De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 28 april pagina 2

28 april 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 618 dwarrelen er vrij wat meer rond, de een al sierlyker en opzichtiger toegetakeld dan de andere. Eigenlijk vertoont de stad zelve, met haar hoogenpriester, de St. Jacobstoren, haar père noble", het stadhuis, haar coquette dugazon, let terlijk begraven onder Brusseische kant en kunstig gesneden camées, het ministerie van Justitie, enz. enz., geheel en al het beeld van een versteende opera comiqne. Op een groote opera kunnen -wij ons ongelukkigerwijze niet meer beroemen, sinds al onze eerste steenen sujetten, de koninklijke paleizen, geheel buiten emplooi zijn. Maar wij moeten het loven dat onze oude bas chantant" Herr Raad von State, den koninklijken mantel heeft omgehangen, en die zware titelrol nog zoo goed waarneemt. Ook onze steenon komiek, het geluidkundig museum in de Passage, die zoo on navolgbaar den misthoren kon blazen, gaat ons verlaten. Er bestaat echter hoop dat de overdekte markt, die voor serieuse rollen totaal ongeschikt blijkt te zijn, zich op het grappenmakervak zal gaan toeleggen. Daarentegen gaat onze eerste figurant, het Gebouw voor kunsten en wetenschappen" steeds vooruit in de kunst van zich goed te grimeeren en in het stuk op te gaan. Zal het Gebouw bij voorbeeld meedoen aan een concert, dan ziet het er zoo sober en stemmig uit als oen middeleeuwsch klooster; dan vertoont hot niets anders dan witte muren, eentonige rijen van sombere cellen, drie hoog boven elkander, het ruime mid denschip, geheel gevuld met rieten stoelen en in het verschiet het kerkorgel. Moet datzelfde Gebouw meeheulen met de eone of andere banale kermistroep, dun verandert het als een blad aan een boom. Een hansworstenpak wordt over het statige orgel gehangen, gewone kroegtafeltjes met lucifersbakken worden tusschen de stoelen in de zaal geplaatst, bordjes waarop in plakletters de woorden Us", Limonade", Beijersch bier", Punch a lu Romaine en Wafelen, ontheiligen de cellen, vliegende trapèzen, touwladders en strak gespannen staaldraden, doen aan niets anders denken dan aan dames en heeren in vleeschkleurig tricot en rokjes met lovertjes. Wordt de hulp van het Gebouw ingeroepen bij opera of komedie, dau knipt het maar even met een luikje aan het plafond, en onmiddellijk daalt een ossenbloedkleurig scherm neder, met een blauw-groen bosch of een gele kamer naar verkiezing er achter, een souffleurshok er vóór en Kees is klaar. Onlangs wilde de 's Gravenhaagsche Tuinbouwmaatschappij een Bloemen- en Plantentcntoonstelling houden. Dat was natuurlijk weer iets voor het gebouw, want waarschijnlijk heeft het zich dikwijls een beetje geschaamd bij de opvoering van de opera la Favorite", als koning Alphonsus van Castiliëhet bovenbedoelde bosch in gemoede moest toezingen: Jardins de l'Alcazar, délices des rois Maures! Que j'aime a promener sous vos vieux sycomores"enz. Iedereen zal toch toestemmen dat het wat kras is om zulk een daverend compliment te maken aan een meer dan bekrompen tooneelfje, behan gen met stoffige, bolderende verflappen, die veel op een natte wasch en hoegenaamd niets op sycomores, anders gezegd: inoerbeziën of vijgenboomen gelijken. De 's Gravenhaagscho Tuinbouwmaatschappij heeft ons Gebouw echter in de ge legenheid gesteld om eindelijk die wereldberoemde tuinen van het Castiliaansche Alcazar eens in werkelijkheid binnen zijne muren te vertoonen. Eeeds de holle, kille vestibule verborg haar van nature stug en zuur gezicht achter een woud van welig opgeschoten, warmte en zuurstof versprei dende planten en heesters. Haar kelderachtig voorkomen, anders riekend naar bewaarde regenmantels, overjassen en ingemaakte coupons en kaartjes, was geheel veranderd in een lieflijk groene allee", die den weg moest wijzen naar een paradijs, minstens naar een koninklijk lustslot. Deze rol nu werd door de zaal meesterlijk vervuld. De fee van Asschepoetster had niet han diger de rechte stoelenrijen in schilderachtig af geronde bloemperken, het halfsleet kokosnotentapijt in malsch gras kunnen herscheppen. De zaal leek een buitenplaats onder Voorburg of Rijswijk, vol met lievelingsplekjes van wonderschoone bloe den kostbaren inhoud netjes in de chiffonnière, mevrouws geschenk in haar huishouden, ge borgen. Een paar weken later vond zij, na eenige boodschappen te hebben gedaan, thuis ko mende, de chiffonnière opengebroken en het trommeltje, het appeltje voor den dorst, met Hein verdwenen. Ze dacht eerst nog, dat zij door een ander bestolen was, maar toen haar man 's nachts niet thuis kwam en ook de volgende dagen niets van zich liet hooren, begreep zij, dat niemand anders dan Hein de dief' kon zijn. Haar eerlijk hart kon zooveel lage gemeen heid nauwelijks begrijpen en daarom liep zij overal heen, waar ze wist dat Hein wel eens kwam. Niemand had hem gezien, niemand ?wist waar hij gestoven of gevlogen was. Een paar weken verliepen en hij kwam niet terug; ze wist niet wat zij doen moest en zocht «Mevrouw" op, die haar treurig ver haal geduldig aanhoorde, maar vervolgens zei: »Heb ik 't je niet voorspeld, Bet, heb ik je niet gewaarschuwd'? «Arme meid nu is _'tte laat; wat moet je be ginnen? Ik zou 't in jou plaats aangeven; mis schien vindt de politie hem en is er kans, dat je ten minste iets van je geklje terugkrijgt". Betje kon er nog niet zoo dadelijk toe be sluiten om de politie in de zaak te mengen; in haar eenvoudigheid had zij een onbeschrijfelijken angst voor alles wat tot het gerecht behoorde en »haar eige man aangeve hij was toch echt met d'r getrouwd", neen, dat vond zij te erg. Toevallig vernam zij later van een gedien stige kennis, dat Hein te Rotterdam was en daar met een meid uit een »koffé-sjantan" goede sier maakte en voor zijn doen veel geld Terteerde. Dat bericht deed plotseling haar droefheid in woede veranderen. Bleek: van ingehouden toorn snelde zij naar den commen en planten, in het midden stonden rijzige camelias in vollen bloei, als schoone maagden in bruidscostunm, gepaard aan krachtig en prachtig ontwikkelde azalia's, die als kolen vuurs bloosden, omringd en ingesloten door een eerewacht van allerstatigste stamrozen en rhododendrons. Het raadselachtigste en tevens verrassendste schouw spel leverde nogthans de estrade van het orkest. Daar stonden dood leuk een paar hooi vreemde Indische sinjeurs met wel honderd magere groene armen, waaraan platte handen met dito slap af hangende vingers, wezenloos aangegaapt door eenige pedante conifeeren. Op een gegeven oogenblik wel een bewijs dat de wonderen de wereld nog niet uit zijn begonnen die planten op eens uit volle borst te zingen: geen onbegrij pelijk vaag Javaansch deuntje, maar niets meer of minder dan het Wilhelmus van Nassmien, Een lid der Tuinbouwmaatschappij, een man van sta vast, die volstrekt niet aan zingende boomen ge loofde, wist te vertellen dat er een heele school kin deren gratis op do tentoonstelling toegelaten was, die achter de heesters en gewassen verborgen, bij wijze van dankbetuiging voor het genotene, een liedje ten beste gaven. Deed de buitenman pijn door zijn prozaïsche uitlegging van den schoonen droom, hij maakte alles weer goed toen hij eer biedig ziju kiendopje van het gebruind gelaat lichtte, en stokstijf zonder een vin te verroeren, . het eenvoudige maar frisch gezongen lied tot het einde toe aanhoorde. Zijn voorbeeld werd door alle mannelijke toehoorders gevolgd, en toen de laatste toon wegstierf', brak er een storm van toejuichingen los. Weldra kwamen twee aan twee de jeugdige zangers en zangeressen, mot den on derwijzer aan het hoofd, van achter het groen te voorschijn, De hoeden en mantels der meisjes ver tegenwoordigden alle mogelijke zomer, winter, vóór en najaarsmodes van de laatste vijf jaren. Enkelen droegen zelfs nog de ouderwetsche sjaal met palmen. L)e jongens vertoonden zich in korte broek en witte kousen. Maar allen zonder onder scheid, hadden een kleur, die als de zon aan het landschap, aan do meest oudbakken modo nieuwen gloed en glans bijzette. Of het plechtig en warm huldebetoon van het publiek de kinderen, dan wel het Wilnelmuslied gold, was moeielijk uit te ma ken. Maar in de gegeven omstandigheden komt dit precies op hetzelfde neer, want de kinderwereld en ons vorstenhuis vormen op hetzelfde oogenblik immers n geheel. Z. Kunst en Letteren. MUZIEK & DE HOOFDSTAD. De muziekgodiu van de hoofdstad, om niet-schoon juister muziek in de hoofdstad-godin te zeggen, dat nogal leclijk klinkt, scheidt men moet het erkennen van ons niet op een laffe, nietszeggende wijze. Integendeel: bare afscheidscadeaux zijn zóó vele en zóó belangrijk, dat wij waarschijnlijk nog in het hartje van den zomer zullen uitroepen: Jongens, jongens, die muziekgodin van de hoofdstad was van den winter toch royaal!" En daarom, en om door ons in een goed aandenken bewaard te worden, betoont die oolijke Muze zich voor 't laatst nog eens zoo lief! Want muziekgodiimen zijn, geloof ik, al even leuk als menschen, en weten drom mels goed op haar eigenbelang te speculeeren. »üit het oog, uit het hart" i.s slechts waar.... voor zoover rneu zich de Hollandsche Opera, de Vereeniging »Musis Sacrum," het concertgebouw, zou moeten voorstellen, respectievelijk sonder »Brinio" van v. Milligen, »Een droom van 't Para dijs" van Jan Blockx, en de zangeres Matérna en »misschien zelfs dat nog niet eens" om met Multatuli te spreken. Ik wil met dit laatste zeggen, dat wij de genoemde 3 instituten niet zouden vergeten, ook al hadden ze ons op 't laatst niet in kennis gebracht met de genoemde nieuwe werken, en, niet meer zeer nieuwe, maar nog altijd op de middaghoogte van haar talent staande, zangeres. Zij gaven buiten dat goeds genoeg! Doch ter zake. De stof is te uitgebreid, om lange bladvullingspraatjes te gedoogen, en ik missaris der sectie, waarin zij woonde, ver telde schreiend wat er gebeurd was en ein digde niet de vraag: »Kan u 'm niet laten oppakke, meheer? Ziet uwe, niet dat ik 'na nou ongelukkig zou willen maken vanwe gens gevangenisstraf of zoo iets, maar omdat ie met een ander MIJN centjes verbamboseert." De commissaris had het geheele relaas vriendelijk aangehoord en eindelijk medelij dend geantwoord: »Ja, vrouwtje, 't is onge lukkig, maar ik kan er niets aan doen, want tusschen man en vrouw bestaat geen diefstal; je kunt wegens moedwillige verlating echt scheiding aanvragen, dat is alles. Ik zal eens voor je naar mijn collega's te Rotterdam schrijven en probeeren of je man voor over reding vatbaar is, maar ik twijfel er aan." Die twijfel bleek gegrond, want Hein was en bleef weg; Betje hoorde niets meer van hem en ontving op haar herhaalde vragen aan het politiebureau steeds hetzelfde ant woord: «Daar is weinig of niets aan te doen." De arme vrouw was ten einde raad, 't weinigje geld wat zij nog bezat was opge teerd en de lommerd had reeds verscheidene stukjes lijfgoed verslonden, nadat zij, zooals de buren 't noemden, »al d'r zilver en goud had opgegcte." Nogmaals zocht zij troost bij «haar Me vrouw", en de goede dame, die zeer wel be greep, dat Betje van een herhaald verwijt: »dat heb ik je wel voorspeld!" niet leven kon, nam haar dadelijk als werkster in dienst, bezorgde haar verschillende andere schoonmaakhuizen en beval haar bij familie en ken nissen aan, om 's Zondags te koken, als de keukenmeid uitgingBetje was al haar leven lang werkzaam, zuinig en netjes geweest en kwam er lang zamerhand weer bovenop; gelukkig had zij geen kinderen en kon dus van 'tgeen zij ver diende vrij goed leven, ja zelfs een kleinigheid begin daarom met een woord over den Brinio, tekst van Fiore della Neve, muziek van S. van Milligen. Eene opera een onzer geachte critici merkte het dezer dagen al op is reeds belangrijk als poging", en in dit geval dubbel belang rijk, wijl tegenwoordig de gedachte aan een Nationale Opera levendig is, wijl tot dit laatste oorspronkelijke opera's noodig zijn, eu de eeuige manier om er en goede?te krijgen, is: de compo nisten in de gelegenheid te stellen hun werken dade lijk opgevoerd te zien, hen tot onderlinge navolging, desnoods naijver, te prikkelen, een crescendo, een climax te doen ontwikkelen, die eindelijk en ten laatste eens eenige gouden vruchten zal baren, en waarmede dan tevens de Nationale Opera zal gegrondvest zijn! Want zoo'n Opera zal zich niet duurzaam kunnen gronden, voordat er meester werken zijn, maar omgekeerd zullen geen meester werken ontstaan, tenzij er, als de bodem, waarop ze kunnen ontkiemen als onmisbare voorwaarde dus reeds een zoodanige Opera bestaat. Een vicieuze cirkel dus, waar wij evenwel reeds eenigszins uit zijn geraakt door deze Hollandsche Opera. Daarom moet deze Opera, voor hen, die in eene Nederlaudsche dramatische muzikale kunst gelooven, behouden worden, als zijnde het m'ge proefveld, waarop naar hartelust kan worden geëxperimenteerd. Een zoodanig experiment, dat de questie niet oplost, rnaar toch tot haar oplossing medewerkt, is ditmaal de »Brinio" van van Milligen. Nie mand, die in de zaak doordenkt, behoeft deze qualificatie te verwonderen. Iedereen weet hoe in alle landen elke twijg van kunst zich langzaam en moeilijk ontwikkeld heeft. Hoe daar altijd jaren en decenniën moeten voorbijgaan, tot er plotseling eeuige genieën komen, die het rijpe graan schijnbaar slechts hebben af te plukken. Welnu, onze Opera bestaat een paar jaren. In vroeger jaren zijn wel is waar reeds oorspronke lijke opera's o. a. van van Bree en Berlijn voor het voetlicht gebracht, docht waren niet veel ineer dan op zichzelf staande pogingen, «eene Hol landsche Opera", als hetinstituut, dat tegenwoordig hardnekkig den strijd om het bestaan strijdt, was het niet. Eerst nu zit het idee van een HolJ. Opera in de lucht. En het zal ook wel tot rijpheid komen. Dramatische talenten zullen niet uitblijven. Maar de voorloopers, de pioniers van heden, hebben het moeilijkste werk. Maar dat werk moet óók gedaan worden, en heeft evenveel aanspraak op achting, als welk ander werk ook, dat uiterlijk echter schitterender is! Daarom verdienen de HH. Fiore della Neve en van Milligen met eere genoemd te worden onder hen, die zich moeite gaven voor de verwezenlijking der idee van onze Nationale Opera. De tekst van »Brinio" is getrokken uit den roman van Van Lemiep en komt iu 't kort hierop neer. Brinio leeft met zijn twee zusters, Ada cu Rheime op het, van zijn vader Werner, geërfde goed. De Batavieren staan op dit oogen blik met de Romeinen op gespannen voet, voor namelijk tengevolge van het wanbeheer vanden, hen uitmergelende:! en daarenboven wulpschen, landvoogd Massa, van den Britteubureht, tot wiens slachtoffers ook Rheime behoort, die vroe ger door hem geroofd, onteerd en weer wegge zonden werd eu die nu krankzinnig, meestal in de duinen, rondzwerft. Eindelijk besluiten, onder i leiding van hunne Druïden, de Batavieren het gehate juk af te schudden. In het heilige Wodan's woud beraadslaagt men over het ] te kiezen opperhoofd, dat natuurlijk Brunio zal zijn! Doch deze keert daar juist wanhopig van den Brittenburcht terug. Hij was daarheen gegaan om aan Massa de invrijheidstelling van een wederrechtelijk bij het Romeiusche leger ingelijfclen Bataaf te verzoeken. Massa, Brinio's hartstocht kennende, slaat hem voor om dieu jongeling te dobbelen. Brinio zet gaandeweg zijn geheele vermogen eu eindelijk zijn persoonlijke vrijheid op het spel, en... verliest. Hij vraagt n dag om zijn zaken te regelen, vertrekt en deelt aan het diep verslagen volk zijn geschiedenis mede. Hij verlangt tot verzoening van den toorn der Goden geofferd te worden, maar een slaaf zooals hij nu is, mag zulks niet en die vrije Bataaf zal daartoe worden gekozen, op wien straks de straal vau het overhouden, zoodat zij haar kralen met gou den slot, die 't laatst naar den lommerd waren gebracht, 't eerst kon lossen en langzaam aan, weer tamelijk goed in haar boeltje kwam. Ruim twee jaren lang leefde zij rustig en kalm; 't scheen zelfs alsof zij haar man ge heel en al vergeten had. ze sprak ten minste nooit over hem, en vroeg iemand naar Hein, dan antwoordde zij schouderophalend: »Weet ik waar ie zit; wat kan me die vent schelen?" Op een avond, toen zij van een van haar werkhuizen kwam, stond hij plotseling weer vóór haar; hij had haar opgewacht bij haar woning. Van schrik kon zij geen woord uiten; ze staarde hem aan met groote oogen en half' geopenden mond; haar wilskracht was als verlamd, en eerst toon hij bij haar in de ka mer stond en zei: »Bet, ik kom maar bij je weerom; 'k heb me bekomst van 't reizen en trekken" hervond zij haar spraak en stot terde: » Jij jij!?wat mot jij hier?" »Ik ? Wel ik kom weer bij je wonen! We benne immers getrouwd." Wat er tusschen die twee op dien avond werd verhandeld, heeft niemand ooit geheel juist geweten, maar »Mevrouw" haalde mee lijdend de schouders op en schudde droevig het hoofd, toen Betje een paar dagen later op haar: ->Maar, Bet, hoe kun je nu zóó dom zijn?" antwoordde : »Óch ! Mevrouw, 'n mens is toch voor verbetering vatbaar en hij heit me b'j zijn ziel en zaligheid bezworen, dat die meid 'm eigelijk zooveel as behekst had; die schepsels hebben van die kuuste, die wij fatsoenlijke burgcrmense niet kenne, weet u V n we benne toch echt voor de wet getrouwd, ziet u, en '11 (Jhristemens mot vergevensgeziiid wezen, dat zeit de schrift. Hij maanlicht zal vallen. Maar zie, de maan komt Brink» te beschijnen! Algemeene verbazing! Eindelijk wordt uitgemaakt dat dit beteekent, dat Brinio de expedi tie zal leiden en met zijn bloed voor het welslagen ervan zal borg blijven. En zoo geschiedt het; de Batavieren vermeesteren den Brittenburcht en .Brinio sterft den krijgsinansdood door het zwaard van Massa. De laatste wordt door de Batavieren in 't leven gehouden, daar hij in het stuk nog moet dienen om straks door zekeren Romeinschen hopman, Aquilius genaamd, die een nieuw ver bond tusschen Romeinen en Batavieren komt bezegelen, iu de gevangenis te worden geworpen. De liefde wordt in dit stuk bezorgd door den reeds gemelden Aquilius eu Ada, de andere zuster van Briuio, twee personen, die evenmin als Rheime overigens veel tot de ontwikkeling van het stuk bijdragen. Op dezen tekst heeft de Heer van Milligen achteuswaardige muziek geschreven. Met voor liefde is de figuur van Rheime geteekend, die eene uitstekende vertolkster vond in Mevr. van Ophemcrt-Kchwencke, die n in grime, n in spel en zang zoo er in het laatste niet te veel kracht van haar gevorderdcrd wordt zeer veel veriiienstelijks praesteerde. Ik heb reeds gezegd, dat m. i. deze opera nog niet dat geeft, wat der Hollandsche Opera als doel harer weiischen voor het oog kan zweven, en neem darrom, instede van dit oordeel nader toe te lichten, liever voor ditmaal met hartelijke weuscheri voor haar ver deren bloei vau haar afscheid. , En uu eeu woord over het werk van den Bel gischen componist in 1851 te Antwerpen ge boren Jan Blockx .,Een droom van 't Paradijs, gedicht van Jan van Beers. Dit werk heeft zijne gebreken, maar ook zijne onloochenbaar goede hoedanigheden. Tot deze laatste behooren, dat er onuitputtelijke fantasie uit opwelt. Nergens laat deze den componist in den steek. Steeds 'veet hij den rechten toon te treffen. Dit is werkelijk weder eens eeu componist van de rechte stof! Hij is in dit werk nog niet geheel rijp, ziju kunnen" is niet zoo groot als ziju willen", hij houdt dikwijls te weinig maat eu wordt dan of te lang, of te weelderig. Maar hij heeft iets te zeggen, en doet dit op dikwijls grootsche en geniale wijze. Jammer, dat het orkest, hetwelk in dit werk eeu zoo belangrijke rol speelt, slechts lage eischen kou bevredigen. Vooral het strijkkwartet was voor een werk als dit veel te zwak eu slecht bezet en scheen daarenboven zeer weinig met het koor gerepeteerd te hebben, zoodut niet al leen zuiverheid, maar ook nheid dikwijls heel veel te wenscheu overlieten. De componist, die tegenwoordig was, zal dikwijls min gunstige in drukken ontvangen hebben, o. a. in het laatste koor, toen de bassen, in g dur, geruimeu tijd, iu plaats van fis, f speelden ? Dit is eenvoudig onvergefelijk! Er is tocli wel us gerepeteerd? Men moest iu ernst vragen : moest, eeu werk, als dit. niet volmaakt goed worden opgevoerd, of anders iu 't geheel niet Hoe het zij, ik erken gaarne veel genoten te hebbeu. Als eeu van de best geslaagde nummers noem ik den tocht naar het Paradijs, waarin het talent voor schilderen van den componist de gelukkigste aanwending kou viuden. Door dit nummer gaat die groote trek. die onvermoeide climax,welke men alleeu in de uitingen van het onmiskenbaar talent ontmoet. Dit gedeelte is imposant. Mij dunkt, de componist zou vooral groote resultaten als opera-componist kunuen bereiken.De liguur vau AIanhiird,voortre 'elijk gezongen door den Heer H. Foutaiue uit Ant werpen, is in 't begin baast demonisch geteekend. Ik heb er reeds op gewezen, dut de componist hier en daar wat meer maat had moeten weten te houden. Hij moduleert wat druk ? is in 't algemeen te druk en wordt soms, zoo als reeds gezegd, te hing en daarenboven zoet. In de tocht over het meer" komen interval len a la Strauss voor, die zich in den zpuradijsdans" bepaald haast tot een wals van Strauss ontwikkelen. Zijn thematische kracht, laat, zoojils ik ook al aanduidde, hem eveneens wel eens in den steek. Het slotkoor, dat opgezet wordt met eeu breed fugathema, met een intentie van Beethoveu's ;>Freude, schoner Uötterfunken", beantwoordt niet aan de opgewekte verwachting; als Icarus komt de componist hier naar bene heit direkt werk gevonde ook, want hij is 'n goed werksman; dat is ie!" In de buurt was het dadelijk als een loo pend vuurtje rondgegaan: »Bet en Hein benne weer bij mekaar", en men voegde er bij: »Nou ! dat zal ook niet van lange duur weze; hoe is 't mogelijk, dat ze zoo'u kerel weer in huis neemt; daar zei je van hoore!" En werkelijk men hoorde er van: want nauwelijks zes maanden later bracht Hein eiken avond in de Picter-Jacobsstraat zijn en. Bctjes verdiensten door en was plotseling voor goed verdwenen, »na'' zooals de altijd praatgrage buren zeiden «zijn vrouw bijna te hebben, doodgegooid". Sedert dien versehrikkelijken nacht werd de arme Bet hoe langer hoe sulfer; zij was niet meer in staat om te werken. Een zware ziekte bracht haar in t gasthuis, en toen zij, lichamelijk bijna hersteld, daaruit ontslagen was, bleek haar verstand zoodanig gescnokt, dat de voorspelling van >de buurt": »je zelt zien, 't slaat de arme ziel in d'r hoofd" uit kwam. En sedert jaren doolt nu de arme »Suffe Bet" 's avonds laat door do straten en altijd herhaalt ze schreiend haar vraag: »Heb je Hein ook gezien?" En zo zal die blijven herhalen, totdat de dood haar meelijdend in zijn armen neemt en wegbrengt vau de aarde, die voor haar niets meer is dan een poel vau ellende. Dan zal hier n ongelukkige minder zijn en niemand zal het merken ia het slapende Amsterdam! (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl