Historisch Archief 1877-1940
2
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
met een natten dweil je grondgebied aanrandt
valsch vriendelijk vraagt: Och, meheer, zou u
niet 'n paar stappies op zij wille gaan? 'k Heb
net zoo 'n lekker vet soppie om 't grondje 'es
frissies te doen."
Die paar stappies" zijn natuurlijk maar een
voorwendsel, een lage vrouwelijke valstrik, want
ze achtervolgt je zóó gestadig, dat je heel spoe
dig de kamer uitgedweild bent.
Stucadoors met bleeke gezichten en witte
kleederen kijken je even brutaal aan als een
Pierrot op een bal masquéen
behangselmenschen" die een zuren plakselgeur meebrengen,
zien op je neer als op een rol tapijtstof.
De dienstbare maagden loopen met onbedekte
lokkenpracht rond, waardoor men de kans heeft,
als voornoemde haartooi ten minste niet met
rozenpomade" of keneelolie" op elkaar geplakt
is, des middags uit de soep een of meer lange haren
op te visschen, als lang bijblijvend souvenir aan
de schoonmaakrazernij.
Hoewel ik mijn's naasten huisvrouw niet begeer,
noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn
schulden of gebreken, heb ik toch de schoone,
zwakke huishoudelijke sekse, het heele jaar door,
lief als mij zelven behalve in dezen tijd.
Wanneer ik de Schadenfreude" opmerk, die vrou
wen aan den dag kunnen leggen, als ze in gezelschap
van echtgenooten, broeders of vrienden zoo sma
kelijk erover praten: dat het weer'n vreeselijke
drukte zal zijn, die schoonmaak!" dat alles ge
wit moet worden en al de gordijnen gewasschen,
dat de verf er schandalig uitziet en de kleeden
hebben uitgediend, dat het einde van den chaos
niet te zien is", ja, dan geloof ik, dat er ook
vrouwelijke duivels bestaan, die haar bokspootjes
verbergen in kalfslederen laarsjes of fijne
glacétjes, (kleine 6) en haar horentjes in een
Fédorakapsel.
De mensehen blijven al even weinig in rust
als de dingen. Als het perpetuum mobile ooit
uitgevonden wordt, moet het op een Meidag zijn.
Iedereen verhuist of wordt verhuisd, de cou
ranten zijn er vol van. In Frankrijk verandert een
generaal als de Mei nadert in een trekvogel, en
vliegt naar de krijtbergen van Albion. De ziekte
van onzen Koning heeft de wijk genomen en j
zelfs het regentschap gaat er van door.
Het vertrek van lui die met het geld of de kas
van een ander een herstellingsoord" zoeken, blijft
echter het gansche jaar door, tamelijk gelijk.
De aankondigingen in de dagbladen van vol
trokken echtscheidingen doelen altijd op een ver
huizen in tweeledigen zin.
Vlak onder de advertenties der schouwburgen
en vermakelijkheden, leest men dikwijls be
halve de aankondigingen van kleine reizigers,
die zoo even aangekomen zijn ??de berichten
van personen die het groote tooneel" voor goed
vaarwel hebben gezegd om rust te zoeken in een
land, dat zoover weg ligt, dat men een
menschenleven noodig heeft om het te bereiken en waar
voor nog nimmer een retour" werd gegeven.
Mijn onverwacht verschenen huisbaas is ook
reeds weder vertrokken, hij is verhuisd naar dat
gedeelte van Z.-Afrika. waarvan de dikst ver
gulde" tijdingen tot ons komen; gracht en num
mer ben ik vergeten. Zoodra hij twee
ossenwagens vol heeit van het pas ontdekte goud, komt
h\j terug om hier van zijn renten te leven. Zijn
onbestorven weduwe heeft hij den aanwezigen
commensalen als tijdelijk legaat vermaakt en het ge
weeklaag der verlaten vrouw ofschoon er in
het gebod om weduwen en weezen ten troost te
z\jn" geen gewag wordt gemaakt van onbestorven
vrouwelijke helften heeft mijn hart genoegzaam
vermurwd om de onvoorzichtige belofte te geven,
het in Godsnaam nog een paar maanden aan te
zien" want natuurlijk was ik zelf ook van plan
te verhuizen.
Voor den toeschouwer is er aan een
tegenwoordigen verhuisboel niet veel aan. Vroeger kon
je een heele geschiedenis opmaken uit zoo'n open
verhuiskar; het aantal ledikanten en bedden
duidde ten naastebij de grootheid van het gezin
aan, wiegen en hobbelpaarden beteekenden kin
deren, een naaimachine of mangel toonde aan
dat er geen stuk goed de deur uitging", enz.
aanschouwelijke voorstelling te geven van de
prachtige muurschilderingen.die't caféversierden?
Getroffen door het inderdaad eenige tafereel,
schetste ik in mijn notitieboekje een der mid
denvakken en veroorloof mij, daarvan de ge
trouwe zincograpliisahe reproductie mijn lezers
aan te bieden.
Men gelieve wel op de natuurlijkheid der
voorstelling te letten: vooral het vluchtende volk
aan den voet des vuurspuwenden bergs is
treffend waar teruggegeven, evenzeer als de
weelderige tropische plantengroei en de wilde
dieren. Ik heb getracht, voor zoover de tijd het
mij toeliet, alles wat ik zag af te beelden, maar
het kan best zijn, dat ik een enkelen papagaai,
of aap in de boomen vergat; daarvoor verzoek
ik nederig verschooning. Ook ben ik niet ge
lukkig geweest dat voel ik in het weer
geven der slangen, schorpioenen en hagedissen,
die over den grond kropen; maar de ontwik
kelde, kunstzinnige lezer dezer schets kan zich
dergelijke kleinigheden zeer goed in optima
forma voorstellen.
Ik zou zelfs met bescheidenheid durven aan
raden om met waterverf de bovenstaande
zincographie te kleuren; wanneer men slechts
de in de vorige regelen aangegeven tinten en
kleuren volgt, zal men voorzeker een overschoen
effect verkrijgen, vooral indien men den tijger
saffraangeel met zwarte strepen en de inlanders
mooi chocolaad-bruin maakt.
De woorden de berg des vuurs" geven aan
u, evenals destijds aan ons, de verklaring der
geheimzinnige woorden Goenong-Api".
Nauwelijks waren wij gezeten, of de eigenaar,
een bruinachtig getint heer, die in een sppperigen
witten pantalon en een loshangend wit jasje
hij leek wel een stukadoor rondliep en be
halve directeur en regisseur ook kellner scheen
te zijn, kwam zeer beleefd tot ons met de vraag:
Wat zelle de heere gebruiken, bier van 't vat
of 'n krokkie?"
Wjj beitelden «bier van 't vat" en boden
En als dan zoo'n huishouden een van onze
onvergeeflijk hooge sluizen" op moest, als het
magere paard zijn ribben als een harmonica uit
trok en de voerman met de leidsels in de hand
er naast loopend, een hu-huup!" of minder on
schuldige tusschenwerpsels brulde, dan werd er
menige wedenschap gezet op het to be or not to
be" der groote mand porselein, boven op, die
zenuwachtig schokkend, af en toe als een ballet
danseres haar eene kant geheel oplichtte, besluite
loos of ze zich naar beneden moest werpen of niet.
En welk een toon van kinderlijke voldoening
klonk er in de Vox populi, als de mand mot
kletterend schervengeraas op de stceuen neer
kwam en er van alle kanten werd verzekerd dat
alles tot gruiselementen was", geen onnoozel
schoteltje meer heel!"
Nous avons changétout cela!" Tegenwoor
dig worden meubelen en al het andere zorgvuldig
in wagens gepakt, die er uitzien als groote
Xeurenburger speelgoeddoozen; paarden niet zóó
corpulent als die voor onze bieikarren maar
toch tamelijk stevig, trekken behoedzaam den last
voort en als er al wat gebroken wordt, geniet
het publiek er in elk geval niet van.
Onze dienstboden zijn ook uiterst impressionis
tisch voor den invloed der Meimaand. Reeds
weken tevoren beginnen onze huisvlinders die
veranderen" willen of moeten, zich te ontpoppen.
Het vale, donkere winterkleed van de vuilste onder
haar verandert in de laatste weken van April in
een ratelend, lichtkatoenen japonnetje, dat zoo
stijf als een plank" Hofman's of Colman's stijtsel
alle eer aandoet: een wit tullen mutsje wordt,
zoo luchtig als een sneeuwklokje, coquet op de
lokken van het meer of minder knappe kopje
gezet en twee hagelwitte voeten in zwarte
pantoft'els met hakkies" gestoken, brengen de eige
nares naar de verschillende adressen haar door
de besteedster opgegeven.
Besteedsters zijn het kenmerk van elke stad
van eenige beteekenis. Het aantal zielen, het
bezit eener hoogere burgerschool bewijst niets
voor een stad, maar het getal levende besteedsters
zegt alles: in een dorp of kleine plaats is een
besteedster een nutteloos voorwerp, in een groote
stad is ze onontbeerlijk.
Schandelijke verdachtmakingen van haar be
trouwbaarheid en waarheidsliefde zijn in omloop
gebracht, verhuurkantoren hebben haar leven trach
ten te verbitteren, 't is alles vergeefs geweest. De
echte, ouderwetsche besteedster staat pal en zal
nog bestaan als muren vallen tot puin in't end".
Onlangs had ik het leerrijk genoegen, bij een
mijner gehuwde vrouwelijke kennissen komend,
juist in een dienstboden-concours te vallen. Daar
ik, als ongetrouwd hoer, toch geacht word geen
kennis van dergelijke zaken te mogen hebben, werd
er geen bezwaar tegen mijn zwijgend bijwonen
der audiëntie geopperd.
Er kwamen er van allerlei soort, mooie en
leelijke, groote en kleine, in katoenen japon en
ook als dames gekleed.
Een, met ulster en Tosca-hoed, vroeg naar de
condiesjes van de betrekking", een ander die
er niet uitzag of ze van mannenhaat zou sterven,
informeerde al te nauwkeurig naar den leeftijd
der jongeheeren", weer een derde, die reeds ta
melijk door haar tanden heen was en haar gou
den jaarfeest snel scheen te naderen, doch met
het lied instemmend: O Heb', so lang'du lieben
kannst!" moest van den dienst afzien, omdat ze
vrijigheid in der eige keuken wou hebben en 'n
knap persoon ontvangen wanneer ze dat verkoos".
Maar laat me eerlijk zun en als mijn verstan
dige gastvrouw deze regelen onder de oogen mocht
krijgen, dat zij dan die kostbare eigenschap met
mij deele. Ook van de andere zijde hoorde ik
veel onredelijks, veel overdreven vragen of eischen.
Nadat mijn vriendin eindelijk met een paar
meisjes in besprek" was geraakt, stond ik op
om heen te gaan.
In de gang stonden nog verscheidene sollicitan
ten en bij mijn voorbijgaan groette ik allen
of ze goed of slecht gemutst" waren zonder
onderscheid, met een schertsend woord.
Waarschijnlijk dachten zij dat ik de heer des
huizes was, want terwijl de deur achter mij werd
hem te gelijk bij wijze van kennismaking een
krokkie" aan, omdat we meenden aan zijn
neus te kunnen zien, dat hij meer van grog dan
van 't edel gerstevocht hield. Hij was zoo be
leefd ons aanbod minzaam aan te nemen, hij
bracht ons 't bestelde, en terwijl hij al roerend
in zijn glaasje naast ons stond en met welge
vallen in zijn lokaal rondzag, vroeg hij: Wat
«egge de heere d'r van? 'k Heb er veel werk
an gehad: 't benne heele lappe, en nooit onder
wijs gehad in teekene of schilderkunst, weet
u, 't Is alles eige sjenie!"
Wij verzekerden hem eenparig, dat we nog
nimmer zóó iets hadden gezien, en ik informeerde
tegelijk bijzonder naar de Indische rijsttafel, want
ik was uiterst verlangend om daar eens van te
genieten.
Och! eigenlijk gezeid is 't meer alleen voor
de rareteit, weet u. dat ik die op 't pergamma
gezet heb; ik ben, met uwes welneme, vroeger
koloniaal van me vak geweest en weges
lichaamshoedanighede gepasporteerd."
O zoo! dus de rijsttafel is hier niet te krijgen."
As d'r nou meer heere ware, die d'r van
wouëprofeteere, dan zou ik wel ereis liefheb
berij hebbe om 'm an te richte, maar d'r is nog
al bewerkelijkheid an. Zoo'n rijsttafel bestaat
uit rijst dat vat je droog gekookt en dan
met allerlei sambals, gedroogde visch, lomboks,
rooie makassaarsche vissies, kip, kalfsvleesch,
gebakke uitjes, kerry, klappcrolie en meer van
die dingsighede. Om nou al die snaarderij voor
'n enkel persoon d'r op na te houwe gaat be
zwaarlijk."
Maar u annonceert toch: Gelegenheid om
de Indische rijsttafel te gebruiken."
Nou ja hm! de gelegenheid is d'r ook
voor, daar an die ronde tafel vóór 't buffet",
antwoordde de man met een guitig knipoogen,
en dadelijk daarop riep hij: Annérnè!'' als de
echo van een gastenstem, die 'tzeïde woord
luid had uitgeschreeuwd.
Eenige oqgenblikken later kwam hij bij ons
terug en zei: Nou komt de Vranzaise,
madegesloten, hoorde ik tot mijn streelende voldoening
hardop fluisteren: 'n Aardig mensen, niks trossig,
met hém zou ik 't wel kenne vinden."
1.1.
DANDOLY.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL IN ENGELAND.
Te Londen zijn twee nieuwe drama's opgevoerd,
die druk besproken worden. Het eene is van
Henry A. Joiies, Wcalth (rijkdom) en heeft, al
thans wat den hoofdpersoon betreft, succes gehad.
De avond was door het tout-Londres geheel als
een Parijsclie première opgevat; alle toougeveude
kringen waren vertegenwoordigd. De inhoud van
het stuk is de volgende. Met het opgaan der
gordijn bevinden wij ons in den schitterenden
salon van een zekeren Matthew Ruddock, een
groot financier en handelsvorst, en maken terstond
kennis met zijne familie. Daar zijn de eerwaarde
Joseph Cheeseley, een zalvend prediker, met zijne
vrouw, de heer en mevrouw Palfreyman met hun
zoon, en anderen, eeue gandsche bende die zich
om den rijken man nestelen. Hij onderhoudt hen
allen, en zij toonen hunne dankbaarheid door
achter zijn rug kwaad van hem te spreken. John
Ruddock, de bleeke iieef van den milliounair,
heeft den grootsteu invloed op den ouden man
en zal met diens eenige dochter Edith trouwen.
Het meisje heeft gedachteloos hare toestemming
tot dit| huwelijk gegeven, maar gevoelt nu spijt;
zij heeft genegenheid opgevat voor den jongen
fabrikant Paul Davoren en vraagt John haar
van hare belofte te ontslaan, maar deze weigert.
Hier komt Matthew Kuddock zelf op 't too
neel, de hoofdpersoon. Hij is een man van zestig
jaar, grijs en iiorsch; hij houdt van twee
dingen op de wereld, zijn geld en zijn doch
ter. Hij is uiterst verheugd bij het vooruitzicht
van Edith's huwelijk en overlaadt haar met
geschenken. »Als gij trouwt, mijn kind," zegt
de oude man, »zal ik geen dochter verliezen,
maar een zoon winnen." Edith beproeft haren
vader duidelijk te maken, dat zij geen liefde
gevoelt voor haren neef, maar dit gelukt haar
niet. In wanhoop deelt zij aan John Kuddock
mede, dat zij hem verafschuwt; en deze listige
jonge man, die gaarne vader en dochter van elkaar
scheiden wil, verkondigt het feit aan de ver
zamelde familie en vrienden.
De liefde van den ouden Matthew verandert
nu in toorn, en hij jaagt zijne dochter de deur
uit, na haar, wegens hare ongehoorzaamheid,
gevloekt te hebben.
Het tweede bedrijf speelt in het kantoor van
den millionnair in Lombardstreet.
Hij weigert zijn kind te zien, en zijn neef
John zorgt wel, voortdurend de herinnering aan
hare ongehoorzaamheid en ondankbaarheid leven
dig te houden. Toch weet Edith tot den ouden
man door te dringen en een stormachtig tooneel
volgt. Matthew zweert dat hij haar nimmer ver
geven zal, scheurt zijn testament in stukkeu en
maakt een nieuw ten gunste van John, waarbij
hij Edith en Paul Davoren dwingt als getuigen
te teekeuen. Zij verlaten hem, en de oude man,
wiens verstand hem begint te begeven, houdt in
razernij een toespraak tot zijn rijkdom, waarmee
het gordijn valt.
Derde bedrijf: weder Ruddock's salon. De be
delende bloedverwanten en vrienden zijn zeer be
angst; want er is eene paniek in de City, en zij
meenen dat de groote financier op 't punt is
van een bankroet. Hij is nu geheel krankzinnig
eu houdt zich voor geruïneerd. De Cheeseleys en
Palfreymans keeren hem den rug toe, en de on
gelukkige grijsaard rukt de zijden portières af,
werpt stoelen en tafels omver en strooit in wan
hoop zijn goud rond.
. De laatste acte is zeker de beste en vol effect.
Het blijkt dat de listige John met opzet zijn
oom er toe gebracht heeft, zich voor geruïneerd
te houden. De oude Matthew is thans ouder de
zorg van Edith en Paul Davoren, die op 't
punt zijn te trouwen. Hij is nu een onschadelijk
mezelle Pichot, bijgenaamd de Ster van Parijs",
Dat's 'n knap vrouwtje, hm! de moeite waard
om je ooge an te verklare, en 'n stem, hm!"
Tot dusverre had een ontstemde pianino, die
door een, voor ons, onzichtbaar wezen verbazend
wreedaardig werd gemarteld, tusschen ons ge
sprek en dat der aanwezige gasten
heengeklonken en niemand had de gruwelijke pogin
gen van den piano-virtuoos in 't minst gestuit.
Toen hij echter met een forsch akkoord en een
vlug loopje zijn Morceau de Salon" besloot,
barstte een porverdoovend handgeklap los?ik
laat in 't midden, of 't een bijvalsbetuiging of
een dankbaarheidsuiting voor 't ophouden'' was.
Wij rekten vol verwachting en nieuwsgierig
heid onze halzen uit om Mademoiselle Pichot,
die nu opkomen" moest, goed te zien, en als
vanzelf beschouwden we ook met meer oplet
tendheid de schoenen, die in de alkoof, op keu
kenstoelen, op de verhooging zaten.
Een viertal dames troonde daar, wazig ver
licht, in de mistige verte, en ofschoon de rook
onze oogen rood en branderig maakte, konden we
toch zien, dat drie van haar de chevrons" of de
medaille voor 36-jarigen trouwen dienst welver
diend hadden. Haar rose, blauwe en witte kleed
jes waren van onderen veel te hoog opgenomen,
maar daarentegen van boven ook lager afge
sneden dan voor vrouwen van zekeren leeftijd
en magerte wel wcnschelijk is. De vierde schoone
echter, die naast een ledigen stoel zat, scheen
eigenlijk nog een kind: zij droeg ten minste een
hoogen boezelaar, heel korte rokjes, geborduurde
pijpjes, witte kousen en lage schoentjes met
kruisbanden; maar toen haar hoofd guitig van
achter den waaier, dien zij met gratie voor 't
gelaat heen en weer bewoog, te voorschyn kwam,
waren wij het dadelijk eens, dat zij zich waar
schijnlijk zoo jeugdig kleedde, omdat zij de
grootmoeder van de overige drie dames kon zijn
Daar kwam de Vranzaise" Het viertal schoof
eensklaps, als door een gemeenschappelijke in
geving gedreven, haar stoelen zoover achteruit
als mogelijk was, om de Ster van Parijs" niet
stompzinnige, en wanneer zijn neef komt en tracht
hem mee te nemen, en hem mededeelt dat hij
rijker is dan ooit, is het te laat. De grijsaard,
naar lichaam en ziel geknakt, sterft in vrede, na
het testament ten gunste van John verbrand, en
zijne dochter aan de zorg van Paul aanbevolen
te hebbeu.
Het eeiiige belangrijke in 't stuk is het karak
ter van den ouden Matthew, een psychologische
studie, waarin de acteur in overleg niet den schrij
ver, iets werkelijk opmerkelijks geleverd had.
Grime, bewegingen, accent en toon, vormden een
uiterst bestudeerd en uiterst effectvol geheel. De
overige personen waren vaa geen beteekeuis; de
totaalindruk was zeer voldoende.
Het andere stuk was een volkomen succes,
een «triomf' zelfs. Het heet Ihe Profligate (de
losbol) en is van den heer Pinero, die door tal
van successen van niet zulk een goed allooi be
kend is.
Het denkbeeld, dat eeue deugdzame vrouw er
toe brengt, een man van slechte reputatie te trou
wen, namelijk de wensch, hem op het goede pad
terug te voeren, is een dankbaar onderwerp voor
den dramaturg. Gewoonlijk komt de arme vrouw
er bedrogen uit, en bevindt dat zij, met al haar
toewijding en zelfopoffering, meer zich zelf ver
laagd, dan haren medgezel veredeld heeft. De
heer Pinero laat de onschuldige vrouw in haar edele
taak slagen, maar toont ook met wreeden ernst,
hoeveel het proces aan beide partijen kost en
vindt terloops gelegenheid een scherp licht te
werpen op de overlevering, die het losbandig
leven der rijke ongetrouwde heeren als
verschoonlijk of zelfs verdienstelijk stempelt.
Dunstan Renshaw is losbandig jongmensch met
een licht hart, maar in staat tot betere dingen.
Hij wint het meisjeshart van Leslie Brudenell,
en in 't eerste bedrijf wordt hun
huwelijkscontract geteekend in het kantoor van de heeren
Cheal en Murray.
De eerste is eeii oud advocaat, een die Leslie's
fortuin beheert en een man van de wereld is ; de
heer Murray is een edelaardig Schotsen jorigman
die zelf verliefd is op Leslie. Nauwelijks heeft de
losbol het kantoor verlateu, met zijne bruid aan
deu arm, of er verschijnt een jong meisje, Janet,
dat de schelm heeft bedrogen en onder den
naam van Laurence Keuward verleid en verlaten.
Uit het verhaal van Jauet begrijpt Murray reeds
spoedig, dat Laurence Kenward en Dunstan
Renshaw dezelfde persoon zijn, maar ter wille
van Leslie houdt hij zijne vermoedens voor zich.
Het tweede bedrijf (met een landschap aan den
Arno, een Italiaansch dal, waarvoor men den
decorateur ten tooneele riep) vertoont ons de
villa waar bet jonge paar de wittebroodsweken
doorbrengt. De man die tot nogtoe, met al zijne
liefdesavonturen, geen liefde gekend heeft, ziet
thans, door Leslie's onschuldig, edel gemoed tot
nadenken gebracht, zijn vroeger leven als een
poel van verdorvenheid en zich zelven als een
ellendeling. Hij zou met het verleden willen
breken, maar durft er den prijs niet voor te be
talen en aau zijn jonge vrouw alles mededeelen.
Het verleden intusschen nadert hem; Janet komt
uaar Italiëals gedienstige bij Mrs. Stonehay en
haar dochter Ireue.
Mrs. Stonehay is eene koppelende douairière, zij
heeft hare dochter, een zwak en toegevend schep
seltje, weten te verloven aan Lord Danglars, die
van zijne vorige vrouw gescheiden is. Het jonge
vrouwtje Leslie vindt dit huwelijksplan
allertreurigst en wil het doen verbreken. Haar broe
der Wilfrid wordt verliefd op Jauet, waardoor
deze er toe komt, haar geheele geschiedenis te
vertellen. Maar noch zij, noch Leslie, weet wie
Laurence Keuward is. De heer Duustau Renshaw
keert thans terug, gearmd met Lord Darglars;
Janet geeft een gil, als zij haren verleider her
kent, maar Leslie, dit opmerkende, meent dat de
gil den Lord geldt. Nu volgt eene reeks van
tooneel en vol tragische ironie, die (door Miss Kate
Rorke als Leslie) uitmuntend weergegeven werden.
Janet beproeft zich terug te trekken, maar Leslie,
vast besloten den Lord van aangezicht tot
aanop den schoot te krijgen, terwijl zij haar rév
rence" maakte.
Een in 'n roodsatijnen sleepjapon gekleede,
zeer sterk gedecolleteerde, corpulente dame
maakte een nijging, die ons veroorloofde te zien,
dat zij, met recht, uit volle borst zou zingen,
veegde met een klein zakdoekje even langs haar
lippen om de laatste sporen van de een of andere
verversching, die zij pas genoten had, te verwij
deren, en begeleid door de piano, die ditmaal
bescheidenlijk p: p: klonk, begon zij met een
stem, die mij onmiddellijk aan den verkouden
omroeper, dien ik eenmaal in mijn jeugd te Naar
den een verloren allozie" hoorde omroepen,
herinnerde, te zingen:
Pcü'es waszoos
Fenee sur ma venètre
Mansjee du pijn,
Ke foes ofvre ma mijn,
Mansjees an biejijn osjoerdwie,
Kar peut tere
Ni foes ni möwa
An mansjerons demijn.
Haar accent ik trachtte liet in letters
weer te geven was ontegenzeglijk niet geheel
zuiver Parijsch, en toen het tweede vers door
haar was gezongen, had ik de stellige overtuiging
gekregen, dat zij minstens even goed
hoogHaarlemmerdijksch als Fransch sprak.
Haar lichaamsomvang en prachtig gekleurde
rozcnwangen vergoedden echter veel, en toen
zij, na het laatste couplet, nogmaals veel dieper
dan fatsoenshalve noodig was neeg, begreep ik
waarom de jonge diamantslijpertjcs en kantoor
heertjes, die vlak voor 't orkest zaten, zoo on
stuimig juichten en bis! bis!" riepen. Zij gaf
nog een chansonnette als toegift on besloot met
eene haar corpulentie in aanmerking ge
nomen zeer losse beenophetlmg de _ voor
dracht door een soort van cancan" te beginnen,
die een waren orkaan van bijvalsbetuigingen deed
losbreken.
(Wordt vervolgd).