dus niet geheel en al de onprakti
sche drooraers waren, waarvoor zij dikwijls door
gaan. Deze dingen zijn tamelijk wel bekend. Min
der bekend is, wat wij aan de Babyloniërs te
danken hebben. In de eerste plaats is ons hor
loge van Babylonische afkomst, en de wijzer
plaat is een echt voortbrengsel uit den tijd
van het spijkerschrift. Waarom is ons uur in 60
minuten en de minuut in 60 seconden verdeeld'?
Eenvoudig daarom, omdat de Babyloniërs naast
het tientalHg stelsel, ook nog een ander, het
sexagesimale hadden, dat naar zestigtallen telde. En
waarom juist het getal 60? Omdat de Babyloni
sche kooplieden ontdekt hadden, dat geen ander
getal zooveel deelers heeft als juist het getal 60 en
dat dit dus het gemakkelijkste is om mee te rekenen.
Zij verdeelden den dagelijkschen weg der zon in 24
parasangen, die 720 stadiën uitmaakten. Ieder
parasang of uur was in 60 minuten verdeeld en
kwam volgens de zienswijze der Babyloniërs on
geveer overeen met den afstand, dien een goed
voetganger in dienzelf'den tijd kan afleggen. De
24 mijlen van den zonneloop waren dus in 720
stadiën of 360 graden verdeeld. Dit stelsel werd
omstreeks het jaar 150 v. Chr. door Hipparchus
in Griekenland ingevoerd en 200 jaar later heelt
Ptolemeus het voor den geheelen duur der mid
deleeuwen in Europa gepopulariseerd. Deze Ba
bylonische erfenis heeft zelfs de Fransche revo
lutie overleefd. Ton gevolge der revolutie is in
Frankrijk en nu ook bijna reeds in geheel de be
schaafde wereld voor de munten, maten en ge
wichten het tientallig stelsel aangenomen, maar
voor de Babylonische wijzerplaat heeft zij eer
biedig het hoofd gebogen.
Niet minder belangwekkend is Max Müller's bewijs,
dat wij ook het bimetallisme, d. i. een bepaalde ver
houding, die bestaat tusschen de waarde van goud
en zilver, aan de Babyloniërs te danken hebben
De munt is, naar men weet, een oude uitvinding.
Slechts in de zoogenaamde gouden eeuw was het
goud onbekend en betaalde men met vee in plaats
van met muntstukken. Toen men het metaal ont
dekte en naar waarde leerde schatten, begon men
het ook al spoedig als ruilmiddel te gebruiken
en wel in den beginne, door het te wegen. In
Engeland is de muntstandaard nu nog het pond,
ter waarde van 20 shillings. Men bracht stukken
goud en zilver in omloop, die te voren afgewogen
waren. Gewicht en waarde waren met letters en
cijfers daarin gegrift. Zoo was het in Assyriëen
Babylonië; daar had men de eerste shekels, d. w. z.
ponden goud of zilver, die eeuwen lang het ruil
middel van den oosterschen handel waren. Om
streeks de zevende eeuw v. Chr. begonnen de
Grieken, en wel de burgers van Phocaeain lonic,
werkelijke munten te slaan, d. w. z. zij voegden
aan de aanduiding van gewicht en waarde ook
nog het wapen hunner stad toe, als waarborg voor
de juistheid der opgaven. Van Phocaea breidde
deze methode zich spoedig over geheel Grieken
land, Klein-Aziöen Italiëuit. En steeds bleef
lste Jaargang.
Schaakspel.
14 April 1889.
PROBLEEM No. 9
van den heer J. Pierce.
ZWABT
a b c d e t g
WIT
Wit begint en geeft in 2 zetten mat.
Partij gespeeld in het New-Yorker Schaak- tournooi
tusschen de Heeren
Max. Judd St. Louis. Blackburne, Londen.
Wit. Zwart.
Petrofs verdediging.
l e2 e4
2 gl - f3
3 bl c3a
4 d2 d4
5 f3 X d4
6 fl d3
7 d4 X c6
8 o o
9 f2 f4
10 e4 o5
11 gl hl
12 dl el
13 b3 dl
14 dl e3
(Zie diagram.)
15 fl f3
16 f3 h3
17 el e2
18 cl d2
19 e2 fl
e7 e5
gS - f6
d7 d6
e5 X d4
f8 e7
b8 c6
b7 X cG
o o
död5
e7 c5f
f6 g4
f7 f5
c8 e6
g4 hG
g8 h8
d8 e8
08 f7
d5 d4
a8 c8
Stand der partij na den 14den zet van wit.
ZWART
4 JLv,:
i ;: ; *
a bcdefgh
WIT
20 b2 b3
21 fl _ g3
e6 d
e8 06
hetzelfde pond goud van den Babylonischen scheket
de eenheid; alleen het wapen verschilde Zo»
hadden de goudstukken van Croesus, Darius,
Alexander en Pbilippus allen de waarde van den
Babylonischen schekel, waarvan er 60 op een
gouden mina gingen en merkwaardigerwijze heeft
ook nu nog het Engelsche pond hetzelfde gewicht,
want 60 ponden wegen evenveel als een Babylo
nische mina. Men had ook zilverdrachmen; daar
van gingen er 20 op een gouden schekel. Ook
nu nog wordt de Engelsche gouden schekel, het
pond sterling, in 20 zilveren schekels of shillings
verdeeld. De Babylonische zilveren schekel was
weer onderverdeeld in 60 koperstukken, want 60
was immers het lievelingsgetal der Babyloniërs.
Daar men nu de betrekkelijke waarde van den
gouden en den zilveren schekel kent, zoowel als
het aantal zilveren schekels, dat men in de oud
heid voor een gouden schekel betalen moest, be
hoefde men slechts de oude munten te wegen, om
er achter te komen, of er constante betrekkingen
tusschen de waarde van beide metalen bestonden.
Duizende wegingen zijn verricht en tengevolge
daarvan heeft men de verhouding van goud en
zilver van de vroegste tijden af, met de meest
mogelijke nauwkeurigheid kunnen vaststellen. Deze
verhouding was volgens dr. Brugsch in Egypte
l: 12/4, en in Babyloniëen alle landen, die het
Babylonische stelsel aangenomen hadden volgens
de onderzoekingen van dr. Brandes l: 13','3. Even
als in den tegenwoordigen tyd waren er zoo na
en dan ook afwijkingen tengevolge van
vervalschingen, enz. Voor internationale doeleinden,
voornamelijk voor de betaling van schattingen, was
het Babylonische stelsel een reeks van eeuwen
lang het heerschende. De ontdekking van een
nieuwe mijn of van een nieuwe methode van
smelten was, evenals nog op den huldigen dag,
eveneens van invloed op de waarde der metalen j
maar daar men zich zoo zorgvuldig hield aan een
bepaalde verhouding, moet dit blijkbaar daaraan
worden toegeschreven, dat het sedert de oudste
tijden, juist als nu, nooit aan theoretici van het
bimetallisme ontbroken heeft,
Parachutes. Toestellen als dat, waarmede de
luchtreiziger Grair heden in de hoofdstad naar
beneden komt door velen ten onrechte als eene
nitvinding van den nieuweren tijd beschouwd
bestaan even lang als de luchtballon zelf. In 1783,
't jaar dat de gebr. Montgolfier den eersten lucht
ballon lieten opstijgen, werd ook reeds 't denkbeeld
van een valscherm in praktijk gebracht door den
hoogleeraar Lenormand, die, niet in elke hand
een geopende paraplu, zich met succes uit de
eerste verdieping van een huis te Montpellier naar
beneden liet. De proef werd herhaald; de gedachte,
die er aan ten grondslag lag, nader uitgewerkt.
Het valscherm, dat, van zware zijde of sterke taf
vervaardigd, den vorm. van een paraplu en een
middellijn van 14 voet ontving, vertraagde den
val, dank zij den weerstand der lucht, inderdaad
in voldoende mate. Maar de eerste toestellen ver
oorzaakten ongevallen, daar men vergeten had in
de bovenzijde een kleine opening aan te brengen,
waardoor de anders te zeer samengeperste lucht
kon ontsnappen. Robetoin, die meende het val
scherm te verbeteren, door het den vorm van een
dubbel regenscherm te geven, waarvan 't eene zicb
naar boven, 't andere zich naar beneden opende,
verloor, ten gevolge zijner dwaling het leven. Het
zelfde lot trof Cocking, die, gedachtig aan het feit,
dat elk vallend regenscherm onmiddellijk omkan
telt, aan zijne parachute den vorm van een omge
keerd regenscherm gaf. In 1836 steeg hij met Green,
trots tal van waarschuwingen, in den Vauxhall te
te Londen op. Na een hoogte van 3500 voet te
hebben bereikt, sneed Cocking, die zich in de korf
zijner parachute bevond, 't touw door, dat hem
aan de ballon verbond. Met groote snelheid viel
de waaghals naar beneden, zoodat hij in l V* mi
nuut den afstand van 3500 voet, in de laatste
seconde 60 voet aflegde. Men vond hem verpletterd
op den bodem.
Bodcnstedt-feest'i'ieririg te München Men schrijft
uit München : tot opening der feesten ter vierinjf
van den 70stcn verjaardag van Friedrich
Bodenstedt, die naar men weet de vruchtbaarste en
gelukkigste jaren zijns levens te München gesle
ten heeft, werd hier gisteren in de zalen van het
Kunstgewerbemuseurn" een feest gegeven, dat dfr
beiersche afdeeling van den Deutschen Schrift»
stellerverband" georganiseerd had. Julius Grosse
hield als Boilenstedt's oudste vriend de feestrede,
die luiden bijval wekte Do voorzitter,
Maximiliaan Schmidt, die de feestelijke bijeenkomst met
een korte toespraak opende, verzocht later den
aanwezigen de toestemming, per telegram een
groet aan Bodenstedt te zenden, wat met
algemeene instemming begroet werd. Daarop werden
door den hoofdregisseur Savits gedichten van Bo
denstedt gereciteerd, zong de beroemde
Milaansche prima-donna, mevrouw Urban, hield dr.
GsellFels een voordracht over de vrouwen der
parijsche salons en droegen Maximil. Schmidt en Peter
Auzinger eenige hunner humoristische gedichten.
voor. Eveneens oogste mevrouw Elise Henle veel
bijval in met de voorlezing eenor fijn-satirische
causerie. Het feest was druk bezocht en de m
nchener kunstenaars- en schrijverswereld was er
door vele harer uitstekendste leden waardig ver
tegenwoordigd.
Professor Chreveul, die een paar dagen geleden
in den ouderdom van 104 jaar gestorven is, was
sedert geruimen tijd sukkelend; men had, om hem
alle aandoeningen te besparen, den dood van zyn
voor eenige dagen overleden zoon Henri, voor hem
geheim gehouden. Den vorigen Woensdag had hy
nog van de wandelrit, die hij bij mooi weer ge
woon was te doen, gebruik gemsa'rt, om zich
naar den Eifcltoren, dien hij wilde bewonderen,
te laten rijdon. Naar men zegt, zal de regeering
aan de kamer voorstellen, hom op staatskosteu
te doen begraven. Michel Eugune Chreveul werd
den Sisten Augustus 1786 te Angers geboren,
begon in 1810 zijn loopbaan als prcceptor in de
chemie aan het Museum, werd in 1810 professor
aan het Lyceum Charlomagne en in 1824 direc
teur van de fabrieken der Gobelins. In 1826
werd hij lid van de Académie van wetenschappen,
en in 1836 volgde hij zijn leermeester Vauquelin op
als professor in de chemie aan het Museum, lu