Historisch Archief 1877-1940
No. 617
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
H gezicht ervan moet voor een eerzuchtigen Hol
lander zijn om flauw te vallen.
Een ander proefje op het gebied van »hooge
kunst" krijgen we Zaterdag weer, evenals verleden
week toen, nadat de lui een keer voor den gek
waren gehouden, duidelijk bleek, dat de heer Grais
gewillig, maar de ballon te zwak was geweest.
Het Leger des Heils geeft morgen Een dag
met God". Toegang voor den geheelen dag kost
slechts n gulden, voor enkele uren wordt men
toegelaten tegen den matigen prijs van tien centen;
gereserveerde plaatsen kosten tien stuivers en, naar
ik gehoord heb, zijn deze in Abrahams schoot.
Generaal Booth brengt den Indische majoor
Musa Bhai mede die, in nationale kleederdracht,
bidden en zingen" zal. 't Is heel verstandig van
generaal Booth om steeds voor new attraotions"
te zorgen al wordt de ziel gered, 't oog wil
toch ook wat hebben; de gedeserteerde Zweedsche
luitenant Lagercrautz is de tweede nieuwigheid.
Eén gedeserteerde en n geïmporteerde bij eeii
menigte gehallucineerdeu zal een buitengewonen
indruk maken.
De gemeenteraadshen heeft vóór de Pasehen, na
veel gekakel en gekrabbel, nog een eitje uitgebroed.
Gisteren tegen middernacht is er weer een kui
kentje met kop geboren; het voorstel der
gemeentebektslinffettverordeningenherzieiatic/scom missla"
tot verliooging der straatgelden is met 24 tegen
6 stemmen eindelijk aangenomen.
t. t.
DASDOLY.
SIGNALEMENTEN UIT DEN UTRECHTSCHEN
GEMEENTERAAD,
door
JAN VAN 'T STICHT.
Mr. L. van Lier.
Groot genoeg, maar toch niet, wat men noemt,
lang. Dik genoeg, doch niet overdik; maar toch
zóó dik, dat hij van stonden aan maatregelen
dient te gaan nemen, om niet dikker te worden.
Van mijn leeftijd en hoe oud ik ben, zeg
ik niet. Maar hij ziet er veel jonger uit dan ik.
Alleen wegens het Lierachtige van zijn en naam
en omdat ik het u bovendien nog verzeker, zult
ge wel gelooven, dat hij niet Roomsch is of Gere
formeerd, noch tot eene andere dergelijke, hoog
geachte christelijke godsdienst behoort. Maar aan
hem zien zoadt ge het niet. Noch zijn gezicht,
noch zyne voeten getuigen van zijne semietische
afkomst. Integendeel, als meneer van Lier morgen
een anderen naam aannam en zich bijvoorbeeld
Koch ging noemen, dan zou iedereen zeggen:
Jongen, jongen, wat is die procureur Koch mooi
geworden!" n procureur Koch is een Christen,
dat kan navraag lijden !
Met rechtmatigen trots wijdt de heer van Lier
bijzondere zorg aan zynen weligen haardos. Als
men dien keurig in het midden gescheiden, don
keren krulkop aanziet, dan betreurt men temeer,
dat zijn vroegere buurman, mr. van Reden, geen
lid van den Raad meer is. Wat zou van Lier,
ge/eten tusschen dezen en den thans aan zijne
rechterhand zittenden prof. de Louter, een rijke
bron zijn geweest voor bespiegelingen over de
wisselvalligheid van des menschen hoofdhaar.
Ook mr. van Lier's knevel mag zich in de liefde
volle aandacht van zijnen eigenaar verheugen.
Behalve de gebruikelijke oogwimpers en wenk
brauwen ontdekt men verder geene haren op
's mans gelaat, daar de rest zeer zorgvuldig ge
schoren wordt.
Mr. van Lier draagt een lorgnet, wat
tengeyolge heeft, dat hij steeds zijn hoofd een weinig
in den nek draagt, hetgeen echter volstrekt den
indruk van eigewnaan niet opwekt.
Zijne kleediug is altijd even correct; maar
daarin wordt alles streng vermeden, wat maar
eenigszins schaden kan aan zijn jeugdig uiterlijk.
Men kan het hem aanzien: hij is niet oud, maar
hij wil om den dood ook niet oud schijnen, liever
zelfs nog jonger dan hij is. Hij is vol levenslust
en de domineerende trek van zijn karakter schijnt
mij : de vroolijkheid!
Kan het anders dan dat hij er gezond en wel
gedaan uitziet en dat het meer dan tijd wordt,
om aan geroosterd brood en biefstuk te gaan
denken, met terzijdestelling van groenten,
meelspijzen en wat dies meer zij?
Toch heeft mr. van Lier, als een onzer beste
en meest gezochte advocaten, gewichtige zaken en
ernstige zorgen aan het hoofd. Maar dat zijn
gewichtige zakeu en ernstige zorgen van anderen
en het is verwonderlijk hoe gezond een mensch
daarbij blijven kan. Daar wordt men dik tegen in!
Men kan het hem aanzien, dat hij aan de
pleitzaal die vrijheid van beweging en van spre
ken, die, getemperd door den eerbied aan de
rechtbank verschuldigd, nooit losbandig wordt,
maar hem toch alles doet zeggen en doen wat
meent dat gezegd en gedaan moet en mag worden.
Daarby heeft van Lier ne groo'e deugd: hij
is advocaat n raadslid, maar hij is dat nooit
beide tegelijk!
Voor de rechtbank spreekt dat van zelf! Maar
in de Raadszaal hebben we zooveel
rechtsgeleerden, niet ns advocaten, die o Jesses Marante!
zou men in Rooie Hannes zeggen het pleiten
niet kunnen nalaten en met argumenten aanko
men waarom alleen een rechter, helaas, niet
mag lachen!
Dat doet Mr. van Lier in de Raadszaal geluk
kig niet. Men kan het, integendeel, duidelijk aan
hem merken dat hij niet praat uit lust tot pra
ten", maar dat hij alleen zijn neus er eens tus
schen steekt als hij meent daardoor de discussiën
te kunnen bekorten of op ecne behandelde zaak
een meer juist licht te kunnen werpen.
_ Spreekt hij niet en heeft hy ook het voornemen
niet zich in het debat te mengen, dan rust hij
achterover in den linkerhoek van zijn fauteuil,
met den rechterarm rustend op de rugleuning,
met de vingers der linkerhand spelend op d
groene tafel met pen of potlood. Dan kijkt hij
met aijne groote oogen de zaal rond en van tijd
tot tijd schiet er dan een bliksemstraal door de
lorgnetglazen en een glimlach voor den mond
een glimlach zoo weinig heimelijk, dat men daar
bij al de tanden van den heer van Lier kan zien
ea hij buigt zich achterover naar zijnen
linkerof voorover naar zijn rechterbuurman om eene
opmerking te maken, die ook aan zyne zijden
.de tanden te voorschijn roept.
Anders is het wanneer de heer Van Lier wel
spreken zal, wanneer er zaken aan de orde zijn
wier aanneming of verwerping al naar hij
meent dat in 't belang der gemeente wenschelijk
is hij vreest dat zonder zijne krachtdadige
tusscheukomst niet zeker is.
Dan zit hij, met de armen leunend op de tafel,
voorover gebogen en heit slechts van tyd tot tijd
het hoofd op om de sprekers aan te zien en op
zijn eigen gelaat voor zijne medeleden de dui
delijke afspiegeling te doen blijken, van den in
druk, dien het gesprokene op hem maakt. Dan
kan hij met het hoofd schudden of spottend la
chen of de schouders optrekken, of ook wel goed
keurend en aanmoedigend met het hoofd knikken
dat niemand er aan behoeft te twijfelen of
Mr. van Lier het met den spreker eens is of niet;
staat hij eindelijk op, om zelf het woord te gaan
voeren, dan gebeurt het niet zelden dat ge hem
bijna onmiddellijk weer ziet gaan zitten, zouder
eenig geluid te hebben gegeven. Dat komt dan,
omdat hij tegenover zich of ergens anders, een
medelid met hetzelfde doel tegelijkertijd heeft
zien opstaan; en Mr. vaii Uer is niet alleen de
bescheidenheid in persoon als hem dat wen
schelijk voorkomt maar hij hooft nooit haast
om te spreken. Zijne beurt wordt toch niet over
geslagen, dat weet hij, en of hij een minuut of
wat later spreekt hij zal er zeker geen woord
minder om zeggen dan hij noodig acht te doen,
en zeker niet meer !
Zeker niet meer! Want ook dit is eene deugd
van dit Raadslid, hij vervalt nooit in onnoodige
uitweidingen. Wat hij zegt is weloverdacht, is
kort, zakelijk, degelijk en mist ook nooit zijne
uitwerking op de andere leden van den Raad,
vooral omdat hij vaak met gegevens komt ik
herinner mij nog bij gelegenheid van de
schoolgeldquaestie die bewijzen dat hij ernstig en
diep in de zaken tracht door te dringen en daar
voor moeite noch tijd ontziet.
Maar als hij het woord voert, is Mr. Van Lier
heel aardig om aan te zien.
Zijne stem klinkt een weinig heesch. Dat heeft
hij waarschijnlijk uit zijn studententijd gehouden,
want men had toen, zooals ik mij herinner en
zooals ook in Buys Ballot te lezen staat, erge"
gure avonden! En zei ik straks, dat hij geen
haast heeft om het woord te nemen, als hij 't een
maal heeft, toont hij nog minder haast om te
spreken. Woord voor woord dringt tot uwe
hersenkas door. Tien, twintig woorden zullen elkaar
snel achtereen opvolgen, dan komt er een stag
natie, een polsslag slechts, maar dan zoekt hij
naar het juiste woord hij gebruikt altijd juiste"
woorden en is dat gevonden dan gaat het weer
voort, altijd pikant en op den man af.
Doch ik zeide dat de heer Van Lier onder hftt
spreken aardig was om aan te zien en ik vertel
u niets anders van hem dan wat men slechts door
het gehoor kan waarnemen.
Als hij opstaat blijft hij op de bij vele sprekers
gebruikelijke wijze op de knoken der beide handen
steunen. Daarna neemt hij onder het spreken een
klein papiertje met de 'eene hand op en kijkt
werktuigelijk naar de weinige punten, die daarop
staan genoteerd en eindelijk, als hij een der zwaar
tepunten van zijn betoog nadert, komt ook zijne
tweede hand vrij en met beide gesticuleert hij
dan om den nadruk zijner woorden te vernoegen.
Dat is niets bijzonders, zult ge zeggen; dat
doen haast alle publiek-sprekers. En daar hebt
go gelijk aan; maar het bijzondere komt ook nog,
en ik moet Mr. Van Lier toch compleet teekenen,
De bijzonderheid is dat hoe meer Mr. van Lier
onder het spreken in geestdrift geraakt, hoe min
der men dat aan de ne, en hoe meer men dat
aan de andere helft van zijn gelaat, ja, ik zou
haast zeggen van zijn geheele lichaam kan merken.
Ik ontdekte dat het eerst aan zijn glimlach
die prijkte rnaar op zijn ne wang. En toen
daarop eenmaal mijn aandacht gevallen was kon
ik niet nalaten, er voortdurend op te letten. En
zoo kwam ik tot de slotsom dat het oog boven
dien halven glimlach ook veel zachtmoediger en
goedaardiger blikte dan het andere, eat nu wel
juist geen wrecdaardige uitdrukking had, maar
toch ernstig, zelfs stroef keek. Later zag ik nog
allerlei kleinere rimpeltjes op die eene wang,
die alle welwillendheid en humaniteit schenen
uittestralen, hoedanigheden die ik op de andere
wang ten eenenmale miste. De punt van den
knevel, aan die zijde, hief zich zelfs een weinig
meer omhoog dan zijn kameraad aan den anderen
kant, en de slip van zijn zwarte dasje had zich
daar waarachtig vroolijk onder het vest uitge
werkt, terwijl die aan de andere zy'de er nog
deftig onder zat weggestopt. Die eene hand ook
scheen iets geruststellends te willen zeggen, ter
wijl zij zachtkens en een weinig achterwaarts van
den spreker op en neer zweefde iu de lucht, ter
wijl de andere nadrukkelijk met de knoken op de
tafel klopte.
Zelfs de onder die geruststellende hand gele
gen" voet tikte zoetjens met de teenen als wilde
hij zeggen: 't zal wel gaan, 't zal wel gaan!"
terwijl de andere met mannelijke ernst en vast
heid op den grond bleef geplant.
Dat physisch of psychisch verschijnsel wekte
mijne belangstelling en ik trachtte de oorzaak er
van na te speuren. Ik ging een consult bij hem
nemen; ik bedacht maar een historietje en wilde
hem vertellen, dat ik schandelijk bestolen was
door een aangetrouwd verwant, een schurk, die
al een veroordeeling wegens valscheid in geschrif
ten op den hals had, maar meneer Van Lier was
niet thuis, ook de tweede en derde maal niet,
die ik mij bij hem aanmeldde,
Ik ging naar Tivoli, waar hij met kennissen
koffie dronk en daar lachten allebei zijne kanten.
Er moeet dus een bepaald reden voor zijn, dat,
officieel sprekende, zijne eene helft met zijne
andere in tegenspraak was.
In den schouwburg zag ik hem ook. Maar
mijn hemel, daar kwam hij kanten te kort. Als
hij er 8 gehad had, zou hij met alle acht ge
lachen hebben.
Nu dus naar de rechtszaal, er bleef mij niets
meer over.
Maar daar had ik hem vroeger al zoo vaak
gehoord, zijne welsprekende verdedigingen, zijne
glansrijke overwinningen bijgewoond.
Edoch, een belangrijk strafgeding, een
eerstmalig kindermoordenaresje of zoo iets! Ik trof
het en had ik het maar eer getroffen, ik zou
zooveel spoediger uit den droom geweest zijn.
Bij dit strafgeding deed hij precies als in den
Raad ! Zijn vriendelijke, bemoedigende helft, zijn
glimlachje, de punt van zijn snor, het slipje van
zijn das, de vingers zijner hand, de toonen van
zijn voet zij allen spreken den patiënt op het
bankje der beschuldigden moed in; zijn ernstige,
stevige kant is naar den voorzitter der rechtbank
gekeerd.
In den Raad bevoordeelt hij ons vers-laggevers
vertegenwoordigers der burgerij, die wij op de
hoogte houden van wat er over haar beschoren
wordt met die vriendelijke helft van zijn
persoon.
Mag men daaruit afleiden, Mr. Van Lier. dat
ge ons daar ook tegenover een Openbaar Minis
terie gezeten acht, dat onze schulden verzwaren
jvil, meer dan noodig is, en dat niets tot onze
ontlasting wil doen ? Spreekt ge ons daarom ook
moed in met uwe humane helft en wilt ge ons
zeggen dat gij wel over ons waken wilt?
Waak dan, mijn waarde; waak met succes ! En
zie er een beetje belasting af te krijgen, hè!
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
De Kaper; Dokters; Le cas de
Conseicnce; IM Nitit d'Octobre; Madlle
de Belle?hlc.
»Het Nederlandsen Tooneel" gaf deze week
eene eerste voorstelling van Le Flibmtier van
Jean Richepin, vertaald door Fiore della Neve.
Het stukje zelf lijdt aan een kwaal, die inderdaad
ongeneeslijk moet heeten. Zelfs een /oo vloeiende
en getrouwe overzetting in het Nederlandsen, als
men van Fiore della Neve verwachten mocht,
was niet in staat het dat leven in te blazen,
waaraan het de dichter heeft laten ontbreken.
Het is een aardig denkbeeld, een ouden zeerob
zoo verliefd te doen zijn op het element, dat
lief en leed hem had gebracht, hem zoo te
doen samenleven met die oneindige, die
geeft en neemt, dat hij zich niet buiten haar
kan bewegen. Francois Legoëz is een ware
figuur, men leeft met hem mede, men gevoelt
iets voor hem, zooals Bouwmeester met zeer groot
talent hem ons voor oogen toovert. Hier hoeft
de poëtische opvatting zich inderdaad van het
onderwerp meester gemaakt; indien ouden,
dweepende met de zilte baren, zoodat hij heel zijn
omgeving en zijn toekomst met hen onafscheide
lijk vereenigt, komt de idylle volkomen tot haar
recht. Het overige van dit tooueelspel in drie
acten is zwak; de verwikkeling is gezocht, de
ontplooiing gerekt, de karakters in hun tege
lijk dichterlijk en prozaïsch bestaan, wekken
weinig belangstelling. De heeren en dames,
ieder naar hun vermogen, gaven wat zij kon
den, om het geheel als tooneelstuk te doen
slagen, doch geen van hen beschikte over zoo
buitengemeene talenten als noodig zijn, om door
een rijk en krachtig spel aan te vullen wat aan
Richepins schepping ontbreekt. Jacquemin zoo
houterig en droog. Pierre zoo taai en zivaar op
de hand, stalen al even weinig het hart van de
toeschouwers als Janik, die tegen een rol. welke
zooveel zachtheid en fijnheid van gevoel eischte,
volstrekt niet is opgewassen. Doch men kan
niet alles tegelijk vergen. De mise-en-scèue, ge
heel gevolgd naar die te Parijs, was uitmuntend;
het uitzicht op de zee verrassend juist; en het
genot door sommige onderdeden, vooral door het
schoone spel van Bouwmeester den toeschouwers
geschonken, is rijk genoeg om der Vereeniging
het Ned. Tooneel recht te geven op een woord
van dank, nu zij weder eens iets voor 't voet
licht heeft gebracht, dat van goeden smaak en
een prijzenswaardig streven getuigt.
De Kaper verdient gezien te worden en Dokters'?
Het is waarlijk onze schuld niet dat wij beiden in
n adem noemen. De sameukoppeling geschiedde
niet op ons verlangen. Het doet aan een vergis
sing denken. Een geestig blijspel had op De Kaper
moeten volgen en geestigzijn deze dokters niet,
zelfs niet guitig of grappig. De Kaper heeft recht
op beter gezelschap. Dokters ??wel te verstaan
deze dokters kunnen slechts voldoen, als men
in een stemming verkeert, waarin men behoefte
gevoelt om wakker gehouden te worden door een
laffe klucht.
DeFranschen speeldeu deze week den baas op
het Leidsche plein. Richepin, Brisebarre, Eug.
Nus, Octave Feuillet, de Musset, Alex. Dumas,
en dat in twee etmalen !
Donderdag avond noodigde de Kon.
Vereeuiging de kunstvrienden te gast op eene
Représentation extraordinaire, tegen een
extraordinairen toegangsprijs. De eer der hoofdstad aan
gedaan door het bezoek van eenige sociétaires
van de Comédie Franyaise, werd door de
overgroote meerderheid yan ons publiek niet
extraordinair op prijs gesteld; velen, die men daar
had mogen verwachten, schitterden door afwezig
heid en deze hadden waarlijk ongelijk.
Een vertooning, waartoe Fródéric Febvre, Mlle
Bartet, Mad. Blanche Piersou en Albert-Lambert
medewerken, verschaft een buitengewoon genot.
Niet omdat zij, wat men van de dramatische
kunst in de eerste plaats eischt, zoo bijzonder
tot ons gevoel zal spreken, maar wijl men een ge
heel te zien krijgt, waarin het scherpziendst oog
geen fouten ontdekt. De volkomenheid, waartoe
deze acteurs en actrices het gebracht hebben,
schittert het meest juist in die eigenschappen,
welke hier te lande iu den regel zoo veel te
weuschen overlaten. Zoowel in Le Cas da
Conscience als in Madlle de Belle-Isle moest men
getroffen zijn door de volstrekte zuiverheid van den
spreektoon, de gemakkelijkheid van beweging, de
juistheid van maat, waardoor elke handeling zich
onderscheidde. Onmogelijk iets te zien dat meer »af'
is. Denkt men hierbij aau de discoursen door
Nederlandsche tooneelspelers gehouden, aan hun
samenspel, aan huri gaan, zitten en opstaan, dan
stijgt de waardeering tot bewondering, want al
moge de Franschen van nature meer aanleg heb
ben voor de kunst van zeggen en zich smaakvol
te bewegen dan de Nederlanders, het onderstelt
een langdurige, ijverige, steeds tot op de geringste
kleinigheden lettende studie, om het zoover te bren
gen. Een bewondering, die nog toeneemt als men de
Meiningers, een zoo goed gedrild keurcorps, naast
deze elite der kunstwereld stelt. Deze artisten van
den Groot-Hertog leveren ook iets dat af is, de
machine loopt bij hen zóó geregeld als een uur
werk; de wijzer, de groote en de kleine, staat daar
steeds op de juiste plaats. Maar n in het spreken
u in het bewegen mist men dat z ,chte, buigzame,
te zamen stemmende, barmonieuse, dat alleen te
voorschijn geroepen kan worden door een kunst,
die ten volle in de kunstenaars leeft.
Daar is iets verrukkelijks, iets betooverends in
dat zien en hooren, waarbij de kritiek geen
oogenblik ontwaakt en waar de kunstvaardigheid alles
iveet te vermijden wat het fijn gevoel voor klank,
voor kleur en evenredigheid zou kunnen prikkelen of
schokken.Het is dat niet te waardeeren genot, waar
voor men deu kunsten aar dankbaar moet zijn,die op
honderden en duizenden tegelijk zijn hand legt,
zonder dat een van die allen gevoelt dat hij hen
aanraakt.
Aan deze vredestichteres, die door alle ergernis te
verbannen, reeds, als zij louter negatief werkzaam
is, het groote wonder verricht van hen, die troost
bij haar zoeken, voor enkele uren gelukkig te ma
ken, wordt ie Parijs, en tot nog toe naar het
schijnt alleen daar, een passenden eerbied bewezen.
En het is wel treurig, dat men hier en elders
zoo weinig zich om haar bekommert. Wat is
het tooneel waar zij ontbreekt? Zeker, Bouw
meester ten onzent en Possart in Duitschiand
schenken oogeublikken van zeer groot genot. Maar
men moet niet vragen, hoeveel oog en oor, voor
kunst gevoelig, hebben te verduren, om slechts
voor een poos door dezen en huns gelijken te
worden gestreeld!
De Comédie Frangaise is mitsdien een der
heerlijkste instellingen in de wereld; zij houdt
de traditie levend van een volmaakte kunst, en
waar zij zich vertoont, al is het slechts nu en
dan een enkele maal, versterkt zij liet bewustzijn,
dat wij het recht hebben iets beters te eischen
dan waarmede de gewoonte ons langzamerhand
leert genoegen te nemeD.
Toch waren de stukken Lc Cas de consoience
en Madlle de Belle hle allerminst in staat groote
tooueelspelers en tooneelspeleressen in hun kracht
te doen uitkomen. Van deze zijde beschouwd
gaf de avond La nuit d'Octobre uitgezon
derd niets bijzonders. Men kon zien dat
Febvre en de dames Bartet en Blanche Pier
sou volleerd waren in hun vak, geenszins ech
ter in welke mate de natuur hen. met zeldzame
gaven had toegerust. Het hoogste werd niet van
hen geeischt. Het meest nog werd Mlle Bartet,
als Mlie de Belle-Isle in de gelegenheid gesteld
haar gevoel te doen .spreken en bij al de volkomen
heid die men haar spel terecht toeschrijft, zal men
niet licht zich laten verleiden, haar met Sarah
Bernhardt op n lijn te plaatsen. Ze is kalmer, on
eindig minder rijk in mimiek en mist een aantal
van die fijne gevoelsschakeeringen, waardoor hare
oudere kunstzuster, in meer dan n opzicht haar
model, bare meesteres blijft. Ook Mad.
Blauche Pierson, wier talent men kan meten
aau den toon en de wijze waarop zij dat eene
woord »ingrat" den hertog de Richelieu toevoegde,
toen deze zijne vergissing bemerkte, stijgt niet
tot de hoogte waarop die ue ster zich ver
toont, welke zich beurtelings aan den hemel van
de oude en de nieuwe wereld verheft. Bij geen der
spelers in de beide comedies kwam men tot de
erkenning van zeer buitengewone verdiensten, als
de scheppers van karaktervolle rollen, doch een.
uitzondering maakte de jonge Albert-Lambert,
de dichter in La nuit d'Oetobre.
Voorzeker was deze Nuit d'Octobre een
lijfstukje van den acteur, waarin hij reeds dikwijls
lauweren had behaald. Hier bleek dat het ge
voelige het eigenlijk terrein is, waarop deze
jeugdige tooneelspeler zich het gemakkelijkst
beweegt en waarop hij een toekomst voor zich
heeft. Meesterlijk was zijn zeggen, en luisteren;
alle aandoeningen vertolkte bij met een innigheid
en kracht, die zijn gehoor medesleepten. Luid en
in elk opzicht verdiend waren de toejuichingen
hem geschonken, want die golden meer hem dan
de Muze, Madlle Bartet, al was ook deze in
hare klassieke eenvoud aller bewondering waard.
Mocht de comédie Francaise nogmaals eenige
harer beste sociétaires zenden, het Amsterdamsen
publiek betoone zich iets toeschietelijker, dan
verleden Donderdagavond!
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Ditmaal was er aan muziek in de hoofdstad:
Eine Faust-Symphonie" van Liszt, voor orkest,
orgel en mannenkoor, voorkomende op een con
cert in. 't Concertgebouw; een concert, gegeven
door de dames Fillunger (sopraan), Asmann (alt)
en de HH. Rogmans, Messchaert, Röutgen en
Cramer ; een concert van Pauline Lucca, met me
mewerking van den Zweedschen bariton Filip
Forsten, onzen weibekenden pianist Tibbe en 't
orkest van 't Concertgebouw ; een geestelijk con
cert van het Remonstrantsch Zangkoor, onder
Dan. de Lange en met medewerking van 't Pa
leisorkest, en ten slotte de laatste Duitsche opera
voorstelling van het seizoen.
Laten we, van het minder schoone tot het
schoonere opklimmend, ons eerst een oogenblik
met de Duitsche Opera bezighouden.. ,.
Minder schoon'1, is eigenlijk nog een veel te
vloeiende qualificatie van de voorstelling op Maan
dag j.l., die kort en bondig leelijk" verdient te
worden genoemd. Dat de Duitsche opera door
opvoeringen als deze verloopt, of liever: reeds
verloopen is, is geenszins te verwonderen. Het
eenig verwonderlijke is de kalmte, die het publiek
bij een misselijken Lohengrin, als die van den
Heer Walther, bewaard heeft. (De Konig" van
den Heer Behrens was overigens al niet veel
beter). Maar wat een droevige, men zou haast
zeggen : zieltogende figuur, deze Lohengrin! De
weinige beweging, waartoe zijne stijve ledematen
zich nog leenden, scheen echter een wanhopige
inspanning van hem te vergen. En welke k