De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 21 april pagina 4

21 april 1889 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 617 l gende tonen! Waarlijk, zoo'n ridder moet Elsa met vermaak weer hebben zien verdwijnen en rBcht blyde zijn geweest van te hebben verjaagd, door hem de vragen te doen, die in onze dagen noodzakelijk door een ambtenaar van den bur gerlijken stand zouden gedaan zijn Daar wij, Nederlanders, de zaken evenwel nog al eens van de humoristische zyde opnemen, liep de voorstelling van Maandag nog zonder bepaalde incidenten af. Het is waar, dat er veel gelachen werd, ma r gefluit enz. heb ik toch niet vernomen. Evenwel is het gelukkig voor de kas van de Duitsche opera, dat deze parodie-opvoering de laatste van dit seizoen was, daar het niet aan te nemen is, dat het publiek nog langer gedupeerd had kunnen worden. En gelukkig voor het publiek, dat de Duitsche opera opnieuw en zooals wij vurig bidden misschien beter geconstitueerd staat te worden, want zulke opvoeringen houd ik voor bepaald schadehjk. En nu genoeg over deze on verkwikkelijke zaak. De andere concerten verschaften Goddank meer genot. De Faust-Symphonie" werd met groote zorg vuldigheid uitgevoerd. Het Ie gedeelte van het werk schildert Faust, het 2e Gretchen en het 3e Mephistopheles, terwijl dit laatste gedeelte een, in verzoenenden geest gesteld, aanhangsel bevat, dat eindigt met de door mannenkoor gezongen woorden: Alles Vergangliche ist nur ein Gleichniss. Das Unzulangliche hier wird's Ereigniss". Dit laatste aanhangsel is van onloochenbaar grootsche uitwerking; de intrede van het man nenkoor en orgel op vaste, religieuse, accoorden maakt na al die would-be" geestigheden van Mefisto een zeer weldadigen indruk: jammer dat het eigenlijk slot van het werk zwakker is. Ook in het 2e gedeelte (Gretchen) zijn teedere en schoone momenten; doch in 't geheel is dit (zeer lange) werk voor mij niet verstaanbaar. Ik mis het orgaan voor dergelijke muziek, en wil dus gaarne gelooven, dat ze heerlijk is en anderen haar heerlijk vinden, doch kan dit zelf helaas niet. Evenwel verdient het streven van 't be stuur van het Concertgebouw om het publiek in de gelegenheid te stellen met belangrijke, of al thans vermaarde, werken kennis te maken, alle hulde, en genieten trouwens die noviteiten (wer ken van Liszt, Berlioz, St. Saëns enz.) geenszins de minst uitstekende vertolking onder de door het Concertgebouw opgevoerde werken. Dit alles neemt niet weg, dat men na een avond van een Carnaval Romain" van Berlioz en voormelde Faust-Symphonie" gaarne weer eens wat Beet hoven, ot Schumann, of zelfs Mendelssohn zou willen hooren, en na zooveel gezochtheid wat natuurlijks ontmoeten .... In dit opzicht bood de avond van Vrijdag 12 April (Concert Fillunger, Asmann enz.) mér ge not door de. overigens niet geheel vlekkelooze, uitvoering van twee kwartetjes van zang van Haydn waaronder vooral der Greis" karakte ristiek is en in 't bijzonder van de Zigeunerlieder" van Brahms terwijl verder nog op het programma voorkwamen: de Vioolspnate in A dnr van Brahms (op 100) en Toskanische Rispetti" op 9 voor 4 stemmen en piano. De Zigeunerlieder" zyn een onschatbare aanwinst voor iederen muziekliefhebber, die nieuwe en vreemde indruk ken en daarbg ook muziek" verlangt. De wilde Zigeunerwyzen hebben door deze nieuwe manier van behandeling (voor zangstemmen) niets aan uitdrukking verloren; integendeel, haar voordracht door de menschelijke stem. dat expressiefste van alle instrumenten, en de innige verbinding van toon en woord, hebben haar een nog hooger graad van uit drukking verleend. Slechts in no. 9 laat voor mij die verbinding tusschen toon en woord te wenschen over. De tekst was hier niet voor Hongaarsche wijzen althans deze wyze geschikt, waardoor dit num mer (en in 't algemeen de laatste der verzame ling) een minder gunstigen indruk op mij maafete. Op 't laatst wordt deze soort van muziek trouwens wel wat popperig, wat geffecteerd-pathetisch ik weet niet, hoe ik het moet noemen, maar bedoel, dat hare uitwerking niet in verhouding meer staat tot de aangewende drukte. De beste no's. zijn voor rmjn gevoel: 5, 6 en 7. In no. 5 is het jubelend slot: Wirft drei blanke Silbergulden Auf das Cimbal, dass es klingt." van een drastische werking. Even eens, in no. 6: Dass der Bursch zum Madel geht ist kein Verbot! Lieber Gott, wenn das verboten war', Stand' die schöae, weite Welt schon langst nicht mehr." Voor zulke teksten passen m. i. die Zigeunerwijzen het best; melankolie uit te drukken is haar wel geenszins ontzegd, maar de maan en de ster ren moeten er toch niet te lang by te pas komen, en vragen als: Und wenn sie mich hassen, was liegt mir d'ran?" schijnen mij te bitter, te diep dan dat zij in deze soort van stijl voldoende mu zikaal zouden kunnen worden uitgedrukt. De uitvoering van het Remonstrantsch Zang koor, met de Cantate van Bach: Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit" en Ein Deutsches Requiem" van Brahms gaf eveneens stof tot veel tevreden heid. De Sopraan (Marie Fillunger) was echter dien dag niet zeer gelukkig; zy zong altijd te laag; ook de Heer Venverloo, die welwillend op 't laatste oogenblik den Heer Stachelhauseu had vervangen, was niet tegen zijne partij opgewassen (hetgeen hem onder deze omstandigheden natuurly'k niet kwalijk te nemen was). Daarentegen gaven alt- en bassolo's, koor en orkest, dikwijls veel te ge nieten. Kon my de opvatting en uitvoering van de Cantate van Bach niet geheel voldoen o. a. wat het koor: Mensen du solist sterben" betreft, dat m. i. te snel genomen werd het Requiem scheen mij daarentegen volkomen juist opgevat en ook (behoudens de sopraansolo) uit gevoerd. Evenwel was mijn zeer slechte plaats (onder de gaandery der Ronde Luthersche Kerk, waar de uitvoering plaats vond) oorzaak, dat het geluid ofschoon niet slecht wat de verhouding zyner doelen betreft?evenwel zeer verzwakt tot mij kwam, hetgeen alleen bij draaiorgel en dergelijke mnziek een wenschelijke omstandigheid is, en aan welke plaats ik het moet toeschrijven, door de uitvoering niet dieper te zijn geroerd. Er rest mij nog een woord over Lucca te zeggen. Dit kan gelukkig weder eens een onvoorwaardelijk waardeerend woord zijn. Ik beken met niet al te groote verwachtingen naar dit concert te zijn toegegaan, doch tevens, dat ze verre overtroffen zijn. Zoo de omvang van Lucca's stem al eenigszins verkleind schijnt zij bereikte op dit Concert slechts ngestreept a meer dit is niet het geval met haar klank en uitdrukding. Een zeer groot geluid van een prach tig dramatisch timbre leent zich by Lucca nog altijd gewillig tot al de nuances van een diepgevoelde voordracht. Air de Chimène uit Le Cid" van Massenet was m. i. haar fraaiste praestatie, terwijl het zware: Lesfilles de Cadix" hare schitterendste moet genoemd worden. De groote kunstenares, die niet alleen voor haar leeftijd" nog mooi zingt, maar dit altijd nog in absoluten zin vermag te doen, werd warm toe gejuicht. Naast haar verzonken natuurlijk de andere solisten, zooal niet in het niet, dan toch in iets. wat daar niet buitengewoon ver van daan was. Het is ondankbaar optreden naast talenten als Lucca De volgende keer hoop ik eene beschrijving van den Brinio," tekst van Fiore della Neve, muziek van S. van Milligen te geven, die a. s. Zaterdag hare eerste opvoering zal beleven. 18 April. F. MUZIEKAAL OVERZICHT. Rotterdam, 17 April 1889. Het was een goed denkbeeld van mevr. Jaïde, om voor haar benefice-voorstelling Weber's mees terwerk Euryantfie, te kiezen; we hebben ons hier reeds te lang moeten spenen van het genot, deze heerlijke muziek te hooren, en om op de voor stelling van Zaterdag te komen het zal waar schijnlijk lang duren eer we weder een Eylantine bezitten, die mevr. Jaïde in deze partij evenaart. Haar zang was voortreffelijk, haar spel aangrij pend en niet dan met leedwezen legt men zich neder bij de onverbiddelijke natuurwet, die ook voor de besten een oogenblik voorschrijft, waarop het verstandig is terug te treden. Het Rotterdamsch publiek toonde bij deze gelegenheid weder eens, op welke hartelijke wijze het deu kunstenaar weet te eeren, als hij zich waarlijk kunstenaar ge toond heeft; mevr, Jaïde ontving hartelijke ovatië.n van het publiek, fanfares van het orkest, een schat van bloemen en een klinkend geschenk van hare vrienden en vereerders; zeer aangedaan bedankte zij met enkele woorden in het Hollandsch. Van de overige medewerkenden verdient mevr. Gross een woord van lof voor de wijze, waaropzij de titelrol heeft vervuld; zal haar heengaan al niet als een groot verlies betreurd worden, men moet haar de eer nagaven van steeds met toewij ding op haar post geweest te zijn en nimmer iets bedorven te hebben. Dit is meer dan van menig artist getuigd kan worden. Wat den Adolar van den heer Walther en den Lysiart vau den heer von Bongardt aangaat zij konden de van deze partijen hier bestaande herinne ringen niet doen verbleeken; koor en orkest kweet zich met ijver van zijn taak. Hedenavond werd tot sluiting van het seizoen Thooft's Aleida van Holland gegeven, een terug blik op de afgeloopen campagne kan slechts in geringe mate tot voldaanheid stemmen, wel vielen er verscheidene recht goede opvoeringen te roemen, maar het ontbreken van een goeden lyrischen bariton en dito tenor liet zich toch al te vaak gevoelen. Wat het répertoire aangaat de heer van Bongardt heeft zijne beloften niet kunnen houden; maar niemand had daarop ook gerekend; het cijfer van 15 noviteiten was zooals ik bij den aanvang van het seizoen reeds schreef te groot, en moet slechts in dezen zin opgevat worden: dat de directie van de opgegeven werken slechts die zou brengen, waartoe mogelijk heid bestond. En dat heeft de heer v. Bongardt gedaan; wij hebben dezen winter eerste opvoerin gen gehad van Carmen, Indra, der Maskenball, Zampa en die Fledermaus, en reprises van die Meistersinger en Aleida von Holland; er is dus wel gewerkt, dat het resultaat niet gunstiger is moet aan verschillende bij-omstandigheden geweten wor den, welker bespreking geen nut kan hebben. Aanstaanden Woensdag heeft nog eene voorstel ling plaats, waarmede de oudste leden van het Rotterdamsch opera-personeel afscheid van onze stad zullen nemea, namelijk mevr. Jaïde en de heeren Behrens, Bolle en von Bongardt. Eene groote aantrekkelijkheid is dat unsere Kathi" (Mej. Kathi Bettaque) daarbij hare medewerking zal verleenen. Uitgevoerd zullen worden fragmenten uit Die Meistersinger, Die Huffenotten, Orpheus und Eurydice en Walküre. V. DB. A. KOENEN. De onderscheiding, aan den Leidschen hoogleeraar, dr. A. Kuenen, van zijne medeleden der Koninküjke Academie van Wetenschappen te beurt gevallen inde benoeming tot voorzitter der Letter kundige afdeeling, is voor de Redactie de gereede aanleiding, aan de lezers van dit blad zijn portret te geven met een woord ter waardeering van dezen voortreffelijken man. Abraham Kuenen, in September 1828 geboren, werd reeds op 24-jarigen leeftijd geroepen, het ambt van hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de Leidsche hoogeschool te bekleeden; hij heeft dus reeds 36 jaren levens voor de beoefening der wetenschap achter den rug, en staat nog daar in volle kracht. Hij bezit niet de vloeiende welspre kendheid on het buigzaam orgaan van zijn voor ganger op het eergestoelte onzer onsterfelijken", mr. C. W. Opzoomer; eene schitterende persoon lijkheid, en wiens aftreden voorzeker dooi zijne medeleden diep wordt betreurd. Evenmin heeft hij de geheel eigenaardige uiterlijke gaven, de profe tische kracht en gloed, waardoor de man die eens zijn leermeester en jaren lang zijn ambtgenoot en vriend was, dr. J. H. Scholten, zulk een diepen indruk maakte. Wat Kuenen als spreker onder scheidt is zijn groote eenvoud en de helderheid van zyn betoogtrant. Die lange en kloeke gestalte is steeds eenigszins voorovergebogen, het oog tin telt niet, de stem heeft geen metaaJklank; en met dat al, wanneer hij in eene vergadering het woord neemt, wordt met ademlooze stilte ten einde toe geluisterd. Is hij geen geboren redenaar, hij is het toon beeld van den Hollandschen geleerde: eene groote belezenheid, eene zeldzame scherpzinnigheid, eene onovertroffen degelijkheid, eene onvermoeide vlijt, eene verbazende werkkracht; en gelukkige bijomstandigheid! een terrein, hem aangewezen, dat vóór veertig jaren nog bijna onontgonnen mocht heeten. Welke uitkomsten waren daarvan te wachten! Zij zyn niet uitgebleven. Dat vak is de studie van het Oude Testament. Wel gaf hij vele jaren onderwijs in de theorie der uitlegkunde en oordeelkunde des N. Ts., en na den dood van den hoogleeraar N. C. Kist (1860) in de wetenschap der zedenknnde het waren inzonderheid deze colleges, die bij nu reeds vijf, zes geslachten van studenten in de godgeleerdheid hooge ingenomenheid wekten. Ook bracht laatst genoemde wetenschap van zelf mede, dat hij zich op het gebied der wijsbegeerte moest bewegen, waarop hij reeds van te voren zeer tehuis was en examen afnam; hoe hij ook hier het duistere helder wist te maken, toont zijn stukje over Immanuel Kant in de Volksuibliotheek". Voorts heeft hij af en toe eenig geschiedkundig onder werp buiten zijn eigenlijk terrein ter hand ge nomen, b.v. in het Gedenkschrift van het honderd jarig bestaan van het Haagsche Genootschap tot verdediging van de Christelijke godsdienst" (1885), en in de Hibbert lectures, waar hij het verband tusschen Volksgodsdienst en Wereldgodsdienst in een vyftal voorlezingen voor een beschaafd Engelsch publiek te Oxford en te Londen behandelde (voorjaar 1882). Maar zijne hooge beteekenis heeft hy bepaald en uitsluitend als criticus: dit is zijne bijzondere gave en uitstekende verdienste; niet de tekstcritiek des O. Ts.; deze is, evenals de exegese, voor hem meer hulpwetenschap; maar wat men gewoonlijk de hoogere of historische critiek noemt, met toepassing op de boeken des O. Ts. de Inleidingswetenschap. Zijne twee standaardwerken zijn: De godsdienst van Israël en Het ontstaan en de verzameling van de boeken des Ouden Verbond». Het eerste verscheen in twee deelen (1869, 70) in de reeks van de voornaamste godsdiensten" (uitgave van A. C. Kruseman). Het was de vrucht van een college, jaren lang gegeven onder den ouderwetschen naam van: Bijbelsche godgeleerdheid des O. Vs.':; en het levert voor diegenen, die het lang zaam hebben zien worden, de studenten van vroe ger jaren in de eerste plaats, eene merkwaardige proeve van telkens hernieuwde, telkens verbeterde wijze van behandeling eener even moeilijke als belangrijke stof. Het is nog altoos het beste boek over dit onderwerp. Hieraan sluiten zich zijne historisch-dogmatische studie" over de Profeten en de Profetie onder Israël (in twee deelen, 1875) en voor een groot deel bovengenoemde Hibbert lectures aan. Deze drie werken hebben bet voor deel, geschreven te zijn voor het groote beschaafde publiek. Evenzoo zijne schetsen uit de geschie denis van Israël in de verschillende jaargangen van het tijdschrift Nieuw en Oud verschenen, van welke wij het betreuren, dat ze niet, in een bundel vereenigd, zijn herdrukt; en andere op stellen in verschillende tijdschriften. Daarentegen is zijn Historisch-critisch Onder zoek naar het onstaan en de verzameling van de boeken des O. Vs, evenals de twintig tot dertig soms zeer omvangrijke studiën over het een of ander onderdeel en de talrijke kleinere kritieken in de 22 jaargangen van het Theologisch Tijdschrift, alsmede die vroeger in de Godgeleerde Bijdragen stonden, uitsluitend bestemd voor godgeleerden, en wel meest enkel voor de beoefenaars van dit bepaalde vak. Kuenen zelf zal dit als zijn hoofdwerk be schouwen, en te recht. De eerste druk verscheen in drie deelen, in 1861, '63 en '65; de tweede is bezig uit te komen: eerste deel eerste stuk in '85, tweede stuk in '87; hot tweede deel zal in den loop dezes jaars van de pers komen; het derde zal nog wel een paar jaar op zich laten wachten. De wetenschappelijke arbeid, hieraan ten koste gelegd, is kolossaal, waarlijk eene reuzentaak, volbracht op de uitstekendste wijze. Het is niet wel mogelijk, aan hen die met deze studie niet vertrouwd zijn daarvan een juisten indruk te geven; maar hoe er over geoordeeld wordt door desbevoegden, ofschoon van eenigszins andere richting, blijke uit n ge tuigenis van onverdachte zijde: in de Studiën und Kritiken, een Duitsch godgeleerd tijdschrift in ge matigd conservatieven geest, verscheen in Januari dezes jaars een artikel van den bekwamen hoog leeraar A. Kamphausen, die in het voorbijgaan zegt, dat elk die wat dieper wil indringen in de beoefening van het O. T. Hollandsch moet leeren, alleen om de studiën van Kuenen overigens in zijn oog een radicaal! in het oorspronkelijke te kunnen lezen. Geen wonder, dat zijne werken voor een deel in het Duitsch, Fransch en Engelsen zijn vertaald; vooral in Engeland telt hij vele vrienden en vereerders, en niet slechts de Hibbert lectures, ook de Profeten en de profetie onder Israël is door Engelschen invloed aan zijne pen ontlokt en gelijktijdig in die taal en in het Hollandsch uit gegeven. Eén punt slechts willen wij aanstippen. Dat de eerste vijf boeken van het O. T., Genesis Deuteronomium, in het oorspronkelijk de Wet" genoemd, niet van ne hand zijn noch n wel sluitend geheel vormen, wist men reeds lang. Op voorgang nu van den Straatsburger hoogleeraar, Ed. Reuss, en in vereeniging met Duitsche geleerden, als J. Wellhausen en anderen, heeft Kuenen, hij het meest en op afdoende wijze, door een, met ongeloofelijke geleerdheid en scherpzinnigheid inge steld, even bedachtzaam als doortastend onderzoek van de détails, aangetoond, dat het omvangrijken belangrijk bestanddeel, hetwelk men de priesterwet" heet, beginnende met het scheppingsverhaal Gen. l, en doorloopende in Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Jozua, niet, zooals men, hij zelf mede in 1861, aanvankelijk meende, uit de tiende eeuw, Salomo's regeering, maar uit de vijfde, den tijd van Ezra, dus 8J? eeuwnaMozes, dagteekent. Deze uitkomst nu is, hoe noode, aan vaard ook door rechtzinnige beoefenaars van het O. T.: men kon er zich niet tegen verzetten, niet aan onttrekken; de zaak is uitgemaakt. Daarmede nu ging een nieuw licht op over het gansch beloop van Israëls geschiedenis, voorna melijk over de ontwikkeling van zijn godsdienst. En men meene niet, dat de invloed van deze en dergelijke studiën en van hare uitkomsten zich beperkt tot de universiteit en de mannen der wetenschap: op den duur, langzaam maar zeker, wordt die ook in ons volksleven ondervonden; omdat dit volksleven, meer dan men zich in den. regel bewust is, door den Bijbel, bepaaldelijk door het O. T., wordt beheerscht; omdat deanti-revolutionaire staatsleer wezenlijk op O. Testamentische leest is geschoeid; omdat de wegruiming yan eeuwenoude vooroordeelen en dwaalbegrippen, niet door gewelddadige omkeering, maar door het licht der wetenschap, eene gezonde ontwik keling bevordert. En Kuenen is nooit bevreesd geweest voor het populariseeren van de resultaten der wetenschap : wij noemden er reeds de bewij zen van; ook verleende hij zijne medewerking aan de Bijbel voor jongelieden en aan Oort's Kinderbijbel; hij staat aan het hoofd der com missie, die sedert Januari '85 het werk eener nieuwe vertaling van het O. T., met inleidingen en aanteekeningen, heeft aanvaard en in Novem ber des vorigen jaars eene Proeve" in het licht heeft gezonden. Trouwens, zijn invloed strekt zich veel verder uit dan het groot publiek weet. Hij was tal van jaren en is nog steeds de aangewezen raadsman van velen. Wat al werken, in kopij of in druk proef, eer zij het licht zagen, onder zijne oogen kwamen, van de Brieven over den Bijbel, van Busken Huet, in 1857, af, of misschien reeds vroeger, tot het vóór enkele maanden verschenen werk van Dr. J. W. Bok, Godsdienst. Christen dom, Kerkelijke gemeenschap, toe; soms stond het in de voorrede dankbaar vermeld, dikwijls ook niet. En in zaken, belangen, vereenigingen van onderscheiden aard werd en wordt hij be trokken. Niet alleen om zijne uitgebreide weten schap. Daartoe werkt zijne gansene persoonlijkheid mede. Vooreerst, door zijne groote werkkracht heeit hij, naar het schijnt, voor alles tijd; zijne bedaardheid maakt, dat men uiterst zelden den indruk krijgt van de soms overstelpende drukte zijner bezigheden. Met deze kalmte gaat eene zeer groote welwillendheid gepaard, de natuurlijke zucht om zoovelen mogelijk ten dienste te staan; zelis de Vrije gemeente te Grand-Rapids in de Vereenigde Ktaten van Noord - Amerika eert hem als haar beschermheer! Voorts een volslagen gemis aan heerschzucht: wie hem als promotor leerden kennen, of aan welke taak of in welke vergadering ook werken mochten onder hem als voorzitter, stonden er verbaasd over, zóó als hy ieders zelfstandigheid eerbiedigde, nooit zijn gevoelen opdrong, liefst bescheiden op den achtergrond bleef, soms zelfs meer dan misschien wenschelijk was aan anderen volle vrijheid liet. Hij heeft eene school gevormd; zijne uitstekendste leerlingen zijn zijne ambtgenooten geworden, H. Oort te Leiden, J. C. Matthes te Amsterdam; maar hunne onbeperkte hoogachting voor den leermeester heeft hunne onafhankelijkheid nooit n oogenblik in den weg gestaan. Zijne humaniteit is dan ook spreekwoordelijk. Niet dat deze ooit in zoetsappigheid ontaardt! Hij verstaat en beoefend de kunst, waar het noodig is de punten op de i's te zetten. Wanneer de wetenschap in hare rechten verkort wordt of der waarheid geweld aangedaan, neemt hy onbe schroomd de handschoen op; evenzeer, wanneer mannen van studie zijns inziens op verkeerde wegen afdwalen. Het zal nu omstreeks dertig jaar geleden zijn, dat hij aan het adres van Dr. J. J. van Oosterzee, in eene critiek van de Christologie van het O. V., in de Godg. Bijdr. ongeveer het volgende schreef: Weet gij waar het bij u aan hapert, hooggeleerde heer? het ontbreekt u niet aan waarheidsliefde, maar aan waarheidszin" een woord dat nog altijd van toepassing is gebleven op zoovele beoefenaars der wetenschap, die hare uitkomsten met de handhaving van kerkelijke traditie trachten te vereenigen. En waarheidszin onderscheidt dezen man in hooge mate. Wij mogen, om hem recht te doen weder varen, hierbij niet verzwijgen, dat eene innige en zeer besliste godsdienstige overtuiging het richt snoer vormt van zijn doen en laten en eene milde bron van troost en kracht voor hem ontsluit Daarbij verloochent zich zijn eenvoud nooit, in het huiselyk, gezellig en openbaar leven. Hij is een warm, trouw, deelnemend vriend voor zijne vrienden van vroeger en van later tijd. Reeds als student was hij zeer gezien; en ook in later jaren hoogst welkom, waar hij zich in het midden onzer Academische jonge lingschap vertoont; het feestnommer van haar blad Minerva", bij het jubeljaar van het Leidsche studentencorps, gaf er een klein blijk van. Trouwens, de Koninklijke Academie van Weten schappen, wier medelid hij vele jaren was, in wier midden hij enkele studiën wij noemen hier de stamboom van den Masortthischen tekst des O. T., en de mannen der Groote Synagoge; ook het verdienstelijk levensbericht van dr. J. H. Scholten voordroeg en die zijne adviezen steeds op prijs stelde, heeft thans getoond, hem niet slechts als geleerde, ook als mensch, hoog te waardeeren. Bekleede hij het voorzittersgestoelte vele jaren! Worde het hem gegeven, den verschillenden arbeid, waaraan hij bezig is, en welks voltooiing nog tal van jaren vordert, tot een gelukkig einde te brengen! BJijve hij voor de Leidsche Alma Mater en voor ons volk een sieraad en een zegen tot op hoogen. ouderdom! I. HOOTKAA.8. VARIA. PLASTISCHE KUNST. De Societc des Aquafortistes belges heeft haar eerste verlag uitgegeven, dat een kurieus in zicht geeft in den stand van zaken dier vereeni ging, vooral als men die vergelijkt met den op richting der Nederlandsche Etsclub. De Nederlandsche Etsclub geeft, zooals men weet, jaarlijks een album uit, en bestrijdt uit de opbrengst daarvan de kosten harer interessante jaarlijksche blanc-et-noir-tentoonstellingen, de eenige exposities van dien aard die hier te lande

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl