Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 622
kon geen bezigheid vinden, terwijl zijn vrouw,
met een beer getrouwd zijnde, nu ook als dame
wilde leven en daartoe zulke rare manieren in
toepassing bracht, dat in een paar jaar het geld
schoon op was en zij in ruil daarvan een paar
opgeblazen wangetjes en een onverzadebjken trek
naar zoetigheid had.
Al de rampen van Jan op te sommen komt niet
in mjj op, vooral omdat het zeer gewone rampen
waren. Na een korten tijd van groote armoede,
kwam er door den dood zijns vaders weer een
tjjd van weelde. Maar de wangetjes en de trek
in zoetigheid hielden gelijken tred en Jan, door
de kringen, waartoe h\j behoorde, verstooten, zonk
hoe langer hoe dieper, doch een dronkaard werd
h\j gelukkig niet. Daarvan hield de liefde voor
zjjn eenig Mnd, een dochtertje, lichamelijk eene
veel verbeterde editie van haar mama, hem terug.
En die mama dronk maar steeds door; de bodem
van de geldkist brak aan en Jan, door den nood
gedwongen, nam den schoenbak ter hand.
Hij zette een bril op, om minder kenbaar te
z\jn; legde zich van stonden aan er op toe om
goed werk" te leveren, zooals hij zei, en had
door zjjn beleefdheid en gedienstigheid spoedig
veel te doen.
Nu- gevoelde Jan zich betrekkelijk gelukkig. H\j
behoefde niet den ganschen dag thuis büzijne dron
ken vrouw te zijn, had bezigheid die hem genoeg
opleverde en.... tweemalen daags kwam zijn
dochtertje hem eten en koffie brengen. Dan nam
hfl er telkens een halfuurtje af, ging op den Singel
in de nabijheid met haar achter een groen Ijzeren
soort van kast zitten, die zich daar bevond en
dat waren de gelukkigste oogenblikken van zynen
dag. Het kind klaagde wel eens en schreide soms
bitter als zjj de blauwe plekken op hare armen
en schouders liet zien, maar Jan sprak haar altijd
moed in en zeide: het is je moeder kind, 't zal
nog wel eens beter gaan.
Maar het ging niet beter. Het meisje durfde
dikwijls zelfs niet in huis te komen als haar vader
daar niet was en eens, zij was toen 17 jaar oud,
kwam zy ook toen hij tehuis was gekomen, des
nachts niet in de ouderlijke woning.
Jan was radeloos! Weken en maanden lang
doorzocht hy zonder schoenbak dag en nacht de
gansche stad tot in hare donkerste schuilhoeken,
maar vergeefs.
Toen nam hij zijn bedrijf weer ter hand, maar
niet op de vroegere plaats, die hem zoozeer aan
haar herinnerde. En pas stond hjj daar eenige
weken, toen hem met schemeravond een jonge
zwierig gekleede vrouw voorbijging aan den arm
van een luidruchtig halfdronken heer.
Jan vliegt eensklaps op, grijpt de dame bij den
arm en staart haar strak in de oogen. Zij slaakt
een gil, rukt zich los en vlucht; Jan valt be
wusteloos neer en de dronken heer staat zoo
hartelijk te lachen, dat alle omstanders wel mede
moeten lachen.
Toen Jan weer bijkwam nam hij alleen de
beide schoenborstels mede en liet den schoenbak
aan zijn lot over. En thuis gekomen ranselde hij
zjjne vrouw met de borstels zoo vastberaden en
met zooveel overtuiging af, dat het mensen na
tien minuten er niets meer van voelde, maar
bewusteloos op den grond lag. Toen nam h\j de
flesch, die nog half vol was, zette haar aan den
mond en ledigde haar zoo schielijk als hem mo
gelijk was.
Na dien noodlottigen dag drinkt Jan overdreven
veel. Het werken heeft hij er aan gegeven, hij
bedelt nu. Voor de Poort van Cleve, voor Kras,
voor Mast, overal kan men hem voor de koffie
huizen vinden, leunende met den eenen hand op
een dikken stok en met de andere zyn pet voor
zich uitstekende. Hij draagt nog altijd een bril,
'maar nu geheel voor op den punt van zijn neus.
Het kan hem nu niet meer schelen of zij den
ouden Martinus herkennen.
Dikwijls vindt men op een stoep een man be
wusteloos neergevallen liggen. Dan zeggen de
jongens: O, da's dronken Jan! Die heeft weer een
appelflauwte. Haal maar gauw een propje dan zal
't wel overgaan I"
Wie een oogenblik vóór die appelflauwte daar
geweest was had een jonge, schoone dame door
de straat kunnen zien gaan, die het hoofd
omwendde toen z\j Jan voorbij ging.
DE OUDSTE.
«Goddank! een oogenblik rust. De logeer
kamers zijn in orde, papa's avondeten is bezorgd,
Betsy en Willem zijn naar de pastorie aan den
overkant gegaan om een poosje te praten. Het
is stil om mij heen geworden, en ik kan onge
stoord een uurtje uitrusten.
»0nze kleine mama!" hebben zij mij steeds
genoemd, sedert den dag, waarop mijn lieve
moeder de oogen sloot; hoe lang is dat reeds
geleden! En ik ben het geweest, hun kleine
mama, zooveel het in mijn vermogen stond. Nu
ben ik oud geworden, oud ten minste in verge
lijking met mijne zusters, want morgen word ik
dertig jaren, en toen ik van ochtend mijn haar
opmaakte, vond ik het eerste grijze er in.
Een oude jongejuffrouw! En het is mij ter
nauwernood opgevallen!
Ben ik daarom treurig? Neen! Ieder wordt
hier op aarde zijn deeltje geluk toegemeten, en
wie de kunst verstaat zich daarmede te verge
noegen, zal tevreden zijn. Mijn geluk is: mijn
plicht.
Eens, ja eens droomde ik nog van meer, maar
dat is lang geleden, zoo lang, dat ik het in de
beslommeringen van het alledaagsche leven bijna
heb vergeten. Maar vandaag het gebeurde
toen ook juist op den avond vóór mijn verjaar
dag vandaag rijzen die herinneringen weer
met vernieuwde kracht in mij op.
Het was even frisch en zacht in de lucht, toen,
en de jonge blaadjes drongen zich met geweld
uit de knoppen der boomen een paar vogel
tjes jubelden hun lentelied in het teedere eerste
groen, en ik zat hier op dezelfde plaats, op deze
zelfde bank, waarop ik sedert dien tijd nog zoo
dikwijls heb gezeten. Maar ik was niet alleen.
Vóór mij, tegen den stam van de oude linde ge
leund, stond Frans, de speelmakker mijner jeugd,
mijn vriend en vertrouwde in al mijn kleine
zorgen en plannen voor de kleinen.
»Sophie", zeide hij en hij zag mij diep in de
oogen. »Gij hebt een edel, zelfverloochenend ge
moed, wie u eenmaal de zijne mag noemen, is
een gelukkig man."
Ik bloosde hevig, 't Was de eerste maal, dat
mijn oor zulke woorden opving, die mij zoo in
nig, zoo onuitsprekelijk gelukkig maakten. Wat
de toekomst brengen zou, wist ik niet. Vader
en de kinderen konden mij vooreerst nog niet
missen; en ik morde daarover ook niet. Ik ge
voelde mij zalig, wanneer hij zijn korte vacanties
in het ouderlijk huis doorbracht en deed opge
ruimd mijn plicht, ook als hij weer heenging;
ik had vader en de kleinen immers ook zoo lief.
Tilda, mijn jongere zuster, groeide op; zij was
een mooi meisje geworden, dat zeide iedereen,
en ik verheugde mij reeds op het oogenblik, dat
Frans haar zou weerzien, en over de verbaasde
oogen, die hij zou opzetten bij de ontdekking,
dat het kruidje-roer-mij-niet hij had haar tot
mijn spijt in de dagen der korte rokken altijd
een naar kind gevonden in zulk een liefelijke
lenteroos was omgetooverd. Maar een jaar ver
liep, eer ik mijn kleine triomf zou genieten.
Eindelijk, na zijn eindexamen, kwam hij.
Vader en Frans' ouders hadden ons zoo goed
als verloofd beschouwd, ofschoon niemand er
ooit een woord over had gesproken, en ik ik
deed het ook. Alleen de gedachte aan hem was
immers reeds mijn geluk, mijn leven. Hij kwam,
en nu was ik bereid hem te zeggen, dat mijn
plicht hier in zooverre was vervuld, om hem
met een onbezwaard hart in den vreemde te
kunnen volgen. Hij kwam en zag Tilda.
En weer zat ik hier op deze bank en hij stond
tegenover mij, bleek en ontdaan; ach! ik
wist wat er in hem omging.
»Sophie", vroeg hij mij, »wilt ge mijne vrouw
worden ?"
't Was of mijn hart eensklaps ophield te kloppen ;
een duldelooze smart maakte mij bijna krank
zinnig. Mijn geheele wezen kwam in opstand
tegen wat was en waaraan ik toch niets kon
veranderen.
»En ge bemint Tilda; waartoe mij die vraag
gedaan?" antwoordde ik zacht. »Ik mag immers
niet aan mijzelf denken, dat weet ge. Zij hebben
mij nog zoo noodig. Ben ik niet nog altijd hun
kleine mama?"
Toen viel hij voor mij op de knieën en weende
heete tranen.
»8ophie! Sophie! Kunt gij ons werkelijk uw
zegen schenken, Mathilda en mij?" vroeg hij
bevend.
»Ja!" sprak ik zacht, en legde mijn hand op
zijn hoofd.
Ik kon het; het was mij plotseling zoo kil
en ledig geworden in 't harte ...
Morgen komen Frans en Tilda hier logeeren
en brengen hun kinderen mee; Betsy en Willem
zijn de kinderschoenen ontwassen; maar ik ben
een oude vrijster geworden, de tijd der rozen is
voorbij. Maar wat hebben zij mij allemaal liet
en hoe dankbaar en trotsch klinkt het uit
vaders mond, wanneer hij streelend zijn hand
langs mijn hoofd laat glijden en zegt: »Onze
kleine mama!"
Komt gerust, grijze haren, ge vindt mij bereid
u te dragen!
GERUÏNEERDE AANDEELHOUDERS".
Men kan hier geene vergadering van deelheb
bers in eenige vennootschap bijwonen, die om de
eene of andere reden in eenen terecht of ten
onrechte desolaat geachten toestand verkeert,
of men ziet de vergaderzaal gevuld voor meer
dan de helft met menschen, die naar hun uiter
lijk te oordeelen, bijna geheel geruïneerd zijn
door de Maatschappij, waarin zij nu nog door
hun laatste stemmetje eenige verbetering hopen
aan te brengen.
Zij komen meestal bij geheele kudden de zaal
binnen en het is blijkbaar, dat zij geheel te goeder
trouw ? als men liever wil, in onnoozelheid
aan hunne aandeelen zijn geraakt, want angst
vallig zien zij reeds bij het binnentreden naar
eenen herder om, die hun wyzen zal wat zij doen
moeten.
Reeds bij den ingang staan zij met hun
ne aandeeltje het rampzalig overschot waar
schijnlijk van zoovele in de hand zoo hulpeloos
rond te kijken, dat de ambtenaren achter een
tafeltje hen slechts met moeite aan 't verstand
kunnen brengen, dat zij die aandeelen moeten
vertoonen of deponeeren en hunne handteekening
op eene daartoe bestemde aandeelhouderslijst
plaatsen. Dit laatste gaat dikwijls nog het
moeilijkst J
Maar is dit geschied, dan ziet men dien gan
schen drom van geruïneerde aandeelhouders naar
eenen stoel zoeken, liefst zoover mogelijk achter
in de zaal, vermoedelijk om niet te dicht bij de
nog gefortuneerde aandeelhouders te zitten.
Deze laatsten geven dan ook door geen blik of
gebaar eenig blijk, dat zij met die geruïneerde
broeders iets gemeen hebben, dan dat zij voor
't moment medeaandeelhouders zijn. Ze houden
zich strikt afzonderlijk in een grooten kring om
een paar groene tafels en laten de anderen in
verlegen houding, nu en dan elkander eens met
de ellebogen aanstootende of wat toefluisterende
en voor de rest van den tijd met wezenloozen
blik door de zaal starende, eenvoudig aan hun
lot over.
Om mee te praten over hunne dierbaarste be
langen, de belangen van hunne beurs, daaraan
denken deze totaal op den hond" geraakte aan
deelhouders niet. Dat laten zij over aan de heeren
om de groene tafel, en ook daaronder zijn er nog
maar weinigen, die zich de moeite geven het
woord te voeren.
Iedereen weet wat er gezegd kan en zal wor
den, ieder weet wat hij zeggen of zwijgen zal.
Slechts enkele personen drie of vier houden
eene rede, en dat zijn dan nog meestal rechts
geleerde raadslieden" van eenige groepen aan
deelhouders.
En dat een gewoon burgerman altijd maar het
verstandigst doet om nooit rechtskundige adviezen
te gaan inwinnen of processen te beginnen, blijkt
wel het best op deze vergaderingen, waar onze
beste rechtskundigen met elkander hemelsbreed
in meening verschillen over hetgeen wettig is en
recht, maar ieder voor zich het volkomen eens is
met hem die zijnen raad inwon, dat déze vol
komen gelijk heeft, ('t Is voor mij nog altijd den
ondoorgrondelijk geheim, hoe het gegaan zou zijn,
als de een bij den den anderen advocaat en de
ander by den eenen advocaat was te land gekomen
om rechtskundig advies.)
Maar om op onze geruïneerde aandeelhouders
achter in de zaal terug te komen.
Dezen staren nog maar altijd vóór zich uit en
elkander aan, met den verstandeloozen blik van
een Drentschen boer, die in een Italiaansche opera
verzeild is geraakt.
Zij hooren praten, zij hooren cijfers noemen,
zij hooren wel dat de heeren niet bijzonder vrien
delijk tegen elkander zijn, maar zij begrijpen er
niets van, de ongelukkigen.
Slechts twee personen in de zaal zijn er, voor
wie zij oog en hart hebben, dat wil zeggen, de
eene helft of het eene gedeelte voor den
nen persoon en de tweede helft voor den anderen
persoon.
Maar ook deze beide heeren nemen van de
achterafgeschovenen niet de minste notitie, totdat
het oogenblik aankomt dat er gestemd moet
worden.
Geldt deze stemming personen, dan loopt de
zaak gemakkelijk genoeg, want dan hebben al de
geruïneerde aandeelhouders de namen, met voor
letters en al precies in den zak, en dien maar
over te schrijven.
Maar is het te doen om eene of andere onver
hoopte motie of eenig ander voorstel, dan richten
zij vol spanning de blikken op de beide personen
voor wie zij slechts oog en hart hebben.
Dezen staan dan op en de een knikt ja en de
ander neen, wat dan ten gevolge heeft, dat zij die
gekomen waren om aan den jaknikker te gehoor
zamen vóór- en de anderen tegenstemmen.
Soms, als het een belangrijk besluit geldt, zoo'n
besluit, waar alles van afhangt, dan vertrouwen
de knikkers blijkbaar de beweging van hun
eigen hoofd niet en gaan zij nog quasi
tersluiks naar de geruïneerden toe en fluisteren
hen in 't oor hoe zij stemmen moeten.
Doch ondanks al die voorzorgen, gebeurt het
toch nog wel eens dat een eenvoudige van hart,
die vóór had moeten stemmen, in de benauwd
heid zijner ziel tegen stemt. Maar dan scheelt
het maar weinig of zijn aanvoerder wordt razend.
Hij vliegt overeind en steekt dreigend de vuist
uit naar den schuldige, die achter een medeaan
deelhouder poogt weg te schuilen, waarin hij ech
ter niet slaagt, daar deze, die natuurlijk pleizier
in zijn ongeluk heeft, zoover op zijde schuift, dat
de ongelukkige bevend en blozend voor de geheele
vergadering zichtbaar is. En ofschoon aan het
gebeurde niets meer te veranderen is, ter waar
schuwing voor de anderen, buldert zijn aanvoer
der hem dreigend toe: vóór, stomme hond.
Dat is het summum van schande dat hij on
dergaan kon, het hoofd zakt hem op de borst; hij
zwijgt en zijne broeders in het ongeluk glim
lachend.
En als dan op die manier een voorstel is aan
genomen of verworpen, dan gaat de vergadering
uiteen, en dikwijls kan men op een kleinen af
stand van het gebouw, waar de bijeenkomst plaats
had, of soms ook wel aan de deur er van, een
heer zien staan, die de aandeeltjes weer in ont
vangst neemt van hen, die op den knik" hebben
gestemd en nu als totaal geruïneerde aandeelhou
ders huiswaarts keeren.
Wat een hondenkomedie, niet waar?
Daarvoor maakt men dan in de statuten be
perkende bepalingen, om ze op zulk eene gemak
kelijke en bespottelijke manier te zien ontduiken.
Maar het schijnt wel, dat alle schepselen, die
belast zijn met het maken van wetten en bepa
lingen, daarbij voornamelijk op het oog hebbem
om advocaten misschien wel omdat het meestal
zelvea advocaten zijn die ze maken om advo
caten niet geheel van het geven van rechtskun
dige adviezen te versteken.
VOOR DAMES.
Een schoslopziener. Voorjaarsmodes.
Bowl. Natte schoenen. Eene
doktores,
Eene schooljuffrouw kan in het oude Europa
dikwijls voor moeielijke quaesties staan; toch
komen er in het Verre Westen nog wel eens ge
vallen voor, waarvoor onze croquemitaines" ge
spaard bleven. Miss Sarah Jarvis heeft eene school
te Mount-Welcome in het noordoostelijk deel van
Kentucky, twaalf mijlen van Barboursville. In
eene romantische bergstreek gelegen, door dichte
bosschen omgeven, wordt de school door een
veertigtal kinderen bezocht. Wanneer de kinderen
niet door volwassen personen vergezeld worden,
komen zij meestal te paard naar school; vooreerst
wegens den verren afstand over de bergen, en
ten tweede wegens het gevaar van verscheurende
dieren. Zoolang de school bestaat, was er echter
geen ongeval van dezen aard voorgekomen en des
te verrassender werkte daarom het volgende:
Op een schooldag, 's namiddags, wachtte de
onderwijzeres het bezoek van den districtsschool
opziener. Plotseling klonk door de lucht een
eigenaardig gedruisch; het scheen kloppen aan
de deur. In de meening, dat het de verwachte
inspecteur was, liet juffrouw Jarvis de kinderen
van hun banken opstaan en opende een raam,
om naar buiten te zien. Nauwelijks was echter
de haak van het raam losgemaakt, of een groote
zwarte klauw werd door de reet gezet, en men
zag den grooten onbehouwen kop van een bruinen
beer volgen. De schrik en ontsteltenis der kin
deren was onbeschrijfelijk; onder gegil en ge
schreeuw stoven zij door elkander en kropen in
de hoeken. Maar Miss Jarvis behield hare koel
bloedigheid. Zij greep een stoel en sloeg den beer
op zijn kop, zoo dikwijls hij trachtte, de venster
bank te beklimmen; daarbij riep zij den kinderen
toe, door de achterdeur te vluchten on hulp te
gaan halen. Eerst toen het laatste kind het
schoollokaal verlaten had, trad het dappere meisje
achteruit en ijlde weg, terwijl de beer met een
krachtigen zet in de kamer sprong. Even snel
echter was Miss Jarvis om hot huis heen geloopen,
had het raam achter den beer gesloten, en Bruin
was in den val.
Miss Jarvis ijlde weg, de farmers te gemoet,
die met vuurwapenen kwamen om hulp te bieden.
De gevaarlijke schoolopziener was intusschen bezig
om uit zijn gevangenis los te breken; hij had
reeds de vensterruiten stukgeslagon en rukte
aan de stevige spijlen, toen een paar goed ge
mikte schoten aan zijne inspectiereis een einde
maakten.
*
* *
Het begin van den salon, Ie jour du vernissage,
is altoos eene tentoonstelling van voorjaarstoi
letten. Hier worden proeven genomen, met den
grand prix komt dan aan het licht wat gezege
vierd heeft. De vernissage is dit jaar evenwel niet
zeer opmerkelijk geweest; veel variaticn op de
bekende modellen en eenige buitensporigheden,
maar er was niets dat bepaald furore maakte door
nieuwheid, oorspronkelijkheid en goeden smaak.
Maar bij gebreke aan eene nieuwe schepping,
kon men toch zeer goed, zelfs beter, de richting
erkennen, waarin de modo zich beweegt. Voor
eerst is er in het corsage, eene verandering ge
komen. Het opzichtig profiel der buste is met de
nieuwe corsetten getemperd; de onnatuurlijke
lengte der voorlijn van hals tot taille is vermin
derd, doordat snit en garneering meer naar den
schouder wijken. De mouwen zijn nog steeds hoog
op den schouder, tot den elleboog nauwer wor
dend en dan strak en glad tot op de pols; deze
vorm. is wel het elegantst. Men heeft ook mouwen
a la Anna Boleyn, geheel van kleine doffen,
die van den schouder tot den pols steeds kleiner
worden. Zeer geliefd zijn nog steeds de manches
juives, maar kleine breede vrouwen moeten zo
niet dragen: zij staan zeer goed vooral aan de
groote kanten mantels. Als deze kanten mantels
met een ceinture om de taille sluitend worden
genomen, en de manche juive dan over de
goedgevormde sluitende mouw van een kleurig kleed
valt, is het effect zeer elegant. Ook Sarah
Bernhardt droeg op den jour du vernissage don kanten
38. e3 X
39. d2
40. a
c3
e5
d4
f2 X
g4
f2 t
Voor onbeslist verklaard (K).
a) Na een van weerszijden correct gespeelde opening
besluit wit om een minder algemeen bekende, doch even
goede voortzetting als 10 fl gl te spelen.
b) De beste verdediging! Op bs?c6 volgt 11 35 X c6
+ b7 X C60) (want e? X <=6 mag wegens 12 c3?d5 0?0 (!);
13 d5 X c7 niet geschie
voor wit.
ieden) ; 12 ft)?gl met het betere spel
c} Niet zoo goed als de door het Handbuch van Bilguer
aanbevolene zet c7 c5 (1) waarop na 12 c3 e2 bS cöde
spelen gelijk staan.
(l) Deze zet is niet zoo goed als 13 c3 e2 waarmede wit
een gewonnen spel had, want op e7?g6 (om e2 X f* *e
beletten volgt U cl V H gi?23 (I) (anders volgt 15 e2?g3) ;
15 el?d31 (niet e2 X g3 l ds X dl +: 16 h5 X dl g6
X f4) g6 X M; g6 d3 X W «5?g4; 17 el?f3 g4-d7; 18
c2?c3 en wit wint. Speelt zwart 13 c5 X d4 (om op 14
e2 X f1 h5 X e5 te spelen dan volgt) 14 el?d3 g7 X e5 (!) ;
15 cl X « e5 X « ; l* d3 X a en 15 dl X 34 met win
nende stelling.
e) Nu dreigt wederom de koningin ingesloten te w orden,
maar nu door 15 e2 g3 ; de gekozen zet is de eenig e, die
dit vermijdt.
/?) Na 15... f5 X 34 16 dl X d4 ('S?e8(!) 17 el?d3 had
wit een gewonnen spel.
g) Wit ruilt nu zijne koningin tegen 2 kasteeleu, waar
door hij iedere kans op winst verliest. De positie is uiter.st
interessant. 16 c2 c3 mag wegens fó X dl; 17 c3 X d4
b8?d7; 18 el?(13 g7 X e5 en wint niet gebeuren. il<iar
waarom niet eenvoudig het paard geslagen met den looper?
dus 16 e4 X f5. Op 16 b.5 X tS wint dan natuurlijk 17
déX fl>. Op 16... c8 X I'S volgt 17 c2?c3 f5?c6!; 18
el?d3 en wint.
h) Waarom zwart hier verzuimt 27 c4 X l>2 +: 28
d3 X b2 (op dl?cl verliest wit door b2 X ^3 +; 29 e4 X
d3 f6?al + en op dl?d2 door b2 X d3 gevolgd door f6
f2 en op dl?e2 door b2 X d3 gevolgd door g4?g3 f6 X t>2 ;
29 hl?el en zwart wint, te spelen, is mij niet duidelijk.
i) Het eenige !
j) Natuurlijk niet 32 d2 X c2 wegens d4-c4 + en 33...
et X a6.
/:) Terecht want er volgt 41 e5 e3, waarmede pion g3
verloren gaat en dus zwart slechts de koningin tegen 2
kasteeleii met gelijke pionnen overhoudt.
A. J. A. P.
Partij gespeeld op het New-Yorker Schaaktournooi.
Afgeslagen Dame gambiet,
Blackburne. Taubenhaus.
Zwart.
l d2 d4
2 c2 c4
3 gl - t
4 bl c.-J
5 cl f4
6 e2 e3
7 dl c2
Wit.
<17 - d5
e7 e(i
g8 - fi>
18 e7 a
o?o
b7 b6
c8 b7
fS
b7
h5
K
e7
d8
f8
bG
n!) c
X
8 c4 X d5 eG X d5
9 fl d3 b8 d7
10 o?o c7 c5
11 d4 X c5 bG
12 al dl b.7
13 d3 - föb
14 c3 X d5
15 dl X d5
1G d5 X d7 d
17 fl dl
18 dl X d7
19 f4 dG
20 c2 c4
21 c4 X f? t
22 g2 - g4
a) c7?cöis de zet.
b) Een sterke positie voor den raadsheer.
c) Zwak gespeeld, d7?bG ware beter.
d) Doortastend gespeeld.
BUITENLANDSCH NIEUWS.
De slotpartij tussehen Mason en Weiss remise geworden
zijnde, zal deze laatste om de ehampiunship van de wereld
nog moeten spelen met Tchig-oHn.
Aldus eindigt het merkwaardig tournooi waar de groote
meesters volkomen beantwoord hebben aan de verwach
tingen, welke men van hen koesterde. Weiss en Tehigorin
hebben ieder 29 punten en Gunsberg 281/a, zoodat deze
meesters wel de hoofdprijzen hebben behaald.
Daarop volgt Blackburn met 27 punten terwijl Burn
Lipseliutz en Mtison de 5e, 6e en 7e prijs hebben.
c5
hG
h5
d5
fG
d7
K
bG
e8
b2
g8 - h8
Opgegeven.