De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 9 juni pagina 5

9 juni 1889 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No.162.4 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?en den tijd, die door de jongere geslachten den goeden, ouden tijd", genoemd wordt, in het best zijner jeugd doorleefd. Het zou belangwekkend zijn te weten, of deze langlevers ware Struldbruggs ergens ter wereld huns gelijken hebben, behalve de genoemde denkbeeldige personen uit Swift's beroemden Gulliver". Uit Kopenhagen meldt men: De Meinigers ver trekken in den loop dezer week van hier naar Stockholm. Hun ontvangsten bedroegen hier 25000 mark minder dan hun uitgaven. Geheimraad Chronegk werd tot ridder van de Danebrog-orde ?benoemd. Uit Madrid bericht men dd. 24 Mei: Blijkens een onlangs door het ministerie van binnenlandsche zaken openbaar gemaakte statistiek verschijnen er in Spanje 1161 tijdschriften met een gezamen lijke oplage van 1,249,131 exemplaren, d. w. z. 'dat ieder tijdschrift gemiddeld een oplage heeft van 1075 exemplaren, bij een bevolking van om ?en de bij 18,000,000 inwoners. Van deze 1161 tijdschriften zijn er 496 van politieken, 237 van wetenschappelijken, 113 van godsdienstigen en de ?overigen van literairen of satyrischen inhoud of hou den zij zich bezig met het tooneel, stierengevech ten enz. De 496 politieke tijdschriften hebben ?een gezamenlijke oplage van 783.652 exemplaren, dat is ongeveer l exemplaar op de 23 inwoners. Van deze 496 politieke couranten zijn er 370 met een oplage van 513,769 exemplaren de monarchale, 104 met een oplage van 269,883 exemplaren de republikeinsche richting toegedaan. Een klassificeering in liberale en conservatieve bladen, evenals ?een verdeeling van de verschillende publicaties der republikeinsche partij naarmate van het stand punt dat deze innemen, is onmogelijk, daar het aan tal fracties dier partij legio is. In Madrid worden 327 tijdschriften uitgegeven; in de provincie Barcelona 117; in Sevilla 38; in Valencia en Cadix elk 32; in Alicante 30; in Murcia en Tarragona elk 29; «p de Balearische eilanden en in de provincie Zaragossa elk 28 enz. Gottfried Keiler'» zeventigste verjaardag. Uit Zürich wordt het volgende gemeld: Den 19den Juli a.s. viert Gottfried Keiler zijn zeventigsteii verjaardag. In alle kringen onzer stad, voorna melijk ook in den boezem der grootere zangver«enigingen,kwam plotseling en onverwacht de leven dige wensch op,dien dag op feestelijke wijze te vieren. Er vormde zich uit mannen, die allen tot Keller's beste vrienden behooren wij behoeven slechts de schilders Böcklin en Koller en de professoren Bluntschli en Stadier te noemen een comité, waaraan zelfs uit Berlijn de vraag gericht werd of men niet gemeenschappelijk een meer algemeen karakter aan die voorbereidselen kon geven. En wanneer nu de eigenlijke feestelijkheden achterwege blijven, dan ligt dit geheel alleen aan Keiler zelf', die door de een of andere indiscretie iets van de voorloopig geheim gehouden plannen vernam. Een den dichter kenmerkende bescheidenheid heeft hem nooit behagen kunnen doen scheppen in luid ruchtige ovaties; daarbij komt, dat hij, hoewel frisch van geost, toch een zekere behoefte aan rust gevoelt; daarom verklaarde hij zich dan ook met een beslistheid, die geëerbiedigd moet worden tegen de voorgenomen feestelijkheden. Daarop werd door genoemd comitéde vraag overwogen, of men een nationale inschrijving zou openstellen ten behoeve van een Keiler-stichting. Maar ook hiertegen waren te vele bezwaren en ten slotte nam men het besluit een medaille te doen slaan; KelJer's vriend Böcklin belastte zich met de uit voering daarvan. De Fransche Sociétécontre l'abus du tabac heeft dit jaar eene prijsvraag uitgeschreven over de uitwerking van den tabak op de gezondheids toestand der letterkundigen", en daarop een ant woord van den heer Maurice de Fleury ontvangen, dat haar den prijs, 1000 francs, waardig scheen. Maurice de Fleury heeft zijne taak zeer onpar tijdig opgevat, en niet enkel in den geest der Sociétézijn onderzoekingen gericht. Hij consta teert dat Güthe en Heine den tabak verafschuw den, maar ook dat Byron met wellust rookte. Wat de Fransche schrijvers betreft, Victor Hugo, Alexandre Dumas père, Honoréde Balzac, Michelet «n tal van anderen rookten niet; daarentegen waren of zijn Alfred de Musset, Sue, George Sand, Mérimée, Paul de Saint-Victor, Emile Augier, Ponsard, allen hartstochtelijke rookers, evenals Théophile Gautier, Bandelaire, Alphonse Daudet, Flaubert, Catulle Mendès, de gebroeders de Goncourt. Het spreekt vanzelf, dat het verband zoe ken tusschen rooken en dichten, door de Sociét gewenscht, door het meerendeel der niet-leden als geheel nutteloos en ongegrond beschouwd wordt. Militaire Zaken. Verslag der Staatscommissie, ingesteld bij Koninklijk besluit van 10 Juni 1888, no. 26, tot voorbereiding der wettelijke regeling van den militairen dienstplicht, 's Gravenhage, de Ge broeders van Cleef 1889. Bovengenoend verslag der commissie, reeds in het begin van dit jaar gereed, is omstreeks half Mei in druk verschenen en algemeen verkrijgbaar gesteld. Het behandelt een gewichtig vaderlandsch en militair vraagstuk; wij achten het daarom dubbel belangrijk onze lezers in hoofdtrekken met den inhoud daarvan kennis te doen maken, en enkele punten nader te bespreken. De commissie, uit 21 op verschillend gebied kundige en bezadigde man nen bestaande, met den tegenwoordigen minister van oorlog J. W. Bergansius tot voorzitter, had bij al hare overwegingen op den voorgrond gesteld de vraag; Wat is het minimum der persoonlijke en geldelijke lasten, die op het Nederlandsche volk moeten gelegd worden, om niet te kort te doen aan de eischen van 's lands verdediging." Overtuigd als de Commissie was, dat Nederland ten allen tijde zijne onafhankelijkheid wenscht te handhaven, twijfelde zij niet of de natie zal ook bereid zijn die ofters te brengen, welke ter be reiking van dat doel noodig zijn en die naar haar oordeel de draagkracht van het Nederlandsche volk ook niet overschrijden. Hetgeen de meerderheid der commissie (dus niet altijd alle leden eenstemmig) meent te moeten aanbevelen, is vervat in de grondslagen r oor de wettelijke regeling van den dienstplicht. Bovendien bevat het 152 bladzijden beslaande verslag beschou wingen omtrent de verschillende grondbeginselen, die bij de samenstelling van zulk een wet als uitgangspunten moeten dienen, alsmede toelich tingen op de verschillende voorgestelde bepalingen dier wet, en worden een drietal bladzijden gewijd aan de wijze hoe uit den bestaanden toestand tot het nieuwe stelsel kan worden overgegaan. Verder wordt in verband met de voorgestelde grondsla gen nog een owtoerp-organisatie van het leger gegeven. Twee afzonderlijke memoriën, (een van leden en een van l lid der commissie), waar in een gevoelen afwijkende van dat der meerder heid der commissie, omtrent de aangenomen be ginselen en verschillende andere punten wordt verdedigd, zijn bij het verslag gevoegd. Opvolgend behandelt de commissie DE TAAK DER KRIJGSMACHT. Hierbij komt zij tut het besluit, dat deze zoowel de zee- als landmacht hoofd zakelijk dienen moet om onze onafhankelijkheid te verdedigen, onze neutraliteit te doen eerbie digen, ons gezag in de koloniën te handhaven en de inwendige rust te bewaren. Overgaande tot de SAMENSTELLING DER KRIJGS MACHT is zij van meening, dat hiertoe vereischt wordt voor de Landmacht een Leger, bestaande uit het veldleger, dat steeds gereed moet zijn een vijand te bestryden; lesettingstroepen tot het in staat van verdediging brengen en bezetten der verschillende vestingen en forten; bewakingstroepen (tevens eerste reserve van het vehlleger) aan wie de verdediging van het vóór en tusschen de verdedigingsliniën en werken gelegen terrein is opge dragen ; en depöttroepen welke als eerste aanvul ling van bovengenoemde drie onderdeden van het leger dienen moeten. Tot het zoo noodig vormen van nieuwe afdeelingen, als ook om aan de grenzen het door kleine vijandelijke afdeelingon storen der mobilisatie tegen te gaan, dient eene landweer met eene reserve. Bovendien kunnen er nog vrijwilliger korpsen zijn. Bovenstaande beginselen gelden ook voor de zeemacht, zoodat deze moet samengesteld zijn uit de actieve zeemacht, de seciveer en de resene der zeeweer. Hare taak zal hoofdzakelijk zijn: ver dediging des lands, gedeeltelijk buitengaats, ook van de koloniën en verder van do rivieren en territoriale wateren. Wat de STERKTE DER LAND ES ZEEMACHT betreft, wordt door de commissie daartoe noodig geacht: voor het veldleger 40,000 man, voor de bezet tingstroepen 31,000 man, voor de bewakingstroe pen en reserve 20,000 man en voor de depöttroe pen 15.000 a 23,000 man, dus voor het leger in totaal 106,000 a 114,000 man. Voor de landweer 50,000 man. Omtrent de Zeemacht wordt niet in bijzonderheden getreden, dewijl naar de meening der Commissie deze grootendeels uit vrijwillig dienenden moet zijn samengesteld en de sterkte afhankelijk is van het te bemannen materieel, waarvan zij de bepaling niet tot hare taak rekent te behooren. Voor binnenlandsche verdediging acht zij 2800 geoefende dienstplichtigen en eene zeeweer van 1500 man voldoende. DE GEBREKEN VAN DEN BESTAANDEN TOESTAND zoowel in gehalte als getalsterkte worden, wat het eerste betreft, door de commissie hoofdzakelijk toegeschreven aan de bevoegdheid der plaatsver vanging, waarvan jaarlijks ]/» der ingelijfden ge bruik maken. Wat het tweede punt aangaat, is dit te wijten aan de bepaling van art. l en 2 der bestaande militiewet (maximum-sterkte der militie 55,000 en maximum der jaarlijksche lich ting 11.000 man) en aan de bepaling van art. 182 der grondwet van 1848, namelijk; dat de lich tingen na vijf jaren ontslagen worden. Verder missen de schutterijen den vereischten samenhang, de noodige tucht en eene deugdelijke oefening tot de vervulling der taak voor welke zij volgens art. 188 der grondwet van 1848 (verdediging des vaderlands in tijd van gevaar en oorlog) be stemd zijn. Met het oog op de onvermijdelijke tijdruimte, die nog gevorderd zal worden vóór dat een nieuwe wet in werking kan treden en vruchten afwerpt, geeft de commissie aan den Koning in overweging om eene wettelijke bepaling in het leven te roepen, waardoor de diensttijd van een of meer lichtingen der Nationale militie tijdelijk wordt verlengd. Natuurlijk verdient zulk een voorstel instemming, en is in de laatste jaren als uitzon deringsmaatregel de oudste lichting reeds eenjaar langer in dienst gehouden. Wordt dit middel evenwel op meer dan n lichting toegepast, zoo vestigen wij de aandacht op de noodzakelijkheid, dat voor die meerdere lichtingen ook deugdelijk Kader (officieren, onderofficieren en korporaals) voorhanden moet zijn. Wij vermeenen dat dit niet in voldoende hoeveelheid aanwezig is, en ook hier voor dienen dus in dat geval krachtige maatrege len te worden genomen. liet meest gewenschte STELSEL VAN LEGERVOKMING voor ons land besprekende, wordt door de commissie opgemerkt, dat algemeene dienstplicht het aanbevelenswaardigst zou zijn, maar dat dit stelsel, bij eene goede oefening der dienstplichti gen evenals dat, om een leger alleen uit vrijwilligers te doen bestaan, al ware dit laatste zelfs mogelijk te duur zou zijn en een waarschijnlijk onnoodigen te grooten persoonlijken en financieelen druk op de natie zou leggen. Daarom komt zij tot het besluit, dat het vol doende is om in vredestijd slechts een gedeelte van de dienstplichtigen jaarlijks op te roepen en bij het leger naar behooren en volledig te oefenen. Ouk kwam de KRIJGSBELASTING d. i. eene geldelijke vergoeding van hen die niet of slechts zeer kort dienen ter sprake, en alhoewel wij met de commissie kunnen instemmen, dat bepa lingen daaromtrent niet in de militiewet behoe ven te worden opgenomen, zoo zouden wij in tegenstelling met haar gevoelen eene la-ijgslelasting naar vermogen (onvermogenden betalen dus niets) en natuurlijk volgens een goed doordachten, zoo billijk mogelijken grondslag voor hen die geen of bijna geen dienstplicht vervullen, zeer recht vaardig achten. Onder het hoofd AANTAL VOLLEDIG TE OEFENEN DIENSTPLICHTIGEN, m. a. w. grootte der jaarlijksche lichtingen en in verband daarmede duur van diensttijd, is de commissie van oordeel, dat men een diensttijd van 8 jaren, gewoonlijk aanvangende in het jaar waarin het 20ste levensjaar volbracht wordt, zoowel voor de dienstplichtigen der landals der zeemacht zou moeten aannemen. In verband met eene alsdan vereischte jaarlijksche lichting van omstreeks 12600 man, die voor volledige oefening zullen worden ingelijfd, en 3000 man of meer die voor verkorte oefening als depöttroepen worden aangewezen, komt ons het voorstel der commissie zeer doeltreffend voor. Volgens hare meening zouden dan even als thans op voet van oorlog rijf lichtingen bij het veldleger moeten ingedeeld, en bij mobilisatie uit de drie oudste lichtingen de noodige bewakingstroepen en reservebataillons gevormd worden; waarvoor zegt zij verder het vereischte kader liescltikbaar zal moeten zijn. Vooral op dit laatste punt dat wij cursi veerden vestigen wij bijzonder de aandacht, omdat juist het kader de ziel vormt van den troep en steeds goed geoefend en voor zijne taak berekend moet zijn, ten einde de drie oudste lichtingen tot een flink, weerbaar geheel te kun nen vormen. Dit kader en hieronder begrijpen wij zoowel de korporaals en onderofficieren als de officieren zal daarom voortdurend zoowel theo retisch als practisch geoefend moeten worden, ten einde onverwacht, als dit bij oorlogsgevaar uoolste Jaargang. Schaakspel. 9 Juni 1889. PROBLEEM No. 14. *) Wij ontvingen van iemand, die zich noemt n werkman, een schrijven met verzoek het volgende probleem te plaatsen, vervaardigd in zijn vrijen tijd, aan welk verzoek wij volgaarne voldoen. ZWART 7 6 5 A ^t 2 1 Hn Wi iüwi>/ tW% 4-^^» KyWw, 'Mw/ <wM, '--ï/'Ms %//ïm %W/» Wi , iVl « 8» ^ v/w- i M Wi '////s/^ V/Q/% ** v///?/'/}, "w/w/ 'Wiïfi i W^ 'WWz 'WW ?w? -^j^^j^^y^' WÜV %-+$t '^^ê% F^ 'ï^'4 ' 3?ip^i|p Wi^wé' ** vmïk SP!^ 'WM^ W//M\ '« wm w 'w% fwm WM. s, lui ^ ju mm 'w^ W, .,.,w^r/// 'iiÊvv?$Êf/, 11! wik S mm wM, abcdefgh WIT Wit geeft in 2 zetten mat. *) Wij gevon bovenstaand probleem zooals wij het ont vangen hebben, ofschoon er eenige stukken van konden gemist -worden. Partij gespeeld op het landschen schaakbond te de heeren: tournooi van den NederRottcrdam 1888, tusschen L. Bemina. Jhr.D.v. Forecst. Vier-Paardcnspel. Wit. " "? 1 e2 e-i 2. gl - f :!. bl c3 4. fl b5 5. fö\ e5 (! d2 d4 7. f2 f4 ! ?S. e4 e5 !? e5 X ft 10 a2 aX 11. cl e.'S 12 0 0 13! dl föd) 14. e3 X <H 15 gl hl 16. b2 X c;5 17. fö_ h5 ?; 18. b5 d3 19^ h5 hl g) 20 h4 g3 ai. f4 fö! 22. h2 h4 23. al el /^wari. e7 e.r> 1>8 c6 g8 - IV, f8 c,:> u) c(J X e-r> c5 dl! eó c6 l) d(> b4 ! d8 X M b4 a5 0-0 ?8 _ e8 c) c6 X d4 f6 X d4 f a5 X <-'?" d4 e.'i e) cl 06 g7 g6 e3 e7 l) c7 f6 gli g'r> ! h7 h6 e8 X el 24. fl X el gS f8 25. h4 X gf> h'5 X g-r> 2C,. g.O C3 f8 g7 27. e.'i e.8 1)7 ~ b6 28. el c". 0 c8 b7 j) 28. 08 X d7 a8 h8 f ;{() ]tl fr]^ ]j7 f>8 :!l'. (17 X a7 f6 X c.'i .'i2. a7 >< b6 h8 h4 .'i.-j. e3 f'3 c(J c5 :V1. bf> - d8 c3 -- - d4 f :!5. d8 X d4 f h4 X d4 ;>(>. f5 16 j e;7 h(J 37. d3 - f r, gf> g4 : 38. föf4 voor onbeslist verklaard k). tl} M. i. is hier -i ... a7 af> beter, met de voortzetting 5 b5?u4(!) fs?c 5, G » (i, b7?ba 7 ai?b3, d7?dfi, enz. 6) De/.e zet is beter dan 7 ... eög6 waarop wit na 8 ei?ea d6?bi; il f4?K fli?gS ; 10 f5Xg<' li7X«G; 11 n?(p liet betere spel behoudt. r) Wit dreigt hier 13 c3?d5 of c3?c4. Nn had wel zwart door 12 a5Xc3(!): 13 baX.elïd7?do (!) een (,'eKjk spel knnnen verkrijgen, doch hij verkoos pionnenwinst. (Jok 12 eC e7 was een goede zet. AVnnt op 13 cli e4 of b'2 b4 bleet' zwart een goed spel behouden. 13 i:3?ei f6?g(> (!) (niet Ui?f5 14 b 5?(131; 14 ba?d3 f7 -f5 (!); 15 c4?go d7?d5 (!) en zwart staat goed. Of: 13 b2 b4 c5?bfi; H e3?e4 fc?g6 (!); met dezelfde voort zetting en hetzelfde resultaat, als in de vorige variant. d] Beter voor wit was de voortzetting: 13 c3 d5 l'O ef. (!) (i'G dO komt niet in aanmerking en op 1V> g(ïverloor zwart na 14 1J4?f5 g«?dG (!); 15 c2?c4 a5?b6 (1); Iti daXbO a7XM (1); dig is, zijne taak naar behooren te vervullen. Maar eischt men zulks van dit kader, en ook dat het zelfs buiten deu oefeningstijd zijne bestemming voor oorlogstijd niet vergeet, dan moet men aan hen die daartoe behooren als prikkel en belooning een traktement natuurlijk betrekkelijk klein geëvenredigd aan hun rang geven. Wij althans meenen, dat dit bij voldoende oefening een uitstekend middel zou zijn om een goed gehalte van kader te verkrijgen en te behouden, indien men hieraan tevens de bepaling verbindt, dat zij die ongeschikt worden voor hunne taak in rang kunnen worden teruggebracht. Voor de bezettingstroepen wordt het kader zóó sterk ge nomen, dat de 8 lichtingen daarbij kunnen worden ingedeeld en er bovendien nog personeel kan worden afgegeven om de dienstplichtigen der 8 lichtingen, die de depöttroepen vormen, van kader te voorzien. Omtrent den PERSOONLIJKEN DIENSTPLICHT treedt de commissie in belangrijke beschouwingen, die onzes inziens zeer juist zijn, die wij dan ook ten volle deelen, en waarbij de meerderheid der com missie tot de slotsom komt, dat de wet hen die geen reden van vrijstelling hebben, verplichten moet hun dienst persoonlek te vervullen. Het zou ons te ver voeren indien wij deze beschou wingen hier alle weergaven en daarom bepalen wij ons tot de 3e, 4e en een gedeelte der 5e alinea, bladz. 21 van het verslag, luidende als volgt: De invoering van den persoonlijken dienst plicht acht de Commissie evenzeer van groot be lang uit een oogpunt van billijkheid. Zonder twijfel is de krijgsdienst de zwaarste van alle lasten, die het vaderland op zijne zonen legt, en het gaat dus niet aan, alleen den minder wel gestelde dien last te doen dragen en den meer bemiddelde in de gelegenheid te stellen, zich daarvan los te koopen." Door de invoering van den persoonlijken dienst plicht zullen ook de zonen der meer gegoeden de uitstekende oefenschool van het leger doorloopen en zal hun op de duidelijkste wijze onder het oog worden gebracht, dat ook op hen, als burgers van het vaderland, ernstige niet af te koopen plichten rusten." Ook uit een zuiver militair oogpunt somt zij de voordeelen van den persoonlijken dienstplicht op." Vooral aan hen die tegen den persoonlijken dienstplicht gestemd zijn, moeten wij dit gedeelte van het verslag (bldz. 20?23) bijzonder ter lezing aanbevelen. Wat betreft de AANWIJZING DER TE OEFENEN DIENSTPLICHTIGEN, wenscht de commissie eerst vast te stellen wie van den dienst vrijgesteld en uitgesloten moeten worden of jaarlijksche onthef fing kunnen verkrijgen. Van de overigen worden enkele categorieën bestemd voor een verkorten diensttijd, terwijl tusschen de dan overblijvende door het lot beslist wordt, wie tot volledige oefe ning (volgens het wapen of dienstvak waarbij zij ingedeeld worden van 12 tot 18 maanden, met herhalingsoefeningen van 35 tot 105 dagen) en wie voor verkorte oefening (gewoonlijk 3 maanden) worden aangewezen. Niemand wordt dus zonder wettige redenen alleen door het lot van allen dienstplicht ontslagen. Volgens de meening der commissie zou de LAND- EN ZEEWEER en hare reserve samengesteld moeten zijn als volgt: Na volbrachten 8 jarigen diensttijd worden de dienstplichtigen 5 jaren bij de land- of zeeweer en 7 jaren bij de reserve der land- of zeeweer ingedeeld. In den regel eindigt dus de dienstplichtigheid op 40-jarigen leeftijd. Natuurlijk dient de landweer alweer van kader te zijn voorzien; doch voor haar worden door de commissie in den regel oefeningen in tijd van vrede niet volstrekt noodzakelijk geacht. Bij die gedeelten der landweer echter, welke, zooals wij reeds vroeger zagen, bestemd zijn om tegen vijandelijke afdeelingen, die de mobilisatie trachten te verhinderen of aan de kusten kleine ondernemingen beproeven, op te treden, achten wij dit bedenkelijk en komen ons jaarlijksche oefeningen van enkele dagen, in de taak welke in oorlogstijd allereerst door hen vervuld moet worden, noodig voor. Ook zij, die in vredestijd niet geoefend worden, blijven voor zoover zij niet tot eiken dienst onbruikbaar zijn ? gedurende 20 jaren dienst plichtig voor het geval gedurende dat tijdvak een oorlog mocht uitbreken. Het spreekt van zelf, dat verscheidene van hen reeds tot vrijwilliger korpsen kunnen behooren of uit den aard hunner betrekking of opleiding reeds in vredestijd tot bijzondere diensten kunnen bestemd worden. (Wordt vervolgd). VOOR DEN ETEN WEER THUIS. NAAR jrUIDEKBBRG. De Gooische stoomtram sta.it wel in een slecht blaadje, maar ik stapte er toch blijmoedig ia en ik moet zeggen, mijne uiterst loshangende ver wachtingen werden teleurgesteld. In een open wagen, tusschen verschillende soorten van geloofsucuzeu gezeten, reed de tram mij al hard genoeg naar mijn zin. Niet omdat het landschap, hetwelk wij doortrokken zoo bijzonder schoon was, dat ik er gaarne langer in had vertoefd lii't tegendeel is waar. De gehcele streek tot Muiderberg is zoo leelijk, zoo eentonig, dat ik haast niets leelijbers en eentonigere weet in ons dierbaar waterland. Maar als de tram nog harder gereden had, dan had ik het in het open rijtuig te tochtig gekregen en daarom vond ik het vol strekt niet te lang, dat we van half twaalf tot half een spoorden om naar liet Hakkelaarsliok te komen. Van daar nog een wandeling van een minuut of tien langs een zounigen weg met gras links en gras rechts eu dan staat ge plotseling en ge heel onverwacht op zoo'u verrukkelijk beschaduwd plekje, dat ge een onweerstaanbaren lust krijgt om u neer te vleien onder die hooge hoornen, in wier schors de Haamletters nog prijkten, die vóór jaren daar door ^liefhebbende handen" waren ingesneden als het zinnebeeld een er liefde, onver anderlijk als een boom. Och, jonge, goedgeloovige schepselen ! Hoeveleu uwer zouden de tranen niet langs do wangen biggelen, als ge nu nog eens. ouder die boomen wandeldet en uwen naam. terugvondt naast dien van hem of haar, die toea,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl