De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 26 mei pagina 2

26 mei 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 622 Tan de leden der 's Gravenhaagsche GymnastiekVereeniging, steeds bij plukjes van drie of vier, als monster-vergeet-mij-nieten uit het natte gras. Aan de turners, zooals onze vergeet-nuj-nieten bier kortweg genoemd worden, was de leiding van de Olympische spelen opgedragen, hetgeen nu juist geen benijdenswaardig baantje kan genoemd worden. Misschien wel om de gewoonten der oude Grieken zooveel mogelijk te volgen, hadden vele deelnemers aan het verheven mastklirnmen niet verzuimd om vooraf groote offers te brengen aan Bacchus. De stemming was daardoor zoo los en vroolijk geworden, dat gedurende den tusschentijd dat een hunner den verren, zwaren tocht, zeer dikwijls zonder goeden uitslag, naar de kroon der overwinning aanving, de ove rigen zich met dansen, zingen en vooral met twisten onledig hielden. Elk oogenbiik werden de turners in weinig parlementaire debatten gewik keld en in het vuur der improvisatie zoodanig . tusscben de oreerende en gesticuleerende athleten geklemd, dat het weldra noodig werd een diender tot voorzitter te benoemen. BVJ het boegsprietloopen, dat door jongens geschiedde, ging het kal mer toe, hoewel ook daar verrassende intermezzo's niet uitbleven. Als de kapitein op zijn schip. stond daar een turner aan het begin en een aan het einde van den boeg op een klein plankje, op manshoogte van den grond, aangegrijnsd door afgronden van krijt tot poeder gewreven. Kranig stak de nette uniformduffel met metalen knoopen af tegen de bestoven lichamen der jeugdige Blondins, die allen meermalen met de witte onder wereld kennis gemaakt hadden, en die kennis voortdurend nog vernieuwden. Hoe dwaas de sprongen en buitelingen echter waren, de deftige turners, in het volle besef van hunne waardigheid, verblikten of verbloosden niet. Met den meesten ernst riepen zij de namen der strijders af uit een geparfumeerd balboekje, dat slechts met hnnne wit glacéhandschoenen aangeraakt werd. Naarmate de strijd hooger werd, verzamelden zich meer menschen om de kampplaats; door luid gelach of door het geroep van bravo" hielden z\j den moed en de opgewektheid bij de boegsprietgangers gaande. Eindehjk gelukte het een heer met peenhaar, spichtig hjf, maar met machtige voeten, den boeg heen en weer af te loopen en een prijs te halen. De .concurrenten meenden eenparig dat zijn geheele geheim voornamelijk bestond in zoo snel loopen, dat men geen tijd had om te vallen. Ter stond werd de prijswinner algemeen nageaapt; maar zooals bijna alHjd met slaafsche navolging het geval is, zonder groot succes. Door de snel heid der bewegingen werd het vallen en uitglijden alleen nog potsierlijker, en steeg de belangstel ling van publiek. Men balanceerde op manke en kreupele stoelen, men klom op eikanders rug, men hing aan een spijker om maar te kunnen zien. Een deftig grootpapa, in het genre van Kuiten heer, geflankeerd door een koppel kleinkinderen, als twee azen, had zich naar hij meende gedekt opgesteld op een verhoogd uitstekje, vlak achter den boekhoudenden Turner. Eenige ondernemende dames, die tot hier toe hare halzen tevergeefs uitgerekt hadden om over de schouders van weinig galante schoorsteenvegers, rekruten en Scheveningers heen te kyken. namen de gelegenheid waar, om zich tegen Ruitenheer schoor te zetten. Een bedaagd echtpaar waagde zich daar weer achter. Eene opofferende moeder stopte in de nog open gebleven gaatjes hare lastigste kinderen. Alle koppen van de waaiervormige groep hadden zoo doende, geljjk een goed opgezet kaartspel min stens n oog vry om van het volksfeest te kun nen genieten. Juist had een schele jongen, met de afmetingen van een volwassen man, als een hollend paard, den weg tot het einde toe afgerend; de liggende paal sidderde er van op zijne grondvesten. Ge duldig wachtte hy totdat de spriet weer gekal meerd zou zijn, om denzelfden weg terug aan te - nemen, en zooals hij hoopte den prijs der over winning te behalen. Allen hijgden: de schele van het harde loopen, de toeschouwers van innige deelneming. Een kreet van ontzetting ontsnapte aan aller mond, toen de waaghals op het meest onverwachts met de grootste snelheid en kracht den terugtocht aannam. Zet, zangster! zet dien tocht op de aangeslagen snaren, Bezing het waagstuk,maal den uitslag, roer en streel, En vall' u 't loon der kunst, een enkele traan, ten deel!" ! Alles kraakte, zwiepte, waggelde en boog door; niet het minst de alles behalve geheide vole déclarée" met Ruitenheer in top. Nog oenige seconden van halsbrekende hanenpassen ... en de jeugdige woesteling had werkelijk het eindplankje van zijn moeilijk pad bereikt. Misschien wel ten gevolge van den vreemden stand zijner oogen, geraakte hij echter een ietsje uit den koers en botste hij ongelukkig in volle vaart juist tegen den pronkenden vergeet-mij-niet, aan wien hij zich om staande te blijven, krampachtig vastklampte. Van den dreun was Ruitenheer in een ommezien gecoupeerd, en lag de vole" met vier matadors zevende, harten mariage en vrijen heer in pastei ter aarde. Turner en overwinnaar hielden zich nog een oogenbiik met groote krachtsinspanning op de been, maar weldra was ook hun lot beslist. Aaneengestrengeld als de levensmoeden vielen zij onder daverend gejuich van de massa samen in het uitgespannen zeil, waar zij zich zoo in het j krijt wentelden, dat de wolken van poeier hoog ten hemel opstegen.... De illuminatie 's avonds in de hoofdstraten was al even geanimeerd. Zelfs kon het onhebbelijk druk gerij van overmoedige koetsiers, daarin ferm geholpen door het hoofd der politie, dat gemak kelijk gelandauwerd het gedrang en de opstop ping van paarden en menschen op de drukste gedeelten hielp vermeerderen, de vroolijke stem ming der voetgangers niet bederven. Onvermoeid vergaapte men zich in geestvervoering aan den baajert van flonkerende gas-sterren en kruisen. Met de vlaggen in onafzienbare en dichte bundels er boven, gaf het dan ook de illusie van een wolk breuk van ordes met brillanten, die aan mijlen van ridderlint, als het manna in de woestijn, op de naar hongerende en dorstende menschheid nederdaalde. Het schouwspel was grootsch, maar tevens leerrijk, want een ieder moest in zijn hart toe geven, dat bij een dergelijken stortregen van onder scheidingen, ieder kruisje onmogelijk precies op het juiste plekje kon nedervallen, en dat enkele zelfs geheel ter zijde moesten afdwalen. Z. ze ook zeer boud van de lippen eener kleine vrouw, want in moeder Leen was het spreek woord : Klein, maar dapper" belichaamd. Haar gelaat was rimpelig, tanig en oud, maar uit haar kleine, gitzwarte oogen straalde nog een krachtige wil, en wanneer zij, de lippen samenknijpend, met gefronste wenkbrauwen den een of ander aanzag en zachtjes het hoofd schudde, behoefde zij geen woord te uiten om aan den gast te doen verstaan, dat zij niet over hem tevreden was. Zij wist zich te doen gehoorzamen, en menig boef had meer ontzag voor dat zwijgend hoofdschudden van moeder Leen, dan voor de strenge woorden en blikken van commissaris van politie of rechter. Als Leen zei: Jij hebt genoeg, ouwe jonge, voor jou loopt ;t kraantje niet langer", dan was er ook geen borrel meer van haar te krijgen, en niemand zou ooit haar waar schuwing: Ze hebben je in de glimmerikke (in de gaten) verkrummel je (maak dat je weg komt)" in den wind slaan; men wist immers, dat zij hart voor haar klanten had en nooit valsch alarm maakte. Er was onder de jonges" geen enkele, die, wanneer hij nuchter was, niet zweeg; als zij kalmpjes aanmaande: Hou je koest, ventje!' Had de vermaande een borrel op en zocht hij ruzie of begon hij te vechten in huis, dan zei de tapster eenvoudig: Och jonges, licht jelui, een van alle, die krabbedaaier (vechters baas) ereis eve bij. In De Kemphaantjes" mag geen ruzie weze." Dadelijk waren twintig handen, voor n, ge reed om zoo'n weerspanneling de trappen op te gooien" naar de straat. En als moeder Leen glimlachend en met een soort van kushand/.ei: Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Frascati: De Creoolscke. Grand Théatre: Drinkebroers (L'Assommoir). Théatre Tivoli: Volder Jopie. De afgeloopen week leverde op tooneeigebied weinig belangrijks op. Van de 3 opvoeringen, die ik hieronder in 't kort wenscli te bespreken, verhief zich niet u, noch wat stuk noch wat spel betreft, boven het middelmatige. Terwijl de j beiden laatsten in niet geringe mate strijden j tegen den goeden smaak, (?Drinkebroers" tracht den toeschouwer te boeien door overgroote afgrij selijkheid, dr. Jopie" door verregaande schaam teloosheid), is het eerste slechts oen eenvoudige operette, die misschien bij volmaakter spel grooter indruk zou kunnen maken. De tekst van »de Creoolsche", het werk van Albert Millaud, is noch bijzonder geestig noch buitengewoon boeiend. In 't kort komt de inhoud hierop ueer. De scheepscommandant de Feuillemorte wil, alvorens weer zee te kiezen, zijn nicht Antoinette met zijn neef Réné, een jeugdigen losbol, doen huwen, opdat de stam der Feuillemorte's »niet ter aarde storte, niaar 'groeie en bloeie op den duur." Geen van beide heeft daar echter veel zin in, want Autoinette heeft Frontignac lief en Bene Dora, een jonge Creoolsche, die hij op Guadeloupe heeft leeren kennen. Maar de oom drijft zijn wil door en juist zal het hu welijk voltrokken worden, als de commandant door drie kanonschoten aan boord geroepen wordt. Van deze afwezigheid van zijn oom maakt Réc gebruik; hij bedenkt een list en laat Antoir.ette met Frontignac in den echt verbinden. In het tweede bedrijf komt de commandant onverwacht terug, vergezeld door Dora, die door haar inmiddels overleden vader aan zijn zorgen is toevertrouwd. Hij meent natuurlijk dat Rén en Antoinette man en vrouw zijti geworden en heeft Dora voor Frontiguac bestemd. Dit geeft zooals te begrijpen is, tot allerlei koddige quiproquo's aanleiding. Ten slotte ontbiedt hij nota rissen om het huwelijkscontract tusschen zijn pupil en Frontignac op te maken, maar deze weigeren het te teekenen. Daar hij op hetzelfde oogenbiik weer naar boord teruggeroepen wordt en hij toch zijn plan niet wil opgeven, neemt Dag, beste jonge, frisch buite eerst 'n beetje op en kom dan maar weerom, as je zoet bent", mocht de oproerling terugkomen; maar zette zij de handen in de zijden en riep zij_hem na: En jij komt er nooit weer in, knaapie !" dan was die uitgeworpene ook voorgoed verbannen, want Leen had maar n woord, n besluit, waaraan geen verwikken of verwegen was. Zoo bleef zij heerscheres in haar kelder, gehoorzaamd door velen, beschermd door de meesten en ontzien door allen. Alles slaapt in De Kemphaanljes"; de half uitgedraaide lamp. die op de kachel staat, ver spreidt een flauw licht, nauwelijks voldoende om de op den grond uitgestrekt liggende gestal ten te kunnen onderscheiden. 't Is rustig in den dievenkelder; slechts 't snur ken van een paar mannen en het regelmatige tikken der kleine klok, die naast het zoogenaamd buffet hangt, breekt de stilte af. Ook buiten op straat is 't nog nachtelijk een zaam en doodsch; enkele malen klinkt, ver ver wijderd, 't doffe geratel van een wagen, of een luide voetstap in de onmiddellijke nabijheid; dan wordt 't weer stil. Heel in de verte blaft een hond, als waar schuwend ; niemand hoort het, allen slapen voort, totdat een luid en kort kloppen op de deur van den kelder moeder Leen en een drie tal van de jonges'' doet ontwaken. Doe open", klinkt het bevelend van buiten. Haastig werpt Leen de deken van zich af en wrijft zich de oogen; zij luistert met vooruitgestrekten hals, en zachtjes zegt eon van <le mannen lot den naast hem liggendun kamohij de beide paren met de notarissen mee naar zijn schip, om desnoods in volle zee het huwe lijk te doen voltrekken. Aan boord komt door een list van Dora alles in orde. Zij weet zich meester te maken vun een brief, dien de commandant van den admiraal ontvangen heeft met het bevel, hem eerst te openen, wanneer hij op een bepaalde plaats is gekomen, en dreigt dien in zee te zullen werpen, als hij niet alles vergeeft en er in toestemt haar en Réuéte doen huwen. De commandant, ten einde raad, geeft toe, omdat hij verwacht, in dien brief zijn benoeming tot schout-bij-nacht te zullen vinden, maar komt toch bedrogen uit, daar zij niets dan een aardigheid van den admi raal bevat. De muziek is van Offenbach en dat zegt mis schien reeds genoeg. Zij is opgewekt, geestig en melodieus, vooral in het tweede en nog meer in het derde bedrijf. Het notarisduet wordt gebisseerd, en er zijn wel meer nummers die dit verdienen. De heer Kreeft was als De Feuillemorte de spil, waarom alles draaide. Van het begin tot het einde was en bleef hij in den vollen zin van het woord de hoofdpersoon. Zooals wij dit van dezen conscieucieusen kunstenaar gewoon zijn, had hij zich geheel vereenzelvigd met de voor te stellen persoonlijkheid, was hij werkelijk de bulderende, maar au fond goedhartige zeeman. Zijn grime was prachtig. De beide minnaars, de heereu de Keukelaere en van Beem, bevielen ons, althans wat het spel betreft, beter dan de dames Culp-Kiebl en Nagtegaal, die de rollen van Dora en Antoinette ver vulden. Zij speelden los, luchtig en elegant, zoo als dit vooral in de operette vereischt wordt. Bij mevrouw Culp-Kiehl daarentegen kan men nog maar al te vaak merken, dat zij eerst sedert korten tijd van de groote opera naar de operette is overgegaan. Haar spel is te zwaar, te onder streept, te zeer berekend op groote effecten. Toch was dit reeds veel beter, dan toen wij haar een vorige maal in dezen schouwburg zagen en wan neer zij zich de noodige oefening wil getroosten, zal zij voor dit gezelschap zeer zeker een groote aanwinst worden; wat haar zang betreft is zij dit reeds nu. De heeren Kelly en Buderman vertoonden zich als de notarissen slechts eenige oogenblikken, echter lang genoeg om het publiek, zoowel door huil kostelijke grime als door hun koddig spel, eeu schaterlach te ontlokken. De decoratie van het derde bedrijf, het schip, werd luide toegejuicht; de heer Prot Jr. moest ten tooneele verschijnen. Het gezelschap van Lier vergastte (?) het Amsterdamsche publiek deze week op een wederopvoering van Drinkebroers", onder welken zeer laft'en en ongelukkigeu titel de heer Willems een tooneelbewerking van Zola's?L'Assommoir" heeft trachten te geven. Het schijnt, dat genoemde heer, na aan den arbeid getogen te zijn, het on mogelijke van ziju poging heeft ingezien, althans het stuk lijkt niet zelden zoo goed als niets op den roman: de eenige overeenkomst tusschen beiden is bijna alleen, dat dezelfde personen er in voorkomen, dat beiden de rampzalige gevolgen van het drankmisbruik tot onderwerp hebben. Van den psychologischen roman is bovendien alles behalve een psychologisch drama geworden. Wat in den roman logisch en duidelijk voor komt, omdat de gemoedsbewegingen der personen zoo juist en tot in de kleinste bijzonderheden ontleed en weergegeven worden, is OLIS op het tooneel, waar voor dit alles natuurlijk geen plaats is, vrij wel onbegrijpelijk. Hierbij komt dat vele toestanden uit den roman, b. v. de vechtpartij tusschen Gervaise en Virginie in het waschhuis, op het tooueel niet naar eisch kunnen weerge geven worden, waardoor de wraakzucht van laatstgenoemde, (die bovendien in het stuk veel meer op den voorgrond treedt dan in den roman) ons zeer ongemotiveerd moet toeschijnen. Op vele plaatsen schijnt het, alsof de heer Willems den roman heeft willen verbeteren en begrijpelijker maken. Zoo laat hij Virginie de schuld zijn van Coupeau's val en maakt hier door juist dat het geheele verdere verloop der handeling onbegrijpelijk wordt. Waardoor Corpeau aan den drank raakt, wordt ons op het tooneel door niets duidelijk, juist omdat de verklaring, die men hiervoor in den roman vindt, ui. zijn morren tegen de Voorzienigheid, die hem, deu oppasseuden, degelijken werkman zulk eeu ramp heeft toegezonden, op de planken onmogelijk is geworden, waar de be raad: ,,Dat 's de soemkoef (politie,); semeijamge (pas op)." Waarvoor?" fluistert de andere terug. Ze ma ken mijn niks; laat ze, voor mijn part, komme knijse (kijken)." Intusschen is moeder Leen opgestaan en met de lamp in de hand naar de deur gegaan. Doe open! Politie!" klinkt het nogmaals, en als zij de deur opent, staan drie agenten-recher cheurs, in burgerkleeding, voor haar. Door de koude luchtstroom, die binnenkomt, gaat de lamp uit en heerscht er een oogenbiik volslagen duisternis in den kelder. De politiedienarcn hebben, zoodra zij binnen zijn, de deur achter zich gesloten. 'k Zal dadelijk licht make, heere", zegt Leen en grabbelt iu den zak van haar rok naar het doosje lucifers, dat zij steeds bij zich draagt. j Doe 't maar op je dooie gemak an, moeder Leen : we zullen ons wel redden'', antwoordt l een der politieagenten, die meteen van onder zijn jas een dievenlanlaarn te voorschijn haalt. ? Al's hij de klep daarvan opent, valt de sterke ! lichtstraal plotseling op een bleek, ontdaan en vermagerd gelaat, dat, als uit den grond opge rezen, met verschrikte, wijd geopende oogen, de dienaren des gerechts aanstaart. ! De rechercheur bukt zich, houdt zijn lantaarn ! vlak voor den man die zich, spookachtig verI licht, half heeft opgericht, en vraagt: ! Wie ben jij, hoe heet je?" Ik meïieer! Ik? 'k Hict Piet Meijer." Zoo! Sta ereis op, laat je eens kijken? Wat doe jij voor den kost?'' 'k Ben nooit in hande geweest. 'k Loop op 'n sjouwtje aan de markt, meheer!"'s Mans werker Virginie de rol der Voorzienigheid laat spelen. Zoo zouden wij nog op velerlei andere gebreken kunnen wijzen. Van de liefde van Gorjet en Gervaise, die juist in den roman zulk een weldadig lichtpunt is te midden van al de laag heid en dierlijkheid, blijkt ons op het tooneel zoo goed als niets . .. Wel sterft Coupeau ook op de planken in een aanval van delirium trernens, maar in zijn eigen woning, niet in het gasthuis onder de oogen van den hem angstval lig gadeslaanden dokter en ook hier weer, in strijd met den roman, door de schuld van Vir ginie, die hem tegen het uitdrukkelijk verbod der geneesheeren, sterken drank heeft weten te verschaffen. Nog erger heeft de heer W. met Gervaise omgesprongen. In plaats van den vreesclijken dood, dien zij in den roman vindt, (mi me on ne sut jamais au juste de quoi Me tait morte. On paria d'un froid et chaud. Mats la véritétait qu'elle s'en allait de mise re, des ordurcs et des fatigues de sa vie gatée. Elle crcva d'avachissement, sclon Ie mot des Lorilleux. Un matin, comme pa sentait mauvais dans Ie corridor, on se rappela qu'on ne l'avait pas vue depuis deux jours; et on la déeouvrit déja verte, dans sa niche.) sterft zij als eeu melodramabedelares van honger en koude op straat. Het bespottelijkst in het geheele stuk zijn de drie werklieden, Mes-Bottes, Bec-Saléen Bibi-laGrillade, de vrienden van Coupeau, waarvan de bewerker, in plaats vau liederlijke zuiplappen vroolijke drinkebroers heeft gemaakt, die onzen lachlust opwekken, ons echter geen bepaalden af keer inboezemen. Het geheel krijgt hierdoor iets gewrongeus en tweeslachtigs, vooral daar de heer W. zich niet ontzien heeft de delirium tremeus-scène in al haar afschuwelijkheid op het tooneel te brengen. Uit den ernstigen, diep tragischen en machtig aangrijpenden roman is een drama gegroeid, dat noch ernstig is, noch tragisch, noch aangrijpend, slechts hier en daar afgrijselijk, bijna altijd on beduidend, niet zelden ook geheel ten onrechte comisch, een drama, dat evenveel gelijkt op den roman van Zola als de verhaspelingen vau Ducis op de stukken van Shakespeare. Het spel bood geen gelegenheid tot uitvoerige besprekingen aan De heer Bouwmeester speelde misschien de delirum tremeus-scene zeer juist en natuurlijk, daarover kan ik niet oordeelen; grooten indruk heeft zij echter op mij niet gemaakt en zeer zeker op niemand. Hoe men dergelijke smakeloosheden op het tooueel durft brengen en duldt, is mij vrij wel een raadsel. De rollen van Gervaise en Virginie werden door de dames AndréMeeuwissen eu Van Beeni Kapper even voldoende weergegeven. De heer Malherbe (Lantier) zag er al zeer wei nig provencaalsch uit, maar speelde vrij gelukkig. Het best waren nog de drie drinkebroers, de heeren Jurgens, Smith en Lageman; dat zij zoo weinig Zolaistisch waren, lag, zooals gezegd, aan dea bewerker. De directie van het Théltre Tivoli spant al haar krachten in, om niettegenstaande het prach tige zomerweer, dat ons zoo onverwacht is komen overvallen, het publiek deu weg naar haar schouw burg niet te doen vergeten. Telkens en telkens gaat daar een nieuw stuk over de planken, soms twee of drie in n maand. En niet alleen de directie spreidt een prijzenswaardige]] ijver ten toon, ook de acteurs stellen alles in het werk, om door vroolijk en opgewekt spel en samenspel den toeschouwer in goeden luim te brengen. Beiden verdienen dan ook in dit opzicht grooten lof en doen het juist daardoor des te meer be treuren, dat zij den eens met Parfum" inge slagen weg niet schijnen te kunnen verlaten en daardoor velen een bezoek aan dezen schouwburg onmogelijk maken. Toch zou dit gezelschap, dat zoo vele goede krachten telt, vrij wat degelijker stukken op alleszins verdienstelijke wijze kunueu vertolken. Spoedig hopeu wij hen daarin weer eens van harte te kunnen bewonderen eu toe juichen. »Dokter Jopie" (La docteur Jojo, com diebouffe) in drie bedrijven van Albert Carré, dat Donderdagavond zijn eerste opvoering beleefde, doet in niets voor de vroeger in dezen schouw burg gespeelde onbetamelijkheden onder. Te Parijs heeft het in den afgeloopen winter groot succes behaald, doch niet in het Palais Eoyal, zooals de aanplakbiljetten verkouden, maar in het Théatre Cluny, een schouwburg van deu tweeden rang in het Quartier Latin. Verreweg het beste van het geheele stuk is het eerste bedrijf, dat vrij wat stem beeft als hij antwoordt. Achter uit het duister klinkt onderdrukt lachen en een van de jonges", fluistert een ander toe: Die is nog job (onuoozel), hoor!" Moeder Leen heeft inmiddels haar lamp weer aangestoken en trekt den rechercheur zachtjes aan de mouw, terwijl ze halfluid zegt: Dat 's een nieuweling, nog erg nuchter, 'n kalf van een jonge: hij doet niks geen kwaad, maar 't is een schoremerd (armoedige man), een zwerver. Wien mot jelui hebbe?" ,,Den blauwe!" Den blauwe? Nee maar, nou won'k je wijzer hebbe, die is hier al in geen veertien (lage ge weest ; dat weet jelui net zoo goed as ik." Zoo, zou je denken?" Wel ja, jelui zou niet wete, dat die teugeswoordig op de Looiersgracht bij Willems komt." Wel mogelijk; maar we zullen toch maar eens even kijken, moeder." Leen haalt de schouders op en zegt in zich zelf: Ja, ze zelle den blauwe zoeke! 't Zal wel een ander weze die foef is te oud," en luid: Nou ga je gooi, heere!" Het meeFendeel der slapende mannen is ont waakt en ziet nieuwsgierig naar de politiedicnaren, die met hun lantaarn de overige slapers, of hen die zich slapend houden, vlak in 't ge laat lichten. Leen, met de lamp, volgt hen op den voel, onophoudelijk pratendDat 's ouwe Jan, een gocie kennis, heere! Dien krijg je niet bij z'n posetieve, die heit 'm erg om van nacht. Zeg, Jan!" zij schudt hem bij den arm, word ereis wakker, maat: d'r is visite!'' (Wordt ra-r

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl