De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 28 april pagina 6

28 april 1889 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

1>E AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 618 Nadat men met elkaar de dagelijksche zaken heeft besproken, zegt Karel: »Nou! ik mot . »Waarom zoo'n haas?" »Wel, ik mot vandaag rekeninge betaale voor mker A . . ,, die verleje maand geprommeveerd »Afgebl. . . dan hè-jij 'n goeie. Dan ken 't nog ?wel 'n roudjie leije.'' »Nou, daar ben-'k geen kind op ... Maar ik foijg er niet alles van. Die verd. Sam (hier wordt een kind Israëls bedoeld, handelende in oude Meeren en oud porcelein) en dat smerige serpent van beneeje (doelende op de juffrouw die haar fcamers verhuurt) krijge ook 'n deel om te betale. 't Is God geklaagd zoo as ze je tegenwoordig 't brood uit je mond stoote!" Uit dit gesprek blijkt duidelijk genoeg dat er twee soorten wezens zijn die, uit winstbejag, als wormen aan het hart van een oppasser knagen; die de eenigen in de wereld zijn, die in het OTerigens zoo rooskleurige van 's inaus bestaan lüer en daar een sombere tint aanbrengen. En toch doen die twee niets anders dan de oppasser zelve, hun best om in hun dagelijksch brood te voorzien. De juffrouw achter de toonbank van het café. brengt dan ook in 't midden: »og! gun die arreme bloeije tog ook wat." »Arreme bloeije! 't Is wat moois! Vroeger kreege wij de ouwe kleere. Nou verkoope ze-ze aan Sam. En waarom mot dat wijf van beneeje met de fooije gaan strijke? Hè-k-ern niet be diend van dat-ie angekoinme is. He-k-em niet altijd 'n achterwiel of 'u paar pop geleend, as-tie ze noodig had? En nooit nooit, hfe-'k'n halve rooije cent gezien. Der (dit zeggend slaat hij op 't vlakke der hand) niet zóóveul! En nou vraag c je wie mot nou de fooije hebbe? Ik of zullie?" De ondankbare! Hoe dikwerf heeft je jonker, bij kermis en bij St. Niklaas, je kinderen met geschenken bedeeld ? Hoe dikwerf heeft hij je iets medegegeven voor ie eigen gebruik; een kistje sigaren, of iets anders? Hoe menigmaal heb je eenige flesschen port mogen medeuemen, voor je vrouw, die had hij er slechts nota van gehouden volgens jou, Vierkeer per jaar, in het kraambed lag. Nog eens, de ondankbare! Wij volgen Karel naar jonker A. en zien hem diens kamer binnentreden. .De verhouding tusschen den oppasser en den jonker is na de promotie van den laatste, eenigszins gewijzigd. Er is meer onderdanigheid in Karels houding waar te nemen. Zijn binnentreden is niet meer zoo sans-gêne, zijn stem niet meer zoo luide, zijn geheele ma nier van doen niet meer zoo brutaal. »Hier zijn de rekeningen, Karel, daar het geld. Ga nu aan die tafel zitten en maak je lijst op.'1 Aan dat bevel voldoet Karel. Nadat hij een tijdlang met het lijstopmaken bezig is, zoodat het nog te noteeren aantal rekeningen vrij wat kleiner is geworden dan bij 't begin, zegt hij, volkomen van 's jonkers zaken op de hoogte, binnensmonds: »Jawel, 't zit 'm in die smous en in dat serrepent van beneeje.'' »Wat zeg je, Karel?" , »Nies, jonker, maar der zijn der geloof ik te ?weinig ?!" »O! dat komt," klinkt het uit de met de ach terzijde naar Karel toegewende easy-chair, »dat ik er enkelen aan (hier volgt de naam van 't kind Israëls) en ook een paar aan de juffrouw heb gegeven. Die van den eerste had jij toch misschien liever niet betaald " »Liever niet" denkt Karel »en dat juist bij die zukke rejaale fooije geve en dan nog 'n paar glaassies kenjac of 'n flessie sjampagne toe." 's Avonds komt Karel terug en alles sluit haar fijn. De jonker is wat armer, Karel wat rijker. Tehuis gekomen maakt Karel voor zichzelven echter nog een andere lijst op. Hij toch weet, evengoed als de winkeliers, hoeveel zij van zijn jonker moeten hebben. Daarom gaat hij den vol genden dag de leveranciers en schuldeischers be zoeken, waar Sam en de juffrouw gister hebben betaald. En of nu die leveranciers al beweren dat zij reeds een fooi hebben gegeven; het helpt nietsl Al gevea ze dan maar n kwartje ! Hij, Karel, had toch altijd de boodschappen gebracht, en hij bediende immers nog zoo veel jonkers, op ?wie allen zijn invloed zóó groot is. Wilt ge echter Karel fn al zij n kracht en heer lijkheid zien? Dat is dan, als zijn jonker verhuist! De jonker zelven kan zich natuurlijk met die vierdaagsche beslommering van in- en uitpakken niet ophouden. Hij rijdt gedurende dien tijd, zit in de kroeg of gaat uit de stad. Maar zie dan Karel! Wenken en bevelen geven is schering en inslag. Familiepapieren, correspondentiën, rekeningen, zekere »billets", sluit hij allen in een kist en draagt die onder den arm mede, terwijl hij achter den verhuiswagen aanloopt. Bij »de nieuwe menschen" gekomen, sluit hij die kist in een kast en steekt, mompelende : > der hebbe die nieuwsgierige bl s der neus niet in te steeke," den sleutel dier kast in de zak. De knechts, die het overige van de verhuizing bewerkstelligen, krijgen dorst en geven dit aan Karel te kennen. »Og meneer," zegt hij, met een bepaald air, tot den nieuwen huisbaas, »geef die mense wat bier, en zet 't maar op ons boekie." Nadat de geheele verhuizerij is afgeloopen, dan is Karel zoo welwillend om de nieuwe menschen eenige inlichtingen te geven, die hij besluit niet te zeggen : »As je dat nou maar percies nakomp, dan z je-'t met ons bes kennen vinde." Zoo is dan feitelijk de oppasser een soort twee lingbroeder van den student. fiat dit beweren niet overdreven, integendeel waar is, wordt bij zoo menige réunie bewezen. Dan toch, als de réuuist thans de man van hooge positie van den trein stapt, is Karel de eerste, dien hij met warmte, ja veeltijds met een traan in 't oog, de hand drukt. Karel toch is voor hem de personificatie van een gelukkigen jongelingstijd. POLYDEGMOX. PANNIE-KOO! We hebben waarlijk hier in Amsterdam niet te klagen over te weinig beweging (lawaai, zou men het eer mogen noemen) op de straat. Niet\het gewone leven", dat een druk verkeer in elke groote stad medebrengt, als het geratel der rijtuigen, het geklingel der tramschellen, de riemen van vaartuigen en wat dies meer zij. Maar het galmen der duizenden straatventers, die van den vroegen morgen tot den laten avond hunne waren met eigen, wijd opengesperden mond adverteeren, geeft aan de straten hier zulk eene eigen aardige levendigheid, dat het wel eens" aardig is r.aar al die verschillende uitroepen te luisteren. Maar men dient daartoe een paar goed afge richte ooren te hebben, want een vreemdeling verstaat er buiten kijf geen enkele lettergreep van. Hoe bijvoorbeeld de vrouw, die in mijn buurt het keukenafval komt ophalen, het woord: aard appelschillen" schreeuwende radbraakt, valt haast niet te vertellen en het lijkt wel of de oude kleerkooper, die achter haar aankomt, opzettelijk zijn handelsleus in eekook" heeft overgezet. Van de jodenkooplieden in Kalverstraat en Nieuwendijk zijn er slechts weinigen die het door veel geschreeuw pogen te krijgen. Die weinigen maken wel is waar zooveel geraas, dat zij best opwegen tegen allen die zachtkens hunne zaken doen maar de meesten daar stellen zich te vreden met een kleinen, maar uitgelezen kring van toehoor ders aan wie zij wijdloopige verhalen doen over de waarde hunner artikelen. De beschaafdste straatventers komen uit do kringen der sociaal-democraten en uit het Leger des Heils. Hier komt ge een man tegen die met langzamen, zekeren tred voortstapt en middelerwijl op afgemeten toon, met diepe borststem roept: Lees het orgaan Recht voor allen! En nauwelijks is hij u voorbij of daar komt een lief juffertje en voegt u met een pieperig stemmetje haastig toe: de heilsoldaat kost maar twee cent meneer, wil u er een? Maar van al de duizenden mannen en vrou wen zware en krijschende, welluidende en on welluidende stemmen die men hier dagelijks hooren kan, is er eene die alle andere overstemt. Het is Pannie-Koo! Pannie-Koo is een jongedame van zeventig jaar. die, daar zij gehuwd is, den naam van jonge dame eigenlijk niet meer verdient, welken ik daarom bij dezen dan ook weer intrek. Zij is van een indrukwekkende lengte en breedte en heeft een verweerd, bruin gelaat, waarboven slechts een pet, in plaats van een wollen mutsje, behoefde te prijken, om haar voor een man te doen houden. Hare levensdagen brengt zij door achter een lange handkar en hare levensnachten in eene bedstede, beide de dagen en de nachten nevens haren heer gemaal, die haar, zoowol bij het werken als bij het rusten met algeheele toe wijding ter zijde staat (?staat" is eigenlijk het woord niet; het is meer loopt" en ligt"). Deze heer gemaal schijnt al bijzonder weinig in te brengen te hebben in de huwelijksgemeen schap. Althans op straat. Want daar loopt hij steeds zwijgend naast zijne vrouw en duwt de kar mede voort, en alleen als zij met hare ontzaglijke stem, die men straten ver kan hooren, hare potten aankondigd door: Pannie-Koo ! alleen dan hoort men hem onmiddellijk daarna als een echo brom men : Koo! Het is een klein ventje in vergelijking met zijne vrouw althans dat meestal een Trois Franc.ois op het hoofd heeft, waarvan geen n Francois het vaderschap zou willen aanvaarden, en dit hoofddeksel van tijd tot tijd verwisselt met een platte pet, Duitsch model, die, als zijne koop waar, aan zijne Rijnpruisische afkomst doet denken. Zij belast zich met het roepen en met de on derhandelingen bij den verkoop; hij heeft slechts den wagen voort te duwen, en hij doet dit als een automaat. Als er een tikje tegen een keuken venster wordt gegeven of een meid roept hem toe: hé, Pannie-Koo! dan zet hij de bcenen stram vooruit en staat plotseling onverzettelijk stil, als een ezel die halsstarrig weigert een voet meer te verzetten. Dan kijkt Pannie-Koo rond vanwaar het geluid komt en wacht tot de belangstellende aan haar wagen komt om de benoodigde waar uit te zoeken. Nu gaat het koopen van Pannie-Koo niet zoo heel gemakkelijk, want ofschoon zij zelve ontzet tend veel van overvragen houdt, afdingen kan zij voktrekt niet velen en maakt zich daar dikwijls verschrikkelijk boos om, al komt zij ten slofte toch altijd een weinig naar beneden met haar prijs. Is het de vrouw des huizes die haar een bod durft doen dat haar niet aanstaat, dan houdt ze nog een weinig haar ergernis verborgen, maar minstens krijgt de dame toch te hooren: daar kun je nog geen pot zonder oor voor krijgen". Maar als een dienstmaagd haar al te veel durft beknibbelen! Dan komt zij los! Jij mot niet denken, dat je je vrijer vóór hebt", zegt zij dan en geeft daarmede tevens hare ge ringschatting van het mannelijk geslacht te kennen, wat zij nog erger doet als haar man de verme telheid heeft de dienstmeid ook een zacht verwijt over haar lage bod te maken. Dan kijkt ze dien stumperd over haar schouder zoo minachtend aan, dat hij verlegen voor zich kijkt naar de potten en pannen in den wagen en er een strootje uit trekt en dat tusschen de tanden steekt, als ware het een hangslot, dat hem beletten moest ooit weer een woord te spreken. Ja maar", zegt de dienstmeid: ik heb voor hetzelfde geld verleden maand O ja," valt Pannio-Koo in ; dat was hij hem.... En nu is zij op haar paardje! Hem zijn alle concurrenten die de potten en pannen voor lageren prijs verkoopen dan zij en die zij haat met al den haat, dien zij bij elkaar kan krijgen. Bij hem!" herhaalt zij met diepe verachting. Als je eens bij hem gekocht hebt koop je nooit weer van hem. Van mij ook wel niet, maar dat komt omdat je aan mijn pannen je hoele leven genoeg hebt. Koop jij maar bij hem! Ik wil je groeten !" En dan doet ze alof ze het gewenschte voor werp weer in den wagen zal stoppen, haar man maakt toebereidselen om dien weer voort te duwen, doch er komt een beter bod en de handel wordt gesloten, onder voortdurend geprnttel van PannieKoo. Dan gaat de kleine stoet weer voort en zij roept weer Pannie-Koo! Dat schreeuwen doet zij op con merkwaardige wijze, zij heeft beide handen aan de kar geslagen, maar wanneer zij zal gaan roepen, laat zij de rechterhand los en legt die plat onder haar rug. Dan opent zij den vervaarlijk grooten mond, de breedo borst zet zich uit, do rechterhand wordt stevig aangedrukt en Pannie-Koo! klinkt het met donderend geweld door de buurt. Ze schijnt te vreezen dat de kracht harer longen niet geheel op hare keel zal worden geconcentreerd. Tegen het najaar wisselt zij haar gewoon geroep een enkele maal met: potten om in te leggen! waarbij ze dan zooveel nadruk op het laatste woord legt, alsof' de potten voor kippennesten moesten dienen. Zoo wandelt dat menschenpaar schreeuwende en duwende door de stad en door het leven en zij schijnen zoo gelukkig te zijn als de omstan digheden het veroorloven. Ik ben nog nooit ziek geweest, meneer/' zei ze tot mij, als ns, toen kreeg ik de vliegende nierziekte en toen heb ik een week of vier in 't Gasthuis gelegen. Maar anders nog nooit iets ge mankeerd, nog niet zooveel als er nu op mijn hand leit." Ja, 't is een stuk frommes, meneer," zei de man. En da's maar gelukkig, meneer," hervatte zij weer ; want anders kwam er niks van mijn vent terecht. Och, heer, toen ik in 't Gasthuis lag broodsgebrek leed hij. 't Is zoo'n stumper. Maar, enfin, ik heb nou al 35 jaar met hem achter de kar geloopen. en dat altijd zoo met denzelfden, dat bindt toch altijd, niet waar meneer ? En zoo hopen we dan ook zamen ons eindje te halen. Als hij, in vredes naam, maar vóór mij naar den hemel gaat, want anders kan ik mijn hoofd niet gerust neerleggen, als 't mijn beurt is. Ja, ja, dat hoop ik ook maar, Mina", zei haar man, terwijl hij hedeesd maar met van dankbaar heid glinsterende oogen naar haar opkeek. Als ik maar het eerste ga! Ik wil met pleizier een jaartje of wat op jou wachten tot je ook komt, Mina". Het was duister geworden en zij traden hunne woning in en weldra brandde daar binnen een heldere lamp. En toen ik mij de onbescheidenheid veroorloofde door eeno reet van het gordijn naar binnen te gluren, zag ik die twee menschen tegen over elkander met gevouwen handen en gesloten oogen aan den eenvoudigen disch zitten en haar daarna aan hem zulk een rijkelijk deel van het voorradige vleesch toeschuiven, dat ik wel dacht dat zij toch niet gaarne had, dat hij al te lang op haar zou moeten wachten daarboven v. R. VOOR DAMES. De keizerin van Oostenrijk. Tentoonstelling smodcs. On derwijs voor meisjes. De keizerin van Oostenrijk, wier flinke taille en vorstelijk uiterlijk zoo herhaaldelijk door de Amsterdammers bewonderd werden, als zij, meest in het zwart gekleed, met den bruinen waaier, door Kalverstraat of Vondelpark stapte, is op dit oogenblik in een diep beklagenswaardiger» toestand* Een particulier correspondent van het Bcrliner Taijeblatt deelt daaromtrent bijzonderheden mede, die met de verspreide berichten uit verschillende andere bronnen wel overeenstemmen. Keizerin Elisabeth lijdt aan een hevig zenuwlijden, dat, sinds jaren stijgend, door eene. opeen volging van schokken, tot werkelijke krankzinnig heid schijnt te zijn gebracht. Sedert jaren reeds trok zij zich dikwijls gedurende lange perioden geheel uit het openbaar leven terug, en wilde niemand zien; men beweert, dat zij zelve steeds gevreesd heeft voor de kwaal, die in het huis Wittelbach als erfelijk kan beschouwd worden en. waaraan haar neven, koning Lodewijk van Beieren en diens broeder, ook niet ontkomen zijn. Tientallen van jaren geleden heetten de zonderliugheden der keizerin caprices; maar toen reeds trokken de snelle afwisselingen van diepe neerslachtigheid en van uitgelaten levenslust de aandacht der specialisten. Het afrijden van wilde paarden, het springen als eene cuyère in haar eigen manege, afgewisseld met perioden van. mystieke godsdienstigheid en overdreven boete doeningen, scheen de grenzen van gewone wispel turigheid te overschrijden. Toen kwam de catastrophe in het Beiersche koningshuis. Keizerin Elisabeth had met koning Lodewijk gedweept; zijn kunstzin, zijne lichamelijke schoonheid, zijne dichterlijke neigingen en zijn mysticisme hadden hare sympathie gewekt; toen hij gestorven was legde zij een krans, door haar eigenhandig gevlochten, op de doodkist en viel, biddende bij de katafalk, in een onmacht, die geruimen tijd duurde. Toen zij tot bewustzijn ge komen was, gaf zij bevel, den koning uit de kapel te halen; hij is niet dood", zeide/.ij, »ma:ir houdt zich slechts y.oo, om van de wereld eu de onverdraaglijke menscheu rust te hebben." De storing in haar geestesleven, die de eerste dagen daarna bleef voortduren, werd aan der. sterken bloemengeiir, die de kapel vulde, toegeschrevent men vreemde herscnontsteking, maar deze bleef uit. Een tijd van rust en verkwikking volgde; do kei/eriu bracht een langen tijd in Griekenland door; alleen zenuwachtige onrust en slapelooze nachten bleven nog als symptomen over. Eerst na maanden ging de ziekte verder. Op een nacht schelde de keizerin de kameniers op. Keizer Frans", zeide zij, is kuchend door de kamer ge gaan; een ongeluk dreigt de keizerlijke familie." Weinige weken later was er een nieuw visioen: koning Lodewijk had, druipend van het water, voor haar leger gestaan; de keizerin gilde om hulp, omdat zij vreesde te verdrinken. Hierna volgden steeds sneller de verschijningen van aller lei dooden elkander op; bijna geen nacht ging zonder stoornis voorbij; de keizerin weigerde echter hardnekkig een geneesheer te raadplegen. Toen kwam het geval met den kroonprins. Er is verteld, dat graaf Hoyos, van Meyerling komend, zich terstond bij de keizerin had later. aandienen. Dit spreekt de correspondent tegen, en wel vooral omdat prins Rudolph sinds lang door zijne moeder niet meer omvangen werd; de keizerin, licht geraakt en zenuwachtig, had hem van gemis aan oplettendheid voor haar be schuldigd en zag hem niet meer. Dit wist graaf Hoyos zeer goed. Toevallig intusscheu was de keizerin de eerste, die hem op den Hofburg zag aankomen. Graaf' Hoyos was aan den Si dbahuhof in een vigilante gesprongen en had den koetsier alleen bevel gegeven naar den Hofburg te rijden. De koetsier hield aan den Franzensplatz voor een der vele poorten op en de graaf sprong uit het rijtuig, om den Schweizerhof te berei ken, waarop de vertrekken van den kroonprins uit10 h2 h3 11 c3 e'2 12 c2 c." 13 f2 f4 14 c2 d4 15 d4 f3 16 e4 e5 17 dl c2 is ga - g4 19 c2 X d3 20 f3 d4c 21 gl - g2 22 c3 X d4 23 fl f2 24 cl c3 25 h» X g* 26 d3 - dl 27 d4 X c5 28 e3 X f'4 2!) i'2 X f4 30 dl X d5 f opgegeven. K 08 e7 f6 g7 g6 a8 b8 a, e8 g7 d6 d5 f6 e7 d7 fó b f5 X d3 f7 f'5 e7 c5 c5 X d4 g7 e b8 b4 d . « X g'4 c d8 h4 cG c5 f b4 X fd 06 X f4 t f8 X g8 f4 f8 moeten worden. d) Zeer sterk. c) De aangegeven zet op dit oogenbiik. /*) Hierdoor gaat de pnrtij verloren, de'ie zet is eenvoudi* maar sterk. II. E Bird. J. H. Blackburn. Wit. Zwart. Onregelmatige opening. l c2 cd g7 g6 2 d2 3 c4 4 gl 5 e2 6 fl 7 bl 8 b2 9 a2 10 dl 11 c3 12 b3 13 al 14 c2 15 o 16 cl 17 fó 18 a4 19 a.'j 20 dl 21 b2 22 d'2 23 e'2 24 b3 25 g2 26 c3 27 al 28 f'3 29 f2 30 gl 31 dl 32 fl 33 d4 d4 X d5 f3 e3 e2 c3 X c3 ad b3 X d4 C2 a3 dl o b2 d2 ? a5 c3 al X c3 b3 - f3 c5 x f 1)4 dl f4 f3 hl d3 dl d5 d7 d5 g8 - 16 f8 - g7 o o f6 X d5 d5 X c;5 b8 d7 c 7 c5 c5 d7 b7 c8 c5 a8 ed c8 a7 c7 d8 f8 f5 c4 d6 15 g? h"7 b8 h4 f a7 a8 d4 c5 b6 f'5 cd c8 d6 c7 b5 a6 c3 b8 cS e4 f3 f'5 hd . f'8 h5 a7 f5 «1 a8 a7 34 e3 ed 35 e4 e5 36 dl cl 37 hl g2 88 g2 h3 3!) cl _ dl 40 e5 41 dl 42 d3 43 f4 44 cl 45 bd 06 cl cd f5 el c5 46 cl X e3 47 f'3 fd 48 e3 d3 41) d.", f3 50 e4 e3 51 e3 b 5-2 i'3 X f* r,;t 1,6 c6 54 h3 gd Opgegeven BUITKXLANDSCII f5 dd b.5 c8 a7 a8 g7 as x f5 d5 X d4 y c8 X f7 g8co cl g6 f5 X c4 X f4 fl d4 f'5 hd d8 a8 c8 d4 d5 e3 f'5 c 5 c5 f6 g? cl c4 g"> fd fd fl f f4 f NIEUWS. Tot Woensdagavond 24 April was de stand als volgt: J. H. Blackburne, won 20 van de 24 partijen. Max Weiss 20, van de 24 A. Burn en M. Tschigorin 17 v. d. 24, J. Giinsberg WA, S. Lipschütz 15X, S. Taubenhaus 13M v. d. 24 De overige spelers zijn te ver ten achteren om in aanmerking voor de 7 prijzen te komen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl