Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 621
natuurlijk, maar van traktement, namelijk de
torievenbestellers.
Van deze trouwe en meestal getrouwde"
Mercnrinssen, die tot 's avonds laat, met een brandend
lantaarntje op de plaats van hun hart, als reus
achtige glimwormen onze stoepen op en af klau
teren, die dagelijks het wel en wee van zoo velen
in- de hand houden, die men altijd oven
nauwggzet in hun plichten vindt hebben velen een
ijalaris, dat ze, dunkt me, alleen wel aan
likfloornzalf op kunnen. Verbeeldt je dat ook maar
een embryo van een werkstaking ontstaat in het
brein van zoo'n man, alleen de schade aan min
nende harten toegebracht zou reeds onbereken
baar zijn.
Het adres der Damrakkers, die langzamerhand
wel den slag van adressen" beet zullen krijgen,
dringt noch op verlaging noch op verhooging aan,
maar behelst het eenvoudig verzoek om de zaken
te laten zooals ze zijn."
Nu zou men denken, dat een dergelijk verzoek
bepaald overbodig moet zijn ; een gemeenteraad
kent zelf haar savoir-vivre wel.
Maar dit is een exceptioneel geval, dat echter
een enkele keer wel eens meer kan voorkomen.
Al de nog teringachtige boompjes, al de mooie
bloemperken, die met haar keurige verdeeling
reeds zooveel op groote confituurtaarten geleken,
alles -wat de raad als woestijnversiering aan het
Damrak geschonken heeft, wil ze terugnemen
om er voor n maand de houten tent voor de
driejaarlijksche schilderijententoonstelling neer te
zetten, waarmee men reeds gedurende verscheidene
zittingen alle pleinen en open vlakten is afgereisd,
zonder te kunnen besluiten welke standplaats men
moest kiezen.
Ten koste van eenige duizenden guldens heeft
men nu tenminste de wetenschap opgedaan, dat
een plantsoen op het Damrak bepaald zal voldoen
wanneer men het tot wasdom laat komen, tenzij
als de loods weggeruimd is er uit den gemeen
teraad een stem op mocht gaan om nu meteen
Oen grond maar weer uit te graven en er een
monumentale reuzeneendenkom van te maken
prima bewoners zouden er in elk geval wel voor
te vinden zijn.
Maar om op wat smakelijkers te komen. Je
raadt nooit waar ik van de week gegeten heb ? ?
Aan een dames table d'hóte !
Laat me op den voorgrond zeggen, dat geen
mannelijke voetzool den vloer der eetkamer mag
bezoedelen gedurende het diner. Al mocht de
eigenaar van de voetzool ook alle teekenen
vertoonen van een aanstaanden geeuwhonger, er in
komt hij niet; men zou hem hoogstens, als Laza
rus aan de deur van den rijke, op straat voederen.
Hoe ik er dan kwam ? Noch mevrouw Nooten
de eigenares der inrichting noch een der andere
dames kon vermoeden dat ik Dandoly was. Wijt
bet aan mijn glad gezicht, aan mijn verwijfd voor
komen, aan inijn vermomming; wijt het in n
voord, waaraan je wilt en vraag niet meer. Wees
bescheiden, er zijn geheimen die men niet ont
sluieren kan, niet ontsluieren mag. Laat het je
genoeg zijn dat ik er gegeten heb, en uitstekend
gegeten ook.
Een vriendelijke kamer en een reine, heldere
tafel zoo vriendelijk en helder als alleen een
vrouwenhand het maken kan wekten reeds bij
voorbaat mijn eetlust op, die door het volgend
menu voldaan werd:
Soep
Croqnettes )
Piefstuk
Bloemkool Aardappelen.
Kalt'svleesch
Postelein
Citroenvla
Compöte.
Er waren dien middag behalve mevrouw Nooten,
zes a zeven dames, bijna allen abonnees, meen ik,
Ben vorigen dag, een Zondag, had men met zijn
vijftienen aangezeten en was de tafel schier te
klein geweest.
Ik kan me dan ook zeer goed begrijpen, dat
vrouwen wier trek naar gezelligheid door de
gansche wereld bekend is met beide handen
een dergelijke gelegenheid aangrijpen.
De dames toch die niet bij eene familie eten,
maar heur middagmaal eenzaam op haar kamer
IV.
IN DE KEMPHAANTJES .
't Is lang na middernacht, op straat is alles
rustig en stil geworden: in de uren tusschen
middernacht en 't aanbreken van den dag slaapt
bijna iedereen in Amsterdam.
De Nieuwmarkt, voor een paar uren nog vol
drukte en rumoer, ligt nu verlaten en eenzaam,
en de brandende gaslantarens beschijnen
flauwtjes de over elkander gelegde schragen der
uitstallingen en de geraamten der kraampjes
die, in den loop van den avond, verlicht door
walmende petroleumfukkels, een drom van
kooplustige Zaterdagavondklantcn om zich heen had
den verzameld.
De dikbewolkte, donkere lucht schijnt de spitse
torendaken van de St. Anthonieswaag. die zwaar
en log in den nacht oprijst, te naderen en slechts
nu en dan, als de wind de wolken voortstuwt,
werpt de maan een bleek schijnsel over de
modderige straat.
Een man. met een dikke duffelsche pet over
zijn ooren en voorhoofd getrokken en den kraag
van zijn jas zoo ver mogelijk omhoog, zoodat
de punt van zijn neus 't eenige zichtbaar deel
van zijn gelaat is, loopt haastig langs de don
kerste zijde der Nieuwmarkt. Hij veraiijdt zooveel
mogelijk de lichtkringen der lantarens en schrikt
enkele malen even op. als angstig voor H geluid
van zijn eigen voetstappen; achter een pothuis
in een zeer donkeren hoek verschuilt hij zich
een oogenblik, omdat hij naderende schreden
hoort. Hij houdt den adem in, en als de dienst
doende politie-agent hem in den voorgeschreven
pas op eenigen afstand voorbij is gegaan en hij
diens regelmatigen tred niet meer verneemt,
verTolgt de man zijn weg.
Plotseling is hij verdwenen,?als verzonken
in den grond, verzwolgen door de duisternis.
In waarheid is hij snel en behendig het achttal
S gebruiken, krijgen dit gewoonlijk gestuurd uit de
een of andere restauratie in een geschilderd ijzeren
bus, die er uitziet als een zeer groote, onoogelijke
griftenkoker, waaraan, bij wijze van versiering,
dikwijls een dof tinnen soepketeltje in den vorm
van een sponzendoos bengelt, en die op mijn
appetijt steeds een anti-opwekkendcn invloed heeft
gehad.
Hier daarentegen ziet alles er even net en
smakelijk uit en gebruikt men zijn maal ondor
een aangenaam discours, met een beschaafde gast
vrouw aan het hootd der tafel.
Toch heeit Mevrouw Nooten ook
uitbrengklanten, gewoonlijk oude damos, die zich niet gaarne
verplaatsen" of enkele heeren.
De prijs der table d'hóte, die om zes uur be
gint, is n gulden, bij abonnement echter slechts
tachtig cent. Op verzoek van eenige onderwijze
ressen zal er waarschijnlijk binnenkort een aparte,
eenvoudiger tafel worden opengesteld, waaraan deze
tegen lageren prijs kunnen dineeren.
Vooral ter wille der dames uit de provincie,
die niet zoo geëmancipeerd zijn om naar Kras"
j of de Poortv te gaan, als zo eens een dagje voor
het een of ander zonder mannelijk geleide in de
hoofdstad moeten vertoeven, zij opgemerkt, dat
men bij Mevrouw Nooten, Marnixstraat bij het
Leidscheplein, ook gelegenheid vindt om te lunchen.
De Amsterdarnsclie sportladies kunnen deze in
richting ook niet anders dan krachtig steunen,
dunkt me, door er zich uit te rusten voor- of te
restaureercn van- de vermoeienissen, opgedaan in
dames-gymnastiek-, zwem-, roei- ot redeneerclub
(dit laatste is meer bekend ondor don liefelijken
naam van kransje").
Van de dames-gymnastiekvereenigingen : als ik
goed ben ingelicht door mijn vriendelijke
berichtgeefster moet n het verleden jaar hebben
afgelegd; welken leeftijd de lieve doode bereikt
had, weet ik niet. Ik geloof dat ze tot ontbin
ding" overging, omdat de meeste leden gingen
buigen" onder het huwclijksjuk en dns voortaan
geen andere dan kamergymnastiek rneer konden
beoefenen, bestaande in het opheffen" van zware
kinderen of het rekken der wasch met gestrekte
armen".
Van den blooi en vooruitgang der
daraeszwemclub dringen door middel der couranten zeer
gunstige berichten tot ons door. Voor ons man
nen, hooft deze vereeniging zich in oen mystiek
waas gehuld, want bij hare jaarlijksche wedstrijden
wordt geen andere mannelijke blik geduld, dan
die der drie uitverkoren pacha's die de jury uit
maken. De badknecht, die in hot bassin
rondroeit, en de muzikanten, die nu en dan om een
hoekje van Kun gevangenis een oog er aan wagen,
tellen waarschijnlijk niet mee.
De damcs-roeiclub belooft wat ons betreft
meer voor de toekomst; ze is evenwel nog slechts
een zuigeling en velen voorspellen dat ze nooit
den jonkvrouwelijken leeftijd zal bereiken, zoolang
er geen mode in het leven wordt geroepen, die
zomersproeten en verbrande handjes als ongemeen
bevallig verklaart.
De leden moeten beloven de belangen der
jeugdige vereeniging ton allen tijde met hand en
tand to zullen verdedigen. Nalatigheid in het
naleven der artikelen van het reglement wordt
met boete bedreigd, het dosortccren in een
IviR-elijksboofjo zal evenwel niet als iets strafwaaruigs
beschouwd inogon worden. tt.
DANDOLY.
SIGNALEMENTEN UIT DEN UTRECHTSCHEN
GEMEENTERAAD,
door
JAN VAN 'T Sncrrr.
Mr. D. J. H. van E e d e n.
Het is nu reeds eenigo jaren, dat ik het typisch
gelaat, laat ik liever zeggen, de geheele typi
sche persoonlijkheid van dezen uitnemondsten aller
Raadsleden niet meer heb mogen aanschouwen.
Reeds sedert lang is hij geen Raadslid meer en
of hij niet meer in de stad woont sinds dien,
of dat hij zich veel daar buiten ophoudt, genoeg,
ik heb het voorrecht niet rneer gehad hem te zien.
Toch kan en zal ik dien man nooit vergeten en
mij dunkt, dat het zoo allen gaan moet, die ooit
met hem in aanraking kwamen.
steenen treden afgegaan, dat naar de beruchte
dievenkelder De Kemphaantjes" i voert.
't Is pikdonker in dien kelderkuil; de lage deur
en 't venster, van buiten met luiken voorzien,
zijn goed gesloten; daarom klopl hij zachtjes
aan en wacht.
Men schijnt daarbinnen nog Ie slapen, want
alles blijft stil- Nogmaals kromt hij den
vooryinger en herhaalt zijn kloppen:
Tik-tikketiktiktik!" Nog een kleine poos staat hij in 't duister
van de keldertrap verscholen, dan wordt zacht
en behoedzaam de deur geopend, een paar woor
den over en weer gefluisterd en de man is
in n oogwenk binnen.
'k Most je eigelijk niet meer inlate, 't is te
Laat," zegt met schorre stem een kleine vrouw,
die. terwijl ze de deur weer op 't nachtslot doe',
er bijvoegt: ,,lk hoorde al aan de klop" dat jij
't was. Voorzichtig! trap niet op de ionges
d'r legge d'r versc'heiëik wil hier nou geen
licht ansleke. d'r kon d'r es een je zien. IVs
maar 'u beelje op, je weel de weg.'1
Behoedzaam gaat Leen, zoo heet de vrouw,
tusschon de op den grond liggende meiisehcn
door. en du man volgt haar op den voet naar
den achlerkelder. die ilauw verlicht is dooreen
kleine lamp.
Daargekomen zegt hij bijna fluisterend: ,,Ik mot
onder dak van nacht, en as ze hier mochle
komvne en na me vrage, dan ben 'k al van
tien uur af hier, hooi1 ie?
Maar, Mauus, je weet, dat ik met 'i gemot
(gerecht) niks te doen wil hehbe?ik heb m'n
brood bier altijd eerlijk verdiend zonder in ban
den Ie komme en.... Maar alijn! kruip dan
maar ganw in de bedstee."
Terwijl de man haastig zijn laarzen uittrekt
en zijn vochtige broekspijpen met een ouden
rooden zakdoek zooveel mogelijk aï'droogt, ant
woordt hij: Gekheid, Leen! Ze hehbe me.
geloof ik, niet eens gescholo (gezien), maar je
kan er nooit van op an : die grandiggers
(polilicDaarom, al heeft hij zich uit het openbaar
leven teruggetrokken, acht ik hot niet ongepast
uit mijn geheugen zijn portret neer te schrijven,
zooals hij was in den Raad en ter vriendschappelijke
herinnering aan te bieden aan allen, die den heer
van PJeden kenden en kennen.
Doom dan op voor mijn geest, gij kranige figuur,
zooals gij daar stondt, tusschen uwen zetel en de
groene tafel, te orocren dat heel de Raad aan
uwe .... och, neen, niet aan uwe lippen hing
ge Meldt niet van die ouderwetsche beeldspraak
? ge orecrdet eenvoudig zóó, dat ieder in de zaal
naar u luisteren moest, ot' hij wilde of niet. Ge
waart onweerstaanbaar, zelfs voor hot toenmalig
Raadslid mr. van Ittersum, vice-presidont (thans
president) der rechtbank .... en die had u, dat
weet ge ook wel, papaatje toch dolgraag alle
deuren te gelijk uitgekeken.
Ook gij en gij, meer dan iemand anders ter
wereld, verdiendet den naam van Plus que parfait'
Want u kwam die naam niet enkel toe wegens
het onberispelijke van uw kleeding gij waart
in alles onberispelijk!
Wat bcteekende uw spiegelgladde zwarte jas,
bij dat van diepe rimpels doorploegde, edele voor
hoofd, waar elk plooitjo een artikel eener in be
handeling zijnde verordening scheen te vertegen
woordigen, terwijl zij al te zamen zich verloren
over do effen zee van uwen schedel, waarboven
de knobbeltjes van een opgeklaard verstand als
zoovele golfjes schenen te kabbelen.
Verhoogde uwe broek, die altijd de vouwen der
nieuwheid vertoonde ('üj zaa-gt er trouwens altijd
uit of ge in 't nieuw waart), verhoogde die broek
meer de waarde van uwen persoon dan uw neus
dat deed, die humoristische! Ah, wat hoeft die
neus mij een genot verschaft. Als van een
tieren, jongen hengst zoo trilden zijne vleugels,
en menigeen, die u niet zoo goed kende, zou
daarbij wellicht aan het paard van Darius gedacht
hebben, maar ik wist wel beter. Gij hadt alles in
bedwang behalve uwe nousvleugels, en als die
begonnen te trillen was dat voor mij een onmis
kenbaar teeken, dat er een boosaardig genoegen
in uw gemoed aan het bruischen was en er straks
iemand een ongemakkelijke veeg uit de pan"
zou krijgen.
Uwe krakende en altijd met een
onvergelijkolijken glans glimmende schoenen maakten niet
meer indruk dan uw Bismarckiaansche haardos
en de doorzichtig dunne haardlangs uwe kaken, die
blijkbaar met evenveel nauwgezetheid als uwe
onderste deelen waren verzorgd.
Uw hooge boord met annex vóórhcmdje, hoe
glanzend ook, konden don gloed uwer groote, don
kere oogen niet schaden.
Dat alles behoorde bij elkaar als de stukken
van oen schaakspel!
Een knoop van uwe jas gevallen, een smctje
op een uwer manchetten, die den ccnon dag geen
milimeter meer van zich lieten zien dan den
anderen, een puistje op uwen neus of op een
uwer oogleden en go zoudt van Eeden niet meer
geweest zijn. Ik heb u dan ook nooit mot een
van die ongelukken gezien en ik vermoed dus,
dat gij zelf hiervan zóó overtuigd waart, dat ge,
door een dier rampenjgetron'en stiluwe kamer hiel.lt.
Want uw zelfbewustzijn was buitengewoon
sterk ontwikkeld. Als gij binnentraadt, dan kon
rneu het u aanzien, dat gij wist wie daar binnen
trad. Gij waart niet groot, klein zelfs waart gij,
maar bij elke schrede die go deedt, verhieft ge u
i eenigszins op de ieenen : uwe borst werd sterk
vooruitgestoken; uw hoofd stond recht op tus
schen uwe schouders on werd door den reeds
genoemden hoogen boord weerhouden, ook maareen
streepje aan uwe lengte te kort to doen.
Indien het mode was geweest gestreepte kleeron
te dragen, ik geloof, men had u nooit anders dan
gestreept gezien, om daardoor, zooals we de
hoogte onzer kamers door do lijnen van hot be
hang in schijn pogen te vermeerderen, ook uwen
gewaardeerden persoon iets grooter te doen lijkeu.
Nu, dat is een eigenschap, waarmede allo kleine
menschen geboren worden. Groote" en kleine"
kleine menschen verbeelden zich dat ze meer in
tel zouden zijn als ze wat langer waren. En aan
beide soorten van klc;ne menschen wordt die
eigenschap niet ten kwade geduid, dus ook niet
aan mr. van Eeden, dio daar binnenkomt, glim
lachend en handreikend en buigend, maar nimmer
verzuimend de borst behoorlijk te welven en dien
tengevolge ietwat stijf in zijne beweging.
Zoo stapt hij naar zijne plaats, achter den
burgemeester en .den secretaris langs, beiden
vriendelijk groetend met zijnen breedsten glimlach.
Want glimlachen doet mr. van Eeden altijd ia
de breedte, en de breedte van dien glimlach
wordt slechts beperkt door den omvang van zijn
gelaat. Zijn mond zelf vertoont bij zulke gelegen
heden steeds een buitensporige neiging om alle
grenzen te buiten te springen.
Eindelijk gezeten, wisselt hij een paar beleefde
woorden met zijne buren en luistert schijnbaar
met de grootste belangstelling naar hetgeen dezen
hem gelieven in het oor te fluisteren. Dan knikt
hij onophoudelijk, doch langzaam met het hoofd,
woelt met de vingers door den haard en trekt
zijne wenkbrauwen soms zoo verbazend hoog op,
dat men vreest dat zij den naar haar smachtenden
schedel willen gaan tevreden stollen.
Hot geheel was er op aangelegd om den indruk
van deftigheid te weeg te brengen, maar tot mijn
genoegen ben ik in staat te verklaren dat deze
poging, hoe goed ook overwogen en met hoeveel
tact uitgevoerd, totaal mislukte. De heer Van
Eeden was een humorist in merg en nieren en
bij dezulken is geen ruimte voor deftigheid. Zijne
deftighoid leek mij dan ook altijd slechts eene
parodie op de Utrechtsche deftigheid om hem heen
en ik heb ten dien opzichte nooit milder over
hem kunnen denken, dan dat zij een uitvloeisel
was van zijn ambt als beroemd advocaat. Want
dit was hij, en op zijne cliënten of patiënten zal
zijne houding zeker nooit nagelaten hebben den
door hem gewenschten indruk te maken.
Was de heer van Eedon beklaagde geweest in
plaats van advocaat en gemeenteraadsverslaggever
in plaats va» gemeenteraadslid, wie weet met welk
een heerlijke diiigen hij onze letterkunde zou heb
hen verrijkt! In alle geval zou hij als verslag
gever meer geld verdiend hebben dan als raads
lid. En toch en daaraan herkent men de be
langeloosheid van Utrechts burgerij willen
de moesten liever raadslid dan verslaggever zijn!
Al zijn doen en laten was gemaniercerd, geaf
fecteerd. Het openbaarde zich in de geringste
kleinigheden. In het spelen met zijn horlogeket
ting, terwijl hij met zijne kleine gestalte achterover
in den fauteuil leunde en als uit do hoogte zijnen
blik met een spottend glimlachje door de zaal
langs de gezichten zijner medeleden liet dwalen.
In het draaien met zijn potlood, dat hij nu met
de punt dan met hot achtereindo op do tafel
liet rusten. In bet snuiten van zijnen neus, dat
hij zoo voorzichtig deed alsof hij vreesde, dat
iemand het hooreu of zien zou. maar waarop hij
desniettemin de algemeene aandacht vestigde
door ja, waardoor'? Door zijn schitterend
witten zakdoek niet. Die zijn er in eene Raads
vergadering meer, al verdient van Eedc^s
waschvrouw ecu bij/onder compliment, voor het ro-in en
gesteven houden van haren heer en meester. Ook
niet door het geluid, dat hij bij zulk eene gele
genheid voortbracht, want dat wist hij tot oen
minimum te herleiden. Waardoor dan'? vraagt ge.
Alweer door zijne gemaniereordhciil. Als hij den
zakdoek te voorschijn haalde, dan deed hij
hij deed maar zoo alsof hij zich schaamde en
j liever in ecu kamertje apart was gegaan.
Daar| na bracht hij dien doek met de eene hand aan
j den neus, legde de andere hand er nog overheen,
alsom dien doek te verbergen en het geluid te
dompen en dan geschiedde het. Daarna werd
die doek zoo geheimzinnig achter de twee handen
ineen gefrommeld, dat het deftigste raadslid een
voorbeeld aan zulk oen manier van snuiten zou
kunnen nemen en allen ook de niet deftigen
er dan ook getrouwelijk oplettcden vermoedelijk
om het kunstje af to kijken.
Maar meer nog dan in al die bewegingen, was
de heer Van Eeden geaffecteerd in zijn sproken
en in de begeleidende gebaren.
Maar wio zag dat, wie merkte hot op; wie
vergat niet al de gemaaktheid, die van hem uit
straalde als hij van Eedcns gespierde taal hoorde,
die in duidelijkheid en fraaiheid van vorm nimmer
j iets te wensdien overliet V
j Wio voelde zich niet teleurgesteld als hij het
i slot zijner redevoeringen zag naderen on daarmede
agenten) hebbe nou eenmaal ns (acblerdochO
op me en 'k heli geen lust om voor niemendal
de b.'iiës (gevangenis) in Ie gaan. Heb je niks
te drinke, 'k Verga van de dorsl."
Leen kijkl met de armen over elkaar naar den
nog jongen man. die zijn natte jas samenvouwt
haar zoo ver mogelijk onder de bedstee duwt
en dan. zonder zich verder van zijn klccdereu
te ontdoen, onder de wolion deken kruipt.
Zeg, heb je niks V"
'N kom konwe koffie."
Geef maar op, ganw dan!"
,,'k Ben toch eigelijk, mal dat 'k 't doe, maar
ik heb nou eenmaal zwak op je, omdat je
zoo op m'n dooie jonge lijkt; anders kreeg je
die bedsleo ook niet en ...."
Zeur niet. ouwe: geel' op je koflie!"
Nou, daar dan !"
Leen, die intnsschen een kom koflie heef'!
ingeschonken, reikt haar Manus loc, die. n;i
begeerig te hebben gedronken, mei de lippen
smakkend zegt: Zoo! m'n tong zat vast, hè!
Hei je geen slokkie?"
Nee! Ga nou fege; ik mot ook slape."
Nou! dun niet." Manus geeft de kom terug en
draait zich brommend o in.
Mei de lamp in de band gaat moeder Leon
de jonges" (haar gaston) noemen haar zóó
naar den voorkelder, waar een kleine kachel
staat, die nog lauw warm is; houdl de hand
tegen de roestige kolom en prtitlell m zich zelve:
Bijna koud. hm !" Zij zei de lamp boven op
de kachel en keert weer terug naar den achler
kelder.
,.\Val mol je V" vraagt Manus uit bed.
Waar is je pel? Die is immers drijfnat.''
151?ksems! die had 'k vergetc, dn; heb 'k
nog op. Daar, pak an droog 'm."
Droog 'm! Droog 'm! Ja! je heb maar Ie
kommedeere.?Och', 'k beu mal, dat 'k zoo'n
idee voor 'm bob, maar ik kan d'r niks an
doen," bromt moeder Leen", terwijl ze met
de natte pet in de hand weer naar voren gaat.
Zij houdt haar legen de kachel, en daar die
geen warmte rneer geeft, neemt ze de lamp, zet
haar op den grond, knielt er bij neer en beweegt
de pci zachtjes boven het glas heen en weder.
Terwijl zij dat doet, prut telt ze binnensmonds:
Droog 'm! 't is as-ol' ie de koning is Och!
Och! wal lijkt ie toch op Hannes, die zou nou
ook nel, zoo oud zijn geweest. 't Helpt niks
bove die lamp. -- Dal zoo'n jonge ook most
sterreve hm! 't \Vas anders 'n kostwinner
voor me geweest. Nou mol ik op m'n ouwe
dag alles uog zeil' doen. Godvergeelme wat
is dal ding nat: de damp slaat er af. Ze
zolië'in juist snappo door zoo'n natie pel!"
Eensklaps richt zij zich op, neemt de lamp in
de hand, houdl haar omhoog en zie! naar de
slapende mannen, die om haar heen liggen.
l toe ken 'n mens zóó stom wcze," zegt zo
in zich zelf, da! 'k 'r niet eerder op zon:*
l'elte genoeg!" Voorzichtig nadert zij een der
slapers, die voorover met hel hoofd op de
ai'iwen ligt, neem! hem zachtjes ecu ongeveer
gelijksoortige pet van 't bool'd en legt die van
Manns behoedzaam daarvoor in de plaats.
Daar hei je 'u andere. Is je broek droog
genoeg'?" zegt zo fluisterend, als ze de bedstede
nadert: maar Manus, die reeds half' m slaap is
geraakt, schrikt door die woorden en zit eens
klaps recht overeind, terwijl
,.\Vat
lichl, laai me toch mei rust! O, zoo!
't voor m'n pet'? Dankie! 'l is goed; ruk
w
was
nou maar uit !"
.Moeder Leen gaal hoofdschuddend naar den
voorkelder terug, zei de lamp weer op de kachel,
strekt zich uit op een stroomatras die er naast
ligt en dekl zich toe met een katoenen deken
en oen paai' rukken.
In De Kemphaantjes" is weldra alles in rust.
(Wordt i-crcolfjd).