Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 618
dwarrelen er vrij wat meer rond, de een al
sierlyker en opzichtiger toegetakeld dan de andere.
Eigenlijk vertoont de stad zelve, met haar
hoogenpriester, de St. Jacobstoren, haar père
noble", het stadhuis, haar coquette dugazon, let
terlijk begraven onder Brusseische kant en kunstig
gesneden camées, het ministerie van Justitie, enz.
enz., geheel en al het beeld van een versteende
opera comiqne. Op een groote opera kunnen -wij
ons ongelukkigerwijze niet meer beroemen, sinds
al onze eerste steenen sujetten, de koninklijke
paleizen, geheel buiten emplooi zijn. Maar wij
moeten het loven dat onze oude bas chantant"
Herr Raad von State, den koninklijken mantel
heeft omgehangen, en die zware titelrol nog zoo
goed waarneemt. Ook onze steenon komiek, het
geluidkundig museum in de Passage, die zoo on
navolgbaar den misthoren kon blazen, gaat ons
verlaten. Er bestaat echter hoop dat de overdekte
markt, die voor serieuse rollen totaal ongeschikt
blijkt te zijn, zich op het grappenmakervak zal
gaan toeleggen.
Daarentegen gaat onze eerste figurant, het
Gebouw voor kunsten en wetenschappen" steeds
vooruit in de kunst van zich goed te grimeeren
en in het stuk op te gaan. Zal het Gebouw bij
voorbeeld meedoen aan een concert, dan ziet
het er zoo sober en stemmig uit als oen
middeleeuwsch klooster; dan vertoont hot niets anders
dan witte muren, eentonige rijen van sombere
cellen, drie hoog boven elkander, het ruime mid
denschip, geheel gevuld met rieten stoelen en in
het verschiet het kerkorgel. Moet datzelfde
Gebouw meeheulen met de eone of andere banale
kermistroep, dun verandert het als een blad aan
een boom. Een hansworstenpak wordt over het
statige orgel gehangen, gewone kroegtafeltjes met
lucifersbakken worden tusschen de stoelen in de
zaal geplaatst, bordjes waarop in plakletters
de woorden Us", Limonade", Beijersch bier",
Punch a lu Romaine en Wafelen, ontheiligen de
cellen, vliegende trapèzen, touwladders en strak
gespannen staaldraden, doen aan niets anders
denken dan aan dames en heeren in
vleeschkleurig tricot en rokjes met lovertjes. Wordt de
hulp van het Gebouw ingeroepen bij opera of
komedie, dau knipt het maar even met een luikje
aan het plafond, en onmiddellijk daalt een
ossenbloedkleurig scherm neder, met een blauw-groen
bosch of een gele kamer naar verkiezing
er achter, een souffleurshok er vóór en Kees
is klaar.
Onlangs wilde de 's Gravenhaagsche
Tuinbouwmaatschappij een Bloemen- en
Plantentcntoonstelling houden. Dat was natuurlijk weer iets voor
het gebouw, want waarschijnlijk heeft het zich
dikwijls een beetje geschaamd bij de opvoering
van de opera la Favorite", als koning
Alphonsus van Castiliëhet bovenbedoelde bosch in
gemoede moest toezingen:
Jardins de l'Alcazar, délices des rois Maures!
Que j'aime a promener sous vos vieux sycomores"enz.
Iedereen zal toch toestemmen dat het wat kras
is om zulk een daverend compliment te maken
aan een meer dan bekrompen tooneelfje, behan
gen met stoffige, bolderende verflappen, die veel
op een natte wasch en hoegenaamd niets op
sycomores, anders gezegd: inoerbeziën of
vijgenboomen gelijken. De 's Gravenhaagscho
Tuinbouwmaatschappij heeft ons Gebouw echter in de ge
legenheid gesteld om eindelijk die wereldberoemde
tuinen van het Castiliaansche Alcazar eens in
werkelijkheid binnen zijne muren te vertoonen.
Eeeds de holle, kille vestibule verborg haar van
nature stug en zuur gezicht achter een woud van
welig opgeschoten, warmte en zuurstof versprei
dende planten en heesters. Haar kelderachtig
voorkomen, anders riekend naar bewaarde
regenmantels, overjassen en ingemaakte coupons en
kaartjes, was geheel veranderd in een lieflijk
groene allee", die den weg moest wijzen naar
een paradijs, minstens naar een koninklijk lustslot.
Deze rol nu werd door de zaal meesterlijk
vervuld. De fee van Asschepoetster had niet han
diger de rechte stoelenrijen in schilderachtig af
geronde bloemperken, het halfsleet
kokosnotentapijt in malsch gras kunnen herscheppen. De zaal
leek een buitenplaats onder Voorburg of Rijswijk,
vol met lievelingsplekjes van wonderschoone bloe
den kostbaren inhoud netjes in de chiffonnière,
mevrouws geschenk in haar huishouden, ge
borgen.
Een paar weken later vond zij, na eenige
boodschappen te hebben gedaan, thuis ko
mende, de chiffonnière opengebroken en het
trommeltje, het appeltje voor den dorst, met
Hein verdwenen.
Ze dacht eerst nog, dat zij door een ander
bestolen was, maar toen haar man 's nachts
niet thuis kwam en ook de volgende dagen
niets van zich liet hooren, begreep zij, dat
niemand anders dan Hein de dief' kon zijn.
Haar eerlijk hart kon zooveel lage gemeen
heid nauwelijks begrijpen en daarom liep zij
overal heen, waar ze wist dat Hein wel eens
kwam. Niemand had hem gezien, niemand
?wist waar hij gestoven of gevlogen was.
Een paar weken verliepen en hij kwam
niet terug; ze wist niet wat zij doen moest
en zocht «Mevrouw" op, die haar treurig ver
haal geduldig aanhoorde, maar vervolgens
zei: »Heb ik 't je niet voorspeld, Bet, heb ik
je niet gewaarschuwd'?
«Arme meid nu is _'tte laat; wat moet je be
ginnen? Ik zou 't in jou plaats aangeven; mis
schien vindt de politie hem en is er kans, dat
je ten minste iets van je geklje terugkrijgt".
Betje kon er nog niet zoo dadelijk toe be
sluiten om de politie in de zaak te mengen;
in haar eenvoudigheid had zij een
onbeschrijfelijken angst voor alles wat tot het gerecht
behoorde en »haar eige man aangeve
hij was toch echt met d'r getrouwd", neen,
dat vond zij te erg.
Toevallig vernam zij later van een gedien
stige kennis, dat Hein te Rotterdam was en
daar met een meid uit een »koffé-sjantan"
goede sier maakte en voor zijn doen veel geld
Terteerde. Dat bericht deed plotseling haar
droefheid in woede veranderen. Bleek: van
ingehouden toorn snelde zij naar den
commen en planten, in het midden stonden rijzige
camelias in vollen bloei, als schoone maagden in
bruidscostunm, gepaard aan krachtig en prachtig
ontwikkelde azalia's, die als kolen vuurs bloosden,
omringd en ingesloten door een eerewacht van
allerstatigste stamrozen en rhododendrons. Het
raadselachtigste en tevens verrassendste schouw
spel leverde nogthans de estrade van het orkest.
Daar stonden dood leuk een paar hooi vreemde
Indische sinjeurs met wel honderd magere groene
armen, waaraan platte handen met dito slap af
hangende vingers, wezenloos aangegaapt door
eenige pedante conifeeren. Op een gegeven
oogenblik wel een bewijs dat de wonderen de
wereld nog niet uit zijn begonnen die planten
op eens uit volle borst te zingen: geen onbegrij
pelijk vaag Javaansch deuntje, maar niets meer of
minder dan het Wilhelmus van Nassmien, Een
lid der Tuinbouwmaatschappij, een man van sta
vast, die volstrekt niet aan zingende boomen ge
loofde, wist te vertellen dat er een heele school kin
deren gratis op do tentoonstelling toegelaten was,
die achter de heesters en gewassen verborgen, bij
wijze van dankbetuiging voor het genotene, een
liedje ten beste gaven. Deed de buitenman pijn
door zijn prozaïsche uitlegging van den schoonen
droom, hij maakte alles weer goed toen hij eer
biedig ziju kiendopje van het gebruind gelaat
lichtte, en stokstijf zonder een vin te verroeren,
. het eenvoudige maar frisch gezongen lied tot het
einde toe aanhoorde. Zijn voorbeeld werd door
alle mannelijke toehoorders gevolgd, en toen de
laatste toon wegstierf', brak er een storm van
toejuichingen los. Weldra kwamen twee aan twee
de jeugdige zangers en zangeressen, mot den on
derwijzer aan het hoofd, van achter het groen te
voorschijn, De hoeden en mantels der meisjes ver
tegenwoordigden alle mogelijke zomer, winter,
vóór en najaarsmodes van de laatste vijf jaren.
Enkelen droegen zelfs nog de ouderwetsche sjaal
met palmen. L)e jongens vertoonden zich in korte
broek en witte kousen. Maar allen zonder onder
scheid, hadden een kleur, die als de zon aan het
landschap, aan do meest oudbakken modo nieuwen
gloed en glans bijzette. Of het plechtig en warm
huldebetoon van het publiek de kinderen, dan wel
het Wilnelmuslied gold, was moeielijk uit te ma
ken. Maar in de gegeven omstandigheden komt
dit precies op hetzelfde neer, want de kinderwereld
en ons vorstenhuis vormen op hetzelfde oogenblik
immers n geheel. Z.
Kunst en Letteren.
MUZIEK & DE HOOFDSTAD.
De muziekgodiu van de hoofdstad, om
niet-schoon juister muziek in de hoofdstad-godin
te zeggen, dat nogal leclijk klinkt, scheidt men
moet het erkennen van ons niet op een laffe,
nietszeggende wijze. Integendeel: bare
afscheidscadeaux zijn zóó vele en zóó belangrijk, dat wij
waarschijnlijk nog in het hartje van den zomer
zullen uitroepen: Jongens, jongens, die
muziekgodin van de hoofdstad was van den winter
toch royaal!" En daarom, en om door ons in
een goed aandenken bewaard te worden, betoont
die oolijke Muze zich voor 't laatst nog eens
zoo lief! Want muziekgodiimen zijn, geloof
ik, al even leuk als menschen, en weten drom
mels goed op haar eigenbelang te speculeeren.
ȟit het oog, uit het hart" i.s slechts waar....
voor zoover rneu zich de Hollandsche Opera, de
Vereeniging »Musis Sacrum," het concertgebouw,
zou moeten voorstellen, respectievelijk sonder
»Brinio" van v. Milligen, »Een droom van 't Para
dijs" van Jan Blockx, en de zangeres Matérna
en »misschien zelfs dat nog niet eens" om met
Multatuli te spreken. Ik wil met dit laatste
zeggen, dat wij de genoemde 3 instituten niet
zouden vergeten, ook al hadden ze ons op 't
laatst niet in kennis gebracht met de genoemde
nieuwe werken, en, niet meer zeer nieuwe, maar
nog altijd op de middaghoogte van haar talent
staande, zangeres. Zij gaven buiten dat goeds
genoeg!
Doch ter zake. De stof is te uitgebreid, om
lange bladvullingspraatjes te gedoogen, en ik
missaris der sectie, waarin zij woonde, ver
telde schreiend wat er gebeurd was en ein
digde niet de vraag: »Kan u 'm niet laten
oppakke, meheer? Ziet uwe, niet dat ik 'na
nou ongelukkig zou willen maken vanwe
gens gevangenisstraf of zoo iets, maar omdat
ie met een ander MIJN centjes verbamboseert."
De commissaris had het geheele relaas
vriendelijk aangehoord en eindelijk medelij
dend geantwoord: »Ja, vrouwtje, 't is onge
lukkig, maar ik kan er niets aan doen, want
tusschen man en vrouw bestaat geen diefstal;
je kunt wegens moedwillige verlating echt
scheiding aanvragen, dat is alles. Ik zal eens
voor je naar mijn collega's te Rotterdam
schrijven en probeeren of je man voor over
reding vatbaar is, maar ik twijfel er aan."
Die twijfel bleek gegrond, want Hein was
en bleef weg; Betje hoorde niets meer van
hem en ontving op haar herhaalde vragen
aan het politiebureau steeds hetzelfde ant
woord: «Daar is weinig of niets aan te doen."
De arme vrouw was ten einde raad, 't
weinigje geld wat zij nog bezat was opge
teerd en de lommerd had reeds verscheidene
stukjes lijfgoed verslonden, nadat zij, zooals
de buren 't noemden, »al d'r zilver en goud
had opgegcte."
Nogmaals zocht zij troost bij «haar Me
vrouw", en de goede dame, die zeer wel be
greep, dat Betje van een herhaald verwijt:
»dat heb ik je wel voorspeld!" niet leven
kon, nam haar dadelijk als werkster in dienst,
bezorgde haar verschillende andere
schoonmaakhuizen en beval haar bij familie en ken
nissen aan, om 's Zondags te koken, als de
keukenmeid
uitgingBetje was al haar leven lang werkzaam,
zuinig en netjes geweest en kwam er lang
zamerhand weer bovenop; gelukkig had zij
geen kinderen en kon dus van 'tgeen zij ver
diende vrij goed leven, ja zelfs een kleinigheid
begin daarom met een woord over den Brinio,
tekst van Fiore della Neve, muziek van S. van
Milligen.
Eene opera een onzer geachte critici merkte
het dezer dagen al op is reeds belangrijk
als poging", en in dit geval dubbel belang
rijk, wijl tegenwoordig de gedachte aan een
Nationale Opera levendig is, wijl tot dit laatste
oorspronkelijke opera's noodig zijn, eu de eeuige
manier om er en goede?te krijgen, is: de compo
nisten in de gelegenheid te stellen hun werken dade
lijk opgevoerd te zien, hen tot onderlinge navolging,
desnoods naijver, te prikkelen, een crescendo, een
climax te doen ontwikkelen, die eindelijk en ten
laatste eens eenige gouden vruchten zal baren, en
waarmede dan tevens de Nationale Opera zal
gegrondvest zijn! Want zoo'n Opera zal zich niet
duurzaam kunnen gronden, voordat er meester
werken zijn, maar omgekeerd zullen geen meester
werken ontstaan, tenzij er, als de bodem, waarop
ze kunnen ontkiemen als onmisbare voorwaarde
dus reeds een zoodanige Opera bestaat. Een
vicieuze cirkel dus, waar wij evenwel reeds
eenigszins uit zijn geraakt door deze Hollandsche Opera.
Daarom moet deze Opera, voor hen, die in eene
Nederlaudsche dramatische muzikale kunst
gelooven, behouden worden, als zijnde het m'ge
proefveld, waarop naar hartelust kan worden
geëxperimenteerd.
Een zoodanig experiment, dat de questie niet
oplost, rnaar toch tot haar oplossing medewerkt,
is ditmaal de »Brinio" van van Milligen. Nie
mand, die in de zaak doordenkt, behoeft deze
qualificatie te verwonderen. Iedereen weet hoe in
alle landen elke twijg van kunst zich langzaam
en moeilijk ontwikkeld heeft. Hoe daar altijd
jaren en decenniën moeten voorbijgaan, tot er
plotseling eeuige genieën komen, die het rijpe
graan schijnbaar slechts hebben af te plukken.
Welnu, onze Opera bestaat een paar jaren. In
vroeger jaren zijn wel is waar reeds oorspronke
lijke opera's o. a. van van Bree en Berlijn
voor het voetlicht gebracht, docht waren niet veel
ineer dan op zichzelf staande pogingen, «eene Hol
landsche Opera", als hetinstituut, dat tegenwoordig
hardnekkig den strijd om het bestaan strijdt, was
het niet. Eerst nu zit het idee van een HolJ. Opera
in de lucht. En het zal ook wel tot rijpheid komen.
Dramatische talenten zullen niet uitblijven. Maar
de voorloopers, de pioniers van heden, hebben
het moeilijkste werk. Maar dat werk moet óók
gedaan worden, en heeft evenveel aanspraak op
achting, als welk ander werk ook, dat uiterlijk
echter schitterender is! Daarom verdienen de
HH. Fiore della Neve en van Milligen met eere
genoemd te worden onder hen, die zich moeite
gaven voor de verwezenlijking der idee van onze
Nationale Opera.
De tekst van »Brinio" is getrokken uit den
roman van Van Lemiep en komt iu 't kort
hierop neer. Brinio leeft met zijn twee zusters,
Ada cu Rheime op het, van zijn vader Werner,
geërfde goed. De Batavieren staan op dit oogen
blik met de Romeinen op gespannen voet, voor
namelijk tengevolge van het wanbeheer vanden,
hen uitmergelende:! en daarenboven wulpschen,
landvoogd Massa, van den Britteubureht, tot
wiens slachtoffers ook Rheime behoort, die vroe
ger door hem geroofd, onteerd en weer wegge
zonden werd eu die nu krankzinnig, meestal in
de duinen, rondzwerft. Eindelijk besluiten, onder i
leiding van hunne Druïden, de Batavieren het
gehate juk af te schudden. In het heilige
Wodan's woud beraadslaagt men over het ]
te kiezen opperhoofd, dat natuurlijk Brunio zal
zijn! Doch deze keert daar juist wanhopig van
den Brittenburcht terug.
Hij was daarheen gegaan om aan Massa de
invrijheidstelling van een wederrechtelijk bij het
Romeiusche leger ingelijfclen Bataaf te verzoeken.
Massa, Brinio's hartstocht kennende, slaat hem
voor om dieu jongeling te dobbelen. Brinio zet
gaandeweg zijn geheele vermogen eu eindelijk zijn
persoonlijke vrijheid op het spel, en... verliest. Hij
vraagt n dag om zijn zaken te regelen, vertrekt en
deelt aan het diep verslagen volk zijn geschiedenis
mede. Hij verlangt tot verzoening van den toorn der
Goden geofferd te worden, maar een slaaf zooals hij
nu is, mag zulks niet en die vrije Bataaf zal daartoe
worden gekozen, op wien straks de straal vau het
overhouden, zoodat zij haar kralen met gou
den slot, die 't laatst naar den lommerd waren
gebracht, 't eerst kon lossen en langzaam
aan, weer tamelijk goed in haar boeltje kwam.
Ruim twee jaren lang leefde zij rustig en
kalm; 't scheen zelfs alsof zij haar man ge
heel en al vergeten had. ze sprak ten minste
nooit over hem, en vroeg iemand naar Hein,
dan antwoordde zij schouderophalend: »Weet
ik waar ie zit; wat kan me die vent schelen?"
Op een avond, toen zij van een van haar
werkhuizen kwam, stond hij plotseling weer
vóór haar; hij had haar opgewacht bij haar
woning.
Van schrik kon zij geen woord uiten; ze
staarde hem aan met groote oogen en half'
geopenden mond; haar wilskracht was als
verlamd, en eerst toon hij bij haar in de ka
mer stond en zei: »Bet, ik kom maar bij je
weerom; 'k heb me bekomst van 't reizen en
trekken" hervond zij haar spraak en stot
terde: » Jij jij!?wat mot jij hier?"
»Ik ? Wel ik kom weer bij je wonen! We
benne immers getrouwd."
Wat er tusschen die twee op dien avond
werd verhandeld, heeft niemand ooit geheel
juist geweten, maar »Mevrouw" haalde mee
lijdend de schouders op en schudde droevig
het hoofd, toen Betje een paar dagen later
op haar: ->Maar, Bet, hoe kun je nu zóó dom
zijn?" antwoordde : »Óch ! Mevrouw, 'n mens
is toch voor verbetering vatbaar en hij heit
me b'j zijn ziel en zaligheid bezworen, dat
die meid 'm eigelijk zooveel as behekst had;
die schepsels hebben van die kuuste, die wij
fatsoenlijke burgcrmense niet kenne, weet
u V n we benne toch echt voor de wet
getrouwd, ziet u, en '11 (Jhristemens mot
vergevensgeziiid wezen, dat zeit de schrift. Hij
maanlicht zal vallen. Maar zie, de maan komt Brink»
te beschijnen! Algemeene verbazing! Eindelijk wordt
uitgemaakt dat dit beteekent, dat Brinio de expedi
tie zal leiden en met zijn bloed voor het welslagen
ervan zal borg blijven. En zoo geschiedt het;
de Batavieren vermeesteren den Brittenburcht en
.Brinio sterft den krijgsinansdood door het zwaard
van Massa. De laatste wordt door de Batavieren
in 't leven gehouden, daar hij in het stuk nog
moet dienen om straks door zekeren Romeinschen
hopman, Aquilius genaamd, die een nieuw ver
bond tusschen Romeinen en Batavieren komt
bezegelen, iu de gevangenis te worden geworpen.
De liefde wordt in dit stuk bezorgd door den
reeds gemelden Aquilius eu Ada, de andere
zuster van Briuio, twee personen, die evenmin
als Rheime overigens veel tot de ontwikkeling
van het stuk bijdragen.
Op dezen tekst heeft de Heer van Milligen
achteuswaardige muziek geschreven. Met voor
liefde is de figuur van Rheime geteekend, die
eene uitstekende vertolkster vond in Mevr. van
Ophemcrt-Kchwencke, die n in grime, n in spel
en zang zoo er in het laatste niet te veel
kracht van haar gevorderdcrd wordt zeer veel
veriiienstelijks praesteerde. Ik heb reeds gezegd,
dat m. i. deze opera nog niet dat geeft, wat der
Hollandsche Opera als doel harer weiischen voor
het oog kan zweven, en neem darrom, instede
van dit oordeel nader toe te lichten, liever voor
ditmaal met hartelijke weuscheri voor haar ver
deren bloei vau haar afscheid.
, En uu eeu woord over het werk van den Bel
gischen componist in 1851 te Antwerpen ge
boren Jan Blockx .,Een droom van 't Paradijs,
gedicht van Jan van Beers. Dit werk heeft zijne
gebreken, maar ook zijne onloochenbaar goede
hoedanigheden. Tot deze laatste behooren, dat er
onuitputtelijke fantasie uit opwelt. Nergens laat
deze den componist in den steek. Steeds 'veet hij
den rechten toon te treffen. Dit is werkelijk weder
eens eeu componist van de rechte stof! Hij is in
dit werk nog niet geheel rijp, ziju kunnen" is
niet zoo groot als ziju willen", hij houdt dikwijls
te weinig maat eu wordt dan of te lang, of te
weelderig. Maar hij heeft iets te zeggen, en doet
dit op dikwijls grootsche en geniale wijze.
Jammer, dat het orkest, hetwelk in dit werk
eeu zoo belangrijke rol speelt, slechts lage eischen
kou bevredigen. Vooral het strijkkwartet was
voor een werk als dit veel te zwak eu slecht
bezet en scheen daarenboven zeer weinig met
het koor gerepeteerd te hebben, zoodut niet al
leen zuiverheid, maar ook nheid dikwijls heel
veel te wenscheu overlieten. De componist, die
tegenwoordig was, zal dikwijls min gunstige in
drukken ontvangen hebben, o. a. in het laatste
koor, toen de bassen, in g dur, geruimeu tijd,
iu plaats van fis, f speelden ? Dit is eenvoudig
onvergefelijk! Er is tocli wel us gerepeteerd?
Men moest iu ernst vragen : moest, eeu werk,
als dit. niet volmaakt goed worden opgevoerd, of
anders iu 't geheel niet Hoe het zij, ik erken
gaarne veel genoten te hebbeu. Als eeu van de
best geslaagde nummers noem ik den tocht naar
het Paradijs, waarin het talent voor schilderen
van den componist de gelukkigste aanwending
kou viuden. Door dit nummer gaat die groote
trek. die onvermoeide climax,welke men alleeu in de
uitingen van het onmiskenbaar talent ontmoet.
Dit gedeelte is imposant. Mij dunkt, de componist
zou vooral groote resultaten als opera-componist
kunuen bereiken.De liguur vau AIanhiird,voortre
'elijk gezongen door den Heer H. Foutaiue uit Ant
werpen, is in 't begin baast demonisch geteekend.
Ik heb er reeds op gewezen, dut de componist
hier en daar wat meer maat had moeten weten
te houden. Hij moduleert wat druk ? is
in 't algemeen te druk en wordt soms, zoo
als reeds gezegd, te hing en daarenboven zoet.
In de tocht over het meer" komen interval
len a la Strauss voor, die zich in den
zpuradijsdans" bepaald haast tot een wals van Strauss
ontwikkelen. Zijn thematische kracht, laat,
zoojils ik ook al aanduidde, hem eveneens wel eens
in den steek. Het slotkoor, dat opgezet wordt
met eeu breed fugathema, met een intentie van
Beethoveu's ;>Freude, schoner Uötterfunken",
beantwoordt niet aan de opgewekte verwachting;
als Icarus komt de componist hier naar
bene
heit direkt werk gevonde ook, want hij is
'n goed werksman; dat is ie!"
In de buurt was het dadelijk als een loo
pend vuurtje rondgegaan: »Bet en Hein benne
weer bij mekaar", en men voegde er bij: »Nou !
dat zal ook niet van lange duur weze; hoe
is 't mogelijk, dat ze zoo'u kerel weer in huis
neemt; daar zei je van hoore!"
En werkelijk men hoorde er van: want
nauwelijks zes maanden later bracht Hein
eiken avond in de Picter-Jacobsstraat zijn en.
Bctjes verdiensten door en was plotseling
voor goed verdwenen, »na'' zooals de altijd
praatgrage buren zeiden «zijn vrouw bijna
te hebben, doodgegooid".
Sedert dien versehrikkelijken nacht werd
de arme Bet hoe langer hoe sulfer; zij was
niet meer in staat om te werken. Een zware
ziekte bracht haar in t gasthuis, en toen zij,
lichamelijk bijna hersteld, daaruit ontslagen
was, bleek haar verstand zoodanig gescnokt,
dat de voorspelling van >de buurt": »je zelt
zien, 't slaat de arme ziel in d'r hoofd" uit
kwam.
En sedert jaren doolt nu de arme »Suffe
Bet" 's avonds laat door do straten en altijd
herhaalt ze schreiend haar vraag: »Heb je
Hein ook gezien?" En zo zal die blijven
herhalen, totdat de dood haar meelijdend in
zijn armen neemt en wegbrengt vau de aarde,
die voor haar niets meer is dan een poel vau
ellende.
Dan zal hier n ongelukkige minder zijn
en niemand zal het merken ia het slapende
Amsterdam!
(Wordt vervolgd).