Historisch Archief 1877-1940
No. 622
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Toorzien van een gordelpantser ter dikte van
45.7 cM. en meten tezamen 30540 ton met 27000
paardenkracht. Deze schepen zijn: Sinope,
Catherina, II en Cesma.
7 Kruisers van den Isten rang, tezamen
inhoudendelSOöOtonmet 14670 paardenkracht. Het zijn :
Capitan-Saeken, Kubanee, Te'-eo, Zaporoxee,
Zabijaka, Czar, Óxarewna.
38 Torpedo-booten, tezamen inhoudende 1984
ton met 17175 paardenkracht. Hiertoe behooren
de torpedobooten van den Isten rang: Batum,
Gagri, Gelendjik, Ismajl, Jelta, Kilya, Kodor,
Novorossysk, Poti, Reni, Suehwm, Cardak, en
verder van den 2den rang de torpedobooten:
Nipok, Obrasni, Plowee, Rabotnik, dalwi. De
overigen bestaan uit visch- en wachttorpedo's.
De Zwarte-Zee-vloot bestaat uit 48 schepen,
inhoudende 45574 ton en 58845 paardenkracht.
De geheele Russische oorlogsvloot telt dus 170
oorlogschepen, metende 129858 ton met 169089
paarden krach ten.
Engeland.
13 gepantserde Eskader-schepen van den Isten
rang, uitgezonderd 2, wier vaartsnelheid slechts
13.8 zeemijl bedraagt, kunnen deze schepen 15
tot 17 zeemijlen in het uur afleggen. Hunne
pantserdikte bedraagt 30?50 cM. en hunne be
wapening bestaat uit de zwaarste kanonnen, wier
inhoud 45, 67 a 110 tonnen bedraagt. Dit ge
schut staat in torens, die beschermd worden door
eene pantsering. Deze schepen zijn: Anson,
Benbo^t>, Camperdown, Collingwood, Colossus,
Conqueror, Edinbwgh, Hero, Ilowe, liodney,
Sans-Pareil, Trafalgar, Victoria, tezamen metende
122130 ton met 131800 paardenkracht.
38 Gepantserde Eskaderschepen van den 2en
rang; verscheidene dezer vaartuigen hebben meer
dan 30 cM. pantserdikte, ze zijn allen bewapend
met zwaar geschut, doch de vaartsnelheid laat
bij sommigen te wenschen over. Tot deze sche
pen behooren 3 gepantserde kruisers, voorzien
van torens, en 7 kruisers die gedekt worden door
een gordelpantser ter dikte van 25 cM. en in
staat zijn om in het uur 19 zeemijlen af te leg
gen, ze zijn: Agamemnan, Ajax, Imperieusc,
Inflexible, Warspite, Alexandra, Audacious,
Belleisle, Bellerophon, Hercules, Invineible, Iron
Duke, Orion, Penelope, Sultan, Superb, Swifture,
Triumph, Nelson, Northampton, Shannon, Aurora,
Australia, Galatea, Immortalité, Narcissus,
Orlando, Undaunted, Achilles, Agincourt,
BlackPrinee, Hector, Minotaur, Northumberland,
Repulse, Warrior, Cyclops, Glatton, te zamen me
tende 273210 ton met 236581 paarden kracht.
45 Kruisers van den len rang, waartoe be
hooren 11 torpedo-kruisers en 7 aviso-torpedo's.
te zamen metende 113060 ton met 205790 paar
denkracht. De vaartsnelheid der schepen, bedraagt
17 a 19 zeemijlen, Zij zijn: Forth, Mersey,
Severn, Tluimes, Magieienne, Marathon, Melpomene,
Medea, Medusa, Inconstant, Raleigh, Shali,
Aotwe, Bacchante, Boadicea, Calliope, Calypso,
Canada, Constanee, Euryalus, Rover, Saphiro,
Volage, Alacrity, Iris, Mercury, Surprise,
Polyphemys, Archer, Brisk, Cossack, Fearless,
Mohawk, Porpoise, Racoon, Scout, Serpent, Tartar,
Curlete, Landrail,] Grasshopper, Rattlesnake,
Sandfly, Spider, Sharpshooter.
7 Kruisers van den 2en rang, inhoudende
15230 ton en 26620 paardenkracht. De vaart
snelheid is 13 a 17 zeemijlen. Deze kruisers zijn,
Amphion, Arethusa, Leander, Phaeton, Buzx-ard,
Caroline, Heroine,
80 Torpedobooten van den len en 62 torpedo
booten van den 2en rang ; tezamen metende
5700 ton met 11000 paardenkracht.
De geheele Engelsche Oorlogsvloot bestaat uit
245 oorlogschepen, inhoudende 529,270 ton met
611,791 paardeukracht.
Uit dit overzicht blijkt dat Engeland de eerste
plaats inneemt als groote zeemogendheid ; temeer
daar dit rijk door zijne ligging in staat is, met
uitrusting, bemanning, bewapening en concentra
tie zijner strijdkrachten ter zee, de andere mo
gendheden vóór te zijn.
Frankrijks maritieme strijdkrachten, daarentegen,
worden gescheiden door Spanje; Duitschland's
marine door Denemarken en die van Rusland
door het westelijk en centrale gedeelte van Eu
ropa. Dit maakt dan ook, dat deze rijken wat
aangaat het mobiliseeren der vloot niet met
Engeland op eene lijn gesteld kunnen worden.
De Engelsche Oorlogsmarine telt ruim 50 sche
pen meer dan die van Frankrijk. Zij is zelfs veel
machtiger dan de vereenigde vloten van Frank
rijk en Rusland (wat betreft Rusland's marine
in de Oost-Zee). Ook de vereenigde Italiaansche
en Fransche vloten moeten onder doen voor de
Britsche Oorlogsmariue. Deze is echter zwakker
dan de vereenigde vloten van
Oosteurijk-Hongarije, Frankrijk en Italië.
Bedenkt men echter dat de Engelsche marine
over alle zeeën tder wereld is verspreid; dan is
hare meerderheid tegenover de Fransche en Ita
liaansche vloten slechts zeer betrekkelijk.
Duitschland heeft tot nu toe meer zijne aan
dacht gewijd aan den bouw van kleinere schepen,
die goede diensten kunnen bewijzen bij eene ac
tieve verdediging der kust; dit nu komt door
dat Duitschland's kusten en de ligging zijner
vloot zich niet zoo goed leenen tot het gebruik
van de zeekolosuen, die men aantreft bij de Ita
liaansche, Engelsche en Fransche marines.
Ook Rusland is in deze Duitschland gelijk ge
bleven, in de Oostzee toch (die eenige maanden
des jaars is toegevrorenj bestaat de Russische
marine grootendeels uit vaartuigen, die bestemd
zijn voor het verdedigen der kust.
De vereenigde oorlogsvloten van
OostenrijkHongarije, Duitschland en Italiëin de
Middellandsche Noord- en Oostzeeën zijn ongeveer 346
schepen sterk, metende 338000 ton met 545000
paardenkrcht, terwijl deFransche en Russische vlo
ten in de Atlantische-, Middellandsche- en Oost
zeeën circa 308 schepen sterk zijn, inhoudende
421,000 ton met 465000 paardenkracht.
Gaat men echter ook na, dat Frankrijks ma
rine zoodanig verdeeld is, dat alleen de helft
zijner oorlogsvloot zich in de Middellandsche
Zee bevindt, zoo zal het een ieder duidelijk
wordeu, dat in deze wateren, de Oostenrijksche
en Italiaansche vloten sterker zijn dan de Fransche.
*
* *
Groepsgewijze kunnen de oorlogsvloten als
volgt verdeeld worden:
I. Groep in de Oostzee. Hier vindt men de
Duitsche en Russische marine, tezamen 237 sche
pen, inhoudende 208000 tonnen met 308000
paardenkracht. Zoolang het kanaal van de
Noord- naar de Oostzee nog niet voltooid is,
heeft Duitschland slechts -'/s zijner marine in de
Oostzee, tengevolge waarvan Rusland in deze
wateren de eerste zeemogendheid is.
Is eenmaal genoemd kanaal voltooid, dan wordt
de marine in deze wateren sterker, om reden dan
Denemarken, Zweden en Noorwegen ook hun
aandeel geven.
II. Groep in den Atlantischen Oceaan en de
Noordzee. Hiertoe behooren de Engelsche vloot,
de helft der Fransche en een derde gedeelte der
Duitsche marine, tezamen 300 schepen, met een
inhoud van 500000 ton en 600000 paardenkracht.
III. Groep in de Middellandsche en
Adriatische Zeeën. Hiertoe behooren de marines van
Oostenrijk-Hongarije, van Italië, de helft der
Fransche oorlogsvloot, een derde gedeelte van
Engeland's zeemacht, tezamen behalve de
vloten van Spanje, Turkije en Griekenland ?
350 schepen, inhoudende 500000 ton met 700000
paardenkracht.
A.
EEN LYRISCHE STROOPTOCHT.
Onder dezen titel deelt D. Sanl in de Frank
furter Zeitung eenige vermakelijke staaltjes mede
ran de kunstwerken (?) waarmede sommige Duit
sche dichters van de moderne realistische school
de literatuur van hun vaderland verrijken.
Onze tijd is erg prozaïsch'1 aldus begint hij,
en de dichter heeft tegenwoordig veel moeite
om door de wereld te komen. Er is veel aanbod
en weinig vraag. Geen wonder dat vele van
Apollo's jongeren steeds met een deficit te wor
stelen hebben en met een zekeren afgunst opzien
tot hen, die door een min ot' meer hebzuchtig
beroep schatten weten te verwerven.
Erbarmingloos gaat het rad van den tijd over den droomen
den dichter heen, die zijn tijd niet begrijpt. Aan
raadgevers ontbreekt het niet. Zij willen slechts
hem vergunnen den Paraassus te beklimmen,
die om de taal van het jonge Duitschland te
spreken toont bezield te zijn door den geest
van het moderne. DO laffe gevoelsuitingen over
wijn, liefde, lente en dergelijke dingen zijn vol
gens hun meening tegenwoordig verouderd; hij,
die op de hoogte van zijn tijd wil staan, moet
uit de groote vraagstukken der moderne maat
schappij zijn stof kiezen en deze in nieuwe vor
men gieten. Misschien zal de twintigste eeuw ons
den geest brengen die dichtkunst en leven weer
vereenigt en de bekrompenheid bewijst van hen,
die trouw zijn gebleven aan het oude geloof, dat
de poëzie voortspruit uit algemeen menschelijke
en daarom eeuwige gevoelens. Dan zal men niet
meer van minnende maagdelijns, groenende wei
den en schuimende bekers zingen. De normale ar
beidsdag, de strike der huurkoetsicrs en andere
dergelijke vragen dat zijn onderwerpen voor
onze toekomstdichters en wie weet hoe deze onze
nakomelingen zullen stichten.
Maar tot nu toe is de naturalistische Messias
nog niet gekomen en zijn voorloopers onderschei
den zich minder door zelf iets te leveren, dan
wel door schelden en afbreken. Wij bevinden ons
dus in een overgansgtijdperk; wij weten slechts
dit, dat onze poëzie onwaar, verouderd en niets
dan dillettantenwerk is, maar men heeft er ons
nog niets voor in de plaats gegeven. Wij weten
slechts dat het onzer onwaardig is, onze aandacht
te wijden aan dichters, die deze platgetreden pa
den bewandelen, genot te smaken bij het lezen
van goedgebouwde verzen; maar de zangers van
den modernen tijd, die ons in geestdrift kunnen
doen ontvlammen zijn nog niet verschenen. Tot
dat zij hun vollem wasdom bereikt hebben en ?wij tot
genoegzame rijpheid gekomen zullen zijn, om hen
te verstaan en naar waarde te scliatten, zal het ons
misschien wel geoorloofd zijn van een ander ge
zichtspunt uit te trachten genot te smaken in
de lyriek van den tegenwoordigen tijd, zonder in
het beulsberoep van het allerjongste Duitschland
te vervallen. Ja, er bestaat een lyriek, waarvan
wij op een fatsoenlijke manier kunnen genieten,
er zijn dichters, die, al staan zij ook nog op het
standpunt eener verouderde wereld- en kunstbe
schouwing toch in den smaak van den modernste
der moderne jonge literatoren kunnen vallen. Zij
werken wel ia waar niet op het gevoel, maar be
zitten in hooge mate de eigenschap op de lach
spieren hunner lezers te werken."
En nu volgen eenige staaltjes, waarvan wij ter
wille van onze lezers, die een leverschudding niet
anders dan goed kan doen, hieronder enkelen
afschrijven.
Het volgende schoone gedicht heeft zijn ont
staan te danken aan een zekeren mijnheer Cornel,
den zanger van de Bodensee, zooals de man zich zeer
bescheiden noemt. Hij beschrijft daarin de bekoor
lijkheden van zijn geliefde, die naar den
welluidenden naam Adlinde" luistert, aldus:
Wie schön ist sie umschlungen
Von blondem Flechtenhaar,
Ihr Köpfchen ringsumrungen
Von Amorettchen Schaar.
Ihr Zahnchen in dem Munde
So weisz wie Elfenbein,
Ihr Herzchen, kugelrunde,
Zeigt zich so Engelrein."
Dat ne tandje is kostelijk. Wat zal dat zich
op zijn eentje verveeld hebben! En dan een
kogelrond hartje, dat is zeker wel het nieuwste!
Van Friederike Kempner, wier gedichten reeds
vijfmaal herdrukt werden, kan men gerust zeggen,
dat zij een waardige volgelinge der moderne echool
is, zooals uit onderstaande verzen genoegzam
blijkt:
DAS SCHEINTODTB KIND.
Stürmisch ist die Nacht
Kind im Grab erwacht,
Scine schwache Kraft
Es zusammenrafft." enz.
Om de zenuwen onzer teorgevoelige lezeressen
te sparen, slaan wij de volgende coupletten over,maar
sluiten ons zonder voorbehoud aan bij don wak
keren krijgsman, wiens oogen blijkens het volgende
gedicht, bij het lezen dezer hartroerende
geschiedeiiis van tranen overvloeiden:
Ein Leichenhaus, ein Leichenhaus,
Ruft er aus vollem Halse aus,
Wir wollen nicht auf bloszen Schein
Beseitigt und begraben sein.
Deze dichteres is ook een ware hervormster op
dichtgebied. Zij zingt toch:
Daktylen, Jamben, Trochaen,
Sie schliesz' ich in einen Bund,
Die Regel sie ewig zu trennen
Hat keinen vernünftigen Grund.
En zij houdt zich ook trouw aan die stelling,
zooals blijkt in hare ballade Die
Thierbandigerin", die een ware potpouri van allerlei dicht
vormen is. Zij is te lang, om hier in haar ge
heel weergegeven te worden. Een schoone
dierentemster doet met allerlei wilde dieren de
wonderlijkste kunststukken. Eindelijk wil zij
dor reuzenslang een lam tot voedsel geven,
laat dit helaas! vallen en het serpent, dat toch
toehapt, krijgt haar engelrein hoofdje tusschen
zijn kaken, welke ruil hem volstrekt niet onwel
gevallig schijnt te zijn. De vader dor
dierentomster trekt een pistool uit zijn gordel en vuurt dit
in den git'tigen muil" af, wat wel eenigszins on
voorzichtig schijnt te zijn, daar zich in genoem
den muil een goed deel van zijn dochter bevond.
Hij doodt de slang en:
Nun fl'net der Bandiger den riesigen Mund (*
Sein stierer Bliek sprüht funkelnden Glanz,
Johanna ist todt, doch sie ist ganz,
Nur rund um den Hals, da ist es wie wund.
Die Grausame Scklangc nahm langsam sich Zeit.
Fast schien's, als thüt'sum die Jungfrau ihr Leid1',
lste Jaargang.
Schaakspel.
26 Mei 1889.
PROBLEEM No. 12
van den heer H. BUSTOW te Devon. (*)
ZWABT
(") Deze en het voorgaande probleem zijn met
den eersten en tweeden prijs bekroond op het
Britsche en lersche probleemtournooi in 1888.
In het eerste probleem moet op b2 een witte
toren staan.
Partij gespeeld op het tournooi van den
Nederlandschen schaakbond te Rotterdam in Augustus
1888 tusschen de heeren:
Jhr. D. van Foreest.
R. J. Loman.
Raadsheer-Gambiet.
Wit. Zwart.
abcdefgh
WIT
Wit geeft in 2 zetten mat.
1. e2 e4
2. f2 f4
;i. fl c4
4. c4 X <15
5. el fl
6. bl c.'i
7. d2 d4
8. gl - fó
i). h2 h4
10. c4 e5 a
11. d5 e4!
e;>
f4
ei
e5
d7 d5
<]8 h4 f
g7 - g»
tó - g7
g-8 - e7
h4 h5
h7 h6
O O b
S5 g4 c
12. f
13. cl
14. ca
15. e2
10. dl
17. al
18. dl
l!i. c4
20 d8
21. el
22. 1)7
23. f4
24. fl
25. a8
2»;. cl
27. (16
28. hl
21). dl
30. cl
31. dl
32. cl
33. aG
34. a2
35. a4
.-!<;. c4
;;7. e2
el
f4 d
e2
(14
ff, fl
dl
(18 f
b7
d6
(13
aS
cv c!)
c5 X d4
e7 i'5 e
f8 (18 /'
d« x 'U
c8 X fó
K8 h7
X
el
c4 f
dl
af5
«l!
cl i
dl
(12
? e2 j
a4
a3
a5
ff)
b8
g7
(17
gi;
h7
e5
f(>
c4
1)2
c4
e.'i
c2
a7
e(i
1)4
1)3
cl
ei;
d7
X e')
X c ?''
K
g 7
c4
(14
X b2
cl
e 3
X c'2
b4
a5
b3
X c!3
cl
X d3
li
t
t
i
Dat Johanna heel" gebleven is, is de eenige
lichtstraal in deze tragische geschiedenis, en toch
helpt haar dat al bitter weinig, daar zij boven
dien dood is.
Ten slotte nog het eerste en laatste couplet
van een fraai vers Du schoner Wollustteufel"
van Ludwig Wolff Kassei:
Du schoner Wollustteufel,
Dir sei mein Heil verkauft;
lm Schwefel-Gluthgetraufel
Mein Leib um Liebe schnauft,
Umschling' mit deinen Armen
Wie Schlangen glatt und kühl
Zu hollischem Erbarmen
Mich auf des Ruhwahns Pfühl.
Der letzte Tropfen Röthe,
Der meine Wang' verliesz!
Dan schnell von dir mich tödte
Der letzte Liebesbisz l
Kein jammerndes Gequinkel
Dann qualt mich mehr, noch Reu'
Man fegt mich in den Winkel
Wie and'rer Höllenspreu.
*) N3. der slang.
DE SCHOENPOETSER VAN DE MUNTSLUIS.
Wat de oorzaak er van is, valt moeilijk met
zekerheid te bepalen, maar een feit is het, dat
men in geen enkele groote stad van Europa zoo
veel schoenpoetsers op den openbaren weg aantreft
als in Amsterdam.
Op drukke pleinen, bij stations ziet men hen
op weinige passen afstand met vijf, zes te gelijk,
en bovendien vindt men ze door de geheele stad,
op grachten en in straten verspreid, waar men ze
meestal op de stoep van een huis kan zien zitten
met aan de ne zijde een lange reeks naast
elkander staande reeds glimmende schoenen en
aan de andere zijde een verwarde hoop, die de
kunstbewerking des poetsens nog moeten.
onderAls men naar het ongelooflijk aantal schoenen
moest oordeelen, tusschen welke zoo'n poetser
gezeten is, dan. zou men moeten besluiten, dat óf
de huisgezinnen in Amsterdam ongewoon talrijk
zim, of dat ieder lid er van driemaal daags
schoone schoenen aantrekt.
De schoenpoetscrs kan men hier verdeelen in
twee categorieën. Tot de eene behooren zij, die
van de eene gracht of straat en van de eene stoep
naar do andere dwalen en daar hunne klanten
tegen een vasten maar civielen prijs bedienen;
tot de andere zijn te rekenen degenen, die zich
een vaste standplaats op pleinen, stations of hoeken
van straten kiezen.
Deze laatsten zien met onverholen minachting
op hunne ambulante collega's neder.
Ik wou nog liever," zeggen ze; dan al die
menschen om een paar centen achter hun corpus"
te loopen. Als ze niet bij mij komen, dan kunnen
ze voor mijn part tot aan den nek vol modder
zitten Zondags ook! Die kerels lijken wel gek
en ze bederven het bovendien ook nog voor een
ander fatsoenlijk inins!"
Nu moet gezegd worden dat de ambulante
poetsers veel harder moeten werken en veel minder
verdienen dan. hunne vaststaande broederen en
dus dezer minachting niet verdienen; maar toch
worden zij door dezen altijd uitgejouwd en
gescholdon wanneer het arbeidspad van den een,
hem langs het arbeidsveld van den ander voert.
Deze laatsten posteeren zich rustig achter hun
sckoenbak en wanneer hun zelfs dit te zwaar valt
gaan ze er op zitten en doen den gansenen dag
niet anders dan naar de voeten der voorbijgan
gers kijken en, met de eene hand wijzende naar
hunne pet en met de andere naar der voorbij
gangers schoenen, dezen toevoegen: schoonmaken,
meneer'.
Zij zeggen dat op een eigenaardig
vertrouwelijken, halt' gedempten, toon, alsof zij hen op een
gebrek in hun toilet willen opmerkzaam maken,
waar een ander nu eigenlijk niet mede te maken
heeft, 't Is of zij u vriendschappelijk waarschuwen:
een. torntje in uw jas, meneer!" of wel een.
deuk in uw hoed, meneer!" of zoo iets dergelijks.
En wanneer ge doet, alsof ge hen niet verstaat,
dan roepen ze het u nog drie, vier malen na,
steeds luider naar mate de afstand grooter wordt,
maar toch nimmer zoo luid dat anderen het
hooren. Het is meer het dringende van hunne stem,
het overtuigende van hun toon, die in kracht
toenemen, als wilden zij met al de menschenliefde,
die in hen is, u toch voor de schande behoeden,
om nog langer zoo smerig geschoeid langs de
straat te gaan.
En naar hun oordeel zijn uwe schoenen nooit
behoorlijk gepoetst. Ge kunt bij No. l op den
Dam uwe voeten laten glimmend maken als spie
gels, wanneer go tien passen verder No. 2 pas
seert, dan vraagt die No. 2 u weer met dezelfde
overredingskracht: schoonmaken meneer?"
Jaren geleden stond zulk een schoenpoetser
aan het einde der Kalverstraat bij de Munt. Hij
was algemeen bekend onder den naam van Jan,
maar hij heette eigenlijk, zooals hij mij, die de
eer had zijn vertrouwen te bezitten, mededeelde,
Martinus.
Maar 't is heel goed zoo, meneer! Laat ze mij
maar Jan noemen. Mijn ware naam mocht eens
herinneringen bij dezen of' genen opwekken, die
mij dan misschien wat oplettender aankeek. Als
Jan poets ik maar raak en niemand kijkt naar
Jan en niemand denkt meer aan Martinus!"
En als Jan dat vertelde, dan bukte hij zich
haast tot met den neus op mijne voeten en streek
zoo driftig met do beide borstels over de schoenen,
alsof er regendroppels op gevallen waren, die
moesten weggewischt.
Jan zooals ik hem maar zal blijven noemen,
omdat hij zijn waren naam liever niet bekend
hoeft Jan \vas een ongelukkige drommel. In
zijn jeugd, als jongeling van drie, vier en twintig
jaar, was hij, de zoon van eene welvarende familie,
verliefd geworden op een mooi dienstmeisje en
daarmede, tegen den wil zijns vaders getrouwd,
die op grond daarvan niets meer met hem te
maken wilde hebben. Zijn moeders erfdeel werd
hem uitgekeerd, maar Jan had niets te doen en