De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 2 juni pagina 5

2 juni 1889 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 623 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Petersburg opgenomen te worden. In 1844 trad bij als ambtenaar aan het ministerie van oorlog in den staatsdienst. Reeds op school had Soltikow ge dichten en artikels geschreven, die in den Ssowa-emenik" afgedrukt werden. Zijn eerste gedicht Onze eeuw" gaf reeds blijken van grooten aanleg; ?een daarop volgende vertelling Tegenstellingen", bewees, dat de jeugdige schrijver scherp zag en ?wat hij zag, natuurlijk in woorden wist te bren gen; in Rusland, vooral in dien tijd, een uiterst ^gevaarlijke zaak, want het Busturliusche almach tige (pers)comitéduldde dergelijke misdaden" niet. Maar eerst een noodlottig toeval deed hem met ?dit strenge comitékennis maken. Omstreeks Kerstmis 1847had de minister van oorlog, graaf Tschernitscheff, wegens verschillende in den Ruzkij Inwalid (onder .redactie van baron Korff) van zijn hand versche nen artikelen van genoemd comitéeen scherpe berisping ontvangen, die hem tegen een ieder, die den naam van letterkundige droeg, in het harnas joeg. Soltikow-Sehtschedrin wilde nu met Kerst mis met verlof gaan. Toen hij den minister daarom vroeg, herinnerde deze zich, dat ook de verzoeker, een hem ondergeschikt ambtenaar, zich met schrijverij ophield en verlangde eerst inzage van diens jongste werken, onder toevoeging, dat het van den inhoud ?daarvan zou afhangen, of het verlof kon worden toegestaan of niet. Soltikow moest gehoorzamen ?en bracht hem o.a. zijn pas voltooide vertelling: Een ingewikkelde geschiedenis". De graaf dacht er natuurlijk niet aan, dit alles zelf door te lezen, maar belastte daarmee den schrijver Kukolnik en was erg ontsteld, toen deze hem spoedig daarop mededeelde, welke gevaarlijke denkbeelden een ambtenaar van zijn ministerie op papier bracht. Terstond gaf Tschernitscheff Soltikow .zijn ontslag; hij stuurde de gevaarlijke geschriften" aan het Buturlinsche comitéen dit vestigde weer de aandacht van de derde afdeeling" op den schrijver. En ziet daar, op een goeden morgen hield een troika met gendarmen er in voor Soltikow's woning stil en bracht den ongelukkige eenige minuten later naar Wjatka. Men liet hem niet eens tijd, een wanneren pels aan te trekken, hoewel het bitter koud en hij zwaar ziek was. Gelukkig mocht het Soltikow's broeder, die hem met postpaarden nageijld was, gelukken hem in te halen en hem van een warmen pels te voorzien. In Wjatka zelf ging het Soltikow zeer goed. Hij kreeg een betrekking bij het gouveruements-bestuur en werd later zelfs raadsheer; maar eerst in 1856 mocht hij naar Petersburg terugkeeren. Hij werd toen viee-gouverneur van Rjüsan en Twer «n bestuurder der kroondomeinen in Pensa, Tula en Rjasan. Terstond na zijn terugkomst uit Siberiëbegon Soltikow weer met geregeld bijdragen te leveren in den door Katkow gestichten Ruszky Westuik'' en den Ssowremenik". Zijn Schetsen uit de provincie" in eerstgenoemd blad en eveneens zijn opstel Tandenknarsen" (1851) inden Ssowreme nik", vestigden al spoedig de aandacht op hem, die zich steeds meer als een uitstekend satirist ontpopte. Voor zijn beste werk wordt algemeen den roman : De heeren Golowlew", gehouden. VISCHSTUDIEN. PALING. Een paling zit het vel zoo strak om het lijf *ls een gentleman zijn jas. Maar dit is dan ook het1 «enige, dat hij met een gentleman gemeen heeft. Al ziet men menigen slanken, van het hoofd tot de voeten glimmenden gentleman, van vrien men meenen zou, dat hij alleen door een ?wonderdadig toeval aan de geboorte in het wier onzer slooten of rivieren is ontkomen, een paling of een aal is niemand nog ooit tegengekomen, die den indruk maakte, alsof hij verdiend had in .zijn prilste jeugd geluierd en gebakerd te zijn. Ik bedoel hiermede natuurlijk alleen, wat zijn gestalte aangaat, want in zijn manieren, dit moet «rkend worden, is hij een volmaakt gentleman. Hij ziet er altijd uit om door een ringetje te halen, wat hem evenwel nooit overkomt, daar het eenige, waar hij in zijn leven door gehaald wordt, .zijn eigen vel is, waar de wreede mensch hem ?door middel van een knijptang behendig weet uit te trekken. Voorts behoudt een paling onder alle omstan digheden des levens zijn gewone kalmte, wat zeer gentlemanlike is en de oorzaak dat een paling in een vischkom of ander huiselijk aquarium een van de vervelendste schepselen is, die men zich den ken kan. Als een paling iets te doen heeft, dat het dag licht niet mag zien, dan doet hij dat, ook als een gentleman, binnenskamers in zijn omstandigdeden in den modder. En wat hij daar doet, haar kraait nooit een haan naar. Verstand hier acht ik het oogenblik geko men om te verklaren, dat ik bij mijne vergelij king niet den waren gentleman op het oog heb, maar den pseudo-gentleman, den gentleman aan den buitenkant verstand heeft een paling ook al niet veel en dit is de oorzaak, dat zijn quasideftige gewoonten, als bij zoo menig hooger georganiseerd wezen, op zijn verderf uitloopen. Want, aangezien de paling een zeer begeerlijke lekkernij voor den mensch is al gaat ook een deel der menschheid gebukt onder het verbod van Mozes om ze te gebruiken weet de mensch zijn gebreken op behendige wijze te exploiteeren en ze te gebruiken om hem in levenden lijve te be machtigen. Zijn voornaamste gebrek dat hij met alle, ware en onware, gentlemen gemeen heett is ook de voornaamste oorzaak van zijn dood, na melijk dat, als hij honger krijgt, hij ook eten wil. Dit gevoegd bij zijn ander gebrek, dat hij van den nacht den dag maakt, heeft den mensch er toe gebracht zich, als de duisternis valt, op te maken, en in een klein roeibootje rustig voor anker te gaaa liggen om te pooieren. Dit doet de mensch met een liter jenever en een tros pieren, die knaphandig aan een draad zijn geregen, welke haar van den kop tot den staart door het lichaam is getrokken. De mensch neemt een teug jenever en hangt den tros pieren, die met een touw aan een korten stok zijn bevestigd, naast zijn schuitje in het water. Nu komt er een door honger geteis terde paling en likt aan zoo'n pier, en bevin dende dat zij goed smaakt, neemt zij er een in den mond. Dit voelt de mensch, die den stok houdt en hij trekt daarom zeer zachtkens den pierentros een eindje omhoog. Maar de paling, in de verklaarbare meening dat de pier zelf zich uit de voeten eigenlijk meer uit de kaken wil maken, zuigt haar nog verder in en houdt goed vast, tot op het oogenblik dat hij, boven water komende, tot de droevige ontdekking komt, dat h\j in handen van den mensch gevallen is en dan -haastig den worm loslaat, doch, helaas, om op den bodem van het schuitje te vallen. Dan neemt de mensch weer een teug jenever en hangt den tros weer in het water. Soms gebeurt het wel dat de hongerige paling zoo overvloedig is, dat de mensch zich haast om den tros weer l in te leggen, waardoor dan de verkwikkende teug | er wel eens bij inschiet. Maar niet zelden heeft l hij ook van vertwijfeling wel drie teugen genomen j tegen n paling, dien hij verschalkt. Doch hoe ook de afloop zij, of het schuitje, aan wal komende, krioelt van paling dan of slechts een paar een zamen daar rondschuifelen, de mensch is altijd vol zoeten dranks. Een andere manier van aan zijn eind te komen heeft de paling te danken aan zijn beklagenswaar dige zucht om van alles het fijne te weten en te dien einde door te dringen in alle duistere hoekjes, waar een gentleman anders nooit zijn bottines zou zetten. Men legt 's nachts een fuik een heel ordinair ding van teenen, waar niemand anders dan een paling in kan loopen in het water en heeft do voldoening den volgenden morgen in het uiterste deel daarvan een aantal palingen te vinden, die niet meer in staat zijn terug te keeren door het nauwe gaatje waardoor zij zijn bin nengetreden, als men hun glijden althans zoo noemen mag. Ook aan haken met wormen vangt men palingen, maar toch betrekkelijk zelden. Ik heb zelfs hen gelaars hooren beweren dat het vervelend was om een aal aan je pier te krijgen" aangezien deze dieren altijd zoo sabbelen". Er zijn nog tallooze manieren om palingen te vangen, maar aangezien er nog veel te zeggen valt over de wijze, waarop men deze visschen tot het gebruik van den mensch gereed maakt en over hunne verdeeling in soorten, dient van een verdere uiteenzetting van de middelen, waardoor zij gevangen worden, te worden afgezien. Palingen worden onderscheiden in dikkoppen, fijnkoppen en een soort dat daar tusschen in ligt, dus alledaagscJie koppen, dezelfde onderscheiding eigenlijk alweer als men onder gentlemen aantreft. Voorts heeft men gekookte, gestoofde, gerookte, ingelegde en gebakken paling, alsmede het non plus ultra spitjespaling! Deze laatste kan men in mootjes gesneden en geregen aan een stokje, gebraden in beschuit en in hun eigen vet, bekomen van af den civielen prijs van vijf cents tot en met dien van dertig of nog meer. Van de niet aan stokjes gestoken palingen is de gerookte de meest geliefde. Overal waar vroolijkheid heerscht, dus vooral op kermissen, daar vindt ge gerookte paling, zoo kalm deelnemende aan de vreugde der menschen, dat ge volstrekt niet aan hen zeggen zoudt, dat zij door diezelfde menschen zoo slecht behandeld zijn. Van die palingrookerij eigent Amsterdam zich een ruim en eervol aandeel toe. De Amsterdamsche gerookte paling heet beroemd en aan de Schollenbrug vindt ge rookerijen, en zelfs kaste leins, die zich specialiteit in gerookte paling" noemen, waar ge verbaasd van staat. Verbaasd omdat, als ge de kleine kisten ziet waarin die dieren in den rook gehangen worden, ge u niet begrijpen kunt dat daarlangs al die Amsterdamsche paling het land moet intrekken. En verbaasd nog meer, omdat de palingrooker wien ge vraagt waarom die lage rookhokken niet wat hooger zijn, u leukweg antwoordt: omdat de palingen niet langer zijn, meneer!" De paling, wanneer hij niet gerookt wordt, leeft nog na zijn dood! Namelijk, zoolang hij niet ge bakken, gekookt of op een andere wijze toebereid, opgegeten wordt. Maar dat leven na dit leven is voor een paling nooit eene zaligheid, wat hem ook alwaar van den gentleman onderscheidt, die althans nog een kansje heeft. Voor de paling is het een voudig eene hel. Ge kunt hem snijden in zooveel stukjes als ge wilt, nadat hem boosaardig zijne jas is uitgetrokken, hij springt in stukjes even dartel op den schotel alsof hij nog in zijn geheel was, vooral wanneer de vriendelijke keukenmeid hem welwillend met peper en zout bestrooit. Som mige menschen noemen dat stuiptrekken, maar wie zal uitmaken of een aal niet in elk mootje een hart heeft,waarmede hij zijne beulen verwenscht. In de grootste hoeveelheid kan men de palingen bij elkander zien bij ie Mijtelaar om den hoek van de Utrechtschestraat en de onpartijdige toe schouwer is daar in de gelegenheid om de groote gelijkmoedigheid en de weinige ontevredenheid te bewonderen, waarmede deze honderd (want te Mijtelaar doet er altijd honderd in zijn bassin, wat een pikante aardigheid op de Tweede Kamer schijnt te zijn) elkander daar het leven aangenaam maken. Palingen hebben de slechte gewoonte om niet alleen de kleur van den bodem, waarboven zij zwemmen, maar zelfs den smaak daarvan aan te nemen, aan welke hoedanigheid we te danken hebben den zoogenaamden gronderigen" paling. Daar is een veensmaakje aan en dat krijgt men alleen weg door hen te speenen en ze in karen in rivierwater te hangen, waardoor ze echter merkelijk aan gewicht verliezen. Overigens staan de beesten aan allerlei lotswisselingen bloot. In gelei worden ze soms ver kocht ad tachtig cents per portie en aan kraam pjes voor een cent per gerookt mootje. Ofschoon de paling aldus door den mensch als een lekkernij wordt beschouwd, is dat dier zelf allerminst een snoeper. Integendeel, getrouw aan zijn eenig levensdoel: vet te worden, en gedachtig aan zijn lijfspreuk: vieze varkens worden niet vet eet hij alles. Hij kan zelfs, naar ik bij ervaring heb, onder de kannibalen gerangschikt worden. Eens zag ik nl. een heer, die sedert eene week vermist was, bij toeval met een kruisnet opvisschen, en nu bleek, dat de palingen dezen heer tot res taurant hadden gekozen. Niet alleen uit zijne broek- en jaszakken, uit zijne broekspijpen en jasmouwen, kwam de aal verschrikt te voorschijn, maar de kleintjes kwamen zelfs uit zijne vestzakjes, tusschen zijn halsboordje vandaan en uit zijnen mond. Ter eere van het visschersgilde dient ge zegd, dat de drenkeling zoolang in het net boven het water bleef zweven, totdat al die palingen behoorlijk met het schepnetje verzameld waren. Behalve tot voedsel, weet de mensch nog op twee andere wijzen voordeel van den paling te trekken, zoowel tot zijn nut als zelfs tot zijn ge noegen. Die twee manieren heeft de paling voor namelijk aan zijn huid te danken, die zóó sterk is, dat zelfs de boeren van vroeger tijd (tegen woordig zou dat niet te verwonderen zijn.) er al erg in hadden en haar in gedroogden toestand gebruikten ter verbinding van de twee deelen hunner dorschvlegels. Aangezien het dorsenen echter meer en meer machinaal wordt verricht, bestaat er kans, dat eene der redenen, waarom men jacht op het dier maakt, weldra geheel zal vervallen. Als de mensch in vroeger tijd den paling tot zijn genoegen aanwendde, dan was dit dier een der hoofdpersonen bij publieke vermakelijkheden, maar geenszins voor zijn pleizier uit. Zijn hooge positie bij zoo'n gelegenheid had hij ook aan zijn huid te danken. Zooals vrij algemeen bekend is, heeft de paling geen haar, zelfs niet op zijn hoofd. Daarenboven begint hem, zoodra hij buiten het water is, over het geheele lijf' eene soort van doodzweet uit te breken, hetwelk zijn huid zoo glib berig maait, dat zijne gladheid spreekwoordelijk is geworden. Die gladheid veroorzaakte den paling veel hoofdlste Jaargang. Schaakspel. 2 Juni 1889. PROBLEEM No. 13 van C. PLANCK, Londen. Tweede prijs. ZWART \ abcde fgh WIT Wit geeft in 2 zetten mat. Partij gespeeld op het tournooi van den Nederlandschen schaakbond te Rotterdam in Augustus 1888, tusschen de heeren : Jhr. A. E. van Jhr. D. van Foreest. Foreest. Twee-paardspel in Wit. 1. e2 e4 2. gl - f3 3. fl c4 4. d2 d3 5. cl eS 6. bl c3 7. c!5 e2 8. e2 g3 9. O 10. dl e2 11. c4 bS! 12. e4 X d"> 13. f3 X en 14. e5 X gfi 15. e2 X i'2 16 g3 e2 17. e2 d4 18. al el 19. fl X cl 20. b3 X dr> 21. d5 b3 e) de nahand. Zwart. e7 en b8 cG g8 - «5 f8 en ' c5 bG ! d7 dG cG e7 O O c7 cG dG (15 n) e7 -- gG b) cG X d5 bG X eS e3 f> f h7 X g'5 f8 08 e8 en en X cl d8 c7 c) r 7 dG (/) c8 d7! 22. c2 c3 23. f2 - g3 f) X g3 dl a3 f3 _ c2 d4 24. h2 25. b3 2(5. a2 27. dl 28. d4 29. d3 50. il. el (14 X 52. c2 !3. gl 54. f3 55. cG X 5G. d4 '57. f2 58. e3 _ 50. cG 40. 1)4 41. d4 X e5 c5 d4 f2 cG d7 cG e3 d4 1)4 d3 d3 42. g3 _ g4 43 c3 c4 f i) 44. b2 45. d3 4G. c3 47. b2 48. a3 4!). b3 b3 c.-5 b3 a4 c3. a7 dG X aT> a8 c8 b7 g8c5 g-r' X f'G e8 c7 aG b8 X f8 d7 e8 d7 c5 X eG gG dn X a4 X 1)3 o5 d4 K a5 a4 c8 c5 bG f8 g5 en g) e8 c7 aG b8 (17 e8 e5 (17 eG as (15 /t) g"' c5 b3 b2 d4 c5 eG Voor onbeslist verklaard j). breken"; want als het volk nu eens erg veel pret wou hebben, dan hingen zij zoo'a paling bij zjjn. staart aan een over het water gespannen touw en dan voer daar een schuitje onder door en moesten eenige mannen om de beurt beproeven hem den kop af te trekken, wat het beest door allerlei kronkelingen en vooral door nog erger te gaan zweeten, poogde te verhinderen. Alle man nen tuimelden dan achter het schuitje, dat door voer, in het water, tot groot vermaak van allen, die het aanschouwden, behalve van den paling. Maar eindelijk kon het ook den paling niet meer schelen. Hij kronkelde niet meer en hij zweette niet meer en hij leefde niet meer hij was dood. En dan trokken die mannen nog een tijd lang aan zijn zielloos overschot en eindelijk was de prijs gewonnen. 't Was een heele aardigheid een historischdidactische aardigheid voor de jeugd. Maar tegen woordig kunnen de menschen geen aardigheid meer verdragen en daarom werd het, evenals het katknuppelen, het bekkesnijden en dergelijke volksspelen meer, verboden. Voor een jaar of drie heeft men in Amsterdam, tegen den wil der overheid, dit vermaak toch nog eens willen hebben. Dat gaf een heel opstootje, dat onder den naam van palingoproer in de ge schiedenis blijft voortleven. In het rumoer wist de paling te ontsnappen, maar een dertigtal men schen werden daarbij door de soldaten gedood, terwijl haast evenveel anderen hun verzet tegen het openbaar gezag met gevangenisstraf moesten boeten Zooals men uit vorenstaande ziet, heeft de paling niet de minste reden om den mensch als zijn vriend te beschouwen en het is hem volstrekt niet kwalijk te nemen, als hij aan iemand, die bij ongeluk te water raakt, de wreedheid betaald zet, die zijn geslacht van het menschdom moet ondervinden. Toch blijft de paling in het algemeen, ondanks de slechte behandeling, die hij ondergaat, gezond, zoolang hij niet gevangen wordt. v. R. DORPS-POLITIEK. Johannes Preyser is burgemeester te Heeloort. Ziedaar een feit dat niet door het water der zee is af te wasschen, wat meer is, zelfs niet door de afgunst, noch door de haat der familie Van Huchten, die alles in het werk bad gesteld wat in haar vermogen was, eigenlijk niet heel veel van belang, om mij de bevoegdheid te ontnemen, het zooeveu medegedeelde feit daar zoo ruw weg neer te schrijven. Had men van die zijde ziju zin ge had, dan was ik genoodzaakt geweest te constateeren dat Klaas van Huchten aan het hoofd der gemeeute staat. Het is eenmaal zooals ik zeide, hetgeen mij persoonlijk vrij onverschillig is, even als het de meeste ingezetenen koud laat, voor zoover ze niet tot een der elkander vijandige familiëu behooren. Ouder die ingezetenen kan men eenige ambte naren rekenen met hun gezinnen, de ontvanger, de notaris, een paar grondeigenaars, tevens vindt mcu er gepensiomieerde militairen en ettelijke Hollanders, die hier hun be*t komen doen de te ring te zetten naar de zeer beperkte nering. Hol landers worden op Noordbrabantsche dorpen ge noemd, alleu die van over de rivieren, een bena ming nog in zwang uit den tijd toeu er geen spoorwegen waren en toen het een reis was uit onze provincie naar het Noorden te gaan. Dezo alleu heeteu bij de mindere klassen :>het groot" en zijn kenbaar aan de omstandigheid dat zij te vijf uur namiddag, middagmalen, veelal glac handschoenen dragen en nog vaker lang, soms te lang laten wachten op de voldoening huinier schul den. De Hollanders en de gepeusionneerden, in eeu woord: »het groot", vooral was vriespuntig onverschillig wie als burgemeester fungeerde, Jo hannes Preyser dan wel Nicoïaas van Huchten, want, zcide men, het zijn allebei vurige clericalen. Nu is het merkwaardig op te merken, hoeonnoozel, goedtrouwig die Hollanders, ineuschen die het volk hier niet kennen, zich laten beetnemen door de zoogenaamde Brabautsche goede trouw en geen arglist vermoeden, waar zij het leuke, schijnbaar onbeholpen masker van eeu Noord brabander voor zich hebben, doch overal het drij ven en wroeten meenen te bespeuren van de gees telijkheid, waardoor ze zich even belachelijk maken als de Franschman die aau Bismarck het aan branden van zijn pot-au-feu wijt. De geestelijkheid komt eerst uit den hoek als er eenigszius ernstige belangen op liet spel staan, het onderwijs, de eeredienst, verkiezingen. Ja, dan kan er spraak zijn van clericalisrne, maar in het dagelijksch leven merkt inert er weinig van, tenzij de een of ander om zijn doel te bereiken, zich als bizonder fijn aanstelt. Toen er een versche burgemeester benoemd moest worden, stelden zich de Preyser's zoowel als de Van Huchtens erg clericaal aau. Het was eeu geloop naar de pastorij, naar de hoofdstad, naar het meest invloedrijke lid der 2e Kamer, van belang, en beide partijen meenden iu gemoede hun spel voor de tegenpartij te bedekken. Eens reeds was het hun gegaan als die twee honden met het been, en was hun een jonkheer uit de stad voor de groene tafel geschoven, daar om werden de vijandelijkheden evenwel niet ge staakt, integendeel meii stoud mau tegen man. In figuurlijken zin gesproken, want de twee wet houders Johannes Preyser en Nicoïaas Van, Huchten, waren altijd heel vriendelijk en net jes tegenover elkaar, zij presenteerden mekaar zelfs menigmaal eeu snuifje. Een dezer, dat Van Huchten een erg leelijk gezicht deed zetten, was de benoeming van Peter Preyser, des wethouders neef, tot gemeente-ont vanger, met voorbijgaan van Sander Van Huchten, i.loor den andereu wethouder aanbevolen. Dat \vas me een drukte die benoeming! er werd ge kuipt en geknoeid en beloofd! Alles vergeefs aan den Van Huchten kant. Die partij was woedend. Doch wacht maar ze xoudeu er wel verhaal op hebben. En ze hadden er verhaal op, maar eerst later, want toen de Jonkheer er genoeg van had en elders heentrok, werd Johaunes Preyser burge meester. De arbeider Hoovers, een der dorpspolitici,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl