Historisch Archief 1877-1940
No.162.4
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?en den tijd, die door de jongere geslachten den
goeden, ouden tijd", genoemd wordt, in het best
zijner jeugd doorleefd.
Het zou belangwekkend zijn te weten, of deze
langlevers ware Struldbruggs ergens ter
wereld huns gelijken hebben, behalve de genoemde
denkbeeldige personen uit Swift's beroemden
Gulliver".
Uit Kopenhagen meldt men: De Meinigers ver
trekken in den loop dezer week van hier naar
Stockholm. Hun ontvangsten bedroegen hier 25000
mark minder dan hun uitgaven. Geheimraad
Chronegk werd tot ridder van de Danebrog-orde
?benoemd.
Uit Madrid bericht men dd. 24 Mei: Blijkens
een onlangs door het ministerie van
binnenlandsche zaken openbaar gemaakte statistiek verschijnen
er in Spanje 1161 tijdschriften met een gezamen
lijke oplage van 1,249,131 exemplaren, d. w. z.
'dat ieder tijdschrift gemiddeld een oplage heeft
van 1075 exemplaren, bij een bevolking van om
?en de bij 18,000,000 inwoners. Van deze 1161
tijdschriften zijn er 496 van politieken, 237 van
wetenschappelijken, 113 van godsdienstigen en de
?overigen van literairen of satyrischen inhoud of hou
den zij zich bezig met het tooneel, stierengevech
ten enz. De 496 politieke tijdschriften hebben
?een gezamenlijke oplage van 783.652 exemplaren,
dat is ongeveer l exemplaar op de 23 inwoners.
Van deze 496 politieke couranten zijn er 370 met een
oplage van 513,769 exemplaren de monarchale, 104
met een oplage van 269,883 exemplaren de
republikeinsche richting toegedaan. Een
klassificeering in liberale en conservatieve bladen, evenals
?een verdeeling van de verschillende publicaties
der republikeinsche partij naarmate van het stand
punt dat deze innemen, is onmogelijk, daar het aan
tal fracties dier partij legio is. In Madrid worden 327
tijdschriften uitgegeven; in de provincie Barcelona
117; in Sevilla 38; in Valencia en Cadix elk 32;
in Alicante 30; in Murcia en Tarragona elk 29;
«p de Balearische eilanden en in de provincie
Zaragossa elk 28 enz.
Gottfried Keiler'» zeventigste verjaardag. Uit
Zürich wordt het volgende gemeld: Den 19den
Juli a.s. viert Gottfried Keiler zijn zeventigsteii
verjaardag. In alle kringen onzer stad, voorna
melijk ook in den boezem der grootere
zangver«enigingen,kwam plotseling en onverwacht de leven
dige wensch op,dien dag op feestelijke wijze te vieren.
Er vormde zich uit mannen, die allen tot Keller's
beste vrienden behooren wij behoeven slechts
de schilders Böcklin en Koller en de professoren
Bluntschli en Stadier te noemen een comité,
waaraan zelfs uit Berlijn de vraag gericht werd
of men niet gemeenschappelijk een meer
algemeen karakter aan die voorbereidselen
kon geven. En wanneer nu de eigenlijke
feestelijkheden achterwege blijven, dan ligt dit
geheel alleen aan Keiler zelf', die door de een
of andere indiscretie iets van de
voorloopig geheim gehouden plannen vernam. Een den
dichter kenmerkende bescheidenheid heeft hem
nooit behagen kunnen doen scheppen in luid
ruchtige ovaties; daarbij komt, dat hij, hoewel
frisch van geost, toch een zekere behoefte aan
rust gevoelt; daarom verklaarde hij zich dan ook
met een beslistheid, die geëerbiedigd moet worden
tegen de voorgenomen feestelijkheden. Daarop
werd door genoemd comitéde vraag overwogen,
of men een nationale inschrijving zou openstellen
ten behoeve van een Keiler-stichting. Maar ook
hiertegen waren te vele bezwaren en ten slotte
nam men het besluit een medaille te doen slaan;
KelJer's vriend Böcklin belastte zich met de uit
voering daarvan.
De Fransche Sociétécontre l'abus du tabac
heeft dit jaar eene prijsvraag uitgeschreven over
de uitwerking van den tabak op de gezondheids
toestand der letterkundigen", en daarop een ant
woord van den heer Maurice de Fleury ontvangen,
dat haar den prijs, 1000 francs, waardig scheen.
Maurice de Fleury heeft zijne taak zeer onpar
tijdig opgevat, en niet enkel in den geest der
Sociétézijn onderzoekingen gericht. Hij consta
teert dat Güthe en Heine den tabak verafschuw
den, maar ook dat Byron met wellust rookte.
Wat de Fransche schrijvers betreft, Victor Hugo,
Alexandre Dumas père, Honoréde Balzac, Michelet
«n tal van anderen rookten niet; daarentegen
waren of zijn Alfred de Musset, Sue, George Sand,
Mérimée, Paul de Saint-Victor, Emile Augier,
Ponsard, allen hartstochtelijke rookers, evenals
Théophile Gautier, Bandelaire, Alphonse Daudet,
Flaubert, Catulle Mendès, de gebroeders de
Goncourt. Het spreekt vanzelf, dat het verband zoe
ken tusschen rooken en dichten, door de Sociét
gewenscht, door het meerendeel der niet-leden als
geheel nutteloos en ongegrond beschouwd wordt.
Militaire Zaken.
Verslag der Staatscommissie, ingesteld
bij Koninklijk besluit van 10 Juni
1888, no. 26, tot voorbereiding der
wettelijke regeling van den militairen
dienstplicht, 's Gravenhage, de Ge
broeders van Cleef 1889.
Bovengenoend verslag der commissie, reeds in
het begin van dit jaar gereed, is omstreeks half
Mei in druk verschenen en algemeen verkrijgbaar
gesteld.
Het behandelt een gewichtig vaderlandsch en
militair vraagstuk; wij achten het daarom dubbel
belangrijk onze lezers in hoofdtrekken met den
inhoud daarvan kennis te doen maken, en enkele
punten nader te bespreken. De commissie, uit 21
op verschillend gebied kundige en bezadigde man
nen bestaande, met den tegenwoordigen minister
van oorlog J. W. Bergansius tot voorzitter, had
bij al hare overwegingen op den voorgrond gesteld
de vraag; Wat is het minimum der persoonlijke
en geldelijke lasten, die op het Nederlandsche
volk moeten gelegd worden, om niet te kort te
doen aan de eischen van 's lands verdediging."
Overtuigd als de Commissie was, dat Nederland
ten allen tijde zijne onafhankelijkheid wenscht te
handhaven, twijfelde zij niet of de natie zal ook
bereid zijn die ofters te brengen, welke ter be
reiking van dat doel noodig zijn en die naar haar
oordeel de draagkracht van het Nederlandsche
volk ook niet overschrijden.
Hetgeen de meerderheid der commissie (dus
niet altijd alle leden eenstemmig) meent te moeten
aanbevelen, is vervat in de grondslagen r oor de
wettelijke regeling van den dienstplicht. Bovendien
bevat het 152 bladzijden beslaande verslag beschou
wingen omtrent de verschillende grondbeginselen,
die bij de samenstelling van zulk een wet als
uitgangspunten moeten dienen, alsmede toelich
tingen op de verschillende voorgestelde bepalingen
dier wet, en worden een drietal bladzijden gewijd
aan de wijze hoe uit den bestaanden toestand tot
het nieuwe stelsel kan worden overgegaan. Verder
wordt in verband met de voorgestelde grondsla
gen nog een owtoerp-organisatie van het leger
gegeven. Twee afzonderlijke memoriën, (een van
leden en een van l lid der commissie), waar
in een gevoelen afwijkende van dat der meerder
heid der commissie, omtrent de aangenomen be
ginselen en verschillende andere punten wordt
verdedigd, zijn bij het verslag gevoegd.
Opvolgend behandelt de commissie DE TAAK DER
KRIJGSMACHT. Hierbij komt zij tut het besluit, dat
deze zoowel de zee- als landmacht hoofd
zakelijk dienen moet om onze onafhankelijkheid
te verdedigen, onze neutraliteit te doen eerbie
digen, ons gezag in de koloniën te handhaven en
de inwendige rust te bewaren.
Overgaande tot de SAMENSTELLING DER KRIJGS
MACHT is zij van meening, dat hiertoe vereischt
wordt voor de Landmacht een Leger, bestaande uit
het veldleger, dat steeds gereed moet zijn een vijand
te bestryden; lesettingstroepen tot het in staat van
verdediging brengen en bezetten der verschillende
vestingen en forten; bewakingstroepen (tevens
eerste reserve van het vehlleger) aan wie de
verdediging van het vóór en tusschen de
verdedigingsliniën en werken gelegen terrein is opge
dragen ; en depöttroepen welke als eerste aanvul
ling van bovengenoemde drie onderdeden van het
leger dienen moeten.
Tot het zoo noodig vormen van nieuwe
afdeelingen, als ook om aan de grenzen het door kleine
vijandelijke afdeelingon storen der mobilisatie
tegen te gaan, dient eene landweer met eene
reserve. Bovendien kunnen er nog vrijwilliger
korpsen zijn.
Bovenstaande beginselen gelden ook voor de
zeemacht, zoodat deze moet samengesteld zijn uit
de actieve zeemacht, de seciveer en de resene der
zeeweer. Hare taak zal hoofdzakelijk zijn: ver
dediging des lands, gedeeltelijk buitengaats, ook
van de koloniën en verder van do rivieren en
territoriale wateren.
Wat de STERKTE DER LAND ES ZEEMACHT betreft,
wordt door de commissie daartoe noodig geacht:
voor het veldleger 40,000 man, voor de bezet
tingstroepen 31,000 man, voor de bewakingstroe
pen en reserve 20,000 man en voor de depöttroe
pen 15.000 a 23,000 man, dus voor het leger in
totaal 106,000 a 114,000 man. Voor de landweer
50,000 man. Omtrent de Zeemacht wordt niet in
bijzonderheden getreden, dewijl naar de meening
der Commissie deze grootendeels uit vrijwillig
dienenden moet zijn samengesteld en de sterkte
afhankelijk is van het te bemannen materieel,
waarvan zij de bepaling niet tot hare taak rekent
te behooren.
Voor binnenlandsche verdediging acht zij 2800
geoefende dienstplichtigen en eene zeeweer van
1500 man voldoende.
DE GEBREKEN VAN DEN BESTAANDEN TOESTAND
zoowel in gehalte als getalsterkte worden, wat het
eerste betreft, door de commissie hoofdzakelijk
toegeschreven aan de bevoegdheid der plaatsver
vanging, waarvan jaarlijks ]/» der ingelijfden ge
bruik maken. Wat het tweede punt aangaat, is
dit te wijten aan de bepaling van art. l en 2
der bestaande militiewet (maximum-sterkte der
militie 55,000 en maximum der jaarlijksche lich
ting 11.000 man) en aan de bepaling van art. 182
der grondwet van 1848, namelijk; dat de lich
tingen na vijf jaren ontslagen worden. Verder
missen de schutterijen den vereischten samenhang,
de noodige tucht en eene deugdelijke oefening
tot de vervulling der taak voor welke zij volgens
art. 188 der grondwet van 1848 (verdediging des
vaderlands in tijd van gevaar en oorlog) be
stemd zijn.
Met het oog op de onvermijdelijke tijdruimte,
die nog gevorderd zal worden vóór dat een nieuwe
wet in werking kan treden en vruchten afwerpt,
geeft de commissie aan den Koning in overweging
om eene wettelijke bepaling in het leven te
roepen, waardoor de diensttijd van een of meer
lichtingen der Nationale militie tijdelijk wordt
verlengd. Natuurlijk verdient zulk een voorstel
instemming, en is in de laatste jaren als uitzon
deringsmaatregel de oudste lichting reeds eenjaar
langer in dienst gehouden. Wordt dit middel
evenwel op meer dan n lichting toegepast, zoo
vestigen wij de aandacht op de noodzakelijkheid,
dat voor die meerdere lichtingen ook deugdelijk
Kader (officieren, onderofficieren en korporaals)
voorhanden moet zijn. Wij vermeenen dat dit niet
in voldoende hoeveelheid aanwezig is, en ook hier
voor dienen dus in dat geval krachtige maatrege
len te worden genomen.
liet meest gewenschte STELSEL VAN
LEGERVOKMING voor ons land besprekende, wordt door de
commissie opgemerkt, dat algemeene dienstplicht
het aanbevelenswaardigst zou zijn, maar dat dit
stelsel, bij eene goede oefening der dienstplichti
gen evenals dat, om een leger alleen uit
vrijwilligers te doen bestaan, al ware dit
laatste zelfs mogelijk te duur zou zijn en een
waarschijnlijk onnoodigen te grooten persoonlijken
en financieelen druk op de natie zou leggen.
Daarom komt zij tot het besluit, dat het vol
doende is om in vredestijd slechts een gedeelte
van de dienstplichtigen jaarlijks op te roepen en
bij het leger naar behooren en volledig te oefenen.
Ouk kwam de KRIJGSBELASTING d. i. eene
geldelijke vergoeding van hen die niet of slechts
zeer kort dienen ter sprake, en alhoewel wij
met de commissie kunnen instemmen, dat bepa
lingen daaromtrent niet in de militiewet behoe
ven te worden opgenomen, zoo zouden wij in
tegenstelling met haar gevoelen eene
la-ijgslelasting naar vermogen (onvermogenden betalen dus
niets) en natuurlijk volgens een goed doordachten,
zoo billijk mogelijken grondslag voor hen die geen
of bijna geen dienstplicht vervullen, zeer recht
vaardig achten.
Onder het hoofd AANTAL VOLLEDIG TE OEFENEN
DIENSTPLICHTIGEN, m. a. w. grootte der jaarlijksche
lichtingen en in verband daarmede duur van
diensttijd, is de commissie van oordeel, dat men
een diensttijd van 8 jaren, gewoonlijk aanvangende
in het jaar waarin het 20ste levensjaar volbracht
wordt, zoowel voor de dienstplichtigen der
landals der zeemacht zou moeten aannemen. In verband
met eene alsdan vereischte jaarlijksche lichting
van omstreeks 12600 man, die voor volledige
oefening zullen worden ingelijfd, en 3000 man of
meer die voor verkorte oefening als depöttroepen
worden aangewezen, komt ons het voorstel der
commissie zeer doeltreffend voor. Volgens hare
meening zouden dan even als thans op voet van
oorlog rijf lichtingen bij het veldleger moeten
ingedeeld, en bij mobilisatie uit de drie oudste
lichtingen de noodige bewakingstroepen en
reservebataillons gevormd worden; waarvoor zegt zij
verder het vereischte kader liescltikbaar zal
moeten zijn.
Vooral op dit laatste punt dat wij cursi
veerden vestigen wij bijzonder de aandacht,
omdat juist het kader de ziel vormt van den
troep en steeds goed geoefend en voor zijne taak
berekend moet zijn, ten einde de drie oudste
lichtingen tot een flink, weerbaar geheel te kun
nen vormen. Dit kader en hieronder begrijpen
wij zoowel de korporaals en onderofficieren als de
officieren zal daarom voortdurend zoowel theo
retisch als practisch geoefend moeten worden, ten
einde onverwacht, als dit bij oorlogsgevaar
uoolste Jaargang.
Schaakspel.
9 Juni 1889.
PROBLEEM No. 14. *)
Wij ontvingen van iemand, die zich noemt n
werkman, een schrijven met verzoek het volgende
probleem te plaatsen, vervaardigd in zijn vrijen
tijd, aan welk verzoek wij volgaarne voldoen.
ZWART
7
6
5
A
^t
2
1
Hn Wi iüwi>/
tW% 4-^^» KyWw, 'Mw/
<wM, '--ï/'Ms %//ïm %W/»
Wi , iVl « 8»
^ v/w- i M Wi
'////s/^ V/Q/% ** v///?/'/}, "w/w/
'Wiïfi i W^ 'WWz 'WW
?w? -^j^^j^^y^'
WÜV %-+$t '^^ê% F^ 'ï^'4 '
3?ip^i|p Wi^wé'
** vmïk SP!^ 'WM^ W//M\
'« wm w 'w% fwm
WM. s, lui ^
ju mm 'w^ W,
.,.,w^r/// 'iiÊvv?$Êf/,
11! wik S mm wM,
abcdefgh
WIT
Wit geeft in 2 zetten mat.
*) Wij gevon bovenstaand probleem zooals wij het ont
vangen hebben, ofschoon er eenige stukken van konden
gemist -worden.
Partij gespeeld op het
landschen schaakbond te
de heeren:
tournooi van den
NederRottcrdam 1888, tusschen
L. Bemina. Jhr.D.v. Forecst.
Vier-Paardcnspel.
Wit. " "?
1 e2 e-i
2. gl - f
:!. bl c3
4. fl b5
5. fö\ e5
(! d2 d4
7. f2 f4 !
?S. e4 e5
!? e5 X ft
10 a2 aX
11. cl e.'S
12 0 0
13! dl föd)
14. e3 X <H
15 gl hl
16. b2 X c;5
17. fö_ h5 ?;
18. b5 d3
19^ h5 hl g)
20 h4 g3
ai. f4 fö!
22. h2 h4
23. al el
/^wari.
e7 e.r>
1>8 c6
g8 - IV,
f8 c,:> u)
c(J X e-r>
c5 dl!
eó c6 l)
d(> b4 !
d8 X M
b4 a5
0-0
?8 _ e8 c)
c6 X d4
f6 X d4 f
a5 X <-'?"
d4 e.'i e)
cl 06
g7 g6
e3 e7 l)
c7 f6
gli g'r> !
h7 h6
e8 X el
24. fl X el gS f8
25. h4 X gf> h'5 X g-r>
2C,. g.O C3 f8 g7
27. e.'i e.8 1)7 ~ b6
28. el c". 0 c8 b7 j)
28. 08 X d7 a8 h8 f
;{() ]tl fr]^ ]j7 f>8
:!l'. (17 X a7 f6 X c.'i
.'i2. a7 >< b6 h8 h4
.'i.-j. e3 f'3 c(J c5
:V1. bf> - d8 c3 -- - d4 f
:!5. d8 X d4 f h4 X d4
;>(>. f5 16 j e;7 h(J
37. d3 - f r, gf> g4 :
38. föf4
voor onbeslist verklaard k).
tl} M. i. is hier -i ... a7 af> beter, met de voortzetting
5 b5?u4(!) fs?c 5, G » (i, b7?ba 7 ai?b3, d7?dfi, enz.
6) De/.e zet is beter dan 7 ... eög6 waarop wit na 8
ei?ea d6?bi; il f4?K fli?gS ; 10 f5Xg<' li7X«G; 11 n?(p
liet betere spel behoudt.
r) Wit dreigt hier 13 c3?d5 of c3?c4. Nn had wel zwart
door 12 a5Xc3(!): 13 baX.elïd7?do (!) een (,'eKjk spel
knnnen verkrijgen, doch hij verkoos pionnenwinst. (Jok 12
eC e7 was een goede zet. AVnnt op 13 cli e4 of b'2 b4
bleet' zwart een goed spel behouden.
13 i:3?ei f6?g(> (!) (niet Ui?f5 14 b 5?(131; 14 ba?d3
f7 -f5 (!); 15 c4?go d7?d5 (!) en zwart staat goed. Of:
13 b2 b4 c5?bfi; H e3?e4 fc?g6 (!); met dezelfde voort
zetting en hetzelfde resultaat, als in de vorige variant.
d] Beter voor wit was de voortzetting: 13 c3 d5 l'O ef. (!)
(i'G dO komt niet in aanmerking en op 1V> g(ïverloor zwart
na 14 1J4?f5 g«?dG (!); 15 c2?c4 a5?b6 (1); Iti daXbO a7XM (1);
dig is, zijne taak naar behooren te vervullen.
Maar eischt men zulks van dit kader, en ook dat
het zelfs buiten deu oefeningstijd zijne bestemming
voor oorlogstijd niet vergeet, dan moet men aan
hen die daartoe behooren als prikkel en belooning
een traktement natuurlijk betrekkelijk klein
geëvenredigd aan hun rang geven. Wij althans
meenen, dat dit bij voldoende oefening een
uitstekend middel zou zijn om een goed
gehalte van kader te verkrijgen en te behouden,
indien men hieraan tevens de bepaling verbindt,
dat zij die ongeschikt worden voor hunne taak
in rang kunnen worden teruggebracht. Voor de
bezettingstroepen wordt het kader zóó sterk ge
nomen, dat de 8 lichtingen daarbij kunnen worden
ingedeeld en er bovendien nog personeel kan
worden afgegeven om de dienstplichtigen der 8
lichtingen, die de depöttroepen vormen, van kader
te voorzien.
Omtrent den PERSOONLIJKEN DIENSTPLICHT treedt
de commissie in belangrijke beschouwingen, die
onzes inziens zeer juist zijn, die wij dan ook ten
volle deelen, en waarbij de meerderheid der com
missie tot de slotsom komt, dat de wet hen die
geen reden van vrijstelling hebben, verplichten
moet hun dienst persoonlek te vervullen. Het
zou ons te ver voeren indien wij deze beschou
wingen hier alle weergaven en daarom bepalen
wij ons tot de 3e, 4e en een gedeelte der 5e alinea,
bladz. 21 van het verslag, luidende als volgt:
De invoering van den persoonlijken dienst
plicht acht de Commissie evenzeer van groot be
lang uit een oogpunt van billijkheid. Zonder
twijfel is de krijgsdienst de zwaarste van alle
lasten, die het vaderland op zijne zonen legt,
en het gaat dus niet aan, alleen den minder wel
gestelde dien last te doen dragen en den meer
bemiddelde in de gelegenheid te stellen, zich
daarvan los te koopen."
Door de invoering van den persoonlijken dienst
plicht zullen ook de zonen der meer gegoeden
de uitstekende oefenschool van het leger
doorloopen en zal hun op de duidelijkste wijze onder
het oog worden gebracht, dat ook op hen, als
burgers van het vaderland, ernstige niet af te
koopen plichten rusten."
Ook uit een zuiver militair oogpunt somt zij de
voordeelen van den persoonlijken dienstplicht op."
Vooral aan hen die tegen den persoonlijken
dienstplicht gestemd zijn, moeten wij dit gedeelte
van het verslag (bldz. 20?23) bijzonder ter lezing
aanbevelen.
Wat betreft de AANWIJZING DER TE OEFENEN
DIENSTPLICHTIGEN, wenscht de commissie eerst
vast te stellen wie van den dienst vrijgesteld en
uitgesloten moeten worden of jaarlijksche onthef
fing kunnen verkrijgen. Van de overigen worden
enkele categorieën bestemd voor een verkorten
diensttijd, terwijl tusschen de dan overblijvende
door het lot beslist wordt, wie tot volledige oefe
ning (volgens het wapen of dienstvak waarbij zij
ingedeeld worden van 12 tot 18 maanden, met
herhalingsoefeningen van 35 tot 105 dagen) en
wie voor verkorte oefening (gewoonlijk 3 maanden)
worden aangewezen. Niemand wordt dus zonder
wettige redenen alleen door het lot van allen
dienstplicht ontslagen.
Volgens de meening der commissie zou de
LAND- EN ZEEWEER en hare reserve samengesteld
moeten zijn als volgt: Na volbrachten 8 jarigen
diensttijd worden de dienstplichtigen 5 jaren bij
de land- of zeeweer en 7 jaren bij de reserve der
land- of zeeweer ingedeeld. In den regel eindigt
dus de dienstplichtigheid op 40-jarigen leeftijd.
Natuurlijk dient de landweer alweer van kader te
zijn voorzien; doch voor haar worden door de
commissie in den regel oefeningen in tijd van
vrede niet volstrekt noodzakelijk geacht.
Bij die gedeelten der landweer echter, welke,
zooals wij reeds vroeger zagen, bestemd zijn om
tegen vijandelijke afdeelingen, die de mobilisatie
trachten te verhinderen of aan de kusten kleine
ondernemingen beproeven, op te treden, achten wij
dit bedenkelijk en komen ons jaarlijksche oefeningen
van enkele dagen, in de taak welke in oorlogstijd
allereerst door hen vervuld moet worden, noodig
voor.
Ook zij, die in vredestijd niet geoefend worden,
blijven voor zoover zij niet tot eiken dienst
onbruikbaar zijn ? gedurende 20 jaren dienst
plichtig voor het geval gedurende dat tijdvak een
oorlog mocht uitbreken. Het spreekt van zelf,
dat verscheidene van hen reeds tot vrijwilliger
korpsen kunnen behooren of uit den aard hunner
betrekking of opleiding reeds in vredestijd tot
bijzondere diensten kunnen bestemd worden.
(Wordt vervolgd).
VOOR DEN ETEN WEER THUIS.
NAAR jrUIDEKBBRG.
De Gooische stoomtram sta.it wel in een slecht
blaadje, maar ik stapte er toch blijmoedig ia en
ik moet zeggen, mijne uiterst loshangende ver
wachtingen werden teleurgesteld. In een open
wagen, tusschen verschillende soorten van
geloofsucuzeu gezeten, reed de tram mij al hard
genoeg naar mijn zin. Niet omdat het landschap,
hetwelk wij doortrokken zoo bijzonder schoon
was, dat ik er gaarne langer in had vertoefd
lii't tegendeel is waar. De gehcele streek tot
Muiderberg is zoo leelijk, zoo eentonig, dat ik
haast niets leelijbers en eentonigere weet in ons
dierbaar waterland. Maar als de tram nog harder
gereden had, dan had ik het in het open rijtuig
te tochtig gekregen en daarom vond ik het vol
strekt niet te lang, dat we van half twaalf tot
half een spoorden om naar liet Hakkelaarsliok
te komen.
Van daar nog een wandeling van een minuut
of tien langs een zounigen weg met gras links
en gras rechts eu dan staat ge plotseling en ge
heel onverwacht op zoo'u verrukkelijk beschaduwd
plekje, dat ge een onweerstaanbaren lust krijgt
om u neer te vleien onder die hooge hoornen, in
wier schors de Haamletters nog prijkten, die vóór
jaren daar door ^liefhebbende handen" waren
ingesneden als het zinnebeeld een er liefde, onver
anderlijk als een boom. Och, jonge, goedgeloovige
schepselen ! Hoeveleu uwer zouden de tranen niet
langs do wangen biggelen, als ge nu nog eens.
ouder die boomen wandeldet en uwen naam.
terugvondt naast dien van hem of haar, die toea,