Historisch Archief 1877-1940
No, 626
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
daagschheid en nuchterheid nog van de handeling.
Van de eischen van het tooneel geeft de heer
Block in dit tooneelspel het hewijs niet het flauw
ste begrip of vermoeden te hebben. De personen
uit poppenkast of chineesche schim zijn duizendmaal
juister en natuurlijker geteekend dan deze blinde en
deze wreker, deze holle en piepende automaten,
dïe ons geen oogenblik kunnen doen gelooven, dat
zy verstand of gevoel, een karakter of een wil
hebben, die het gewichtigste besluit nemen, don
hevigsten tweestrijd strijden, bijnazonder dat men
er iets van merkt, onder het uitspreken van een
paar alledaagsche woorden en het uitstooten
van een paar Mijn God's". Het drame a
exportation" van Sarah Bernhardt is in vergelijking
met den gecondenseerden tooneelhartstocht, die
dit tooneelspel ons te slikken geeft, nog maar een
heel onschuldig wichtje.
Tot overmaat van ramp heeft ook de taal
nog een leelijken veeg uit de pan meegekregen.
Ondramatischer en onbeduidender gewauwel heb
ik in langen tijd niet op ons tooneel gehoord; een
paar der vele onbetaalbare diepzinnigheden, waar
van De Wreker" wemelt en welker
nietszeggendheid nog des te duidelijker uitkwam, omdat de
acteurs, waarschijnlijk niet wetend, wat er mee te
beginnen ener toch eenig relief aan willende geven
ze met den meest mogelijken nadruk opdreunden,
laten wij hier volgen: Kan de mensen iets tegen
het noodlot?" Er is een God, die straft en een
God, die vergiffenis schenkt." De wetenschap
wijkt niet voor het bijgeloof," enz.
Indien het programma bet niet anders had
verteld, zou men dit tooneelspel voor oorspronkelijk
hebben aangezien, niet zoozeer omdat men onze
Duitsche naburen niet in staat mag achten, iets der
gelijks te maken en te vertoonen, maar omdat men
zich moeilijk een landsman kan voorstellen, die
zoo iets zou kunnen of willen vertalen.
Over de vertolking zullen wij kort zijn.
De heer Bouwmeester had voortreffelijke
oogenblikken, juffrouw Lorjéen de heeren de Jong en
Wensma goede; om van een rol echter veel te
kunnen maken, moet zij althans iets bevatten en
dit was hier niet het geval.
Wat te zeggen van de wijze, waarop het Ned.
Tooneel, door zulk een stuk ten beste te geven,
haar taak opvat? Het verstandigste is misschien:
niets, te meer daar zij door de vertooning van
Amerikaansch of niet?" veel genot verschaft en
vrij wat goed gemaakt heeft.
Het is den laatsten tijd bij ons in Nederland,
misschien wel in navolging van Duitschland, waar
men er echter ook nog wel anders over denkt
(men zie de kritieken van Karl Frenzel in de
Deutsche Rundschau") gewoonte geworden op
Sardou af te geven en neer te zien, en hem alleen
te beschouwen als een handig tooneelgoochelaar,
wiens werken niets degelijks en gezonds bevatten.
Ik heb dit gevoelen nooit kunnen deelen en de
voorstelling van de Femmes fortes" heeft mij
opnieuw met groote bewondering voor dezen
buitengewonen tooneelschrij ver vervuld. Ik aarzel niet,
dit blijspel een der fraaiste stukken te noemen,
dio in den laatsten tijd op eenig tooneel hier ter
stede zijn vertoond. Alleen stem ik volgaarne toe,
dat men om deze satire te genieten, iets moet
bezitten van de göttliche Narrheit", waarover
Max Grünbaura in zijn voorwoord voor Heine's
werken spreekt en die ook van Lennep voor de
waardeeriug van zijn Betooverde viool" noodig
achtte.
Sardou stelt in dit blijspel de overdreven zucht
tot emancipatie der vrouw op onweerstaanbaar
komische, volkomen doeltreffende, in enkele
tooneelen diep aandoenlijke wijze, aan de kaak.
Het laatste bedrijf vooral is eeu meesterstuk van
het begin tot het einde; het groote tooneel
tusschen Claire en Jonathan zoo schoon, zoo innig
gevoeld en geschreven, dat meii het herhaalde
malen zou willen zien, vooral wanneer het zoo prach
tig vertolkt wordt als dit bij het Ned. Tooneel"
door mevr. Chr. Poolman en den heer Tourniaire
het geval is, die ik dan ook vóór allen een woord
van oprechte en welverdiende hulde wensch te
brengen. Doch niet alleen zij, alle medewerkenden,
den heer de Boer vooral niet te vergeten, waren
uitstekend op dreef. Het scheen, alsof Sardou,
aan wicn het Nederlandsen Tooneel zooveel
groote successen te danken heeft, in allen het
vuur der kunst, dat in den laatsten tijd wel eens
aan het uitdooven scheen, weer had aangeblazen.
Of dan noch op stuk noch op spel iets aan te
merken viel? Hoe zou dit niet, daar immers niets
volmaakt is. Waartoe er echter op te wijzen, dat
b. v. het tweede bedrijf o. i. wel iets te lang
is, de heer Schulzo niet zelden overdreef?
Dit zijn slechts kleinigheden in vergelijking van
het vele goede en fraaie, dat deze voorstelling
ons te genieten gaf. Zonder daardoor, hoop ik,
den schijn van ijdelheid op mij te laden, kau ik
de bespreking van dit blijspel dan ook niet beter
besluiten, dan met de maxime van Vauvenargues:
C'est un grand signe de mediocritéde louer toujours
modérément.
In Tivoli gaf men Donderdagavond het bekende
Een Oudejaarsavond", waarin de hoofdrollen door
de heeren De la Mar (dezen vooral), Van Ollefen
en Vos en mevrouw De la Mar op zeer verdienste
lijke wijze werden vervuld. De kinderen van den
directeur, Josephine, Wilhelmina en Napoleon de
la Mar, werkten er in hooge mate toe modo,
om dit steeds diep aangrijpende tooneelspelletjo
ook nu weer goed van stapel te doen loopen.
Daarop volgde Drie vrouwen voor n man",
het bekende bhjspel van Dancourt, dat oenige
jaren geleden met zooveel succes in den
l'arkschouwburg werd opgevoerd en dat dit succes
alleszins verdient. Wel komen er weer enkele
equivoque scènes in voor, maar deze zijn niet zoo
erg als men het gedurende don laatstou tijd in
Tivoli gewoon was, De vertolking is zeer goed.
Binnon kort zal de heer De la Mar ons in do
gelegenheid stellen kennis te maken met een der
werken van Tolstoi., waarin de hoofdrollen door
hem, zijn echtgenoote, den hoor Chr.ispijn, mevrouw
Kley, den heer en mevrouw Van Ollefon en den
heer Vos zullen vervuld worden.
A. C. KREEFT.
18 December J87Ü18 Juni 1889.
Er heerschte Dinsdagavond een prettige en
gezellige stemming in Frascati. En geen
wonder, want men was daar bijeengekomen
om zijn sympathie te betuigen aan den
populairen acteur, den heer A. C. Kreeft, die 12J4
jaar geleden voor het eerst als werkelijk
tooneelspeler de planken betrad. Voor dien tijd was hij
schilder, maar tevens in zijn vrije uren een harts
tochtelijk rederijker. Ook was hij een der meest
verdienstelijke leden van het zangkoor in de
Duifjeskerk. Door zijn schoonvader, den zoo
gunstig bekenden costumior Scrné, kwam hij in
aanraking met de directies van verschillende
schouwburgen, o. a. ook met den heer Prot, die
toen nog met Kistemaker aan het hoofd stond
van den schouwburg Frascati in don Nes. Bij
dit gezelschap trad hij het eerst op en wel in een
drama. Hij speelde er o. a. in de Gebochelde",
Marie Jeanne", Jack Sheppard'' en dergelijke
stukken uit de oude doos. In den beginne had
hij veel moeilijkheden te overwinnen, mot veol
vooroordeel te strijden, ja zelfs in zoo hooge mate
was dit het geval, dat hij, toen do heeren Prot
on Kistemaker des zomi rs de kermissen gingen
bezoeken, dit gezelschap verliet, daar men"
(in zijn onmiddelijke omgeving) het wel wat
verschrikkelu'k vond, dat hij met een
kcrmiswagen" zou moeten reizen. Hij dacht er zelfs al
over, het tooneel voor goed den rug toe te
keeren, toen de heer Piot, van zijn zomercampagne
teruggekeerd, hem opnieuw voorstelde zich aan zijn
gezelschap te verbinden. De verzoeking was te
groot, hij bezweek er voor.... en heeft daarover
nimmer spijt gevoeld. Al spoedig daarna ging de
directie Prot zich op de operette toeleggen en
bleek het haar eerst volkomen, welk een
aanwinst de heer Kreeft voor het gezelschap was.
Sedert is deze dan ook onafgebroken in de operette
werkzaam gebleven en vooral door zijn toedoen
(en mede door de keurige wijze, waarop de hee
ren Prot haar monteerden) is deze hier zoozeer
populair geworden. Gedurende dien tijd heeft
hij ruim 60 rollen gecreëerd en bijna altijd met
het grootste succes. Gemakkelijk vatte hij zijn
taak nimmer op; wat hij ons te zien geeft, is
steeds met veel zorg bestudeerd, geen moeite is
hem te groot, om tot in de kleinste onderdeelen
van zijn rol door te dringen; zijn spel is altijd
af. Ditzelfde kan in niet minder mate van zijn
grime gezegd worden, die zonder ooit tot het
groteske te vervallen, bijna altijd buitengewoon
komisch en juist is. Daarbij komt nog, dat zijn
aangeboren vis comica" hem steeds het koddige
eener situatie juist doet inzien en dat hij dit door
een enkel gebaar, een enkele beweging volkomen
tot zijn recht weet te brengen, zonder zich bui
ten noodzaak te veel op den voorgrond te drin
gen en daardoor te vervallen in het groote gebrek
van vele acteurs, die weten dat zij gaarne gezien
en gehoord worden.
Tot zijn beste rollen behooren Casimir in De
groote Casimir," Frimousse in De jonge Hertog,"
Gaspard in De klokken van Corneville," Falconi
in Het Carnaval te Rome/' Faust in De kleine
Faust," Pataquez in De Canarische prinses," De
Braziliaan, Frick en Prosper in Het leven te
Parijs/' Alexandrivorus in Blank om
n,"Jupiter in Orpheus," Don Januario in De Adel
borst," Popolani in Blauwbaard," Célostin in
Mamsel Nitouehe," Gargousse in Surcouf," en
Feuillemorto in De Creoolsche."
Zooals wij reeds zeiden, geen wonder dus, dat
het Dinsdagavond in Frascati op alle rangen vol
was, te moer daar de heer Kreeft voor een aan
trekkelijk en zoer oordeelkundig samengesteld
programma gezorgd had, dat hem do gelegenheid
schonk in drie zeer uiteenloopende karakters zijn
grooto gaven te toonen en wel als Célestin in
Mamsel Nitouche", Gaspard in De klokken van
Corneville" en Gargousse in Surcouf".
Jammer was het, dat mevrouw Buderman, door
een plotselinge heeschhcid overvallen, de toegevend
heid van het publiek moest inroepen, hoewel zij
zich des ondanks op zeer bevredigende wijze van
haar niet gemakkelijke taak kweet.
Reeds bij zijn eerste optreden werd do heer
Kreeft met een tweetal fraaie kransen verwel
komd en na elke acte werd hij luide toegejuicht,
herhaaldelijk teruggeroepen en moest hij nieuwe
huldeblijken, waaronder wij een fraai zilveren
inktstel opmerkten, in ontvangst nemen. Ook
mevrouw Buderman werd, blijkbaar tot groot ge
noegen van het publiek, dat haar niet minder
toejuichte dan haar kunstbroeder, een fraai boe
ket aangeboden. De geheele voorstelling ken
merkte zich door groote opgewektheid on harte
lijkheid, zoowel van den kant der artisten als
van het publiek.
WEDEROM DE NACHTWACHT".
Toen tot het stichten van een nieuw Rijks
museum werd besloten en de leiding van den bouw
aan den heer Cnypers werd toevertrouwd, wist het
groote publiek alras te vertellen, dat dit monument
voor oud-llollandschc schilderkunst zijn gianspunt
zou bereiken in eeu zaal waar Rembrandt's Nacht
wacht" kwam te hangen en waar dit schilderij,
dan uitmuntend verlicht, ten langen leste eeu
omgeving vond, dio zonder twijfel den meest
vceleischenden beoordeelaar bewondering en dank voor
zoo'n groote piëteit zou moeten afdwingen.
Ik wil do geschiedenis van den bouw, van de
wijze waarop do verlichtingsimaestic haar beslag
kreeg, niet weder ophalen; alleen zij in herinnering
gebracht, dat reeds van den aanvang af' hoogst
ernstige bezwaren togen de algeheele inrichting
en vooral tegen deze Rembrandtzaal werden in
gebracht, en dat het den bouwmeester niet aan
kundige raadgevingen heeft ontbroken.
Bij de opening van het Museum bleek hot helaas
maar al te duidelijk, dat zij die zich tot waar
schuwen verplicht hebben geacht, daartoe ten volle
het recht hadden; het afkeurend oordeel, speciaal
over deze zaak. door talrijke schilders en andere
bevoegde personen aanstonds uitgesproken, werd
gaandeweg genieën goud. Het bekende adres van
Pulchri Studio" volgde : de Rembrandtzaal was
veroordeeld; de wijze waarop de Nachtwacht"
daar geplaatst was, en verlicht, werd door niemand
meer in bescherming genomen.
Men kent [het verdere verloop van deze zaak;
ten einde het overtollige licht weg te nemen
plaatste men een grooten baldakijn en alles werd
in het werk gesteld om de bestaande bezwaren
op te lossen. Zij bleken onoverkomelijk te zijn
en de groote, zeer gerechtvaardigde ontevreden
heid over zulk een wijze van tentoonstellen
hield aan.
Daarop sloeg men een anderen weg in. De uit
sluitend voor de Nachtwacht" gebouwde zaal
bleek in geen enkel opzicht aan het doel te be
antwoorden, de aangebrachte veranderingen even
min en men slaagde niet om gemelde zaal voor
dit schilderij, dat aan omgeving en verlichting
zeer bepaalde eischen stelt, pasklaar te maken.
Toen, waar aan de eene zijde alles was ge
schied om tot een gewenscht resultaat te geraken,
besloot men te beproeven den anderen factor, het
schilderij, zóó te wijzigen, dat zaal en verlichting
geen reden meer konden geven tot gegronde aan
merkingen. Het doek zou helderder gemaakt, de
verf ontdaan worden van de dikke, gele
vernislaag; in dier voege werd geoordeeld en tot het
zoogenaamd regenereeren overgegegaan. Door deze
wijze van handelen nu is een zeer gevaarlijk pre
cedent gesteld.
Niet de zaal, als onmogelijk naar behooren in
te richten, heeft men prijsgegeven j?liever onder
wierp men het doek aan een kunstbewerking
waarvan het directe resultaat in geenen cleele
gunstig valt te noemen en waarvan ook een duur
zaam goed gevolg aan zeer gerechten twijfel
onderhevig is.
Voor hen die niet op de hoogte zijn van hetgeen
onder regenereeren ten deze wordt verst aan, wil ik de
plaatsgevonden hebbende bewerking kortelijk be
schrijven. Men heeft het doek eerst goed stofschoon
gemaakt en daarna de vernis flink afgewreven.
Vervolgens plaatste men boven het doek, dat op
den grond was uitgespreid, een raam van gelijke
afmetingen, met neteldoek flanel bes-pannen. Het
flanel werd met behulp van gieters in spiritus ge
drenkt/en de vernis zoodoende gedurende + 6
minuten aan de werking van dit vocht blootge
steld. Nu bestaat vernis uit een oplossing van eene
harssoort, mastiek genaamd, in terpentijn; bij het
verbissen van een schilderij wordt deze vloeistof
door middel van een kwast op het doek gebracht,
de terpentijn verdampt en een uiterst dunne, door
schijnende harslaag blijft over. Vernis is altijd
geelachtig ; door den invloed van licht en lucht
wordt zij donkerder en langzamerhand gaat zij
barsten.
Door de toegepaste bewerking, na eerst het
overtollige vernis te hebben verwijderd, kwam de
rcstcerende laag in den toestand van versche ver
nis en zijn de vele kleine barsten dichtgeloopen.
't Ligt voor de hand, na het hierboven aange
voerde, dat het verkregen resultaat slechts van
tijdelijken aard kan zijn op den duur zal het
schilderij zich wederom vertoonen, zooals we het
in 't Trippenhuis hebben gezien en zooals we het
daar hebben loeren liefhebben en bewonderen.
Tevens werd bij deze regeneratie het doek lager
geplaatst en ietwat voorover, werd de hinderlijk
breede gouden bics uit de lijst weggenomen, de
bestaande baldakijn grooter gemaakt en definitief
aangekleed.
Vraagt men, of al deze bemoeïngen tot een
gewenschten uitslag hebben geleid, dan moet het
antwoord zeer beslist in outkennenden zin worden
gegeven.
Nu juist, na dit ophelderen", waardoor de
Nachtwacht" nog sprekender zijn warm gaimna
van kleuren vertoont, blijkt, dat de wijze van ver
lichting ten eenenmale verkeerd en ook in de
bewuste zaal nooit, welke middelen men ook aan
wende, in overeenstemming is te brengen met do
eischen, welke dit schilderij zoo duidelijk, zoo
juist afgebakend stelt.
Wanneer men een donker doek tot zijn recht
wil laten komen, dan plaatse men het in een
deftige, eveneens ietwat donkere omgeving. Dan
eerst zal kleur, kleur blijven en niet, zooals tegen
een lichten achtergrond en zijwanden uit, gedoemd
worden om zwart te schijnen.
De zoo rijpe doorwerkte tonen van dit
diepwarme gamma vragen een warm licht, door hooge
staande vensters binnengelaten in een dier mooie
statige oud-Hollandsche vertrekken, op het westen
gelegen, niet zoo heol groot van afmetingen, met
een plafond dat zich waardig, in strcige ver
deeling en deftige kleur, aan do rijko goudleercn
behangsels sluit.
Wie geeft ons de Nachtwacht" terug zooab
wc 't eertijds zagen, wanneer we op enkoio dier
mooie zonnige achtermiddagen het Trippenhuis
binnenkwamen en vol bewondering de liefde voelden
toenemen voor die groote uiting van zooveel
heerlijke kracht ?
In het Rijks-museum is thans het laatste be
drijf afgespeeld van deze werkelijk niet zeer
verkwikkelijke geschiedenis en mot de gegeven op
lossing zullen weinigen zich tevreden kunnen
stellen.
De Kembrandt-zaal als onderdeel van het groote
gebouw is onzichtbaar gemaakt, zonder dat de
Nachtwacht" er tot zijn recht komt of' ooit ko
men zal.
Daarom:
flteu (/ei:e den lieer Citijpcrs sijn zaal de
Stedelijke licfietiriity neme de NuchticacJtt" teniy,
M.'
MODERNE FRANSCHE
PROOKPREKEItó.
II
AXATOLE FllAXCE.
Toen Tiberius Keizer was, leefde te Marseille
Loetu Aciliu. Zij was gehuwd met oen der
RolueiuschüE^uites illustrcs (voorname ridders), die
Helvius heette. Zij had geen kinderen en wenschte
vurig moeder te worden. Eens, dat ze zich naai
den tempel begaf, om de Goden teecren, zag /ij,
dat liet voorportaal ingenomen werd door eeu
hoop afzichtelijke, bedelaars, hult' naakt vol /.we
ren en lepra. Zij bleef verschrikt staan op de
onderste treden van de trap. Zij wankelde op
liet gezicht van zooveel ellenden en
afseliiiweiijkhedeu. Plotseling trad eene beeldschoone vrouw
uit de groep der bedelaars naar haar toe,
en sprak :
;>Vroes niet! Deze menscben ziju niet gevaarlijk.
Zij brengen waarheid en liefde. Wij komen van
Judaea, waar do zoon Gods is gestorven eu op
gestaan. Nadat bij zich aan de rechterhand zijns
Vaders heeft neergezet, hebben zijne jongeren
groote vervolging doorstaai]. (Stcphaiius is door
het volk gesteenigd. De priesters hebben ons in
een schip zonder zeilen en zonder roer geworpen,
en aan de golven prijs gegeven. Maar de God,
die ons lief heeft, bracht ons naar deze haven,
Doch de Massilioten zijn gierig, ongeloovig ea
wreed. Zij laten de jongeren van Jezus omkomen.
van honger en koude. Als we geene toevlucht in
dezen tempel gezocht hadden, zouden ze ons reeds
lang in kerkers geworpen hebben. En toch bren
gen wij u de blijde boodschap."
De vreemdeling strekte hare hand uit naar de
bedelaars eu ieder van hen nader aanwijzende,
ging ze voort:
»Deze grijsaard, die zijne glinsterende
blikkeu op u vestigt, is Cedon, de blindgeborene,
dien de Meester heeft genezen. Deze tweede grijs
aard, met sneeuwwitten baard, is Maximinus. Deze
jonkman, die zoo uitgeput schijnt, is mijn broer.
Hij was eenmaal zeer rijk te Jeruzalem. Naast
hem zit mijne zuster Martha en onze trouwe dienst
bode Mantilla, die in gelukkiger dagen de olijven
plukte op de heuvelen van Bethanië."
:>En Gij, hoe heet gij ?" vroeg Loeta
Acilia.
»Mijn naam is Maria Magdalena. Ik zie
aan het goudborduursel van uw kleed, dat gy
de vrouw zijt van een machtig burger dezer stad.
Daarom kwam ik tot u, opdat gij het hart van
uw echtgenoot beweget tot genade voor de dis
cipelen van Jezus Christus. Zeg hem: Heer! zij
zijn naakt, laten wij hen kleeden; zij hebben
honger en dorst, laten wij hun spijs en drank
geven! God zal ons in zijn koninkrijk teruggeven,
wat ons in zijn naam is geleend."
Loeta Acilia beloofde het haar, maar toen zij
in den tempel wilde doordringen, verzette zich
Maria Magdalena, zeggende:
»Vrouw! Bid geene ziellooze afgoden aan.
Er is maar n God en die God was een mensch,
en mijne haren hebben zijne voeten afgedroogd."
Tranen vloeiden uit hare donkere oogen. Loeta
Acilia verwonderde zich over deze buitengewone
vrouw. Magdalena vervolgde:
Hij was God van hemel en aarde; hij sprak
in gelijkenissen, gezeten op eene bank iu de
schaduw van een ouden vijgenboom. Hij was
jong en gehoon, hij verbood niet, dat men hem
lief had. Toen hij iu het huis van mijne zuster
kwam, zette ik mij aau zijne voeten eu de woor
den stroomden van zijne lippen. En toen mijn
zuster zich beklaagde, dat ik werkeloos bleef,
zeggende : »Nabi, zeg haar, dat zij mij helpe voor
het avondeten, glimlachte hij en zeide, dat ik het
goede deel had uitgekozen. Hij beschermde
nederigen en kleinen. De kindereu kwamen tot hem.
en klemden zich vast aan zijn kleed. Hij was de
God van Abraham en Jacob. Met dezelfde han
den, die de zon eu de sterren geschapen hebben,
zegende hij de kleine kinderen, die de moeders
op den drempel van hare woning hem aanboden.
Hij was eenvoudig als een kind en wekte de
dooden uit het graf op. Zie, daar is mijn broeder
Lazarus; de schaduw des doods zweeft nog over
zijn voorhoofd en verduistert den blik zijner
oogen."
Loeta Acilia antwoordde haar, dat de echtge
noot van een Romcinsch ridder geen nieuwen
godsdienst aanneemt, dat er uit het Oosten
beminuenswaardige goden waren gekomen, en dat
Maria Magdalena voor haar moest bidden, opdat
haar verguud worde, wat de Goden haar tot nog
toe hadden geweigerd. En dan /.egt ze blozend,
dat zij zes jaren gehuwd eu kinderloos is. Zij
geeft Maria Magdalena eene beurs, en belooft
voor hare lotgenooten te zullen zorgen. Haar
echtgenoot Helvius zal ze beschermen.
Zes maanden later zat Loeta Acilia in het
binnenhof harer woning, te midden van hare
slavinnen, die allen ijverig bezig waren aan kin
dergoed, want zij was iu blijde verwachting."
Plotseling vertoonde zich eene arme vrouw, die
men als bedelares wilde wegjagen, maar Loeta
Aciiia herkende Maria Magdalena, en dankte haar
voor hare gebeden, die verhoord waren. Toea
zette Maria zich aan hare voeten, om haar de
waarheid van den Gezalfde te leereii. De slavin
nen werden weggezonden.
Eerst dankte Maria haar voor alles, wat zij
aan de jongeren des Heeren had gedaan. Zij
wilde haar daarom Je/.us leeren kennen, zooals
zij hem kende. Zij vertelde, dat zij eene zondares
geweest was, dat /.ij zich aau de voeten van Jezus
geworpen had iu het huis van Siaiou den
Mclaatsche, eu hoe zij kostelijke zalf uit een al
basten vaas had gestort over de voeten des Mees
ters hoe Jezus zeven duivels, die haar kwel
den, verjaagd had hoe hij verraden, overge
leverd, vermoord eu verre/een was. Zij verhaalde,
hoe zij hem het eerst na zijne opstanding had
aanschouwd, en hoe hij haar verbood zijne hand
aan te raken.
Loeta Acilia werd bij dit verhaal ontroerd. Zij
voud haar ievea eentonig bij het leven dezer
vrouw, die eeu God. had liefgehad. Zij kende geen
ander genoegen, dan naar den circus te gaan, met
hare vriendinnen en haar man om te gaan. Zij
gevoelde ceue vlaag van jaloezie tegenover deze
Jodin, in haar Imetgewaad nog zoo schoon...,
Ga heen, jodin!" riep ze een traan
wegwisschend. ? Ik was daar even zoo gelukkig.
Ik wist niet, dat er nog grooter zaligheden be
stonden. Ik heb alleen mijn edelen lielvius lief
gehad, en di' mysteriën der Godinnen gevierd, als
mijne moeder en grootmoeder. Zoudt gij mij
tegen/Ju willen inboezemen voor het leven, dat
ik geleid heb ? Maar dit /al u niet gelukken.
Waarom spreekt ge mij van uwe liefde vooreen
God, die mensch geworden is ? Waarom snoeft,
ge er op, dat gij den verrezen Nabi hebt gezien,
daar ik hem toch niet zien zal. Waarom wilt ge
mij uu de blijdschap bederven, die mij als moe
der wacht? Ik wil uw God niet kennen. Gij
hebt hem te hartstochtelijk liefgehad ! Om hem
te behagen moet men met loshangende haren aan
zijne voeten weenen. Dat past niet voor de
vrouw van. een ridder. Helvius zou er mij oni
bestraffen. Ik wil geen godsdienst aannemen
waarbij mijn haar moet losgemaakt worden. Hoe
zou uw God de mijne kunnen worden? Ik heb
nooit liet leven van eene zondares geleid, geen
zeven duivelen hebben mij geteisterd ??ik bec
eciie fatsoenlijke vrouw! Ga heen!''
Maüxlalcna eindigde haar leven als kluizenaarster