De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 21 april pagina 3

21 april 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 617 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. H gezicht ervan moet voor een eerzuchtigen Hol lander zijn om flauw te vallen. Een ander proefje op het gebied van »hooge kunst" krijgen we Zaterdag weer, evenals verleden week toen, nadat de lui een keer voor den gek waren gehouden, duidelijk bleek, dat de heer Grais gewillig, maar de ballon te zwak was geweest. Het Leger des Heils geeft morgen Een dag met God". Toegang voor den geheelen dag kost slechts n gulden, voor enkele uren wordt men toegelaten tegen den matigen prijs van tien centen; gereserveerde plaatsen kosten tien stuivers en, naar ik gehoord heb, zijn deze in Abrahams schoot. Generaal Booth brengt den Indische majoor Musa Bhai mede die, in nationale kleederdracht, bidden en zingen" zal. 't Is heel verstandig van generaal Booth om steeds voor new attraotions" te zorgen al wordt de ziel gered, 't oog wil toch ook wat hebben; de gedeserteerde Zweedsche luitenant Lagercrautz is de tweede nieuwigheid. Eén gedeserteerde en n geïmporteerde bij eeii menigte gehallucineerdeu zal een buitengewonen indruk maken. De gemeenteraadshen heeft vóór de Pasehen, na veel gekakel en gekrabbel, nog een eitje uitgebroed. Gisteren tegen middernacht is er weer een kui kentje met kop geboren; het voorstel der gemeentebektslinffettverordeningenherzieiatic/scom missla" tot verliooging der straatgelden is met 24 tegen 6 stemmen eindelijk aangenomen. t. t. DASDOLY. SIGNALEMENTEN UIT DEN UTRECHTSCHEN GEMEENTERAAD, door JAN VAN 'T STICHT. Mr. L. van Lier. Groot genoeg, maar toch niet, wat men noemt, lang. Dik genoeg, doch niet overdik; maar toch zóó dik, dat hij van stonden aan maatregelen dient te gaan nemen, om niet dikker te worden. Van mijn leeftijd en hoe oud ik ben, zeg ik niet. Maar hij ziet er veel jonger uit dan ik. Alleen wegens het Lierachtige van zijn en naam en omdat ik het u bovendien nog verzeker, zult ge wel gelooven, dat hij niet Roomsch is of Gere formeerd, noch tot eene andere dergelijke, hoog geachte christelijke godsdienst behoort. Maar aan hem zien zoadt ge het niet. Noch zijn gezicht, noch zyne voeten getuigen van zijne semietische afkomst. Integendeel, als meneer van Lier morgen een anderen naam aannam en zich bijvoorbeeld Koch ging noemen, dan zou iedereen zeggen: Jongen, jongen, wat is die procureur Koch mooi geworden!" n procureur Koch is een Christen, dat kan navraag lijden ! Met rechtmatigen trots wijdt de heer van Lier bijzondere zorg aan zynen weligen haardos. Als men dien keurig in het midden gescheiden, don keren krulkop aanziet, dan betreurt men temeer, dat zijn vroegere buurman, mr. van Reden, geen lid van den Raad meer is. Wat zou van Lier, ge/eten tusschen dezen en den thans aan zijne rechterhand zittenden prof. de Louter, een rijke bron zijn geweest voor bespiegelingen over de wisselvalligheid van des menschen hoofdhaar. Ook mr. van Lier's knevel mag zich in de liefde volle aandacht van zijnen eigenaar verheugen. Behalve de gebruikelijke oogwimpers en wenk brauwen ontdekt men verder geene haren op 's mans gelaat, daar de rest zeer zorgvuldig ge schoren wordt. Mr. van Lier draagt een lorgnet, wat tengeyolge heeft, dat hij steeds zijn hoofd een weinig in den nek draagt, hetgeen echter volstrekt den indruk van eigewnaan niet opwekt. Zijne kleediug is altijd even correct; maar daarin wordt alles streng vermeden, wat maar eenigszins schaden kan aan zijn jeugdig uiterlijk. Men kan het hem aanzien: hij is niet oud, maar hij wil om den dood ook niet oud schijnen, liever zelfs nog jonger dan hij is. Hij is vol levenslust en de domineerende trek van zijn karakter schijnt mij : de vroolijkheid! Kan het anders dan dat hij er gezond en wel gedaan uitziet en dat het meer dan tijd wordt, om aan geroosterd brood en biefstuk te gaan denken, met terzijdestelling van groenten, meelspijzen en wat dies meer zij? Toch heeft mr. van Lier, als een onzer beste en meest gezochte advocaten, gewichtige zaken en ernstige zorgen aan het hoofd. Maar dat zijn gewichtige zakeu en ernstige zorgen van anderen en het is verwonderlijk hoe gezond een mensch daarbij blijven kan. Daar wordt men dik tegen in! Men kan het hem aanzien, dat hij aan de pleitzaal die vrijheid van beweging en van spre ken, die, getemperd door den eerbied aan de rechtbank verschuldigd, nooit losbandig wordt, maar hem toch alles doet zeggen en doen wat meent dat gezegd en gedaan moet en mag worden. Daarby heeft van Lier ne groo'e deugd: hij is advocaat n raadslid, maar hij is dat nooit beide tegelijk! Voor de rechtbank spreekt dat van zelf! Maar in de Raadszaal hebben we zooveel rechtsgeleerden, niet ns advocaten, die o Jesses Marante! zou men in Rooie Hannes zeggen het pleiten niet kunnen nalaten en met argumenten aanko men waarom alleen een rechter, helaas, niet mag lachen! Dat doet Mr. van Lier in de Raadszaal geluk kig niet. Men kan het, integendeel, duidelijk aan hem merken dat hij niet praat uit lust tot pra ten", maar dat hij alleen zijn neus er eens tus schen steekt als hij meent daardoor de discussiën te kunnen bekorten of op ecne behandelde zaak een meer juist licht te kunnen werpen. _ Spreekt hij niet en heeft hy ook het voornemen niet zich in het debat te mengen, dan rust hij achterover in den linkerhoek van zijn fauteuil, met den rechterarm rustend op de rugleuning, met de vingers der linkerhand spelend op d groene tafel met pen of potlood. Dan kijkt hij met aijne groote oogen de zaal rond en van tijd tot tijd schiet er dan een bliksemstraal door de lorgnetglazen en een glimlach voor den mond een glimlach zoo weinig heimelijk, dat men daar bij al de tanden van den heer van Lier kan zien ea hij buigt zich achterover naar zijnen linkerof voorover naar zijn rechterbuurman om eene opmerking te maken, die ook aan zyne zijden .de tanden te voorschijn roept. Anders is het wanneer de heer Van Lier wel spreken zal, wanneer er zaken aan de orde zijn wier aanneming of verwerping al naar hij meent dat in 't belang der gemeente wenschelijk is hij vreest dat zonder zijne krachtdadige tusscheukomst niet zeker is. Dan zit hij, met de armen leunend op de tafel, voorover gebogen en heit slechts van tyd tot tijd het hoofd op om de sprekers aan te zien en op zijn eigen gelaat voor zijne medeleden de dui delijke afspiegeling te doen blijken, van den in druk, dien het gesprokene op hem maakt. Dan kan hij met het hoofd schudden of spottend la chen of de schouders optrekken, of ook wel goed keurend en aanmoedigend met het hoofd knikken dat niemand er aan behoeft te twijfelen of Mr. van Lier het met den spreker eens is of niet; staat hij eindelijk op, om zelf het woord te gaan voeren, dan gebeurt het niet zelden dat ge hem bijna onmiddellijk weer ziet gaan zitten, zouder eenig geluid te hebben gegeven. Dat komt dan, omdat hij tegenover zich of ergens anders, een medelid met hetzelfde doel tegelijkertijd heeft zien opstaan; en Mr. vaii Uer is niet alleen de bescheidenheid in persoon als hem dat wen schelijk voorkomt maar hij hooft nooit haast om te spreken. Zijne beurt wordt toch niet over geslagen, dat weet hij, en of hij een minuut of wat later spreekt hij zal er zeker geen woord minder om zeggen dan hij noodig acht te doen, en zeker niet meer ! Zeker niet meer! Want ook dit is eene deugd van dit Raadslid, hij vervalt nooit in onnoodige uitweidingen. Wat hij zegt is weloverdacht, is kort, zakelijk, degelijk en mist ook nooit zijne uitwerking op de andere leden van den Raad, vooral omdat hij vaak met gegevens komt ik herinner mij nog bij gelegenheid van de schoolgeldquaestie die bewijzen dat hij ernstig en diep in de zaken tracht door te dringen en daar voor moeite noch tijd ontziet. Maar als hij het woord voert, is Mr. Van Lier heel aardig om aan te zien. Zijne stem klinkt een weinig heesch. Dat heeft hij waarschijnlijk uit zijn studententijd gehouden, want men had toen, zooals ik mij herinner en zooals ook in Buys Ballot te lezen staat, erge" gure avonden! En zei ik straks, dat hij geen haast heeft om het woord te nemen, als hij 't een maal heeft, toont hij nog minder haast om te spreken. Woord voor woord dringt tot uwe hersenkas door. Tien, twintig woorden zullen elkaar snel achtereen opvolgen, dan komt er een stag natie, een polsslag slechts, maar dan zoekt hij naar het juiste woord hij gebruikt altijd juiste" woorden en is dat gevonden dan gaat het weer voort, altijd pikant en op den man af. Doch ik zeide dat de heer Van Lier onder hftt spreken aardig was om aan te zien en ik vertel u niets anders van hem dan wat men slechts door het gehoor kan waarnemen. Als hij opstaat blijft hij op de bij vele sprekers gebruikelijke wijze op de knoken der beide handen steunen. Daarna neemt hij onder het spreken een klein papiertje met de 'eene hand op en kijkt werktuigelijk naar de weinige punten, die daarop staan genoteerd en eindelijk, als hij een der zwaar tepunten van zijn betoog nadert, komt ook zijne tweede hand vrij en met beide gesticuleert hij dan om den nadruk zijner woorden te vernoegen. Dat is niets bijzonders, zult ge zeggen; dat doen haast alle publiek-sprekers. En daar hebt go gelijk aan; maar het bijzondere komt ook nog, en ik moet Mr. Van Lier toch compleet teekenen, De bijzonderheid is dat hoe meer Mr. van Lier onder het spreken in geestdrift geraakt, hoe min der men dat aan de ne, en hoe meer men dat aan de andere helft van zijn gelaat, ja, ik zou haast zeggen van zijn geheele lichaam kan merken. Ik ontdekte dat het eerst aan zijn glimlach die prijkte rnaar op zijn ne wang. En toen daarop eenmaal mijn aandacht gevallen was kon ik niet nalaten, er voortdurend op te letten. En zoo kwam ik tot de slotsom dat het oog boven dien halven glimlach ook veel zachtmoediger en goedaardiger blikte dan het andere, eat nu wel juist geen wrecdaardige uitdrukking had, maar toch ernstig, zelfs stroef keek. Later zag ik nog allerlei kleinere rimpeltjes op die eene wang, die alle welwillendheid en humaniteit schenen uittestralen, hoedanigheden die ik op de andere wang ten eenenmale miste. De punt van den knevel, aan die zijde, hief zich zelfs een weinig meer omhoog dan zijn kameraad aan den anderen kant, en de slip van zijn zwarte dasje had zich daar waarachtig vroolijk onder het vest uitge werkt, terwijl die aan de andere zy'de er nog deftig onder zat weggestopt. Die eene hand ook scheen iets geruststellends te willen zeggen, ter wijl zij zachtkens en een weinig achterwaarts van den spreker op en neer zweefde iu de lucht, ter wijl de andere nadrukkelijk met de knoken op de tafel klopte. Zelfs de onder die geruststellende hand gele gen" voet tikte zoetjens met de teenen als wilde hij zeggen: 't zal wel gaan, 't zal wel gaan!" terwijl de andere met mannelijke ernst en vast heid op den grond bleef geplant. Dat physisch of psychisch verschijnsel wekte mijne belangstelling en ik trachtte de oorzaak er van na te speuren. Ik ging een consult bij hem nemen; ik bedacht maar een historietje en wilde hem vertellen, dat ik schandelijk bestolen was door een aangetrouwd verwant, een schurk, die al een veroordeeling wegens valscheid in geschrif ten op den hals had, maar meneer Van Lier was niet thuis, ook de tweede en derde maal niet, die ik mij bij hem aanmeldde, Ik ging naar Tivoli, waar hij met kennissen koffie dronk en daar lachten allebei zijne kanten. Er moeet dus een bepaald reden voor zijn, dat, officieel sprekende, zijne eene helft met zijne andere in tegenspraak was. In den schouwburg zag ik hem ook. Maar mijn hemel, daar kwam hij kanten te kort. Als hij er 8 gehad had, zou hij met alle acht ge lachen hebben. Nu dus naar de rechtszaal, er bleef mij niets meer over. Maar daar had ik hem vroeger al zoo vaak gehoord, zijne welsprekende verdedigingen, zijne glansrijke overwinningen bijgewoond. Edoch, een belangrijk strafgeding, een eerstmalig kindermoordenaresje of zoo iets! Ik trof het en had ik het maar eer getroffen, ik zou zooveel spoediger uit den droom geweest zijn. Bij dit strafgeding deed hij precies als in den Raad ! Zijn vriendelijke, bemoedigende helft, zijn glimlachje, de punt van zijn snor, het slipje van zijn das, de vingers zijner hand, de toonen van zijn voet zij allen spreken den patiënt op het bankje der beschuldigden moed in; zijn ernstige, stevige kant is naar den voorzitter der rechtbank gekeerd. In den Raad bevoordeelt hij ons vers-laggevers vertegenwoordigers der burgerij, die wij op de hoogte houden van wat er over haar beschoren wordt met die vriendelijke helft van zijn persoon. Mag men daaruit afleiden, Mr. Van Lier. dat ge ons daar ook tegenover een Openbaar Minis terie gezeten acht, dat onze schulden verzwaren jvil, meer dan noodig is, en dat niets tot onze ontlasting wil doen ? Spreekt ge ons daarom ook moed in met uwe humane helft en wilt ge ons zeggen dat gij wel over ons waken wilt? Waak dan, mijn waarde; waak met succes ! En zie er een beetje belasting af te krijgen, hè! Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. De Kaper; Dokters; Le cas de Conseicnce; IM Nitit d'Octobre; Madlle de Belle?hlc. »Het Nederlandsen Tooneel" gaf deze week eene eerste voorstelling van Le Flibmtier van Jean Richepin, vertaald door Fiore della Neve. Het stukje zelf lijdt aan een kwaal, die inderdaad ongeneeslijk moet heeten. Zelfs een /oo vloeiende en getrouwe overzetting in het Nederlandsen, als men van Fiore della Neve verwachten mocht, was niet in staat het dat leven in te blazen, waaraan het de dichter heeft laten ontbreken. Het is een aardig denkbeeld, een ouden zeerob zoo verliefd te doen zijn op het element, dat lief en leed hem had gebracht, hem zoo te doen samenleven met die oneindige, die geeft en neemt, dat hij zich niet buiten haar kan bewegen. Francois Legoëz is een ware figuur, men leeft met hem mede, men gevoelt iets voor hem, zooals Bouwmeester met zeer groot talent hem ons voor oogen toovert. Hier hoeft de poëtische opvatting zich inderdaad van het onderwerp meester gemaakt; indien ouden, dweepende met de zilte baren, zoodat hij heel zijn omgeving en zijn toekomst met hen onafscheide lijk vereenigt, komt de idylle volkomen tot haar recht. Het overige van dit tooueelspel in drie acten is zwak; de verwikkeling is gezocht, de ontplooiing gerekt, de karakters in hun tege lijk dichterlijk en prozaïsch bestaan, wekken weinig belangstelling. De heeren en dames, ieder naar hun vermogen, gaven wat zij kon den, om het geheel als tooneelstuk te doen slagen, doch geen van hen beschikte over zoo buitengemeene talenten als noodig zijn, om door een rijk en krachtig spel aan te vullen wat aan Richepins schepping ontbreekt. Jacquemin zoo houterig en droog. Pierre zoo taai en zivaar op de hand, stalen al even weinig het hart van de toeschouwers als Janik, die tegen een rol. welke zooveel zachtheid en fijnheid van gevoel eischte, volstrekt niet is opgewassen. Doch men kan niet alles tegelijk vergen. De mise-en-scèue, ge heel gevolgd naar die te Parijs, was uitmuntend; het uitzicht op de zee verrassend juist; en het genot door sommige onderdeden, vooral door het schoone spel van Bouwmeester den toeschouwers geschonken, is rijk genoeg om der Vereeniging het Ned. Tooneel recht te geven op een woord van dank, nu zij weder eens iets voor 't voet licht heeft gebracht, dat van goeden smaak en een prijzenswaardig streven getuigt. De Kaper verdient gezien te worden en Dokters'? Het is waarlijk onze schuld niet dat wij beiden in n adem noemen. De sameukoppeling geschiedde niet op ons verlangen. Het doet aan een vergis sing denken. Een geestig blijspel had op De Kaper moeten volgen en geestigzijn deze dokters niet, zelfs niet guitig of grappig. De Kaper heeft recht op beter gezelschap. Dokters ??wel te verstaan deze dokters kunnen slechts voldoen, als men in een stemming verkeert, waarin men behoefte gevoelt om wakker gehouden te worden door een laffe klucht. DeFranschen speeldeu deze week den baas op het Leidsche plein. Richepin, Brisebarre, Eug. Nus, Octave Feuillet, de Musset, Alex. Dumas, en dat in twee etmalen ! Donderdag avond noodigde de Kon. Vereeuiging de kunstvrienden te gast op eene Représentation extraordinaire, tegen een extraordinairen toegangsprijs. De eer der hoofdstad aan gedaan door het bezoek van eenige sociétaires van de Comédie Franyaise, werd door de overgroote meerderheid yan ons publiek niet extraordinair op prijs gesteld; velen, die men daar had mogen verwachten, schitterden door afwezig heid en deze hadden waarlijk ongelijk. Een vertooning, waartoe Fródéric Febvre, Mlle Bartet, Mad. Blanche Piersou en Albert-Lambert medewerken, verschaft een buitengewoon genot. Niet omdat zij, wat men van de dramatische kunst in de eerste plaats eischt, zoo bijzonder tot ons gevoel zal spreken, maar wijl men een ge heel te zien krijgt, waarin het scherpziendst oog geen fouten ontdekt. De volkomenheid, waartoe deze acteurs en actrices het gebracht hebben, schittert het meest juist in die eigenschappen, welke hier te lande iu den regel zoo veel te weuschen overlaten. Zoowel in Le Cas da Conscience als in Madlle de Belle-Isle moest men getroffen zijn door de volstrekte zuiverheid van den spreektoon, de gemakkelijkheid van beweging, de juistheid van maat, waardoor elke handeling zich onderscheidde. Onmogelijk iets te zien dat meer »af' is. Denkt men hierbij aau de discoursen door Nederlandsche tooneelspelers gehouden, aan hun samenspel, aan huri gaan, zitten en opstaan, dan stijgt de waardeering tot bewondering, want al moge de Franschen van nature meer aanleg heb ben voor de kunst van zeggen en zich smaakvol te bewegen dan de Nederlanders, het onderstelt een langdurige, ijverige, steeds tot op de geringste kleinigheden lettende studie, om het zoover te bren gen. Een bewondering, die nog toeneemt als men de Meiningers, een zoo goed gedrild keurcorps, naast deze elite der kunstwereld stelt. Deze artisten van den Groot-Hertog leveren ook iets dat af is, de machine loopt bij hen zóó geregeld als een uur werk; de wijzer, de groote en de kleine, staat daar steeds op de juiste plaats. Maar n in het spreken u in het bewegen mist men dat z ,chte, buigzame, te zamen stemmende, barmonieuse, dat alleen te voorschijn geroepen kan worden door een kunst, die ten volle in de kunstenaars leeft. Daar is iets verrukkelijks, iets betooverends in dat zien en hooren, waarbij de kritiek geen oogenblik ontwaakt en waar de kunstvaardigheid alles iveet te vermijden wat het fijn gevoel voor klank, voor kleur en evenredigheid zou kunnen prikkelen of schokken.Het is dat niet te waardeeren genot, waar voor men deu kunsten aar dankbaar moet zijn,die op honderden en duizenden tegelijk zijn hand legt, zonder dat een van die allen gevoelt dat hij hen aanraakt. Aan deze vredestichteres, die door alle ergernis te verbannen, reeds, als zij louter negatief werkzaam is, het groote wonder verricht van hen, die troost bij haar zoeken, voor enkele uren gelukkig te ma ken, wordt ie Parijs, en tot nog toe naar het schijnt alleen daar, een passenden eerbied bewezen. En het is wel treurig, dat men hier en elders zoo weinig zich om haar bekommert. Wat is het tooneel waar zij ontbreekt? Zeker, Bouw meester ten onzent en Possart in Duitschiand schenken oogeublikken van zeer groot genot. Maar men moet niet vragen, hoeveel oog en oor, voor kunst gevoelig, hebben te verduren, om slechts voor een poos door dezen en huns gelijken te worden gestreeld! De Comédie Frangaise is mitsdien een der heerlijkste instellingen in de wereld; zij houdt de traditie levend van een volmaakte kunst, en waar zij zich vertoont, al is het slechts nu en dan een enkele maal, versterkt zij liet bewustzijn, dat wij het recht hebben iets beters te eischen dan waarmede de gewoonte ons langzamerhand leert genoegen te nemeD. Toch waren de stukken Lc Cas de consoience en Madlle de Belle hle allerminst in staat groote tooueelspelers en tooneelspeleressen in hun kracht te doen uitkomen. Van deze zijde beschouwd gaf de avond La nuit d'Octobre uitgezon derd niets bijzonders. Men kon zien dat Febvre en de dames Bartet en Blanche Pier sou volleerd waren in hun vak, geenszins ech ter in welke mate de natuur hen. met zeldzame gaven had toegerust. Het hoogste werd niet van hen geeischt. Het meest nog werd Mlle Bartet, als Mlie de Belle-Isle in de gelegenheid gesteld haar gevoel te doen .spreken en bij al de volkomen heid die men haar spel terecht toeschrijft, zal men niet licht zich laten verleiden, haar met Sarah Bernhardt op n lijn te plaatsen. Ze is kalmer, on eindig minder rijk in mimiek en mist een aantal van die fijne gevoelsschakeeringen, waardoor hare oudere kunstzuster, in meer dan n opzicht haar model, bare meesteres blijft. Ook Mad. Blauche Pierson, wier talent men kan meten aau den toon en de wijze waarop zij dat eene woord »ingrat" den hertog de Richelieu toevoegde, toen deze zijne vergissing bemerkte, stijgt niet tot de hoogte waarop die ue ster zich ver toont, welke zich beurtelings aan den hemel van de oude en de nieuwe wereld verheft. Bij geen der spelers in de beide comedies kwam men tot de erkenning van zeer buitengewone verdiensten, als de scheppers van karaktervolle rollen, doch een. uitzondering maakte de jonge Albert-Lambert, de dichter in La nuit d'Oetobre. Voorzeker was deze Nuit d'Octobre een lijfstukje van den acteur, waarin hij reeds dikwijls lauweren had behaald. Hier bleek dat het ge voelige het eigenlijk terrein is, waarop deze jeugdige tooneelspeler zich het gemakkelijkst beweegt en waarop hij een toekomst voor zich heeft. Meesterlijk was zijn zeggen, en luisteren; alle aandoeningen vertolkte bij met een innigheid en kracht, die zijn gehoor medesleepten. Luid en in elk opzicht verdiend waren de toejuichingen hem geschonken, want die golden meer hem dan de Muze, Madlle Bartet, al was ook deze in hare klassieke eenvoud aller bewondering waard. Mocht de comédie Francaise nogmaals eenige harer beste sociétaires zenden, het Amsterdamsen publiek betoone zich iets toeschietelijker, dan verleden Donderdagavond! MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Ditmaal was er aan muziek in de hoofdstad: Eine Faust-Symphonie" van Liszt, voor orkest, orgel en mannenkoor, voorkomende op een con cert in. 't Concertgebouw; een concert, gegeven door de dames Fillunger (sopraan), Asmann (alt) en de HH. Rogmans, Messchaert, Röutgen en Cramer ; een concert van Pauline Lucca, met me mewerking van den Zweedschen bariton Filip Forsten, onzen weibekenden pianist Tibbe en 't orkest van 't Concertgebouw ; een geestelijk con cert van het Remonstrantsch Zangkoor, onder Dan. de Lange en met medewerking van 't Pa leisorkest, en ten slotte de laatste Duitsche opera voorstelling van het seizoen. Laten we, van het minder schoone tot het schoonere opklimmend, ons eerst een oogenblik met de Duitsche Opera bezighouden.. ,. Minder schoon'1, is eigenlijk nog een veel te vloeiende qualificatie van de voorstelling op Maan dag j.l., die kort en bondig leelijk" verdient te worden genoemd. Dat de Duitsche opera door opvoeringen als deze verloopt, of liever: reeds verloopen is, is geenszins te verwonderen. Het eenig verwonderlijke is de kalmte, die het publiek bij een misselijken Lohengrin, als die van den Heer Walther, bewaard heeft. (De Konig" van den Heer Behrens was overigens al niet veel beter). Maar wat een droevige, men zou haast zeggen : zieltogende figuur, deze Lohengrin! De weinige beweging, waartoe zijne stijve ledematen zich nog leenden, scheen echter een wanhopige inspanning van hem te vergen. En welke k

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl