De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 19 mei pagina 2

19 mei 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 621 natuurlijk, maar van traktement, namelijk de torievenbestellers. Van deze trouwe en meestal getrouwde" Mercnrinssen, die tot 's avonds laat, met een brandend lantaarntje op de plaats van hun hart, als reus achtige glimwormen onze stoepen op en af klau teren, die dagelijks het wel en wee van zoo velen in- de hand houden, die men altijd oven nauwggzet in hun plichten vindt hebben velen een ijalaris, dat ze, dunkt me, alleen wel aan likfloornzalf op kunnen. Verbeeldt je dat ook maar een embryo van een werkstaking ontstaat in het brein van zoo'n man, alleen de schade aan min nende harten toegebracht zou reeds onbereken baar zijn. Het adres der Damrakkers, die langzamerhand wel den slag van adressen" beet zullen krijgen, dringt noch op verlaging noch op verhooging aan, maar behelst het eenvoudig verzoek om de zaken te laten zooals ze zijn." Nu zou men denken, dat een dergelijk verzoek bepaald overbodig moet zijn ; een gemeenteraad kent zelf haar savoir-vivre wel. Maar dit is een exceptioneel geval, dat echter een enkele keer wel eens meer kan voorkomen. Al de nog teringachtige boompjes, al de mooie bloemperken, die met haar keurige verdeeling reeds zooveel op groote confituurtaarten geleken, alles -wat de raad als woestijnversiering aan het Damrak geschonken heeft, wil ze terugnemen om er voor n maand de houten tent voor de driejaarlijksche schilderijententoonstelling neer te zetten, waarmee men reeds gedurende verscheidene zittingen alle pleinen en open vlakten is afgereisd, zonder te kunnen besluiten welke standplaats men moest kiezen. Ten koste van eenige duizenden guldens heeft men nu tenminste de wetenschap opgedaan, dat een plantsoen op het Damrak bepaald zal voldoen wanneer men het tot wasdom laat komen, tenzij als de loods weggeruimd is er uit den gemeen teraad een stem op mocht gaan om nu meteen Oen grond maar weer uit te graven en er een monumentale reuzeneendenkom van te maken prima bewoners zouden er in elk geval wel voor te vinden zijn. Maar om op wat smakelijkers te komen. Je raadt nooit waar ik van de week gegeten heb ? ? Aan een dames table d'hóte ! Laat me op den voorgrond zeggen, dat geen mannelijke voetzool den vloer der eetkamer mag bezoedelen gedurende het diner. Al mocht de eigenaar van de voetzool ook alle teekenen vertoonen van een aanstaanden geeuwhonger, er in komt hij niet; men zou hem hoogstens, als Laza rus aan de deur van den rijke, op straat voederen. Hoe ik er dan kwam ? Noch mevrouw Nooten de eigenares der inrichting noch een der andere dames kon vermoeden dat ik Dandoly was. Wijt bet aan mijn glad gezicht, aan mijn verwijfd voor komen, aan inijn vermomming; wijt het in n voord, waaraan je wilt en vraag niet meer. Wees bescheiden, er zijn geheimen die men niet ont sluieren kan, niet ontsluieren mag. Laat het je genoeg zijn dat ik er gegeten heb, en uitstekend gegeten ook. Een vriendelijke kamer en een reine, heldere tafel zoo vriendelijk en helder als alleen een vrouwenhand het maken kan wekten reeds bij voorbaat mijn eetlust op, die door het volgend menu voldaan werd: Soep Croqnettes ) Piefstuk Bloemkool Aardappelen. Kalt'svleesch Postelein Citroenvla Compöte. Er waren dien middag behalve mevrouw Nooten, zes a zeven dames, bijna allen abonnees, meen ik, Ben vorigen dag, een Zondag, had men met zijn vijftienen aangezeten en was de tafel schier te klein geweest. Ik kan me dan ook zeer goed begrijpen, dat vrouwen wier trek naar gezelligheid door de gansche wereld bekend is met beide handen een dergelijke gelegenheid aangrijpen. De dames toch die niet bij eene familie eten, maar heur middagmaal eenzaam op haar kamer IV. IN DE KEMPHAANTJES . 't Is lang na middernacht, op straat is alles rustig en stil geworden: in de uren tusschen middernacht en 't aanbreken van den dag slaapt bijna iedereen in Amsterdam. De Nieuwmarkt, voor een paar uren nog vol drukte en rumoer, ligt nu verlaten en eenzaam, en de brandende gaslantarens beschijnen flauwtjes de over elkander gelegde schragen der uitstallingen en de geraamten der kraampjes die, in den loop van den avond, verlicht door walmende petroleumfukkels, een drom van kooplustige Zaterdagavondklantcn om zich heen had den verzameld. De dikbewolkte, donkere lucht schijnt de spitse torendaken van de St. Anthonieswaag. die zwaar en log in den nacht oprijst, te naderen en slechts nu en dan, als de wind de wolken voortstuwt, werpt de maan een bleek schijnsel over de modderige straat. Een man. met een dikke duffelsche pet over zijn ooren en voorhoofd getrokken en den kraag van zijn jas zoo ver mogelijk omhoog, zoodat de punt van zijn neus 't eenige zichtbaar deel van zijn gelaat is, loopt haastig langs de don kerste zijde der Nieuwmarkt. Hij veraiijdt zooveel mogelijk de lichtkringen der lantarens en schrikt enkele malen even op. als angstig voor H geluid van zijn eigen voetstappen; achter een pothuis in een zeer donkeren hoek verschuilt hij zich een oogenblik, omdat hij naderende schreden hoort. Hij houdt den adem in, en als de dienst doende politie-agent hem in den voorgeschreven pas op eenigen afstand voorbij is gegaan en hij diens regelmatigen tred niet meer verneemt, verTolgt de man zijn weg. Plotseling is hij verdwenen,?als verzonken in den grond, verzwolgen door de duisternis. In waarheid is hij snel en behendig het achttal S gebruiken, krijgen dit gewoonlijk gestuurd uit de een of andere restauratie in een geschilderd ijzeren bus, die er uitziet als een zeer groote, onoogelijke griftenkoker, waaraan, bij wijze van versiering, dikwijls een dof tinnen soepketeltje in den vorm van een sponzendoos bengelt, en die op mijn appetijt steeds een anti-opwekkendcn invloed heeft gehad. Hier daarentegen ziet alles er even net en smakelijk uit en gebruikt men zijn maal ondor een aangenaam discours, met een beschaafde gast vrouw aan het hootd der tafel. Toch heeit Mevrouw Nooten ook uitbrengklanten, gewoonlijk oude damos, die zich niet gaarne verplaatsen" of enkele heeren. De prijs der table d'hóte, die om zes uur be gint, is n gulden, bij abonnement echter slechts tachtig cent. Op verzoek van eenige onderwijze ressen zal er waarschijnlijk binnenkort een aparte, eenvoudiger tafel worden opengesteld, waaraan deze tegen lageren prijs kunnen dineeren. Vooral ter wille der dames uit de provincie, die niet zoo geëmancipeerd zijn om naar Kras" j of de Poortv te gaan, als zo eens een dagje voor het een of ander zonder mannelijk geleide in de hoofdstad moeten vertoeven, zij opgemerkt, dat men bij Mevrouw Nooten, Marnixstraat bij het Leidscheplein, ook gelegenheid vindt om te lunchen. De Amsterdarnsclie sportladies kunnen deze in richting ook niet anders dan krachtig steunen, dunkt me, door er zich uit te rusten voor- of te restaureercn van- de vermoeienissen, opgedaan in dames-gymnastiek-, zwem-, roei- ot redeneerclub (dit laatste is meer bekend ondor don liefelijken naam van kransje"). Van de dames-gymnastiekvereenigingen : als ik goed ben ingelicht door mijn vriendelijke berichtgeefster moet n het verleden jaar hebben afgelegd; welken leeftijd de lieve doode bereikt had, weet ik niet. Ik geloof dat ze tot ontbin ding" overging, omdat de meeste leden gingen buigen" onder het huwclijksjuk en dns voortaan geen andere dan kamergymnastiek rneer konden beoefenen, bestaande in het opheffen" van zware kinderen of het rekken der wasch met gestrekte armen". Van den blooi en vooruitgang der daraeszwemclub dringen door middel der couranten zeer gunstige berichten tot ons door. Voor ons man nen, hooft deze vereeniging zich in oen mystiek waas gehuld, want bij hare jaarlijksche wedstrijden wordt geen andere mannelijke blik geduld, dan die der drie uitverkoren pacha's die de jury uit maken. De badknecht, die in hot bassin rondroeit, en de muzikanten, die nu en dan om een hoekje van Kun gevangenis een oog er aan wagen, tellen waarschijnlijk niet mee. De damcs-roeiclub belooft wat ons betreft meer voor de toekomst; ze is evenwel nog slechts een zuigeling en velen voorspellen dat ze nooit den jonkvrouwelijken leeftijd zal bereiken, zoolang er geen mode in het leven wordt geroepen, die zomersproeten en verbrande handjes als ongemeen bevallig verklaart. De leden moeten beloven de belangen der jeugdige vereeniging ton allen tijde met hand en tand to zullen verdedigen. Nalatigheid in het naleven der artikelen van het reglement wordt met boete bedreigd, het dosortccren in een IviR-elijksboofjo zal evenwel niet als iets strafwaaruigs beschouwd inogon worden. tt. DANDOLY. SIGNALEMENTEN UIT DEN UTRECHTSCHEN GEMEENTERAAD, door JAN VAN 'T Sncrrr. Mr. D. J. H. van E e d e n. Het is nu reeds eenigo jaren, dat ik het typisch gelaat, laat ik liever zeggen, de geheele typi sche persoonlijkheid van dezen uitnemondsten aller Raadsleden niet meer heb mogen aanschouwen. Reeds sedert lang is hij geen Raadslid meer en of hij niet meer in de stad woont sinds dien, of dat hij zich veel daar buiten ophoudt, genoeg, ik heb het voorrecht niet rneer gehad hem te zien. Toch kan en zal ik dien man nooit vergeten en mij dunkt, dat het zoo allen gaan moet, die ooit met hem in aanraking kwamen. steenen treden afgegaan, dat naar de beruchte dievenkelder De Kemphaantjes" i voert. 't Is pikdonker in dien kelderkuil; de lage deur en 't venster, van buiten met luiken voorzien, zijn goed gesloten; daarom klopl hij zachtjes aan en wacht. Men schijnt daarbinnen nog Ie slapen, want alles blijft stil- Nogmaals kromt hij den vooryinger en herhaalt zijn kloppen: Tik-tikketiktiktik!" Nog een kleine poos staat hij in 't duister van de keldertrap verscholen, dan wordt zacht en behoedzaam de deur geopend, een paar woor den over en weer gefluisterd en de man is in n oogwenk binnen. 'k Most je eigelijk niet meer inlate, 't is te Laat," zegt met schorre stem een kleine vrouw, die. terwijl ze de deur weer op 't nachtslot doe', er bijvoegt: ,,lk hoorde al aan de klop" dat jij 't was. Voorzichtig! trap niet op de ionges d'r legge d'r versc'heiëik wil hier nou geen licht ansleke. d'r kon d'r es een je zien. IVs maar 'u beelje op, je weel de weg.'1 Behoedzaam gaat Leen, zoo heet de vrouw, tusschon de op den grond liggende meiisehcn door. en du man volgt haar op den voet naar den achlerkelder. die ilauw verlicht is dooreen kleine lamp. Daargekomen zegt hij bijna fluisterend: ,,Ik mot onder dak van nacht, en as ze hier mochle komvne en na me vrage, dan ben 'k al van tien uur af hier, hooi1 ie? Maar, Mauus, je weet, dat ik met 'i gemot (gerecht) niks te doen wil hehbe?ik heb m'n brood bier altijd eerlijk verdiend zonder in ban den Ie komme en.... Maar alijn! kruip dan maar ganw in de bedstee." Terwijl de man haastig zijn laarzen uittrekt en zijn vochtige broekspijpen met een ouden rooden zakdoek zooveel mogelijk aï'droogt, ant woordt hij: Gekheid, Leen! Ze hehbe me. geloof ik, niet eens gescholo (gezien), maar je kan er nooit van op an : die grandiggers (polilicDaarom, al heeft hij zich uit het openbaar leven teruggetrokken, acht ik hot niet ongepast uit mijn geheugen zijn portret neer te schrijven, zooals hij was in den Raad en ter vriendschappelijke herinnering aan te bieden aan allen, die den heer van PJeden kenden en kennen. Doom dan op voor mijn geest, gij kranige figuur, zooals gij daar stondt, tusschen uwen zetel en de groene tafel, te orocren dat heel de Raad aan uwe .... och, neen, niet aan uwe lippen hing ge Meldt niet van die ouderwetsche beeldspraak ? ge orecrdet eenvoudig zóó, dat ieder in de zaal naar u luisteren moest, ot' hij wilde of niet. Ge waart onweerstaanbaar, zelfs voor hot toenmalig Raadslid mr. van Ittersum, vice-presidont (thans president) der rechtbank .... en die had u, dat weet ge ook wel, papaatje toch dolgraag alle deuren te gelijk uitgekeken. Ook gij en gij, meer dan iemand anders ter wereld, verdiendet den naam van Plus que parfait' Want u kwam die naam niet enkel toe wegens het onberispelijke van uw kleeding gij waart in alles onberispelijk! Wat bcteekende uw spiegelgladde zwarte jas, bij dat van diepe rimpels doorploegde, edele voor hoofd, waar elk plooitjo een artikel eener in be handeling zijnde verordening scheen te vertegen woordigen, terwijl zij al te zamen zich verloren over do effen zee van uwen schedel, waarboven de knobbeltjes van een opgeklaard verstand als zoovele golfjes schenen te kabbelen. Verhoogde uwe broek, die altijd de vouwen der nieuwheid vertoonde ('üj zaa-gt er trouwens altijd uit of ge in 't nieuw waart), verhoogde die broek meer de waarde van uwen persoon dan uw neus dat deed, die humoristische! Ah, wat hoeft die neus mij een genot verschaft. Als van een tieren, jongen hengst zoo trilden zijne vleugels, en menigeen, die u niet zoo goed kende, zou daarbij wellicht aan het paard van Darius gedacht hebben, maar ik wist wel beter. Gij hadt alles in bedwang behalve uwe nousvleugels, en als die begonnen te trillen was dat voor mij een onmis kenbaar teeken, dat er een boosaardig genoegen in uw gemoed aan het bruischen was en er straks iemand een ongemakkelijke veeg uit de pan" zou krijgen. Uwe krakende en altijd met een onvergelijkolijken glans glimmende schoenen maakten niet meer indruk dan uw Bismarckiaansche haardos en de doorzichtig dunne haardlangs uwe kaken, die blijkbaar met evenveel nauwgezetheid als uwe onderste deelen waren verzorgd. Uw hooge boord met annex vóórhcmdje, hoe glanzend ook, konden don gloed uwer groote, don kere oogen niet schaden. Dat alles behoorde bij elkaar als de stukken van oen schaakspel! Een knoop van uwe jas gevallen, een smctje op een uwer manchetten, die den ccnon dag geen milimeter meer van zich lieten zien dan den anderen, een puistje op uwen neus of op een uwer oogleden en go zoudt van Eeden niet meer geweest zijn. Ik heb u dan ook nooit mot een van die ongelukken gezien en ik vermoed dus, dat gij zelf hiervan zóó overtuigd waart, dat ge, door een dier rampenjgetron'en stiluwe kamer hiel.lt. Want uw zelfbewustzijn was buitengewoon sterk ontwikkeld. Als gij binnentraadt, dan kon rneu het u aanzien, dat gij wist wie daar binnen trad. Gij waart niet groot, klein zelfs waart gij, maar bij elke schrede die go deedt, verhieft ge u i eenigszins op de ieenen : uwe borst werd sterk vooruitgestoken; uw hoofd stond recht op tus schen uwe schouders on werd door den reeds genoemden hoogen boord weerhouden, ook maareen streepje aan uwe lengte te kort to doen. Indien het mode was geweest gestreepte kleeron te dragen, ik geloof, men had u nooit anders dan gestreept gezien, om daardoor, zooals we de hoogte onzer kamers door do lijnen van hot be hang in schijn pogen te vermeerderen, ook uwen gewaardeerden persoon iets grooter te doen lijkeu. Nu, dat is een eigenschap, waarmede allo kleine menschen geboren worden. Groote" en kleine" kleine menschen verbeelden zich dat ze meer in tel zouden zijn als ze wat langer waren. En aan beide soorten van klc;ne menschen wordt die eigenschap niet ten kwade geduid, dus ook niet aan mr. van Eeden, dio daar binnenkomt, glim lachend en handreikend en buigend, maar nimmer verzuimend de borst behoorlijk te welven en dien tengevolge ietwat stijf in zijne beweging. Zoo stapt hij naar zijne plaats, achter den burgemeester en .den secretaris langs, beiden vriendelijk groetend met zijnen breedsten glimlach. Want glimlachen doet mr. van Eeden altijd ia de breedte, en de breedte van dien glimlach wordt slechts beperkt door den omvang van zijn gelaat. Zijn mond zelf vertoont bij zulke gelegen heden steeds een buitensporige neiging om alle grenzen te buiten te springen. Eindelijk gezeten, wisselt hij een paar beleefde woorden met zijne buren en luistert schijnbaar met de grootste belangstelling naar hetgeen dezen hem gelieven in het oor te fluisteren. Dan knikt hij onophoudelijk, doch langzaam met het hoofd, woelt met de vingers door den haard en trekt zijne wenkbrauwen soms zoo verbazend hoog op, dat men vreest dat zij den naar haar smachtenden schedel willen gaan tevreden stollen. Hot geheel was er op aangelegd om den indruk van deftigheid te weeg te brengen, maar tot mijn genoegen ben ik in staat te verklaren dat deze poging, hoe goed ook overwogen en met hoeveel tact uitgevoerd, totaal mislukte. De heer Van Eeden was een humorist in merg en nieren en bij dezulken is geen ruimte voor deftigheid. Zijne deftighoid leek mij dan ook altijd slechts eene parodie op de Utrechtsche deftigheid om hem heen en ik heb ten dien opzichte nooit milder over hem kunnen denken, dan dat zij een uitvloeisel was van zijn ambt als beroemd advocaat. Want dit was hij, en op zijne cliënten of patiënten zal zijne houding zeker nooit nagelaten hebben den door hem gewenschten indruk te maken. Was de heer van Eedon beklaagde geweest in plaats van advocaat en gemeenteraadsverslaggever in plaats va» gemeenteraadslid, wie weet met welk een heerlijke diiigen hij onze letterkunde zou heb hen verrijkt! In alle geval zou hij als verslag gever meer geld verdiend hebben dan als raads lid. En toch en daaraan herkent men de be langeloosheid van Utrechts burgerij willen de moesten liever raadslid dan verslaggever zijn! Al zijn doen en laten was gemaniercerd, geaf fecteerd. Het openbaarde zich in de geringste kleinigheden. In het spelen met zijn horlogeket ting, terwijl hij met zijne kleine gestalte achterover in den fauteuil leunde en als uit do hoogte zijnen blik met een spottend glimlachje door de zaal langs de gezichten zijner medeleden liet dwalen. In het draaien met zijn potlood, dat hij nu met de punt dan met hot achtereindo op do tafel liet rusten. In bet snuiten van zijnen neus, dat hij zoo voorzichtig deed alsof hij vreesde, dat iemand het hooreu of zien zou. maar waarop hij desniettemin de algemeene aandacht vestigde door ja, waardoor'? Door zijn schitterend witten zakdoek niet. Die zijn er in eene Raads vergadering meer, al verdient van Eedc^s waschvrouw ecu bij/onder compliment, voor het ro-in en gesteven houden van haren heer en meester. Ook niet door het geluid, dat hij bij zulk eene gele genheid voortbracht, want dat wist hij tot oen minimum te herleiden. Waardoor dan'? vraagt ge. Alweer door zijne gemaniereordhciil. Als hij den zakdoek te voorschijn haalde, dan deed hij hij deed maar zoo alsof hij zich schaamde en j liever in ecu kamertje apart was gegaan. Daar| na bracht hij dien doek met de eene hand aan j den neus, legde de andere hand er nog overheen, alsom dien doek te verbergen en het geluid te dompen en dan geschiedde het. Daarna werd die doek zoo geheimzinnig achter de twee handen ineen gefrommeld, dat het deftigste raadslid een voorbeeld aan zulk oen manier van snuiten zou kunnen nemen en allen ook de niet deftigen er dan ook getrouwelijk oplettcden vermoedelijk om het kunstje af to kijken. Maar meer nog dan in al die bewegingen, was de heer Van Eeden geaffecteerd in zijn sproken en in de begeleidende gebaren. Maar wio zag dat, wie merkte hot op; wie vergat niet al de gemaaktheid, die van hem uit straalde als hij van Eedcns gespierde taal hoorde, die in duidelijkheid en fraaiheid van vorm nimmer j iets te wensdien overliet V j Wio voelde zich niet teleurgesteld als hij het i slot zijner redevoeringen zag naderen on daarmede agenten) hebbe nou eenmaal ns (acblerdochO op me en 'k heli geen lust om voor niemendal de b.'iiës (gevangenis) in Ie gaan. Heb je niks te drinke, 'k Verga van de dorsl." Leen kijkl met de armen over elkaar naar den nog jongen man. die zijn natte jas samenvouwt haar zoo ver mogelijk onder de bedstee duwt en dan. zonder zich verder van zijn klccdereu te ontdoen, onder de wolion deken kruipt. Zeg, heb je niks V" 'N kom konwe koffie." Geef maar op, ganw dan!" ,,'k Ben toch eigelijk, mal dat 'k 't doe, maar ik heb nou eenmaal zwak op je, omdat je zoo op m'n dooie jonge lijkt; anders kreeg je die bedsleo ook niet en ...." Zeur niet. ouwe: geel' op je koflie!" Nou, daar dan !" Leen, die intnsschen een kom koflie heef'! ingeschonken, reikt haar Manus loc, die. n;i begeerig te hebben gedronken, mei de lippen smakkend zegt: Zoo! m'n tong zat vast, hè! Hei je geen slokkie?" Nee! Ga nou fege; ik mot ook slape." Nou! dun niet." Manus geeft de kom terug en draait zich brommend o in. Mei de lamp in de band gaat moeder Leon de jonges" (haar gaston) noemen haar zóó naar den voorkelder, waar een kleine kachel staat, die nog lauw warm is; houdl de hand tegen de roestige kolom en prtitlell m zich zelve: Bijna koud. hm !" Zij zei de lamp boven op de kachel en keert weer terug naar den achler kelder. ,.\Val mol je V" vraagt Manus uit bed. Waar is je pel? Die is immers drijfnat.'' 151?ksems! die had 'k vergetc, dn; heb 'k nog op. Daar, pak an droog 'm." Droog 'm! Droog 'm! Ja! je heb maar Ie kommedeere.?Och', 'k beu mal, dat 'k zoo'n idee voor 'm bob, maar ik kan d'r niks an doen," bromt moeder Leen", terwijl ze met de natte pet in de hand weer naar voren gaat. Zij houdt haar legen de kachel, en daar die geen warmte rneer geeft, neemt ze de lamp, zet haar op den grond, knielt er bij neer en beweegt de pci zachtjes boven het glas heen en weder. Terwijl zij dat doet, prut telt ze binnensmonds: Droog 'm! 't is as-ol' ie de koning is Och! Och! wal lijkt ie toch op Hannes, die zou nou ook nel, zoo oud zijn geweest. 't Helpt niks bove die lamp. -- Dal zoo'n jonge ook most sterreve hm! 't \Vas anders 'n kostwinner voor me geweest. Nou mol ik op m'n ouwe dag alles uog zeil' doen. Godvergeelme wat is dal ding nat: de damp slaat er af. Ze zolië'in juist snappo door zoo'n natie pel!" Eensklaps richt zij zich op, neemt de lamp in de hand, houdl haar omhoog en zie! naar de slapende mannen, die om haar heen liggen. l toe ken 'n mens zóó stom wcze," zegt zo in zich zelf, da! 'k 'r niet eerder op zon:* l'elte genoeg!" Voorzichtig nadert zij een der slapers, die voorover met hel hoofd op de ai'iwen ligt, neem! hem zachtjes ecu ongeveer gelijksoortige pet van 't bool'd en legt die van Manns behoedzaam daarvoor in de plaats. Daar hei je 'u andere. Is je broek droog genoeg'?" zegt zo fluisterend, als ze de bedstede nadert: maar Manus, die reeds half' m slaap is geraakt, schrikt door die woorden en zit eens klaps recht overeind, terwijl ,.\Vat lichl, laai me toch mei rust! O, zoo! 't voor m'n pet'? Dankie! 'l is goed; ruk w was nou maar uit !" .Moeder Leen gaal hoofdschuddend naar den voorkelder terug, zei de lamp weer op de kachel, strekt zich uit op een stroomatras die er naast ligt en dekl zich toe met een katoenen deken en oen paai' rukken. In De Kemphaantjes" is weldra alles in rust. (Wordt i-crcolfjd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl