De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 5 mei pagina 2

5 mei 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

2 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. met een natten dweil je grondgebied aanrandt valsch vriendelijk vraagt: Och, meheer, zou u niet 'n paar stappies op zij wille gaan? 'k Heb net zoo 'n lekker vet soppie om 't grondje 'es frissies te doen." Die paar stappies" zijn natuurlijk maar een voorwendsel, een lage vrouwelijke valstrik, want ze achtervolgt je zóó gestadig, dat je heel spoe dig de kamer uitgedweild bent. Stucadoors met bleeke gezichten en witte kleederen kijken je even brutaal aan als een Pierrot op een bal masquéen behangselmenschen" die een zuren plakselgeur meebrengen, zien op je neer als op een rol tapijtstof. De dienstbare maagden loopen met onbedekte lokkenpracht rond, waardoor men de kans heeft, als voornoemde haartooi ten minste niet met rozenpomade" of keneelolie" op elkaar geplakt is, des middags uit de soep een of meer lange haren op te visschen, als lang bijblijvend souvenir aan de schoonmaakrazernij. Hoewel ik mijn's naasten huisvrouw niet begeer, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn schulden of gebreken, heb ik toch de schoone, zwakke huishoudelijke sekse, het heele jaar door, lief als mij zelven behalve in dezen tijd. Wanneer ik de Schadenfreude" opmerk, die vrou wen aan den dag kunnen leggen, als ze in gezelschap van echtgenooten, broeders of vrienden zoo sma kelijk erover praten: dat het weer'n vreeselijke drukte zal zijn, die schoonmaak!" dat alles ge wit moet worden en al de gordijnen gewasschen, dat de verf er schandalig uitziet en de kleeden hebben uitgediend, dat het einde van den chaos niet te zien is", ja, dan geloof ik, dat er ook vrouwelijke duivels bestaan, die haar bokspootjes verbergen in kalfslederen laarsjes of fijne glacétjes, (kleine 6) en haar horentjes in een Fédorakapsel. De mensehen blijven al even weinig in rust als de dingen. Als het perpetuum mobile ooit uitgevonden wordt, moet het op een Meidag zijn. Iedereen verhuist of wordt verhuisd, de cou ranten zijn er vol van. In Frankrijk verandert een generaal als de Mei nadert in een trekvogel, en vliegt naar de krijtbergen van Albion. De ziekte van onzen Koning heeft de wijk genomen en j zelfs het regentschap gaat er van door. Het vertrek van lui die met het geld of de kas van een ander een herstellingsoord" zoeken, blijft echter het gansche jaar door, tamelijk gelijk. De aankondigingen in de dagbladen van vol trokken echtscheidingen doelen altijd op een ver huizen in tweeledigen zin. Vlak onder de advertenties der schouwburgen en vermakelijkheden, leest men dikwijls be halve de aankondigingen van kleine reizigers, die zoo even aangekomen zijn ??de berichten van personen die het groote tooneel" voor goed vaarwel hebben gezegd om rust te zoeken in een land, dat zoover weg ligt, dat men een menschenleven noodig heeft om het te bereiken en waar voor nog nimmer een retour" werd gegeven. Mijn onverwacht verschenen huisbaas is ook reeds weder vertrokken, hij is verhuisd naar dat gedeelte van Z.-Afrika. waarvan de dikst ver gulde" tijdingen tot ons komen; gracht en num mer ben ik vergeten. Zoodra hij twee ossenwagens vol heeit van het pas ontdekte goud, komt h\j terug om hier van zijn renten te leven. Zijn onbestorven weduwe heeft hij den aanwezigen commensalen als tijdelijk legaat vermaakt en het ge weeklaag der verlaten vrouw ofschoon er in het gebod om weduwen en weezen ten troost te z\jn" geen gewag wordt gemaakt van onbestorven vrouwelijke helften heeft mijn hart genoegzaam vermurwd om de onvoorzichtige belofte te geven, het in Godsnaam nog een paar maanden aan te zien" want natuurlijk was ik zelf ook van plan te verhuizen. Voor den toeschouwer is er aan een tegenwoordigen verhuisboel niet veel aan. Vroeger kon je een heele geschiedenis opmaken uit zoo'n open verhuiskar; het aantal ledikanten en bedden duidde ten naastebij de grootheid van het gezin aan, wiegen en hobbelpaarden beteekenden kin deren, een naaimachine of mangel toonde aan dat er geen stuk goed de deur uitging", enz. aanschouwelijke voorstelling te geven van de prachtige muurschilderingen.die't caféversierden? Getroffen door het inderdaad eenige tafereel, schetste ik in mijn notitieboekje een der mid denvakken en veroorloof mij, daarvan de ge trouwe zincograpliisahe reproductie mijn lezers aan te bieden. Men gelieve wel op de natuurlijkheid der voorstelling te letten: vooral het vluchtende volk aan den voet des vuurspuwenden bergs is treffend waar teruggegeven, evenzeer als de weelderige tropische plantengroei en de wilde dieren. Ik heb getracht, voor zoover de tijd het mij toeliet, alles wat ik zag af te beelden, maar het kan best zijn, dat ik een enkelen papagaai, of aap in de boomen vergat; daarvoor verzoek ik nederig verschooning. Ook ben ik niet ge lukkig geweest dat voel ik in het weer geven der slangen, schorpioenen en hagedissen, die over den grond kropen; maar de ontwik kelde, kunstzinnige lezer dezer schets kan zich dergelijke kleinigheden zeer goed in optima forma voorstellen. Ik zou zelfs met bescheidenheid durven aan raden om met waterverf de bovenstaande zincographie te kleuren; wanneer men slechts de in de vorige regelen aangegeven tinten en kleuren volgt, zal men voorzeker een overschoen effect verkrijgen, vooral indien men den tijger saffraangeel met zwarte strepen en de inlanders mooi chocolaad-bruin maakt. De woorden de berg des vuurs" geven aan u, evenals destijds aan ons, de verklaring der geheimzinnige woorden Goenong-Api". Nauwelijks waren wij gezeten, of de eigenaar, een bruinachtig getint heer, die in een sppperigen witten pantalon en een loshangend wit jasje hij leek wel een stukadoor rondliep en be halve directeur en regisseur ook kellner scheen te zijn, kwam zeer beleefd tot ons met de vraag: Wat zelle de heere gebruiken, bier van 't vat of 'n krokkie?" Wjj beitelden «bier van 't vat" en boden En als dan zoo'n huishouden een van onze onvergeeflijk hooge sluizen" op moest, als het magere paard zijn ribben als een harmonica uit trok en de voerman met de leidsels in de hand er naast loopend, een hu-huup!" of minder on schuldige tusschenwerpsels brulde, dan werd er menige wedenschap gezet op het to be or not to be" der groote mand porselein, boven op, die zenuwachtig schokkend, af en toe als een ballet danseres haar eene kant geheel oplichtte, besluite loos of ze zich naar beneden moest werpen of niet. En welk een toon van kinderlijke voldoening klonk er in de Vox populi, als de mand mot kletterend schervengeraas op de stceuen neer kwam en er van alle kanten werd verzekerd dat alles tot gruiselementen was", geen onnoozel schoteltje meer heel!" Nous avons changétout cela!" Tegenwoor dig worden meubelen en al het andere zorgvuldig in wagens gepakt, die er uitzien als groote Xeurenburger speelgoeddoozen; paarden niet zóó corpulent als die voor onze bieikarren maar toch tamelijk stevig, trekken behoedzaam den last voort en als er al wat gebroken wordt, geniet het publiek er in elk geval niet van. Onze dienstboden zijn ook uiterst impressionis tisch voor den invloed der Meimaand. Reeds weken tevoren beginnen onze huisvlinders die veranderen" willen of moeten, zich te ontpoppen. Het vale, donkere winterkleed van de vuilste onder haar verandert in de laatste weken van April in een ratelend, lichtkatoenen japonnetje, dat zoo stijf als een plank" Hofman's of Colman's stijtsel alle eer aandoet: een wit tullen mutsje wordt, zoo luchtig als een sneeuwklokje, coquet op de lokken van het meer of minder knappe kopje gezet en twee hagelwitte voeten in zwarte pantoft'els met hakkies" gestoken, brengen de eige nares naar de verschillende adressen haar door de besteedster opgegeven. Besteedsters zijn het kenmerk van elke stad van eenige beteekenis. Het aantal zielen, het bezit eener hoogere burgerschool bewijst niets voor een stad, maar het getal levende besteedsters zegt alles: in een dorp of kleine plaats is een besteedster een nutteloos voorwerp, in een groote stad is ze onontbeerlijk. Schandelijke verdachtmakingen van haar be trouwbaarheid en waarheidsliefde zijn in omloop gebracht, verhuurkantoren hebben haar leven trach ten te verbitteren, 't is alles vergeefs geweest. De echte, ouderwetsche besteedster staat pal en zal nog bestaan als muren vallen tot puin in't end". Onlangs had ik het leerrijk genoegen, bij een mijner gehuwde vrouwelijke kennissen komend, juist in een dienstboden-concours te vallen. Daar ik, als ongetrouwd hoer, toch geacht word geen kennis van dergelijke zaken te mogen hebben, werd er geen bezwaar tegen mijn zwijgend bijwonen der audiëntie geopperd. Er kwamen er van allerlei soort, mooie en leelijke, groote en kleine, in katoenen japon en ook als dames gekleed. Een, met ulster en Tosca-hoed, vroeg naar de condiesjes van de betrekking", een ander die er niet uitzag of ze van mannenhaat zou sterven, informeerde al te nauwkeurig naar den leeftijd der jongeheeren", weer een derde, die reeds ta melijk door haar tanden heen was en haar gou den jaarfeest snel scheen te naderen, doch met het lied instemmend: O Heb', so lang'du lieben kannst!" moest van den dienst afzien, omdat ze vrijigheid in der eige keuken wou hebben en 'n knap persoon ontvangen wanneer ze dat verkoos". Maar laat me eerlijk zun en als mijn verstan dige gastvrouw deze regelen onder de oogen mocht krijgen, dat zij dan die kostbare eigenschap met mij deele. Ook van de andere zijde hoorde ik veel onredelijks, veel overdreven vragen of eischen. Nadat mijn vriendin eindelijk met een paar meisjes in besprek" was geraakt, stond ik op om heen te gaan. In de gang stonden nog verscheidene sollicitan ten en bij mijn voorbijgaan groette ik allen of ze goed of slecht gemutst" waren zonder onderscheid, met een schertsend woord. Waarschijnlijk dachten zij dat ik de heer des huizes was, want terwijl de deur achter mij werd hem te gelijk bij wijze van kennismaking een krokkie" aan, omdat we meenden aan zijn neus te kunnen zien, dat hij meer van grog dan van 't edel gerstevocht hield. Hij was zoo be leefd ons aanbod minzaam aan te nemen, hij bracht ons 't bestelde, en terwijl hij al roerend in zijn glaasje naast ons stond en met welge vallen in zijn lokaal rondzag, vroeg hij: Wat «egge de heere d'r van? 'k Heb er veel werk an gehad: 't benne heele lappe, en nooit onder wijs gehad in teekene of schilderkunst, weet u, 't Is alles eige sjenie!" Wij verzekerden hem eenparig, dat we nog nimmer zóó iets hadden gezien, en ik informeerde tegelijk bijzonder naar de Indische rijsttafel, want ik was uiterst verlangend om daar eens van te genieten. Och! eigenlijk gezeid is 't meer alleen voor de rareteit, weet u. dat ik die op 't pergamma gezet heb; ik ben, met uwes welneme, vroeger koloniaal van me vak geweest en weges lichaamshoedanighede gepasporteerd." O zoo! dus de rijsttafel is hier niet te krijgen." As d'r nou meer heere ware, die d'r van wouëprofeteere, dan zou ik wel ereis liefheb berij hebbe om 'm an te richte, maar d'r is nog al bewerkelijkheid an. Zoo'n rijsttafel bestaat uit rijst dat vat je droog gekookt en dan met allerlei sambals, gedroogde visch, lomboks, rooie makassaarsche vissies, kip, kalfsvleesch, gebakke uitjes, kerry, klappcrolie en meer van die dingsighede. Om nou al die snaarderij voor 'n enkel persoon d'r op na te houwe gaat be zwaarlijk." Maar u annonceert toch: Gelegenheid om de Indische rijsttafel te gebruiken." Nou ja hm! de gelegenheid is d'r ook voor, daar an die ronde tafel vóór 't buffet", antwoordde de man met een guitig knipoogen, en dadelijk daarop riep hij: Annérnè!'' als de echo van een gastenstem, die 'tzeïde woord luid had uitgeschreeuwd. Eenige oqgenblikken later kwam hij bij ons terug en zei: Nou komt de Vranzaise, madegesloten, hoorde ik tot mijn streelende voldoening hardop fluisteren: 'n Aardig mensen, niks trossig, met hém zou ik 't wel kenne vinden." 1.1. DANDOLY. Kunst en Letteren. HET TOONEEL IN ENGELAND. Te Londen zijn twee nieuwe drama's opgevoerd, die druk besproken worden. Het eene is van Henry A. Joiies, Wcalth (rijkdom) en heeft, al thans wat den hoofdpersoon betreft, succes gehad. De avond was door het tout-Londres geheel als een Parijsclie première opgevat; alle toougeveude kringen waren vertegenwoordigd. De inhoud van het stuk is de volgende. Met het opgaan der gordijn bevinden wij ons in den schitterenden salon van een zekeren Matthew Ruddock, een groot financier en handelsvorst, en maken terstond kennis met zijne familie. Daar zijn de eerwaarde Joseph Cheeseley, een zalvend prediker, met zijne vrouw, de heer en mevrouw Palfreyman met hun zoon, en anderen, eeue gandsche bende die zich om den rijken man nestelen. Hij onderhoudt hen allen, en zij toonen hunne dankbaarheid door achter zijn rug kwaad van hem te spreken. John Ruddock, de bleeke iieef van den milliounair, heeft den grootsteu invloed op den ouden man en zal met diens eenige dochter Edith trouwen. Het meisje heeft gedachteloos hare toestemming tot dit| huwelijk gegeven, maar gevoelt nu spijt; zij heeft genegenheid opgevat voor den jongen fabrikant Paul Davoren en vraagt John haar van hare belofte te ontslaan, maar deze weigert. Hier komt Matthew Kuddock zelf op 't too neel, de hoofdpersoon. Hij is een man van zestig jaar, grijs en iiorsch; hij houdt van twee dingen op de wereld, zijn geld en zijn doch ter. Hij is uiterst verheugd bij het vooruitzicht van Edith's huwelijk en overlaadt haar met geschenken. »Als gij trouwt, mijn kind," zegt de oude man, »zal ik geen dochter verliezen, maar een zoon winnen." Edith beproeft haren vader duidelijk te maken, dat zij geen liefde gevoelt voor haren neef, maar dit gelukt haar niet. In wanhoop deelt zij aan John Kuddock mede, dat zij hem verafschuwt; en deze listige jonge man, die gaarne vader en dochter van elkaar scheiden wil, verkondigt het feit aan de ver zamelde familie en vrienden. De liefde van den ouden Matthew verandert nu in toorn, en hij jaagt zijne dochter de deur uit, na haar, wegens hare ongehoorzaamheid, gevloekt te hebben. Het tweede bedrijf speelt in het kantoor van den millionnair in Lombardstreet. Hij weigert zijn kind te zien, en zijn neef John zorgt wel, voortdurend de herinnering aan hare ongehoorzaamheid en ondankbaarheid leven dig te houden. Toch weet Edith tot den ouden man door te dringen en een stormachtig tooneel volgt. Matthew zweert dat hij haar nimmer ver geven zal, scheurt zijn testament in stukkeu en maakt een nieuw ten gunste van John, waarbij hij Edith en Paul Davoren dwingt als getuigen te teekeuen. Zij verlaten hem, en de oude man, wiens verstand hem begint te begeven, houdt in razernij een toespraak tot zijn rijkdom, waarmee het gordijn valt. Derde bedrijf: weder Ruddock's salon. De be delende bloedverwanten en vrienden zijn zeer be angst; want er is eene paniek in de City, en zij meenen dat de groote financier op 't punt is van een bankroet. Hij is nu geheel krankzinnig eu houdt zich voor geruïneerd. De Cheeseleys en Palfreymans keeren hem den rug toe, en de on gelukkige grijsaard rukt de zijden portières af, werpt stoelen en tafels omver en strooit in wan hoop zijn goud rond. . De laatste acte is zeker de beste en vol effect. Het blijkt dat de listige John met opzet zijn oom er toe gebracht heeft, zich voor geruïneerd te houden. De oude Matthew is thans ouder de zorg van Edith en Paul Davoren, die op 't punt zijn te trouwen. Hij is nu een onschadelijk mezelle Pichot, bijgenaamd de Ster van Parijs", Dat's 'n knap vrouwtje, hm! de moeite waard om je ooge an te verklare, en 'n stem, hm!" Tot dusverre had een ontstemde pianino, die door een, voor ons, onzichtbaar wezen verbazend wreedaardig werd gemarteld, tusschen ons ge sprek en dat der aanwezige gasten heengeklonken en niemand had de gruwelijke pogin gen van den piano-virtuoos in 't minst gestuit. Toen hij echter met een forsch akkoord en een vlug loopje zijn Morceau de Salon" besloot, barstte een porverdoovend handgeklap los?ik laat in 't midden, of 't een bijvalsbetuiging of een dankbaarheidsuiting voor 't ophouden'' was. Wij rekten vol verwachting en nieuwsgierig heid onze halzen uit om Mademoiselle Pichot, die nu opkomen" moest, goed te zien, en als vanzelf beschouwden we ook met meer oplet tendheid de schoenen, die in de alkoof, op keu kenstoelen, op de verhooging zaten. Een viertal dames troonde daar, wazig ver licht, in de mistige verte, en ofschoon de rook onze oogen rood en branderig maakte, konden we toch zien, dat drie van haar de chevrons" of de medaille voor 36-jarigen trouwen dienst welver diend hadden. Haar rose, blauwe en witte kleed jes waren van onderen veel te hoog opgenomen, maar daarentegen van boven ook lager afge sneden dan voor vrouwen van zekeren leeftijd en magerte wel wcnschelijk is. De vierde schoone echter, die naast een ledigen stoel zat, scheen eigenlijk nog een kind: zij droeg ten minste een hoogen boezelaar, heel korte rokjes, geborduurde pijpjes, witte kousen en lage schoentjes met kruisbanden; maar toen haar hoofd guitig van achter den waaier, dien zij met gratie voor 't gelaat heen en weer bewoog, te voorschyn kwam, waren wij het dadelijk eens, dat zij zich waar schijnlijk zoo jeugdig kleedde, omdat zij de grootmoeder van de overige drie dames kon zijn Daar kwam de Vranzaise" Het viertal schoof eensklaps, als door een gemeenschappelijke in geving gedreven, haar stoelen zoover achteruit als mogelijk was, om de Ster van Parijs" niet stompzinnige, en wanneer zijn neef komt en tracht hem mee te nemen, en hem mededeelt dat hij rijker is dan ooit, is het te laat. De grijsaard, naar lichaam en ziel geknakt, sterft in vrede, na het testament ten gunste van John verbrand, en zijne dochter aan de zorg van Paul aanbevolen te hebbeu. Het eeiiige belangrijke in 't stuk is het karak ter van den ouden Matthew, een psychologische studie, waarin de acteur in overleg niet den schrij ver, iets werkelijk opmerkelijks geleverd had. Grime, bewegingen, accent en toon, vormden een uiterst bestudeerd en uiterst effectvol geheel. De overige personen waren vaa geen beteekeuis; de totaalindruk was zeer voldoende. Het andere stuk was een volkomen succes, een «triomf' zelfs. Het heet Ihe Profligate (de losbol) en is van den heer Pinero, die door tal van successen van niet zulk een goed allooi be kend is. Het denkbeeld, dat eeue deugdzame vrouw er toe brengt, een man van slechte reputatie te trou wen, namelijk de wensch, hem op het goede pad terug te voeren, is een dankbaar onderwerp voor den dramaturg. Gewoonlijk komt de arme vrouw er bedrogen uit, en bevindt dat zij, met al haar toewijding en zelfopoffering, meer zich zelf ver laagd, dan haren medgezel veredeld heeft. De heer Pinero laat de onschuldige vrouw in haar edele taak slagen, maar toont ook met wreeden ernst, hoeveel het proces aan beide partijen kost en vindt terloops gelegenheid een scherp licht te werpen op de overlevering, die het losbandig leven der rijke ongetrouwde heeren als verschoonlijk of zelfs verdienstelijk stempelt. Dunstan Renshaw is losbandig jongmensch met een licht hart, maar in staat tot betere dingen. Hij wint het meisjeshart van Leslie Brudenell, en in 't eerste bedrijf wordt hun huwelijkscontract geteekend in het kantoor van de heeren Cheal en Murray. De eerste is eeii oud advocaat, een die Leslie's fortuin beheert en een man van de wereld is ; de heer Murray is een edelaardig Schotsen jorigman die zelf verliefd is op Leslie. Nauwelijks heeft de losbol het kantoor verlateu, met zijne bruid aan deu arm, of er verschijnt een jong meisje, Janet, dat de schelm heeft bedrogen en onder den naam van Laurence Keuward verleid en verlaten. Uit het verhaal van Jauet begrijpt Murray reeds spoedig, dat Laurence Kenward en Dunstan Renshaw dezelfde persoon zijn, maar ter wille van Leslie houdt hij zijne vermoedens voor zich. Het tweede bedrijf (met een landschap aan den Arno, een Italiaansch dal, waarvoor men den decorateur ten tooneele riep) vertoont ons de villa waar bet jonge paar de wittebroodsweken doorbrengt. De man die tot nogtoe, met al zijne liefdesavonturen, geen liefde gekend heeft, ziet thans, door Leslie's onschuldig, edel gemoed tot nadenken gebracht, zijn vroeger leven als een poel van verdorvenheid en zich zelven als een ellendeling. Hij zou met het verleden willen breken, maar durft er den prijs niet voor te be talen en aau zijn jonge vrouw alles mededeelen. Het verleden intusschen nadert hem; Janet komt uaar Italiëals gedienstige bij Mrs. Stonehay en haar dochter Ireue. Mrs. Stonehay is eene koppelende douairière, zij heeft hare dochter, een zwak en toegevend schep seltje, weten te verloven aan Lord Danglars, die van zijne vorige vrouw gescheiden is. Het jonge vrouwtje Leslie vindt dit huwelijksplan allertreurigst en wil het doen verbreken. Haar broe der Wilfrid wordt verliefd op Jauet, waardoor deze er toe komt, haar geheele geschiedenis te vertellen. Maar noch zij, noch Leslie, weet wie Laurence Keuward is. De heer Duustau Renshaw keert thans terug, gearmd met Lord Darglars; Janet geeft een gil, als zij haren verleider her kent, maar Leslie, dit opmerkende, meent dat de gil den Lord geldt. Nu volgt eene reeks van tooneel en vol tragische ironie, die (door Miss Kate Rorke als Leslie) uitmuntend weergegeven werden. Janet beproeft zich terug te trekken, maar Leslie, vast besloten den Lord van aangezicht tot aanop den schoot te krijgen, terwijl zij haar rév rence" maakte. Een in 'n roodsatijnen sleepjapon gekleede, zeer sterk gedecolleteerde, corpulente dame maakte een nijging, die ons veroorloofde te zien, dat zij, met recht, uit volle borst zou zingen, veegde met een klein zakdoekje even langs haar lippen om de laatste sporen van de een of andere verversching, die zij pas genoten had, te verwij deren, en begeleid door de piano, die ditmaal bescheidenlijk p: p: klonk, begon zij met een stem, die mij onmiddellijk aan den verkouden omroeper, dien ik eenmaal in mijn jeugd te Naar den een verloren allozie" hoorde omroepen, herinnerde, te zingen: Pcü'es waszoos Fenee sur ma venètre Mansjee du pijn, Ke foes ofvre ma mijn, Mansjees an biejijn osjoerdwie, Kar peut tere Ni foes ni möwa An mansjerons demijn. Haar accent ik trachtte liet in letters weer te geven was ontegenzeglijk niet geheel zuiver Parijsch, en toen het tweede vers door haar was gezongen, had ik de stellige overtuiging gekregen, dat zij minstens even goed hoogHaarlemmerdijksch als Fransch sprak. Haar lichaamsomvang en prachtig gekleurde rozcnwangen vergoedden echter veel, en toen zij, na het laatste couplet, nogmaals veel dieper dan fatsoenshalve noodig was neeg, begreep ik waarom de jonge diamantslijpertjcs en kantoor heertjes, die vlak voor 't orkest zaten, zoo on stuimig juichten en bis! bis!" riepen. Zij gaf nog een chansonnette als toegift on besloot met eene haar corpulentie in aanmerking ge nomen zeer losse beenophetlmg de _ voor dracht door een soort van cancan" te beginnen, die een waren orkaan van bijvalsbetuigingen deed losbreken. (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl