Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 622
Tan de leden der 's Gravenhaagsche
GymnastiekVereeniging, steeds bij plukjes van drie of vier,
als monster-vergeet-mij-nieten uit het natte gras.
Aan de turners, zooals onze vergeet-nuj-nieten
bier kortweg genoemd worden, was de leiding van
de Olympische spelen opgedragen, hetgeen nu
juist geen benijdenswaardig baantje kan genoemd
worden. Misschien wel om de gewoonten der oude
Grieken zooveel mogelijk te volgen, hadden vele
deelnemers aan het verheven mastklirnmen niet
verzuimd om vooraf groote offers te brengen
aan Bacchus. De stemming was daardoor zoo
los en vroolijk geworden, dat gedurende den
tusschentijd dat een hunner den verren,
zwaren tocht, zeer dikwijls zonder goeden uitslag,
naar de kroon der overwinning aanving, de ove
rigen zich met dansen, zingen en vooral met
twisten onledig hielden. Elk oogenbiik werden de
turners in weinig parlementaire debatten gewik
keld en in het vuur der improvisatie zoodanig
. tusscben de oreerende en gesticuleerende athleten
geklemd, dat het weldra noodig werd een diender
tot voorzitter te benoemen. BVJ het
boegsprietloopen, dat door jongens geschiedde, ging het kal
mer toe, hoewel ook daar verrassende intermezzo's
niet uitbleven. Als de kapitein op zijn schip.
stond daar een turner aan het begin en een aan
het einde van den boeg op een klein plankje, op
manshoogte van den grond, aangegrijnsd door
afgronden van krijt tot poeder gewreven. Kranig
stak de nette uniformduffel met metalen knoopen
af tegen de bestoven lichamen der jeugdige
Blondins, die allen meermalen met de witte onder
wereld kennis gemaakt hadden, en die kennis
voortdurend nog vernieuwden. Hoe dwaas de
sprongen en buitelingen echter waren, de deftige
turners, in het volle besef van hunne waardigheid,
verblikten of verbloosden niet. Met den meesten
ernst riepen zij de namen der strijders af uit
een geparfumeerd balboekje, dat slechts met
hnnne wit glacéhandschoenen aangeraakt werd.
Naarmate de strijd hooger werd, verzamelden zich
meer menschen om de kampplaats; door luid
gelach of door het geroep van bravo" hielden
z\j den moed en de opgewektheid bij de
boegsprietgangers gaande.
Eindehjk gelukte het een heer met peenhaar,
spichtig hjf, maar met machtige voeten, den boeg
heen en weer af te loopen en een prijs te halen.
De .concurrenten meenden eenparig dat zijn
geheele geheim voornamelijk bestond in zoo snel
loopen, dat men geen tijd had om te vallen. Ter
stond werd de prijswinner algemeen nageaapt;
maar zooals bijna alHjd met slaafsche navolging
het geval is, zonder groot succes. Door de snel
heid der bewegingen werd het vallen en uitglijden
alleen nog potsierlijker, en steeg de belangstel
ling van publiek. Men balanceerde op manke en
kreupele stoelen, men klom op eikanders rug, men
hing aan een spijker om maar te kunnen zien.
Een deftig grootpapa, in het genre van Kuiten
heer, geflankeerd door een koppel kleinkinderen,
als twee azen, had zich naar hij meende gedekt
opgesteld op een verhoogd uitstekje, vlak achter
den boekhoudenden Turner. Eenige ondernemende
dames, die tot hier toe hare halzen tevergeefs
uitgerekt hadden om over de schouders van weinig
galante schoorsteenvegers, rekruten en
Scheveningers heen te kyken. namen de gelegenheid waar,
om zich tegen Ruitenheer schoor te zetten. Een
bedaagd echtpaar waagde zich daar weer achter.
Eene opofferende moeder stopte in de nog open
gebleven gaatjes hare lastigste kinderen. Alle
koppen van de waaiervormige groep hadden zoo
doende, geljjk een goed opgezet kaartspel min
stens n oog vry om van het volksfeest te kun
nen genieten.
Juist had een schele jongen, met de afmetingen
van een volwassen man, als een hollend paard,
den weg tot het einde toe afgerend; de liggende
paal sidderde er van op zijne grondvesten. Ge
duldig wachtte hy totdat de spriet weer gekal
meerd zou zijn, om denzelfden weg terug aan te
- nemen, en zooals hij hoopte den prijs der over
winning te behalen. Allen hijgden: de schele van
het harde loopen, de toeschouwers van innige
deelneming. Een kreet van ontzetting ontsnapte
aan aller mond, toen de waaghals op het meest
onverwachts met de grootste snelheid en kracht
den terugtocht aannam.
Zet, zangster! zet dien tocht op de aangeslagen
snaren,
Bezing het waagstuk,maal den uitslag, roer en streel,
En vall' u 't loon der kunst, een enkele traan,
ten deel!" !
Alles kraakte, zwiepte, waggelde en boog door;
niet het minst de alles behalve geheide vole
déclarée" met Ruitenheer in top. Nog oenige
seconden van halsbrekende hanenpassen ... en de
jeugdige woesteling had werkelijk het eindplankje
van zijn moeilijk pad bereikt. Misschien wel ten
gevolge van den vreemden stand zijner oogen,
geraakte hij echter een ietsje uit den koers en
botste hij ongelukkig in volle vaart juist tegen
den pronkenden vergeet-mij-niet, aan wien hij zich
om staande te blijven, krampachtig vastklampte.
Van den dreun was Ruitenheer in een ommezien
gecoupeerd, en lag de vole" met vier matadors
zevende, harten mariage en vrijen heer in pastei
ter aarde. Turner en overwinnaar hielden zich
nog een oogenbiik met groote krachtsinspanning
op de been, maar weldra was ook hun lot beslist.
Aaneengestrengeld als de levensmoeden vielen zij
onder daverend gejuich van de massa samen in
het uitgespannen zeil, waar zij zich zoo in het j
krijt wentelden, dat de wolken van poeier hoog
ten hemel opstegen....
De illuminatie 's avonds in de hoofdstraten was
al even geanimeerd. Zelfs kon het onhebbelijk
druk gerij van overmoedige koetsiers, daarin ferm
geholpen door het hoofd der politie, dat gemak
kelijk gelandauwerd het gedrang en de opstop
ping van paarden en menschen op de drukste
gedeelten hielp vermeerderen, de vroolijke stem
ming der voetgangers niet bederven. Onvermoeid
vergaapte men zich in geestvervoering aan den
baajert van flonkerende gas-sterren en kruisen.
Met de vlaggen in onafzienbare en dichte bundels
er boven, gaf het dan ook de illusie van een wolk
breuk van ordes met brillanten, die aan mijlen
van ridderlint, als het manna in de woestijn, op
de naar hongerende en dorstende menschheid
nederdaalde. Het schouwspel was grootsch, maar
tevens leerrijk, want een ieder moest in zijn hart toe
geven, dat bij een dergelijken stortregen van onder
scheidingen, ieder kruisje onmogelijk precies op
het juiste plekje kon nedervallen, en dat enkele
zelfs geheel ter zijde moesten afdwalen.
Z.
ze ook zeer boud van de lippen eener kleine
vrouw, want in moeder Leen was het spreek
woord : Klein, maar dapper" belichaamd. Haar
gelaat was rimpelig, tanig en oud, maar uit haar
kleine, gitzwarte oogen straalde nog een krachtige
wil, en wanneer zij, de lippen samenknijpend,
met gefronste wenkbrauwen den een of ander
aanzag en zachtjes het hoofd schudde, behoefde
zij geen woord te uiten om aan den gast te
doen verstaan, dat zij niet over hem tevreden
was. Zij wist zich te doen gehoorzamen, en
menig boef had meer ontzag voor dat zwijgend
hoofdschudden van moeder Leen, dan voor de
strenge woorden en blikken van commissaris
van politie of rechter. Als Leen zei: Jij hebt
genoeg, ouwe jonge, voor jou loopt ;t kraantje
niet langer", dan was er ook geen borrel meer van
haar te krijgen, en niemand zou ooit haar waar
schuwing: Ze hebben je in de glimmerikke (in
de gaten) verkrummel je (maak dat je weg
komt)" in den wind slaan; men wist immers, dat
zij hart voor haar klanten had en nooit valsch
alarm maakte.
Er was onder de jonges" geen enkele, die,
wanneer hij nuchter was, niet zweeg; als zij
kalmpjes aanmaande: Hou je koest, ventje!'
Had de vermaande een borrel op en zocht
hij ruzie of begon hij te vechten in huis, dan
zei de tapster eenvoudig: Och jonges, licht
jelui, een van alle, die krabbedaaier (vechters
baas) ereis eve bij. In De Kemphaantjes" mag
geen ruzie weze."
Dadelijk waren twintig handen, voor n, ge
reed om zoo'n weerspanneling de trappen op
te gooien" naar de straat. En als moeder Leen
glimlachend en met een soort van kushand/.ei:
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Frascati: De Creoolscke.
Grand Théatre: Drinkebroers
(L'Assommoir).
Théatre Tivoli: Volder Jopie.
De afgeloopen week leverde op tooneeigebied
weinig belangrijks op. Van de 3 opvoeringen,
die ik hieronder in 't kort wenscli te bespreken,
verhief zich niet u, noch wat stuk noch wat
spel betreft, boven het middelmatige. Terwijl de j
beiden laatsten in niet geringe mate strijden j
tegen den goeden smaak, (?Drinkebroers" tracht
den toeschouwer te boeien door overgroote afgrij
selijkheid, dr. Jopie" door verregaande schaam
teloosheid), is het eerste slechts oen eenvoudige
operette, die misschien bij volmaakter spel grooter
indruk zou kunnen maken.
De tekst van »de Creoolsche", het werk van
Albert Millaud, is noch bijzonder geestig noch
buitengewoon boeiend. In 't kort komt de inhoud
hierop ueer. De scheepscommandant de
Feuillemorte wil, alvorens weer zee te kiezen, zijn nicht
Antoinette met zijn neef Réné, een jeugdigen
losbol, doen huwen, opdat de stam der
Feuillemorte's »niet ter aarde storte, niaar 'groeie en
bloeie op den duur." Geen van beide heeft daar
echter veel zin in, want Autoinette heeft
Frontignac lief en Bene Dora, een jonge Creoolsche,
die hij op Guadeloupe heeft leeren kennen. Maar
de oom drijft zijn wil door en juist zal het hu
welijk voltrokken worden, als de commandant
door drie kanonschoten aan boord geroepen wordt.
Van deze afwezigheid van zijn oom maakt Réc
gebruik; hij bedenkt een list en laat Antoir.ette
met Frontignac in den echt verbinden.
In het tweede bedrijf komt de commandant
onverwacht terug, vergezeld door Dora, die door
haar inmiddels overleden vader aan zijn zorgen
is toevertrouwd. Hij meent natuurlijk dat Rén
en Antoinette man en vrouw zijti geworden en
heeft Dora voor Frontiguac bestemd. Dit geeft
zooals te begrijpen is, tot allerlei koddige
quiproquo's aanleiding. Ten slotte ontbiedt hij nota
rissen om het huwelijkscontract tusschen zijn
pupil en Frontignac op te maken, maar deze
weigeren het te teekenen. Daar hij op hetzelfde
oogenbiik weer naar boord teruggeroepen wordt
en hij toch zijn plan niet wil opgeven, neemt
Dag, beste jonge, frisch buite eerst 'n beetje
op en kom dan maar weerom, as je zoet
bent", mocht de oproerling terugkomen; maar
zette zij de handen in de zijden en riep zij_hem
na: En jij komt er nooit weer in, knaapie !" dan
was die uitgeworpene ook voorgoed verbannen,
want Leen had maar n woord, n besluit,
waaraan geen verwikken of verwegen was.
Zoo bleef zij heerscheres in haar kelder,
gehoorzaamd door velen, beschermd door de
meesten en ontzien door allen.
Alles slaapt in De Kemphaanljes"; de half
uitgedraaide lamp. die op de kachel staat, ver
spreidt een flauw licht, nauwelijks voldoende
om de op den grond uitgestrekt liggende gestal
ten te kunnen onderscheiden.
't Is rustig in den dievenkelder; slechts 't snur
ken van een paar mannen en het regelmatige
tikken der kleine klok, die naast het zoogenaamd
buffet hangt, breekt de stilte af.
Ook buiten op straat is 't nog nachtelijk een
zaam en doodsch; enkele malen klinkt, ver ver
wijderd, 't doffe geratel van een wagen, of een
luide voetstap in de onmiddellijke nabijheid;
dan wordt 't weer stil.
Heel in de verte blaft een hond, als waar
schuwend ; niemand hoort het, allen slapen
voort, totdat een luid en kort kloppen op de
deur van den kelder moeder Leen en een drie
tal van de jonges'' doet ontwaken.
Doe open", klinkt het bevelend van buiten.
Haastig werpt Leen de deken van zich af en
wrijft zich de oogen; zij luistert met
vooruitgestrekten hals, en zachtjes zegt eon van <le
mannen lot den naast hem liggendun
kamohij de beide paren met de notarissen mee naar
zijn schip, om desnoods in volle zee het huwe
lijk te doen voltrekken.
Aan boord komt door een list van Dora alles
in orde. Zij weet zich meester te maken vun een
brief, dien de commandant van den admiraal
ontvangen heeft met het bevel, hem eerst te
openen, wanneer hij op een bepaalde plaats is
gekomen, en dreigt dien in zee te zullen werpen,
als hij niet alles vergeeft en er in toestemt haar
en Réuéte doen huwen. De commandant, ten
einde raad, geeft toe, omdat hij verwacht, in
dien brief zijn benoeming tot schout-bij-nacht
te zullen vinden, maar komt toch bedrogen uit,
daar zij niets dan een aardigheid van den admi
raal bevat.
De muziek is van Offenbach en dat zegt mis
schien reeds genoeg. Zij is opgewekt, geestig en
melodieus, vooral in het tweede en nog meer in
het derde bedrijf. Het notarisduet wordt gebisseerd,
en er zijn wel meer nummers die dit verdienen.
De heer Kreeft was als De Feuillemorte de
spil, waarom alles draaide. Van het begin tot
het einde was en bleef hij in den vollen zin van
het woord de hoofdpersoon. Zooals wij dit van
dezen conscieucieusen kunstenaar gewoon zijn,
had hij zich geheel vereenzelvigd met de voor
te stellen persoonlijkheid, was hij werkelijk de
bulderende, maar au fond goedhartige zeeman.
Zijn grime was prachtig.
De beide minnaars, de heereu de Keukelaere
en van Beem, bevielen ons, althans wat het spel
betreft, beter dan de dames Culp-Kiebl en
Nagtegaal, die de rollen van Dora en Antoinette ver
vulden. Zij speelden los, luchtig en elegant, zoo
als dit vooral in de operette vereischt wordt. Bij
mevrouw Culp-Kiehl daarentegen kan men nog
maar al te vaak merken, dat zij eerst sedert
korten tijd van de groote opera naar de operette
is overgegaan. Haar spel is te zwaar, te onder
streept, te zeer berekend op groote effecten. Toch
was dit reeds veel beter, dan toen wij haar een
vorige maal in dezen schouwburg zagen en wan
neer zij zich de noodige oefening wil getroosten,
zal zij voor dit gezelschap zeer zeker een groote
aanwinst worden; wat haar zang betreft is zij
dit reeds nu.
De heeren Kelly en Buderman vertoonden zich
als de notarissen slechts eenige oogenblikken,
echter lang genoeg om het publiek, zoowel door
huil kostelijke grime als door hun koddig spel,
eeu schaterlach te ontlokken.
De decoratie van het derde bedrijf, het schip,
werd luide toegejuicht; de heer Prot Jr. moest
ten tooneele verschijnen.
Het gezelschap van Lier vergastte (?) het
Amsterdamsche publiek deze week op een
wederopvoering van Drinkebroers", onder welken zeer
laft'en en ongelukkigeu titel de heer Willems een
tooneelbewerking van Zola's?L'Assommoir" heeft
trachten te geven. Het schijnt, dat genoemde
heer, na aan den arbeid getogen te zijn, het on
mogelijke van ziju poging heeft ingezien, althans
het stuk lijkt niet zelden zoo goed als niets op
den roman: de eenige overeenkomst tusschen
beiden is bijna alleen, dat dezelfde personen er
in voorkomen, dat beiden de rampzalige gevolgen
van het drankmisbruik tot onderwerp hebben.
Van den psychologischen roman is bovendien
alles behalve een psychologisch drama geworden.
Wat in den roman logisch en duidelijk voor
komt, omdat de gemoedsbewegingen der personen
zoo juist en tot in de kleinste bijzonderheden
ontleed en weergegeven worden, is OLIS op het
tooneel, waar voor dit alles natuurlijk geen plaats
is, vrij wel onbegrijpelijk. Hierbij komt dat vele
toestanden uit den roman, b. v. de vechtpartij
tusschen Gervaise en Virginie in het waschhuis,
op het tooueel niet naar eisch kunnen weerge
geven worden, waardoor de wraakzucht van
laatstgenoemde, (die bovendien in het stuk veel
meer op den voorgrond treedt dan in den roman)
ons zeer ongemotiveerd moet toeschijnen.
Op vele plaatsen schijnt het, alsof de heer
Willems den roman heeft willen verbeteren en
begrijpelijker maken. Zoo laat hij Virginie de
schuld zijn van Coupeau's val en maakt hier
door juist dat het geheele verdere verloop der
handeling onbegrijpelijk wordt. Waardoor
Corpeau aan den drank raakt, wordt ons op het
tooneel door niets duidelijk, juist omdat de
verklaring, die men hiervoor in den roman vindt,
ui. zijn morren tegen de Voorzienigheid, die
hem, deu oppasseuden, degelijken werkman
zulk eeu ramp heeft toegezonden, op de
planken onmogelijk is geworden, waar de be
raad: ,,Dat 's de soemkoef (politie,); semeijamge
(pas op)."
Waarvoor?" fluistert de andere terug. Ze ma
ken mijn niks; laat ze, voor mijn part, komme
knijse (kijken)."
Intusschen is moeder Leen opgestaan en met
de lamp in de hand naar de deur gegaan.
Doe open! Politie!" klinkt het nogmaals, en
als zij de deur opent, staan drie agenten-recher
cheurs, in burgerkleeding, voor haar.
Door de koude luchtstroom, die binnenkomt,
gaat de lamp uit en heerscht er een oogenbiik
volslagen duisternis in den kelder.
De politiedienarcn hebben, zoodra zij binnen
zijn, de deur achter zich gesloten.
'k Zal dadelijk licht make, heere", zegt Leen
en grabbelt iu den zak van haar rok naar het
doosje lucifers, dat zij steeds bij zich draagt.
j Doe 't maar op je dooie gemak an, moeder
Leen : we zullen ons wel redden'', antwoordt
l een der politieagenten, die meteen van onder
zijn jas een dievenlanlaarn te voorschijn haalt.
? Al's hij de klep daarvan opent, valt de sterke
! lichtstraal plotseling op een bleek, ontdaan en
vermagerd gelaat, dat, als uit den grond opge
rezen, met verschrikte, wijd geopende oogen,
de dienaren des gerechts aanstaart.
! De rechercheur bukt zich, houdt zijn lantaarn
! vlak voor den man die zich, spookachtig
verI licht, half heeft opgericht, en vraagt:
! Wie ben jij, hoe heet je?"
Ik meïieer! Ik? 'k Hict Piet Meijer."
Zoo! Sta ereis op, laat je eens kijken? Wat
doe jij voor den kost?''
'k Ben nooit in hande geweest. 'k Loop
op 'n sjouwtje aan de markt, meheer!"'s Mans
werker Virginie de rol der Voorzienigheid laat
spelen. Zoo zouden wij nog op velerlei andere
gebreken kunnen wijzen. Van de liefde van
Gorjet en Gervaise, die juist in den roman zulk een
weldadig lichtpunt is te midden van al de laag
heid en dierlijkheid, blijkt ons op het tooneel
zoo goed als niets . .. Wel sterft Coupeau ook
op de planken in een aanval van delirium
trernens, maar in zijn eigen woning, niet in het
gasthuis onder de oogen van den hem angstval
lig gadeslaanden dokter en ook hier weer, in
strijd met den roman, door de schuld van Vir
ginie, die hem tegen het uitdrukkelijk verbod
der geneesheeren, sterken drank heeft weten te
verschaffen. Nog erger heeft de heer W. met
Gervaise omgesprongen. In plaats van den
vreesclijken dood, dien zij in den roman vindt, (mi
me on ne sut jamais au juste de quoi Me tait
morte. On paria d'un froid et chaud. Mats
la véritétait qu'elle s'en allait de mise
re, des ordurcs et des fatigues de sa vie gatée.
Elle crcva d'avachissement, sclon Ie mot des
Lorilleux. Un matin, comme pa sentait mauvais dans
Ie corridor, on se rappela qu'on ne l'avait pas
vue depuis deux jours; et on la déeouvrit déja
verte, dans sa niche.) sterft zij als eeu
melodramabedelares van honger en koude op straat. Het
bespottelijkst in het geheele stuk zijn de drie
werklieden, Mes-Bottes, Bec-Saléen
Bibi-laGrillade, de vrienden van Coupeau, waarvan
de bewerker, in plaats vau liederlijke zuiplappen
vroolijke drinkebroers heeft gemaakt, die onzen
lachlust opwekken, ons echter geen bepaalden af
keer inboezemen. Het geheel krijgt hierdoor iets
gewrongeus en tweeslachtigs, vooral daar de
heer W. zich niet ontzien heeft de delirium
tremeus-scène in al haar afschuwelijkheid op het
tooneel te brengen.
Uit den ernstigen, diep tragischen en machtig
aangrijpenden roman is een drama gegroeid, dat
noch ernstig is, noch tragisch, noch aangrijpend,
slechts hier en daar afgrijselijk, bijna altijd on
beduidend, niet zelden ook geheel ten onrechte
comisch, een drama, dat evenveel gelijkt op den
roman van Zola als de verhaspelingen vau Ducis
op de stukken van Shakespeare.
Het spel bood geen gelegenheid tot uitvoerige
besprekingen aan De heer Bouwmeester speelde
misschien de delirum tremeus-scene zeer juist en
natuurlijk, daarover kan ik niet oordeelen;
grooten indruk heeft zij echter op mij niet gemaakt
en zeer zeker op niemand. Hoe men dergelijke
smakeloosheden op het tooueel durft brengen en
duldt, is mij vrij wel een raadsel.
De rollen van Gervaise en Virginie werden door
de dames AndréMeeuwissen eu Van Beeni
Kapper even voldoende weergegeven.
De heer Malherbe (Lantier) zag er al zeer wei
nig provencaalsch uit, maar speelde vrij gelukkig.
Het best waren nog de drie drinkebroers, de
heeren Jurgens, Smith en Lageman; dat zij zoo
weinig Zolaistisch waren, lag, zooals gezegd, aan
dea bewerker.
De directie van het Théltre Tivoli spant al
haar krachten in, om niettegenstaande het prach
tige zomerweer, dat ons zoo onverwacht is komen
overvallen, het publiek deu weg naar haar schouw
burg niet te doen vergeten. Telkens en telkens
gaat daar een nieuw stuk over de planken, soms
twee of drie in n maand. En niet alleen de
directie spreidt een prijzenswaardige]] ijver ten
toon, ook de acteurs stellen alles in het werk,
om door vroolijk en opgewekt spel en samenspel
den toeschouwer in goeden luim te brengen.
Beiden verdienen dan ook in dit opzicht grooten
lof en doen het juist daardoor des te meer be
treuren, dat zij den eens met Parfum" inge
slagen weg niet schijnen te kunnen verlaten en
daardoor velen een bezoek aan dezen schouwburg
onmogelijk maken. Toch zou dit gezelschap, dat
zoo vele goede krachten telt, vrij wat degelijker
stukken op alleszins verdienstelijke wijze kunueu
vertolken. Spoedig hopeu wij hen daarin weer
eens van harte te kunnen bewonderen eu toe
juichen.
»Dokter Jopie" (La docteur Jojo, com
diebouffe) in drie bedrijven van Albert Carré, dat
Donderdagavond zijn eerste opvoering beleefde,
doet in niets voor de vroeger in dezen schouw
burg gespeelde onbetamelijkheden onder. Te Parijs
heeft het in den afgeloopen winter groot succes
behaald, doch niet in het Palais Eoyal, zooals
de aanplakbiljetten verkouden, maar in het Théatre
Cluny, een schouwburg van deu tweeden rang in
het Quartier Latin. Verreweg het beste van het
geheele stuk is het eerste bedrijf, dat vrij wat
stem beeft als hij antwoordt.
Achter uit het duister klinkt onderdrukt lachen
en een van de jonges", fluistert een ander toe:
Die is nog job (onuoozel), hoor!"
Moeder Leen heeft inmiddels haar lamp weer
aangestoken en trekt den rechercheur zachtjes
aan de mouw, terwijl ze halfluid zegt: Dat
's een nieuweling, nog erg nuchter, 'n
kalf van een jonge: hij doet niks geen kwaad,
maar 't is een schoremerd (armoedige man), een
zwerver. Wien mot jelui hebbe?"
,,Den blauwe!"
Den blauwe? Nee maar, nou won'k je wijzer
hebbe, die is hier al in geen veertien (lage ge
weest ; dat weet jelui net zoo goed as ik."
Zoo, zou je denken?"
Wel ja, jelui zou niet wete, dat die
teugeswoordig op de Looiersgracht bij Willems komt."
Wel mogelijk; maar we zullen toch maar
eens even kijken, moeder."
Leen haalt de schouders op en zegt in zich
zelf: Ja, ze zelle den blauwe zoeke! 't Zal
wel een ander weze die foef is te oud,"
en luid: Nou ga je gooi, heere!"
Het meeFendeel der slapende mannen is ont
waakt en ziet nieuwsgierig naar de
politiedicnaren, die met hun lantaarn de overige slapers,
of hen die zich slapend houden, vlak in 't ge
laat lichten. Leen, met de lamp, volgt hen op
den voel, onophoudelijk
pratendDat 's ouwe Jan, een gocie kennis, heere!
Dien krijg je niet bij z'n posetieve, die heit 'm erg
om van nacht. Zeg, Jan!" zij schudt hem bij
den arm, word ereis wakker, maat: d'r is visite!''
(Wordt ra-r