Historisch Archief 1877-1940
1>E AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 618
Nadat men met elkaar de dagelijksche zaken
heeft besproken, zegt Karel: »Nou! ik mot
.
»Waarom zoo'n haas?"
»Wel, ik mot vandaag rekeninge betaale voor
mker A . . ,, die verleje maand geprommeveerd
»Afgebl. . . dan hè-jij 'n goeie. Dan ken 't nog
?wel 'n roudjie leije.''
»Nou, daar ben-'k geen kind op ... Maar ik
foijg er niet alles van. Die verd. Sam (hier wordt
een kind Israëls bedoeld, handelende in oude
Meeren en oud porcelein) en dat smerige serpent
van beneeje (doelende op de juffrouw die haar
fcamers verhuurt) krijge ook 'n deel om te betale.
't Is God geklaagd zoo as ze je tegenwoordig 't
brood uit je mond stoote!"
Uit dit gesprek blijkt duidelijk genoeg dat er
twee soorten wezens zijn die, uit winstbejag, als
wormen aan het hart van een oppasser knagen;
die de eenigen in de wereld zijn, die in het
OTerigens zoo rooskleurige van 's inaus bestaan
lüer en daar een sombere tint aanbrengen.
En toch doen die twee niets anders dan de
oppasser zelve, hun best om in hun dagelijksch
brood te voorzien.
De juffrouw achter de toonbank van het café.
brengt dan ook in 't midden: »og! gun die arreme
bloeije tog ook wat."
»Arreme bloeije! 't Is wat moois! Vroeger
kreege wij de ouwe kleere. Nou verkoope ze-ze
aan Sam. En waarom mot dat wijf van beneeje
met de fooije gaan strijke? Hè-k-ern niet be
diend van dat-ie angekoinme is. He-k-em niet
altijd 'n achterwiel of 'u paar pop geleend, as-tie
ze noodig had? En nooit nooit, hfe-'k'n halve
rooije cent gezien. Der (dit zeggend slaat hij op
't vlakke der hand) niet zóóveul! En nou vraag
c je wie mot nou de fooije hebbe? Ik of
zullie?"
De ondankbare!
Hoe dikwerf heeft je jonker, bij kermis en bij
St. Niklaas, je kinderen met geschenken bedeeld ?
Hoe dikwerf heeft hij je iets medegegeven voor
ie eigen gebruik; een kistje sigaren, of iets anders?
Hoe menigmaal heb je eenige flesschen port
mogen medeuemen, voor je vrouw, die had
hij er slechts nota van gehouden volgens jou,
Vierkeer per jaar, in het kraambed lag.
Nog eens, de ondankbare!
Wij volgen Karel naar jonker A. en zien hem
diens kamer binnentreden.
.De verhouding tusschen den oppasser en den
jonker is na de promotie van den laatste,
eenigszins gewijzigd. Er is meer onderdanigheid in
Karels houding waar te nemen.
Zijn binnentreden is niet meer zoo sans-gêne,
zijn stem niet meer zoo luide, zijn geheele ma
nier van doen niet meer zoo brutaal.
»Hier zijn de rekeningen, Karel, daar het geld.
Ga nu aan die tafel zitten en maak je lijst op.'1
Aan dat bevel voldoet Karel. Nadat hij een
tijdlang met het lijstopmaken bezig is, zoodat
het nog te noteeren aantal rekeningen vrij wat
kleiner is geworden dan bij 't begin, zegt hij,
volkomen van 's jonkers zaken op de hoogte,
binnensmonds:
»Jawel, 't zit 'm in die smous en in dat
serrepent van beneeje.''
»Wat zeg je, Karel?"
, »Nies, jonker, maar der zijn der geloof ik te
?weinig ?!"
»O! dat komt," klinkt het uit de met de ach
terzijde naar Karel toegewende easy-chair, »dat
ik er enkelen aan (hier volgt de naam van 't
kind Israëls) en ook een paar aan de juffrouw
heb gegeven. Die van den eerste had jij toch
misschien liever niet betaald "
»Liever niet" denkt Karel »en dat juist
bij die zukke rejaale fooije geve en dan nog 'n
paar glaassies kenjac of 'n flessie sjampagne toe."
's Avonds komt Karel terug en alles sluit haar
fijn. De jonker is wat armer, Karel wat rijker.
Tehuis gekomen maakt Karel voor zichzelven
echter nog een andere lijst op. Hij toch weet,
evengoed als de winkeliers, hoeveel zij van zijn
jonker moeten hebben. Daarom gaat hij den vol
genden dag de leveranciers en schuldeischers be
zoeken, waar Sam en de juffrouw gister hebben
betaald. En of nu die leveranciers al beweren dat
zij reeds een fooi hebben gegeven; het helpt
nietsl
Al gevea ze dan maar n kwartje ! Hij, Karel,
had toch altijd de boodschappen gebracht, en
hij bediende immers nog zoo veel jonkers, op
?wie allen zijn invloed zóó groot is.
Wilt ge echter Karel fn al zij n kracht en heer
lijkheid zien?
Dat is dan, als zijn jonker verhuist!
De jonker zelven kan zich natuurlijk met die
vierdaagsche beslommering van in- en uitpakken
niet ophouden. Hij rijdt gedurende dien tijd, zit
in de kroeg of gaat uit de stad.
Maar zie dan Karel!
Wenken en bevelen geven is schering en
inslag.
Familiepapieren, correspondentiën, rekeningen,
zekere »billets", sluit hij allen in een kist en
draagt die onder den arm mede, terwijl hij achter
den verhuiswagen aanloopt.
Bij »de nieuwe menschen" gekomen, sluit hij
die kist in een kast en steekt, mompelende : > der
hebbe die nieuwsgierige bl s der neus
niet in te steeke," den sleutel dier kast in de zak.
De knechts, die het overige van de verhuizing
bewerkstelligen, krijgen dorst en geven dit aan
Karel te kennen.
»Og meneer," zegt hij, met een bepaald air,
tot den nieuwen huisbaas, »geef die mense wat
bier, en zet 't maar op ons boekie."
Nadat de geheele verhuizerij is afgeloopen,
dan is Karel zoo welwillend om de nieuwe
menschen eenige inlichtingen te geven, die hij besluit
niet te zeggen :
»As je dat nou maar percies nakomp, dan z
je-'t met ons bes kennen vinde."
Zoo is dan feitelijk de oppasser een soort twee
lingbroeder van den student.
fiat dit beweren niet overdreven, integendeel
waar is, wordt bij zoo menige réunie bewezen.
Dan toch, als de réuuist thans de man van
hooge positie van den trein stapt, is Karel
de eerste, dien hij met warmte, ja veeltijds met
een traan in 't oog, de hand drukt.
Karel toch is voor hem de personificatie van
een gelukkigen jongelingstijd.
POLYDEGMOX.
PANNIE-KOO!
We hebben waarlijk hier in Amsterdam niet
te klagen over te weinig beweging (lawaai, zou
men het eer mogen noemen) op de straat.
Niet\het gewone leven", dat een druk verkeer
in elke groote stad medebrengt, als het geratel
der rijtuigen, het geklingel der tramschellen, de
riemen van vaartuigen en wat dies meer zij. Maar
het galmen der duizenden straatventers, die van
den vroegen morgen tot den laten avond hunne
waren met eigen, wijd opengesperden mond
adverteeren, geeft aan de straten hier zulk eene eigen
aardige levendigheid, dat het wel eens" aardig
is r.aar al die verschillende uitroepen te luisteren.
Maar men dient daartoe een paar goed afge
richte ooren te hebben, want een vreemdeling
verstaat er buiten kijf geen enkele lettergreep van.
Hoe bijvoorbeeld de vrouw, die in mijn buurt
het keukenafval komt ophalen, het woord: aard
appelschillen" schreeuwende radbraakt, valt haast
niet te vertellen en het lijkt wel of de oude
kleerkooper, die achter haar aankomt, opzettelijk zijn
handelsleus in eekook" heeft overgezet.
Van de jodenkooplieden in Kalverstraat en
Nieuwendijk zijn er slechts weinigen die het door veel
geschreeuw pogen te krijgen. Die weinigen maken
wel is waar zooveel geraas, dat zij best opwegen
tegen allen die zachtkens hunne zaken doen
maar de meesten daar stellen zich te vreden met
een kleinen, maar uitgelezen kring van toehoor
ders aan wie zij wijdloopige verhalen doen over
de waarde hunner artikelen.
De beschaafdste straatventers komen uit do
kringen der sociaal-democraten en uit het Leger
des Heils.
Hier komt ge een man tegen die met
langzamen, zekeren tred voortstapt en middelerwijl op
afgemeten toon, met diepe borststem roept:
Lees het orgaan Recht voor allen!
En nauwelijks is hij u voorbij of daar komt
een lief juffertje en voegt u met een pieperig
stemmetje haastig toe: de heilsoldaat kost maar
twee cent meneer, wil u er een?
Maar van al de duizenden mannen en vrou
wen zware en krijschende, welluidende en on
welluidende stemmen die men hier dagelijks hooren
kan, is er eene die alle andere overstemt.
Het is Pannie-Koo!
Pannie-Koo is een jongedame van zeventig jaar.
die, daar zij gehuwd is, den naam van jonge dame
eigenlijk niet meer verdient, welken ik daarom bij
dezen dan ook weer intrek.
Zij is van een indrukwekkende lengte en breedte
en heeft een verweerd, bruin gelaat, waarboven
slechts een pet, in plaats van een wollen mutsje,
behoefde te prijken, om haar voor een man te
doen houden.
Hare levensdagen brengt zij door achter een
lange handkar en hare levensnachten in eene
bedstede, beide de dagen en de nachten
nevens haren heer gemaal, die haar, zoowol bij
het werken als bij het rusten met algeheele toe
wijding ter zijde staat (?staat" is eigenlijk het
woord niet; het is meer loopt" en ligt").
Deze heer gemaal schijnt al bijzonder weinig
in te brengen te hebben in de huwelijksgemeen
schap. Althans op straat. Want daar loopt hij
steeds zwijgend naast zijne vrouw en duwt de kar
mede voort, en alleen als zij met hare ontzaglijke
stem, die men straten ver kan hooren, hare potten
aankondigd door: Pannie-Koo ! alleen dan hoort
men hem onmiddellijk daarna als een echo brom
men : Koo!
Het is een klein ventje in vergelijking met
zijne vrouw althans dat meestal een Trois
Franc.ois op het hoofd heeft, waarvan geen n
Francois het vaderschap zou willen aanvaarden,
en dit hoofddeksel van tijd tot tijd verwisselt met
een platte pet, Duitsch model, die, als zijne koop
waar, aan zijne Rijnpruisische afkomst doet denken.
Zij belast zich met het roepen en met de on
derhandelingen bij den verkoop; hij heeft slechts
den wagen voort te duwen, en hij doet dit als een
automaat. Als er een tikje tegen een keuken
venster wordt gegeven of een meid roept hem
toe: hé, Pannie-Koo! dan zet hij de bcenen stram
vooruit en staat plotseling onverzettelijk stil, als
een ezel die halsstarrig weigert een voet meer te
verzetten.
Dan kijkt Pannie-Koo rond vanwaar het geluid
komt en wacht tot de belangstellende aan haar
wagen komt om de benoodigde waar uit te zoeken.
Nu gaat het koopen van Pannie-Koo niet zoo
heel gemakkelijk, want ofschoon zij zelve ontzet
tend veel van overvragen houdt, afdingen kan zij
voktrekt niet velen en maakt zich daar dikwijls
verschrikkelijk boos om, al komt zij ten slofte
toch altijd een weinig naar beneden met haar
prijs.
Is het de vrouw des huizes die haar een bod
durft doen dat haar niet aanstaat, dan houdt ze
nog een weinig haar ergernis verborgen, maar
minstens krijgt de dame toch te hooren: daar
kun je nog geen pot zonder oor voor krijgen".
Maar als een dienstmaagd haar al te veel durft
beknibbelen! Dan komt zij los!
Jij mot niet denken, dat je je vrijer vóór hebt",
zegt zij dan en geeft daarmede tevens hare ge
ringschatting van het mannelijk geslacht te kennen,
wat zij nog erger doet als haar man de verme
telheid heeft de dienstmeid ook een zacht verwijt
over haar lage bod te maken. Dan kijkt ze dien
stumperd over haar schouder zoo minachtend aan,
dat hij verlegen voor zich kijkt naar de potten
en pannen in den wagen en er een strootje uit
trekt en dat tusschen de tanden steekt, als ware het
een hangslot, dat hem beletten moest ooit weer
een woord te spreken.
Ja maar", zegt de dienstmeid: ik heb voor
hetzelfde geld verleden maand
O ja," valt Pannio-Koo in ; dat was hij hem....
En nu is zij op haar paardje! Hem zijn alle
concurrenten die de potten en pannen voor lageren
prijs verkoopen dan zij en die zij haat met al
den haat, dien zij bij elkaar kan krijgen.
Bij hem!" herhaalt zij met diepe verachting.
Als je eens bij hem gekocht hebt koop je nooit
weer van hem. Van mij ook wel niet, maar dat
komt omdat je aan mijn pannen je hoele leven
genoeg hebt. Koop jij maar bij hem! Ik wil je
groeten !"
En dan doet ze alof ze het gewenschte voor
werp weer in den wagen zal stoppen, haar man
maakt toebereidselen om dien weer voort te duwen,
doch er komt een beter bod en de handel wordt
gesloten, onder voortdurend geprnttel van
PannieKoo.
Dan gaat de kleine stoet weer voort en zij
roept weer Pannie-Koo!
Dat schreeuwen doet zij op con merkwaardige
wijze, zij heeft beide handen aan de kar geslagen,
maar wanneer zij zal gaan roepen, laat zij de
rechterhand los en legt die plat onder haar rug.
Dan opent zij den vervaarlijk grooten mond, de
breedo borst zet zich uit, do rechterhand wordt
stevig aangedrukt en Pannie-Koo! klinkt het met
donderend geweld door de buurt. Ze schijnt te
vreezen dat de kracht harer longen niet geheel
op hare keel zal worden geconcentreerd.
Tegen het najaar wisselt zij haar gewoon geroep
een enkele maal met: potten om in te leggen!
waarbij ze dan zooveel nadruk op het laatste
woord legt, alsof' de potten voor kippennesten
moesten dienen.
Zoo wandelt dat menschenpaar schreeuwende
en duwende door de stad en door het leven en
zij schijnen zoo gelukkig te zijn als de omstan
digheden het veroorloven.
Ik ben nog nooit ziek geweest, meneer/' zei
ze tot mij, als ns, toen kreeg ik de vliegende
nierziekte en toen heb ik een week of vier in 't
Gasthuis gelegen. Maar anders nog nooit iets ge
mankeerd, nog niet zooveel als er nu op mijn
hand leit."
Ja, 't is een stuk frommes, meneer," zei de man.
En da's maar gelukkig, meneer," hervatte zij
weer ; want anders kwam er niks van mijn vent
terecht. Och, heer, toen ik in 't Gasthuis lag
broodsgebrek leed hij. 't Is zoo'n stumper. Maar,
enfin, ik heb nou al 35 jaar met hem achter de
kar geloopen. en dat altijd zoo met denzelfden,
dat bindt toch altijd, niet waar meneer ? En zoo
hopen we dan ook zamen ons eindje te halen.
Als hij, in vredes naam, maar vóór mij naar
den hemel gaat, want anders kan ik mijn hoofd
niet gerust neerleggen, als 't mijn beurt is.
Ja, ja, dat hoop ik ook maar, Mina", zei haar
man, terwijl hij hedeesd maar met van dankbaar
heid glinsterende oogen naar haar opkeek. Als
ik maar het eerste ga! Ik wil met pleizier een
jaartje of wat op jou wachten tot je ook komt,
Mina".
Het was duister geworden en zij traden hunne
woning in en weldra brandde daar binnen een
heldere lamp. En toen ik mij de onbescheidenheid
veroorloofde door eeno reet van het gordijn naar
binnen te gluren, zag ik die twee menschen tegen
over elkander met gevouwen handen en gesloten
oogen aan den eenvoudigen disch zitten en haar
daarna aan hem zulk een rijkelijk deel van het
voorradige vleesch toeschuiven, dat ik wel dacht
dat zij toch niet gaarne had, dat hij al te lang
op haar zou moeten wachten daarboven
v. R.
VOOR DAMES.
De keizerin van Oostenrijk.
Tentoonstelling smodcs. On
derwijs voor meisjes.
De keizerin van Oostenrijk, wier flinke taille
en vorstelijk uiterlijk zoo herhaaldelijk door de
Amsterdammers bewonderd werden, als zij, meest
in het zwart gekleed, met den bruinen waaier,
door Kalverstraat of Vondelpark stapte, is op dit
oogenblik in een diep beklagenswaardiger» toestand*
Een particulier correspondent van het Bcrliner
Taijeblatt deelt daaromtrent bijzonderheden mede,
die met de verspreide berichten uit verschillende
andere bronnen wel overeenstemmen.
Keizerin Elisabeth lijdt aan een hevig
zenuwlijden, dat, sinds jaren stijgend, door eene. opeen
volging van schokken, tot werkelijke krankzinnig
heid schijnt te zijn gebracht. Sedert jaren reeds
trok zij zich dikwijls gedurende lange perioden
geheel uit het openbaar leven terug, en wilde
niemand zien; men beweert, dat zij zelve steeds
gevreesd heeft voor de kwaal, die in het huis
Wittelbach als erfelijk kan beschouwd worden en.
waaraan haar neven, koning Lodewijk van
Beieren en diens broeder, ook niet ontkomen
zijn. Tientallen van jaren geleden heetten de
zonderliugheden der keizerin caprices; maar toen
reeds trokken de snelle afwisselingen van diepe
neerslachtigheid en van uitgelaten levenslust de
aandacht der specialisten. Het afrijden van wilde
paarden, het springen als eene cuyère in haar
eigen manege, afgewisseld met perioden van.
mystieke godsdienstigheid en overdreven boete
doeningen, scheen de grenzen van gewone wispel
turigheid te overschrijden.
Toen kwam de catastrophe in het Beiersche
koningshuis. Keizerin Elisabeth had met koning
Lodewijk gedweept; zijn kunstzin, zijne lichamelijke
schoonheid, zijne dichterlijke neigingen en zijn
mysticisme hadden hare sympathie gewekt; toen
hij gestorven was legde zij een krans, door haar
eigenhandig gevlochten, op de doodkist en viel,
biddende bij de katafalk, in een onmacht, die
geruimen tijd duurde. Toen zij tot bewustzijn ge
komen was, gaf zij bevel, den koning uit de
kapel te halen; hij is niet dood", zeide/.ij, »ma:ir
houdt zich slechts y.oo, om van de wereld eu de
onverdraaglijke menscheu rust te hebben." De
storing in haar geestesleven, die de eerste dagen
daarna bleef voortduren, werd aan der. sterken
bloemengeiir, die de kapel vulde, toegeschrevent
men vreemde herscnontsteking, maar deze bleef uit.
Een tijd van rust en verkwikking volgde; do
kei/eriu bracht een langen tijd in Griekenland
door; alleen zenuwachtige onrust en slapelooze
nachten bleven nog als symptomen over. Eerst
na maanden ging de ziekte verder. Op een nacht
schelde de keizerin de kameniers op. Keizer
Frans", zeide zij, is kuchend door de kamer ge
gaan; een ongeluk dreigt de keizerlijke familie."
Weinige weken later was er een nieuw visioen:
koning Lodewijk had, druipend van het water,
voor haar leger gestaan; de keizerin gilde om
hulp, omdat zij vreesde te verdrinken. Hierna
volgden steeds sneller de verschijningen van aller
lei dooden elkander op; bijna geen nacht ging
zonder stoornis voorbij; de keizerin weigerde
echter hardnekkig een geneesheer te raadplegen.
Toen kwam het geval met den kroonprins.
Er is verteld, dat graaf Hoyos, van Meyerling
komend, zich terstond bij de keizerin had later.
aandienen. Dit spreekt de correspondent tegen,
en wel vooral omdat prins Rudolph sinds lang
door zijne moeder niet meer omvangen werd;
de keizerin, licht geraakt en zenuwachtig, had
hem van gemis aan oplettendheid voor haar be
schuldigd en zag hem niet meer. Dit wist graaf
Hoyos zeer goed. Toevallig intusscheu was de
keizerin de eerste, die hem op den Hofburg zag
aankomen. Graaf' Hoyos was aan den Si
dbahuhof in een vigilante gesprongen en had den
koetsier alleen bevel gegeven naar den Hofburg
te rijden. De koetsier hield aan den
Franzensplatz voor een der vele poorten op en de graaf
sprong uit het rijtuig, om den Schweizerhof te berei
ken, waarop de vertrekken van den kroonprins
uit10 h2 h3
11 c3 e'2
12 c2 c."
13 f2 f4
14 c2 d4
15 d4 f3
16 e4 e5
17 dl c2
is ga - g4
19 c2 X d3
20 f3 d4c
21 gl - g2
22 c3 X d4
23 fl f2
24 cl c3
25 h» X g*
26 d3 - dl
27 d4 X c5
28 e3 X f'4
2!) i'2 X f4
30 dl X d5 f
opgegeven.
K 08
e7 f6
g7 g6
a8 b8 a,
e8 g7
d6 d5
f6 e7
d7 fó b
f5 X d3
f7 f'5
e7 c5
c5 X d4
g7 e
b8 b4 d
. « X g'4 c
d8 h4
cG c5 f
b4 X fd
06 X f4 t
f8 X
g8
f4
f8
moeten worden.
d) Zeer sterk.
c) De aangegeven zet op dit oogenbiik.
/*) Hierdoor gaat de pnrtij verloren, de'ie zet is eenvoudi*
maar sterk.
II. E Bird. J. H. Blackburn.
Wit. Zwart.
Onregelmatige opening.
l c2 cd g7 g6
2 d2
3 c4
4 gl
5 e2
6 fl
7 bl
8 b2
9 a2
10 dl
11 c3
12 b3
13 al
14 c2
15 o
16 cl
17 fó
18 a4
19 a.'j
20 dl
21 b2
22 d'2
23 e'2
24 b3
25 g2
26 c3
27 al
28 f'3
29 f2
30 gl
31 dl
32 fl
33 d4
d4
X d5
f3
e3
e2
c3
X c3
ad
b3
X d4
C2
a3
dl
o
b2
d2
? a5
c3
al
X c3
b3
- f3
c5
x f
1)4
dl
f4
f3
hl
d3
dl
d5
d7 d5
g8 - 16
f8 - g7
o o
f6 X d5
d5 X c;5
b8 d7
c 7 c5
c5
d7
b7
c8
c5
a8
ed
c8
a7
c7
d8
f8
f5
c4
d6
15
g?
h"7
b8
h4
f
a7
a8
d4
c5
b6
f'5
cd
c8
d6
c7
b5
a6
c3
b8
cS
e4
f3
f'5
hd
. f'8
h5
a7
f5
«1
a8
a7
34 e3 ed
35 e4 e5
36 dl cl
37 hl g2
88 g2 h3
3!) cl _ dl
40 e5
41 dl
42 d3
43 f4
44 cl
45 bd
06
cl
cd
f5
el
c5
46 cl X e3
47 f'3 fd
48 e3 d3
41) d.", f3
50 e4 e3
51 e3 b
5-2 i'3 X f*
r,;t 1,6 c6
54 h3 gd
Opgegeven
BUITKXLANDSCII
f5
dd
b.5
c8
a7
a8
g7
as x
f5
d5 X
d4 y
c8 X
f7
g8co
cl
g6
f5 X
c4 X
f4
fl
d4
f'5
hd
d8
a8
c8
d4
d5
e3
f'5
c 5
c5
f6
g?
cl
c4
g">
fd
fd
fl f
f4 f
NIEUWS.
Tot Woensdagavond 24 April was de stand
als volgt:
J. H. Blackburne, won 20 van de 24 partijen.
Max Weiss 20, van de 24 A. Burn en M.
Tschigorin 17 v. d. 24, J. Giinsberg WA, S. Lipschütz
15X, S. Taubenhaus 13M v. d. 24
De overige spelers zijn te ver ten achteren om
in aanmerking voor de 7 prijzen te komen.