De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 26 mei pagina 6

26 mei 1889 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 622 kon geen bezigheid vinden, terwijl zijn vrouw, met een beer getrouwd zijnde, nu ook als dame wilde leven en daartoe zulke rare manieren in toepassing bracht, dat in een paar jaar het geld schoon op was en zij in ruil daarvan een paar opgeblazen wangetjes en een onverzadebjken trek naar zoetigheid had. Al de rampen van Jan op te sommen komt niet in mjj op, vooral omdat het zeer gewone rampen waren. Na een korten tijd van groote armoede, kwam er door den dood zijns vaders weer een tjjd van weelde. Maar de wangetjes en de trek in zoetigheid hielden gelijken tred en Jan, door de kringen, waartoe h\j behoorde, verstooten, zonk hoe langer hoe dieper, doch een dronkaard werd h\j gelukkig niet. Daarvan hield de liefde voor zjjn eenig Mnd, een dochtertje, lichamelijk eene veel verbeterde editie van haar mama, hem terug. En die mama dronk maar steeds door; de bodem van de geldkist brak aan en Jan, door den nood gedwongen, nam den schoenbak ter hand. Hij zette een bril op, om minder kenbaar te z\jn; legde zich van stonden aan er op toe om goed werk" te leveren, zooals hij zei, en had door zjjn beleefdheid en gedienstigheid spoedig veel te doen. Nu- gevoelde Jan zich betrekkelijk gelukkig. H\j behoefde niet den ganschen dag thuis büzijne dron ken vrouw te zijn, had bezigheid die hem genoeg opleverde en.... tweemalen daags kwam zijn dochtertje hem eten en koffie brengen. Dan nam hfl er telkens een halfuurtje af, ging op den Singel in de nabijheid met haar achter een groen Ijzeren soort van kast zitten, die zich daar bevond en dat waren de gelukkigste oogenblikken van zynen dag. Het kind klaagde wel eens en schreide soms bitter als zjj de blauwe plekken op hare armen en schouders liet zien, maar Jan sprak haar altijd moed in en zeide: het is je moeder kind, 't zal nog wel eens beter gaan. Maar het ging niet beter. Het meisje durfde dikwijls zelfs niet in huis te komen als haar vader daar niet was en eens, zij was toen 17 jaar oud, kwam zy ook toen hij tehuis was gekomen, des nachts niet in de ouderlijke woning. Jan was radeloos! Weken en maanden lang doorzocht hy zonder schoenbak dag en nacht de gansche stad tot in hare donkerste schuilhoeken, maar vergeefs. Toen nam hij zijn bedrijf weer ter hand, maar niet op de vroegere plaats, die hem zoozeer aan haar herinnerde. En pas stond hjj daar eenige weken, toen hem met schemeravond een jonge zwierig gekleede vrouw voorbijging aan den arm van een luidruchtig halfdronken heer. Jan vliegt eensklaps op, grijpt de dame bij den arm en staart haar strak in de oogen. Zij slaakt een gil, rukt zich los en vlucht; Jan valt be wusteloos neer en de dronken heer staat zoo hartelijk te lachen, dat alle omstanders wel mede moeten lachen. Toen Jan weer bijkwam nam hij alleen de beide schoenborstels mede en liet den schoenbak aan zijn lot over. En thuis gekomen ranselde hij zjjne vrouw met de borstels zoo vastberaden en met zooveel overtuiging af, dat het mensen na tien minuten er niets meer van voelde, maar bewusteloos op den grond lag. Toen nam h\j de flesch, die nog half vol was, zette haar aan den mond en ledigde haar zoo schielijk als hem mo gelijk was. Na dien noodlottigen dag drinkt Jan overdreven veel. Het werken heeft hij er aan gegeven, hij bedelt nu. Voor de Poort van Cleve, voor Kras, voor Mast, overal kan men hem voor de koffie huizen vinden, leunende met den eenen hand op een dikken stok en met de andere zyn pet voor zich uitstekende. Hij draagt nog altijd een bril, 'maar nu geheel voor op den punt van zijn neus. Het kan hem nu niet meer schelen of zij den ouden Martinus herkennen. Dikwijls vindt men op een stoep een man be wusteloos neergevallen liggen. Dan zeggen de jongens: O, da's dronken Jan! Die heeft weer een appelflauwte. Haal maar gauw een propje dan zal 't wel overgaan I" Wie een oogenblik vóór die appelflauwte daar geweest was had een jonge, schoone dame door de straat kunnen zien gaan, die het hoofd omwendde toen z\j Jan voorbij ging. DE OUDSTE. «Goddank! een oogenblik rust. De logeer kamers zijn in orde, papa's avondeten is bezorgd, Betsy en Willem zijn naar de pastorie aan den overkant gegaan om een poosje te praten. Het is stil om mij heen geworden, en ik kan onge stoord een uurtje uitrusten. »0nze kleine mama!" hebben zij mij steeds genoemd, sedert den dag, waarop mijn lieve moeder de oogen sloot; hoe lang is dat reeds geleden! En ik ben het geweest, hun kleine mama, zooveel het in mijn vermogen stond. Nu ben ik oud geworden, oud ten minste in verge lijking met mijne zusters, want morgen word ik dertig jaren, en toen ik van ochtend mijn haar opmaakte, vond ik het eerste grijze er in. Een oude jongejuffrouw! En het is mij ter nauwernood opgevallen! Ben ik daarom treurig? Neen! Ieder wordt hier op aarde zijn deeltje geluk toegemeten, en wie de kunst verstaat zich daarmede te verge noegen, zal tevreden zijn. Mijn geluk is: mijn plicht. Eens, ja eens droomde ik nog van meer, maar dat is lang geleden, zoo lang, dat ik het in de beslommeringen van het alledaagsche leven bijna heb vergeten. Maar vandaag het gebeurde toen ook juist op den avond vóór mijn verjaar dag vandaag rijzen die herinneringen weer met vernieuwde kracht in mij op. Het was even frisch en zacht in de lucht, toen, en de jonge blaadjes drongen zich met geweld uit de knoppen der boomen een paar vogel tjes jubelden hun lentelied in het teedere eerste groen, en ik zat hier op dezelfde plaats, op deze zelfde bank, waarop ik sedert dien tijd nog zoo dikwijls heb gezeten. Maar ik was niet alleen. Vóór mij, tegen den stam van de oude linde ge leund, stond Frans, de speelmakker mijner jeugd, mijn vriend en vertrouwde in al mijn kleine zorgen en plannen voor de kleinen. »Sophie", zeide hij en hij zag mij diep in de oogen. »Gij hebt een edel, zelfverloochenend ge moed, wie u eenmaal de zijne mag noemen, is een gelukkig man." Ik bloosde hevig, 't Was de eerste maal, dat mijn oor zulke woorden opving, die mij zoo in nig, zoo onuitsprekelijk gelukkig maakten. Wat de toekomst brengen zou, wist ik niet. Vader en de kinderen konden mij vooreerst nog niet missen; en ik morde daarover ook niet. Ik ge voelde mij zalig, wanneer hij zijn korte vacanties in het ouderlijk huis doorbracht en deed opge ruimd mijn plicht, ook als hij weer heenging; ik had vader en de kleinen immers ook zoo lief. Tilda, mijn jongere zuster, groeide op; zij was een mooi meisje geworden, dat zeide iedereen, en ik verheugde mij reeds op het oogenblik, dat Frans haar zou weerzien, en over de verbaasde oogen, die hij zou opzetten bij de ontdekking, dat het kruidje-roer-mij-niet hij had haar tot mijn spijt in de dagen der korte rokken altijd een naar kind gevonden in zulk een liefelijke lenteroos was omgetooverd. Maar een jaar ver liep, eer ik mijn kleine triomf zou genieten. Eindelijk, na zijn eindexamen, kwam hij. Vader en Frans' ouders hadden ons zoo goed als verloofd beschouwd, ofschoon niemand er ooit een woord over had gesproken, en ik ik deed het ook. Alleen de gedachte aan hem was immers reeds mijn geluk, mijn leven. Hij kwam, en nu was ik bereid hem te zeggen, dat mijn plicht hier in zooverre was vervuld, om hem met een onbezwaard hart in den vreemde te kunnen volgen. Hij kwam en zag Tilda. En weer zat ik hier op deze bank en hij stond tegenover mij, bleek en ontdaan; ach! ik wist wat er in hem omging. »Sophie", vroeg hij mij, »wilt ge mijne vrouw worden ?" 't Was of mijn hart eensklaps ophield te kloppen ; een duldelooze smart maakte mij bijna krank zinnig. Mijn geheele wezen kwam in opstand tegen wat was en waaraan ik toch niets kon veranderen. »En ge bemint Tilda; waartoe mij die vraag gedaan?" antwoordde ik zacht. »Ik mag immers niet aan mijzelf denken, dat weet ge. Zij hebben mij nog zoo noodig. Ben ik niet nog altijd hun kleine mama?" Toen viel hij voor mij op de knieën en weende heete tranen. »8ophie! Sophie! Kunt gij ons werkelijk uw zegen schenken, Mathilda en mij?" vroeg hij bevend. »Ja!" sprak ik zacht, en legde mijn hand op zijn hoofd. Ik kon het; het was mij plotseling zoo kil en ledig geworden in 't harte ... Morgen komen Frans en Tilda hier logeeren en brengen hun kinderen mee; Betsy en Willem zijn de kinderschoenen ontwassen; maar ik ben een oude vrijster geworden, de tijd der rozen is voorbij. Maar wat hebben zij mij allemaal liet en hoe dankbaar en trotsch klinkt het uit vaders mond, wanneer hij streelend zijn hand langs mijn hoofd laat glijden en zegt: »Onze kleine mama!" Komt gerust, grijze haren, ge vindt mij bereid u te dragen! GERUÏNEERDE AANDEELHOUDERS". Men kan hier geene vergadering van deelheb bers in eenige vennootschap bijwonen, die om de eene of andere reden in eenen terecht of ten onrechte desolaat geachten toestand verkeert, of men ziet de vergaderzaal gevuld voor meer dan de helft met menschen, die naar hun uiter lijk te oordeelen, bijna geheel geruïneerd zijn door de Maatschappij, waarin zij nu nog door hun laatste stemmetje eenige verbetering hopen aan te brengen. Zij komen meestal bij geheele kudden de zaal binnen en het is blijkbaar, dat zij geheel te goeder trouw ? als men liever wil, in onnoozelheid aan hunne aandeelen zijn geraakt, want angst vallig zien zij reeds bij het binnentreden naar eenen herder om, die hun wyzen zal wat zij doen moeten. Reeds bij den ingang staan zij met hun ne aandeeltje het rampzalig overschot waar schijnlijk van zoovele in de hand zoo hulpeloos rond te kijken, dat de ambtenaren achter een tafeltje hen slechts met moeite aan 't verstand kunnen brengen, dat zij die aandeelen moeten vertoonen of deponeeren en hunne handteekening op eene daartoe bestemde aandeelhouderslijst plaatsen. Dit laatste gaat dikwijls nog het moeilijkst J Maar is dit geschied, dan ziet men dien gan schen drom van geruïneerde aandeelhouders naar eenen stoel zoeken, liefst zoover mogelijk achter in de zaal, vermoedelijk om niet te dicht bij de nog gefortuneerde aandeelhouders te zitten. Deze laatsten geven dan ook door geen blik of gebaar eenig blijk, dat zij met die geruïneerde broeders iets gemeen hebben, dan dat zij voor 't moment medeaandeelhouders zijn. Ze houden zich strikt afzonderlijk in een grooten kring om een paar groene tafels en laten de anderen in verlegen houding, nu en dan elkander eens met de ellebogen aanstootende of wat toefluisterende en voor de rest van den tijd met wezenloozen blik door de zaal starende, eenvoudig aan hun lot over. Om mee te praten over hunne dierbaarste be langen, de belangen van hunne beurs, daaraan denken deze totaal op den hond" geraakte aan deelhouders niet. Dat laten zij over aan de heeren om de groene tafel, en ook daaronder zijn er nog maar weinigen, die zich de moeite geven het woord te voeren. Iedereen weet wat er gezegd kan en zal wor den, ieder weet wat hij zeggen of zwijgen zal. Slechts enkele personen drie of vier houden eene rede, en dat zijn dan nog meestal rechts geleerde raadslieden" van eenige groepen aan deelhouders. En dat een gewoon burgerman altijd maar het verstandigst doet om nooit rechtskundige adviezen te gaan inwinnen of processen te beginnen, blijkt wel het best op deze vergaderingen, waar onze beste rechtskundigen met elkander hemelsbreed in meening verschillen over hetgeen wettig is en recht, maar ieder voor zich het volkomen eens is met hem die zijnen raad inwon, dat déze vol komen gelijk heeft, ('t Is voor mij nog altijd den ondoorgrondelijk geheim, hoe het gegaan zou zijn, als de een bij den den anderen advocaat en de ander by den eenen advocaat was te land gekomen om rechtskundig advies.) Maar om op onze geruïneerde aandeelhouders achter in de zaal terug te komen. Dezen staren nog maar altijd vóór zich uit en elkander aan, met den verstandeloozen blik van een Drentschen boer, die in een Italiaansche opera verzeild is geraakt. Zij hooren praten, zij hooren cijfers noemen, zij hooren wel dat de heeren niet bijzonder vrien delijk tegen elkander zijn, maar zij begrijpen er niets van, de ongelukkigen. Slechts twee personen in de zaal zijn er, voor wie zij oog en hart hebben, dat wil zeggen, de eene helft of het eene gedeelte voor den nen persoon en de tweede helft voor den anderen persoon. Maar ook deze beide heeren nemen van de achterafgeschovenen niet de minste notitie, totdat het oogenblik aankomt dat er gestemd moet worden. Geldt deze stemming personen, dan loopt de zaak gemakkelijk genoeg, want dan hebben al de geruïneerde aandeelhouders de namen, met voor letters en al precies in den zak, en dien maar over te schrijven. Maar is het te doen om eene of andere onver hoopte motie of eenig ander voorstel, dan richten zij vol spanning de blikken op de beide personen voor wie zij slechts oog en hart hebben. Dezen staan dan op en de een knikt ja en de ander neen, wat dan ten gevolge heeft, dat zij die gekomen waren om aan den jaknikker te gehoor zamen vóór- en de anderen tegenstemmen. Soms, als het een belangrijk besluit geldt, zoo'n besluit, waar alles van afhangt, dan vertrouwen de knikkers blijkbaar de beweging van hun eigen hoofd niet en gaan zij nog quasi tersluiks naar de geruïneerden toe en fluisteren hen in 't oor hoe zij stemmen moeten. Doch ondanks al die voorzorgen, gebeurt het toch nog wel eens dat een eenvoudige van hart, die vóór had moeten stemmen, in de benauwd heid zijner ziel tegen stemt. Maar dan scheelt het maar weinig of zijn aanvoerder wordt razend. Hij vliegt overeind en steekt dreigend de vuist uit naar den schuldige, die achter een medeaan deelhouder poogt weg te schuilen, waarin hij ech ter niet slaagt, daar deze, die natuurlijk pleizier in zijn ongeluk heeft, zoover op zijde schuift, dat de ongelukkige bevend en blozend voor de geheele vergadering zichtbaar is. En ofschoon aan het gebeurde niets meer te veranderen is, ter waar schuwing voor de anderen, buldert zijn aanvoer der hem dreigend toe: vóór, stomme hond. Dat is het summum van schande dat hij on dergaan kon, het hoofd zakt hem op de borst; hij zwijgt en zijne broeders in het ongeluk glim lachend. En als dan op die manier een voorstel is aan genomen of verworpen, dan gaat de vergadering uiteen, en dikwijls kan men op een kleinen af stand van het gebouw, waar de bijeenkomst plaats had, of soms ook wel aan de deur er van, een heer zien staan, die de aandeeltjes weer in ont vangst neemt van hen, die op den knik" hebben gestemd en nu als totaal geruïneerde aandeelhou ders huiswaarts keeren. Wat een hondenkomedie, niet waar? Daarvoor maakt men dan in de statuten be perkende bepalingen, om ze op zulk eene gemak kelijke en bespottelijke manier te zien ontduiken. Maar het schijnt wel, dat alle schepselen, die belast zijn met het maken van wetten en bepa lingen, daarbij voornamelijk op het oog hebbem om advocaten misschien wel omdat het meestal zelvea advocaten zijn die ze maken om advo caten niet geheel van het geven van rechtskun dige adviezen te versteken. VOOR DAMES. Een schoslopziener. Voorjaarsmodes. Bowl. Natte schoenen. Eene doktores, Eene schooljuffrouw kan in het oude Europa dikwijls voor moeielijke quaesties staan; toch komen er in het Verre Westen nog wel eens ge vallen voor, waarvoor onze croquemitaines" ge spaard bleven. Miss Sarah Jarvis heeft eene school te Mount-Welcome in het noordoostelijk deel van Kentucky, twaalf mijlen van Barboursville. In eene romantische bergstreek gelegen, door dichte bosschen omgeven, wordt de school door een veertigtal kinderen bezocht. Wanneer de kinderen niet door volwassen personen vergezeld worden, komen zij meestal te paard naar school; vooreerst wegens den verren afstand over de bergen, en ten tweede wegens het gevaar van verscheurende dieren. Zoolang de school bestaat, was er echter geen ongeval van dezen aard voorgekomen en des te verrassender werkte daarom het volgende: Op een schooldag, 's namiddags, wachtte de onderwijzeres het bezoek van den districtsschool opziener. Plotseling klonk door de lucht een eigenaardig gedruisch; het scheen kloppen aan de deur. In de meening, dat het de verwachte inspecteur was, liet juffrouw Jarvis de kinderen van hun banken opstaan en opende een raam, om naar buiten te zien. Nauwelijks was echter de haak van het raam losgemaakt, of een groote zwarte klauw werd door de reet gezet, en men zag den grooten onbehouwen kop van een bruinen beer volgen. De schrik en ontsteltenis der kin deren was onbeschrijfelijk; onder gegil en ge schreeuw stoven zij door elkander en kropen in de hoeken. Maar Miss Jarvis behield hare koel bloedigheid. Zij greep een stoel en sloeg den beer op zijn kop, zoo dikwijls hij trachtte, de venster bank te beklimmen; daarbij riep zij den kinderen toe, door de achterdeur te vluchten on hulp te gaan halen. Eerst toen het laatste kind het schoollokaal verlaten had, trad het dappere meisje achteruit en ijlde weg, terwijl de beer met een krachtigen zet in de kamer sprong. Even snel echter was Miss Jarvis om hot huis heen geloopen, had het raam achter den beer gesloten, en Bruin was in den val. Miss Jarvis ijlde weg, de farmers te gemoet, die met vuurwapenen kwamen om hulp te bieden. De gevaarlijke schoolopziener was intusschen bezig om uit zijn gevangenis los te breken; hij had reeds de vensterruiten stukgeslagon en rukte aan de stevige spijlen, toen een paar goed ge mikte schoten aan zijne inspectiereis een einde maakten. * * * Het begin van den salon, Ie jour du vernissage, is altoos eene tentoonstelling van voorjaarstoi letten. Hier worden proeven genomen, met den grand prix komt dan aan het licht wat gezege vierd heeft. De vernissage is dit jaar evenwel niet zeer opmerkelijk geweest; veel variaticn op de bekende modellen en eenige buitensporigheden, maar er was niets dat bepaald furore maakte door nieuwheid, oorspronkelijkheid en goeden smaak. Maar bij gebreke aan eene nieuwe schepping, kon men toch zeer goed, zelfs beter, de richting erkennen, waarin de modo zich beweegt. Voor eerst is er in het corsage, eene verandering ge komen. Het opzichtig profiel der buste is met de nieuwe corsetten getemperd; de onnatuurlijke lengte der voorlijn van hals tot taille is vermin derd, doordat snit en garneering meer naar den schouder wijken. De mouwen zijn nog steeds hoog op den schouder, tot den elleboog nauwer wor dend en dan strak en glad tot op de pols; deze vorm. is wel het elegantst. Men heeft ook mouwen a la Anna Boleyn, geheel van kleine doffen, die van den schouder tot den pols steeds kleiner worden. Zeer geliefd zijn nog steeds de manches juives, maar kleine breede vrouwen moeten zo niet dragen: zij staan zeer goed vooral aan de groote kanten mantels. Als deze kanten mantels met een ceinture om de taille sluitend worden genomen, en de manche juive dan over de goedgevormde sluitende mouw van een kleurig kleed valt, is het effect zeer elegant. Ook Sarah Bernhardt droeg op den jour du vernissage don kanten 38. e3 X 39. d2 40. a c3 e5 d4 f2 X g4 f2 t Voor onbeslist verklaard (K). a) Na een van weerszijden correct gespeelde opening besluit wit om een minder algemeen bekende, doch even goede voortzetting als 10 fl gl te spelen. b) De beste verdediging! Op bs?c6 volgt 11 35 X c6 + b7 X C60) (want e? X <=6 mag wegens 12 c3?d5 0?0 (!); 13 d5 X c7 niet geschie voor wit. ieden) ; 12 ft)?gl met het betere spel c} Niet zoo goed als de door het Handbuch van Bilguer aanbevolene zet c7 c5 (1) waarop na 12 c3 e2 bS cöde spelen gelijk staan. (l) Deze zet is niet zoo goed als 13 c3 e2 waarmede wit een gewonnen spel had, want op e7?g6 (om e2 X f* *e beletten volgt U cl V H gi?23 (I) (anders volgt 15 e2?g3) ; 15 el?d31 (niet e2 X g3 l ds X dl +: 16 h5 X dl g6 X f4) g6 X M; g6 d3 X W «5?g4; 17 el?f3 g4-d7; 18 c2?c3 en wit wint. Speelt zwart 13 c5 X d4 (om op 14 e2 X f1 h5 X e5 te spelen dan volgt) 14 el?d3 g7 X e5 (!) ; 15 cl X « e5 X « ; l* d3 X a en 15 dl X 34 met win nende stelling. e) Nu dreigt wederom de koningin ingesloten te w orden, maar nu door 15 e2 g3 ; de gekozen zet is de eenig e, die dit vermijdt. /?) Na 15... f5 X 34 16 dl X d4 ('S?e8(!) 17 el?d3 had wit een gewonnen spel. g) Wit ruilt nu zijne koningin tegen 2 kasteeleu, waar door hij iedere kans op winst verliest. De positie is uiter.st interessant. 16 c2 c3 mag wegens fó X dl; 17 c3 X d4 b8?d7; 18 el?(13 g7 X e5 en wint niet gebeuren. il<iar waarom niet eenvoudig het paard geslagen met den looper? dus 16 e4 X f5. Op 16 b.5 X tS wint dan natuurlijk 17 déX fl>. Op 16... c8 X I'S volgt 17 c2?c3 f5?c6!; 18 el?d3 en wint. h) Waarom zwart hier verzuimt 27 c4 X l>2 +: 28 d3 X b2 (op dl?cl verliest wit door b2 X ^3 +; 29 e4 X d3 f6?al + en op dl?d2 door b2 X d3 gevolgd door f6 f2 en op dl?e2 door b2 X d3 gevolgd door g4?g3 f6 X t>2 ; 29 hl?el en zwart wint, te spelen, is mij niet duidelijk. i) Het eenige ! j) Natuurlijk niet 32 d2 X c2 wegens d4-c4 + en 33... et X a6. /:) Terecht want er volgt 41 e5 e3, waarmede pion g3 verloren gaat en dus zwart slechts de koningin tegen 2 kasteeleii met gelijke pionnen overhoudt. A. J. A. P. Partij gespeeld op het New-Yorker Schaaktournooi. Afgeslagen Dame gambiet, Blackburne. Taubenhaus. Zwart. l d2 d4 2 c2 c4 3 gl - t 4 bl c.-J 5 cl f4 6 e2 e3 7 dl c2 Wit. <17 - d5 e7 e(i g8 - fi> 18 e7 a o?o b7 b6 c8 b7 fS b7 h5 K e7 d8 f8 bG n!) c X 8 c4 X d5 eG X d5 9 fl d3 b8 d7 10 o?o c7 c5 11 d4 X c5 bG 12 al dl b.7 13 d3 - föb 14 c3 X d5 15 dl X d5 1G d5 X d7 d 17 fl dl 18 dl X d7 19 f4 dG 20 c2 c4 21 c4 X f? t 22 g2 - g4 a) c7?cöis de zet. b) Een sterke positie voor den raadsheer. c) Zwak gespeeld, d7?bG ware beter. d) Doortastend gespeeld. BUITENLANDSCH NIEUWS. De slotpartij tussehen Mason en Weiss remise geworden zijnde, zal deze laatste om de ehampiunship van de wereld nog moeten spelen met Tchig-oHn. Aldus eindigt het merkwaardig tournooi waar de groote meesters volkomen beantwoord hebben aan de verwach tingen, welke men van hen koesterde. Weiss en Tehigorin hebben ieder 29 punten en Gunsberg 281/a, zoodat deze meesters wel de hoofdprijzen hebben behaald. Daarop volgt Blackburn met 27 punten terwijl Burn Lipseliutz en Mtison de 5e, 6e en 7e prijs hebben. c5 hG h5 d5 fG d7 K bG e8 b2 g8 - h8 Opgegeven.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl