Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.617
En trek dan ten slotte nog eens even een
parallel tusschen het leven van den
klei-bouwboer en den zandboer. De eerste bestuurt, de
laatste werkt voorop. De kleiboer heeft een
heerenleven, eet een heerenpot, draagt een
heerenkleed en bewoont een heerenhuis, tegen
over den zandboer wiens keuken (woonkamer)
het algemeen en nige woon- en slaapvertrek
is, wiens houten, ongeverfde. vuren tafel den
schotel draagt, waarin eenige sneden spek en
een groote hoeveelheid meestal onsmakelijke
aardappelen uitgeschud worden om tot middag
maal te dienen voor baas en knecht, voor
vrouw en meid ; en wiens kleeding zich in niets
onderscheidt van die van des kleiboers
daglooner.
Waarlijk, het moet gevraagd worden: zullen
zulke typen voor de bijbelspreuk : in het zweet
uws aanschijns zult gy uw brood eten", de
steentjes moeten helpen aandragen tot het beter
fundeeren van het bedrijf van den klei-bouwboer ?
TAX.
(Slot volgt.)
GEMEENTEZAKEN.
De burgemeester was inderdaad boos op mr.
Heineken, omdat die maar niet begrijpen wou,
dat zijn voorstel om het beheer van de petro
leumhaven op te dragen aan een directeur, die
alleen aan een kleine commissie uit den Raad
verantwoording schuldig zou zijn strijdig was
met de wet. en daarom niet in behandeling mocht
genomen worden. Daar begreep mr. Heineken
nu niemendal van en er ontstond een verwarring,
welke nog verergerd werd door den heer Polak
Daniels, die kwam verzekeren, dat mr. Heineken
groot gelijk had en dat het beheer van de petro
leumhaven precies zoo moest ingericht zijn als
dat over het Abattoir.
Maar daar is het niet ingericht, zooals mr.
Heineken wil!" riep de burgemeester.
Jawel," zei de heer Daniels.
Niet waar!" riep nog eens de burgemeester.
't Is wel waar." zei de heer Daniels nog eens.
Aan het Abattoir ..."
Maar mijn hemel!" barstte toen mr. Van
Tienhoven los. De gemeentewet kent immers
slechts commissiën van b ij s t a n d, en B. en W.
blijven immers altijd de aansprakelijke personen,
aan wie ook alle stedelijke ambtenaren verant
woordelijk zijn. Zoo is 't ook bij het Abattoir.
Hier ligt de verordening."
Die woorden schenen overtuigend te werken.
Maar 't was dan toch ook wel te vergeven, dat
een Raadslid in den waan geraakt was, dat de
Abattoirs-commissie aan B en AV. geen verant
woording schuldig was. Want wat met alle an
dere commissiën zoo dikwijls voorkomt, dat B. en
W. juist bet tegenovergestelde willen als die com
missiën daar was van die van 't Abattoir nog
nimmer iets gebleken.
Die schijnt" zei mr. De Vries ? altijd
zulke uitstekende adviezen te geven, dat B. en
W. er zich steeds mede vereenigen."
Zoo komt het ons voor, dat mr. Hein eken en
mr. Daniels dachten, dat li. en W. met het Abat
toir niets te maken hadden en het zóó ook willen
geregeld zien bij de petroleumhaven.
Dat geschiedde echter niet. De commissie voor
de handels-inrichtingen of een deel daarvan zal
er toezicht over uitoefenen. Over den directeur
was ook veel gepraats. Men schijnt reeds iemand j
voor die betrekking op het oog te hebben, een
stedelijk ambtenaar. Maar de burgemeester wilde
dien voorloopig nog ambtenaar laten, hem de
zaak in 't buitenland laten bestudeeren, daarover
rapport uitbrengen, en als dat in orde was, hem
tot directeur benoemen.
Maar dit leek der meerderheid van den Raad
niet. Die ambtenaar moest dadelijk met de
noodige ambitie aan het werk gaan en niet de kans
loopen, dat een ander zou profiteeren van de
vruchten van zijne studie en arbeid. Daarom
moest de benoeming tot directeur ten spoedigste
plaats hebben.
Aldus werd besloten, nadat men nog een ver
makelijke discussie tusschen de hoeren Gerritsen
en De Vries had bijgewoond over de vraag, wat
die directeur eigenlijk zou te doen hebben. De
ontvangst ten zijnent genoten en nam afscheid
met de stellige belofte van spoedig te zullen
terugkomen.
Inderdaad ik heb die belofte trouw gehou
den en heb juist in »'t Zijlende Frigat" typen
en personen ontmoet, die men elders nooit
vindt of' ziet en die mij aanleiding gaven tot
eenige van de schetsen en portretten, die ik
achtereenvolgens hoop neer te schrijven. Ik
heb bespottelijke, _ waarlijk comische, maar
ook diep ongelukkige, tragische figuren aan
getroffen en met hen gesproken in de
slaapstee van Koo »de kok"_, die sedert een paar
jaren tot zijn vaderen is vergaderd en naar
alle regelen der kunst door een van zijn
buren, die aanspreker was, is begraven ge
worden. Zijn hotel is overgegaan in andere
handen, en daarom heb ik er geen bezwaar
in gezien om mijn destijds gemaakte
aanteekeningen uit te werken en onder de aandacht
van mijn lezers te brengen.
II.
SUFFE BF.T.
Scherp en kil blaast de oostenwind tusschen
dte huizen door over de straten, 't donkere
water iii de grachten in lange groenzwarto
dikke rimpelingen voortstuwend en den regen,
die onophoudelijk neervalt, vóór zich uit drij
vend tegen de vensters, waarvan de glasruiten
bij iederen windstoot zachtjes trillen en klagen
in den kouden, guren Novembernacht, die de
slapende stad in droevig, vochtig duister hult.
Langzaam gaat een vrouw over de morsige,
natte straat, eenigszins voorovergebogen loopt
zij voort, altijd in zichzelve pruttelend en
van tijd tot tijd stilstaande om diep adem te
halen, met de handen tegen de pijnlijk hij
gende borst gedrukt.
Haar tred is onzeker; zij waggelt op haar
heer Gerritsen was van oordeel, dat het een han
delsman moest wezen, die naar het buitenland,
zelfs naar Amerika moest gaan om relatiën met
de groote importeurs aan te knoopen, en mr. De
Vries poogde dit denkbeeld op zijn gewone ma
nier een weinig belachelijk te maken, wat hem
echter niet geheel gelukte.
Van meer belang was het verwijt, dat de heer
Van de Wall Bake naar de groene tafel slin
gerde. Altijd getob met onze handels-inrichtingen!
Nu weer een petroleumhaven, die niemand wil
exploiteeren, zoodat we haar, ondanks onszelven,
in eigen beheer moeten nemen. Met de
Houthaven, met tal van andere zaken is het evenzoo
gegaan. Wij laten steeds den geschikten tijd
voorbijgaan, we komen achteraan en inmiddels
heeft zich de handel verlegd. Dat komt omdat
hier gemist wordt een behoorlijke bestudcering
van de zaken die moeten gesticht worden, dat
hier gemist wordt een vaste overtuiging omtrent
hetgeen goed en wenschelijk is en dat dienten
gevolge ook een goede leiding ontbreekt. Ons
ontbreekt een man van algerneenc on grondige
handelskennis, eene kennis, die we van onzen
architect-directeur der gemeentewerken en van
onzen stads-ingenieur niet mogen verwachten.
Dat was olie in 't vuur. De burgemeester ant
woordde onmiddellijk dat nooit gehandeld werd
dan in overleg met de vertegenwoordigers van
den handel, en wethouder Westcnbergh, die dit
met een voorbeeld van de Houthavcn bevestigde.
weet al het tobben dat de gemeente in de laatste
jaren met hare groote inrichtingen deed aan con
gansch andere oorzaak. Die oorzaak was gebrek
aan ondernemingsgeest, waardoor de groote kapi
talen onbruikbaar bleven voor de uitbreiding van
den handel. Men schreeuwt dat er aan alles be
hoefte is, men eischt van de gemeente deze
nieuwe en die groote inrichting en als de gemeente
aan dien drang voldoet, dan blijkt dat de be
hoefte niet bestaat. En men moet dan niet be
weren dat de inrichting niet is gemaakt zooals
nu door den handel noodzakelijk werd geacht.
Want de Houthavcn was op advies van groote
handelaars aangelegd, toen zij gereed was, werd
zij geprezen eu bewonderd. Maar waar blijft het
hout? (Ja, ik begrijp het ook niet, dat moet ik
eerlijk zeggen. In 't Poolsche koffiehuis zit het
iederen Maandag hoe langer zoo voller met hout
handelaars, en de houthaven zou ledig zijn! Dat
is niet aan te nemen, dat moet een vergissing
zijn.)
Behalve de petroleumhaven hadden we nog
een paar kleinigbeidjes, waarvan gesproken werd,
De veranderde rooilijn van het Rombrandtplein,
die niet naar den zin scheen van den heer Jitta
Jr. maar die volgens don wethouders toch een
mooie rechte lijn vormde, wat eorstgenoemden
heer een axioma uit zijn jeugd in eenigszins
vcrvalschten vorm deed uitspreken, nl. dat hij wel
wist dat twee punten altijd door een lijn
vcrecnigd worden. Men had schik.
De tweede kleinigheid waren de annonce-klok
ken die de heer Krasnapolsky in onze stad zal
doen verrijzen. De heer Molster wilde er een
boete op stellen als die klokken niet gelijk
gingen.
Maar do heer Pet scheen van meening, dat het
moeilijk zou te bewijzen zijn, of do Kras-klokken
gelijk waren of niet, omdat onze eigen
stadsklokkcn altijd van elkaar verschilden. Bovendien
die klokken waren niet voor den tijd, maar voor
de annonces. En Kras zal er wel voor zorgen!
Welzeker; in de kiosken gaan zo ook zoo precies
niet en er is nog nooit een ongeluk van gekomen.
Het grootste en gewichtigste kregen we het
laatst en wel in een avondzitting : de verhooging
vau het straatgeld.
Wie mij vertellen wil dat hij in die langdurige
zitting iets gehoord heeft wat hij over dat on
derwerp al niet menigen keer had hooren ver
tellen of althans gelezen, die moet een paar
andere ooren hebben dan ik.
Het eenige belangwekkende dat ik vernam was,
dat de hoeren, aan wie men verweten heeft dat
zij vroeger deze belasting onwettig noemden en
nu toch voorstelden haar zoo belangrijk te
verhoogen, nu verklaarden (liet waren juristen) dat
zij nog altijd van dezelfde meening waren als
vroeger, maar aangezien de hoogste rechterlijke
voeten, en wanneer zij er kans toe ziet, houdt
zij zich met de bevende handen aan een of
ander vensterkozijn of stoepleuning vast, ter
wijl de dorre, knokige vingers zich kramp
achtig aan die steunpunten vastklemmen.
Een oude rafelige, zwarte rok, zwaar van
den regen, dik bespat met modder en vuil
hangt over haar stokkerigo beenen en wordt
halverwege bedekt door een soort van jak,
eigenlijk een afgesneden japon, haar door
een medelijdende dame geschonken. Over de
hoog opgetrokken schouders draagt zij een
kleinen zwart-wollen omslagdoek en op haar
hoofd heeft zij een muts, waarvan de kleur
niet meer te herkennen is.
Haar gelaat is vaalbleek, met donkerblauwe
kringen onder de roodgerande oogen, die diep
in hun kassen liggen en met een zonderling
dwalenden blik rondzien. Twee scherpe groe
ven langs neus en mond en veel diepe rim
pels rondom de oogen, bij de slapen en aan den
hals, geven haar"een oud en vervallen aan
zien,?veel ouder dan zij in werkelijkheid is.
Zenuwachtig beven haar mondhoeken en
de blauwachtige lippen zijn voortdurend in
beweging, terwijl zij nu en dan met het hoofd,
snel achter elkander, eenige malen knikt, als
j wilde zij bevestigen wat zij onhoorbaar in
zichzelve zegt.
De roode kleur van den neus steekt scherp
af bij de lijkachtige tint van haar gelaat en
wettigt den naam Van »bitterneus", haar maar
al te dikwijls door dezen of genen plakker
in kroeg of wijnhuis ten onrechte toegeroepen,
want »Suffe liet" drinkt geen droppel drank.
Waar zij eigenlijk woont, weet niemand; zij
heeft geen' »te huis", maar slaapt, als zij geld
heeft, in een slaapstee, en heeft zij dat niet,
dan ergens in een opengebleven trapportaal,
onder een afdak of in den hoek van een stoep.
Waarvan zij leeft, is evenzeer een raadsel.
Bedelen doet zij niet; geeft iemand,
bcmacht een beslissing had genomen in t
genovergestelden, zin, legden zij zich als brave burgers
daarbij neer. Wie anders handelde was regelrecht
op weg om anarchist te worden.
Zulk een houding is ongetwijfeld nu prijzens
waardig als getuigende van een grooten eerbied
voor de rechterlijke macht. Maar het wil er bij
mij toch nog maar niet goed in, dat als iemand
het ongehoord en onwettig vindt om een burger
een kwartje te laten betalen, de uitspraak van
een rechtscollege hunne overtuiging zoo kan doen
omdraaien, dat zo daarna zeggen : nu zullen we
van dien burger een rijksdaalder vorderen.
Dat de beeren er zich bij neerleggen, zooals
ze eenstemmig verklaarden, vind ik uitstekend.
Maar, zich bij eene uitspraak neerleggend of er,
tegen eigen overtuiging in, nu zulk oen overruim
gebruik van te maken, daartusschen is nog wel
eenig verschil.
Eeno uitspraak van een rechterlijk college kan
een raadslid dwingen (een advocaat misschien
wel) anders te handelen dan naar zijn geweten
en overtuiging goed is en wenschelijk voor de
stad en de burgerij aan welker bestuur hij deel
heeft.
Maar de Raadszaal wordt wel eens meer met
de pleitzaal verward.
Dezen keer kost dat de eigenaars van woningen
een aardig dubbeltje, want de verhooging der
straafbelasting is met groote meerderheid aange
nomen.
BRIEVEN UIT GROOT MOKUM.
Amice!
Nu je in verschillende dagbladen kolommen vol
Icntcgcjubel" onder de oogen krijgt de meeste
menschcu voelen zich na den 2f en Maart werkelijk
tot zoo iets verplicht zet ook ik mijn ijzig koud
aauvoeleiiden, bronzen inktkoker voor me neer,
monter, door knippen eu wrijven, mijn eenigszius
doodc vingers wat op, werp een verwijtenden blik
naar de ledige plaats" mijner kachel en doop mijn
pen in de inkt, om het zwarte vocht in stroomen
van juicbklankcu om te tooveren.
Maar uiet om de leute! Verg niet van mijn
klappertandeuden moud, dat hij op dezen vinnig kouden
Aprildag zonder stotteren kan jubelen:
//Lieve lente, leen uw lachjes,
Lonk ons lief eu lekker toe."
Want 't is opmerkelijk hoeveel L's je in een
lentcof liefdelied kuut bergen vóór je er genoeg van
hebt,
Iets anders inspireert me. Vóór mij op tafel
ligt een poiï'ertje dat zijn bestemming gemist Leeft.
Dof lichtbruingelig, blauwplekkerig , doet liet
deuken aan liet gezichtje van ecu Javaansch kindje
dat aan stuipen is gestorven ; en nu ik er op staar,
terwijl koude glimlichHrillertjes er over heen glij
den en doodsche schadiuvholietjes scheppen, denk
ik aan het lieve handje dat het zoo schalksch eu
heimelijk in mijn jaszak heeft gestopt: zie ik weer
de heerlijke oogen, die iemand met eeu poii'ertje
nog op den, als tot een eed opgeheven vork, sen
timenteel doen fluisteren: //Was ist das Lebcn
ohne Liebesglanz?
In mijn verbeelding zweven liefelijke geuren
door de lucht, wordt het oog aangenaam gestreeld
door de verschillende tinten van groen, die in het
voorjaar zoo bekoorlijk en afwisselend zijn en
waarop het frisschc rood, blauw of geel zoo ver
rukkelijk afsteekt. Nog schooiier wordt echter die
kleurenmengeling als ze zich samensmelt tot n
harmonisch geheel, dat iu draaiende vaart voorbij
giert, verzwindt eu vliegend weer nadert.
Daar klinkt een schel, de draaiende beweging
wordt langzamer en houdt eindelijk stil. Uit de
bont gekleurde coupé's of gondels met roode
gordijntjes, stappen do passagiers; vau volbloed
renpaarden of helgele leeuwen met krullende manen,
verstoorde oude hecrcu gezichten en vuurroodc
neusgaten, stijgen jeugdige cavaliers of onverschrok
ken amazones af'. De mcesteu hebben een hoogen
blos en schitterende oogen van den snellen rit;
maar men ziet ook jongchceren met verbijsterden
blik eu bleckbestorveu kakeu. Ze schijnen een voor,
smaakjc genoten te hebben vau hun eersten sigaar
of eersten katzcnjaiumer, eu 't is alsof ze bij zich /el
ven eeu zwarcu eed zweren vau gehccle
mallemolen
wogen door haar ellendig uiterlijk, haar
echter iets, dan neemt zij die gave werktuig
lijk aan zonder »dankie" te zeggen en suk
kelt langzaam Yerder. Zij eet, wanneer
zij iets heeft, en vast, als ze niets kreeg
of kon koopen; werken doet zij niet meer:
ze is er te suf voor, zeggen de menschen,
met wie ze vroeger verkeerde. Anderen, die
haar niet kennen, geloovend dat zij drinkt,
keeren zich vol walging van het smerige
schepsel af, maar enkelen, die haar in vroeger,
beter dagen hebben gezien, geven haar uit
medelijden een kleinigheid en bekommeren
zich dan verder niet om de havelooze vrouw,
die evenals de uil slechts 's avonds laat of
's nachts te voorschijn komt en soms tot 't
aanbreken van den dag langs straten en grach
ten zwerft.
Voor elke kroeg, die nog open is, blijft zij
staan, tracht door de ruiten naar binnen te
zien of staat luisterend aan deur en vensters.
Soms drentelt zij geruimen tijd op de stoep
heen en weer, vóórdat zij den moed vindt om de
deur even te openen, 't hoofd om het hoekje
te steken en zachtjes te vragen: >=Is Hein d r
ook'?" Meestal wordt zij door een barsch:
»Wil jij wel ereis uitrukken, smerige totebel!"
verjaagd en slechts zelden is de een of'andere
wijnhuisbaas men=chlicvend genoeg om haar
te antwoorden. »Neen! hij is d'r niet!"
Geregeld bezoekt zij de Wijngaardstecg en
Zeedij k'of'zwerft door de Pieter-Jacobsstraat en
andere stegen, waar danshuizen zijn die
nachtpermissie hebben. Ook daar staat zij op de
stoepen en luistert,?maar niet naar de schorre
orgels, de krassende violen of de schreeuwende
klarinetten: zij hoort die wanklanken nauwe
lijks, want 't is Heins stem, die ze hoopt
te vernemen.
Van tijd tot tijd waagt zij het om binnen te
gaan en op doffen toon haar gewone vraag:
»Is Hein hier ook?" te doen hooren.
onthouding, tot de draaiduivel hen weer in zijn klau
wen krijgt en ze alles vergetend zich opnieuw in
dien draaikolk van bitterzoet genot storten.
Een boulaugcr, die regelrecht uit Brussel komt
of al'instar de Paris is," loopt met zijn waar rond,
maar heeft niet veel succes, men schijnt hem uiet
te vertrouwen of te duur te vinden, althans zijn
aanhangers worden steeds minder. De verrukke
lijke geur die vau de zwarte poffertjesplaten op
stijgt, heeft ieders aandacht eu ueus teveel in
buslag genomen. '
Straatjongens, die zich niet zouden kunnen
begrijpeu dat iemand de pas uitgevonden Litthaucr
maagHkeur uoodig heelt om ziju eetlust op te
wekken ? ze hebben integendeel wel eens gezien
dat moeder een beetje zout nam als ze 's winters
zoo erg flauw" was staan met wijdgcopende
oogen als aan de poort van het beloofde land:
Alles zul je zien en niets zul je hebben.
Ze volgen met inspanning de lauge vork van
den man die de poffertjes zoo handig omkeert of
ze statig oppikt als een haan een graantje.
Ribbestooten wisselen elkander af met uitroepen als:
Potverdorie wat 'n lekkere bruine! hoor ze es
sissen.' Kijk daar es 'n klont boter opgaan.' Welk
bordje zou jij kiezen, Jan, as je mog ?J
Verder op vloekt in een poppenkast eeu Jan
Klaassen met het oog op hetgemêleerde publiek
onweerstaanbaar fatsoenlijk.
//Papperlepap kruizemuntlepelsteeltje, ik lust
geen slappe thee," verklaart hij aan den Wreeden
Maaier", die iu een groote witte sortie gehuld is
gekomen om hem af te halen voor een thédan
sante op een plaats, waar 't nog heeter moet zijn
dan ouder de ijzeren poffertjesplaten, om maar een
beeld uit de nabijheid te noemen.
Dikwijls worden de planken van zulk een th
atre tegenwoordig ontsierd door kleine
hondenacteurs, waardoor verhoudingen en toestanden zoo
wanstaltig en onmogelijk worden als men op een
eelit tooueel slechts weiischen kau.
Maar ook minder onschuldige genietingen kan,
men in dezen tijd aanschouwen!
Kinderen, die nog niet op den leeftijd zijn,
waarop eeu vrije staatsburger vergunning" heeft
om zich als een onbeheerd, walgelijk dier langs de
straten te vcrtoorien, kau men tegenwoordig
smoordronken bij den weg zien.
Zijn die boven de wet, die den kennelijken
staat" in 't openbaar verbiedt?
De tooneelen van overlast eu bandcloosheid op
de Westcrmarkt zijn niet erger, maar ook niet
minder ruw en onzedelijk dan vorige jaren;
de politie neuriet: Maar 't kau niet lang meer
duren," houdt n oogje iu het zeil en knijpt het
andere potdicht.
Intusschen zingt het volk satirisch voor de
deuren der dichtstbijzijnde huizeu : Eu jij gaat
van avond de deur weer niet uit!'' De bewoners
zuchten, kijken naar de koude en warme kramen
eu troosten zich met, het denkbeeld: Sie habea
hier keinc bleibende Statte."
De dagbladen brengen de menschcu ook al in
geen kalme stemming. Si ris paecin, para bellura.
Het begint gewoonlijk al met liet hoofdartikel:
Nederland iu gevaar," den Haag gebombardeerd"
je begint te duizelen ,iii diepen vrede, ge
heel onverwacht bedreigd, zoowel van de oostelijke
grenzen als van de westkust" en daar weet je
niets van! mobilisatie" doorgestoken dijken,"
liet volkenrecht door eeu groote mogendheid
verkracht."
Goddank, tegen dat laatste hebben we tenminste
liet aanstaand Nationaal congres tegen de prosti
tutie, dat na den spcecli van den praescs dit punt
wel iu overweging zal nemen. ,,Uu congres averti
en vaut deux!"
Vóór de congressisten krijgen we liet huis van
Molière over, leden van de comédie Fraticaise,
waarbij Sarah Bernhardt in het niet zinkt. De
artisten kunnen behalve tooneclspeleu ook schilde
ren, componceren of novellen schrijven.
Ecu der acteurs is ridder vau de Eikenkroou,
bezit het Legioen van Eer en heeft bovendien
nog een stuk of zes andere ridderorden, lezen wc
als aanbeveling iu de kranten.
Lieve hemel, als de man bij tij ds hoort wat eeu
fiere, vrije Nederlander al niet doet om eeu lintje",
is het te hopen dat hij al die orden thuis laat;
Meer dan te dikwijls wordt zij daar door
een troepje opgewonden dansers of aange
schoten pretmaaksters in 't ootje genomen en
als »Suif'e" of »I)roiike liet" uitgelachen, heen
en weer gegooid en geplaagd, ma_ar ze wordt
er nooit kwaad om, zij scheldt niet terug, ze
slaat niet van zich af'. O neen! zij schreit
maar alleen, en als men haar eindelijk met
rust laat, veegt zij met haar wollen doek langs
de roode,vochtige oogen en vraagt droevig:»Heb
jelui Hein dan niet gezien?"?een vraag die
gewoonlijk met een uitbarsting van lachen
wordt beantwoord, of een spottend: =>Zoek jij
je lief, oud mirakel ?" uitlokt.
»Ik zoek m'n man," zegt ze dan, wezenloos
rondziende; ->is ie d'r niet V" En wankelend
gaat zij verder, om elders haar vraag te her
halen en overal spot of mishandeling te on
dervinden.
«Suffe Bet! zoekende Bet! dronken
Bet!" roepen de menschen die haar zien, maar
niemand weet eigenlijk waarom.
En zij??Ze hoort geduldig al die scheld
woorden aan, zij is er nu al aan gewend en
zij herinnert zich zelfs den tijd niet meer,
dat ze er boos om werd: zij weet bijna niet
meer, dat zij leeft, en toci^is het nog niet zoo
heel lang geleden, dat zij een flinke, heldere
vrouw was.
Soms.wanneer zij door de Pieter-Jacobsstraat
komt, blijft ze voor een danslmis, 't grootste
dat er is, staan en. als zoekend ziet zij rond,
brengt de hand aan 't voorhoofd en wrijft
met haar dorre vingers boven de oogen langs
de grijze wenkbrauwen, als wilde zij zich iets
herinneren; maar 't helpt haar niet, ze is 't
vergeten dat zij jaren geleden ook diiar stond,
met bonzend hart en met angstige oogen naar
binnen starend.
(Wordt vervolgd).