De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 23 juni pagina 3

23 juni 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No, 626 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. daagschheid en nuchterheid nog van de handeling. Van de eischen van het tooneel geeft de heer Block in dit tooneelspel het hewijs niet het flauw ste begrip of vermoeden te hebben. De personen uit poppenkast of chineesche schim zijn duizendmaal juister en natuurlijker geteekend dan deze blinde en deze wreker, deze holle en piepende automaten, dïe ons geen oogenblik kunnen doen gelooven, dat zy verstand of gevoel, een karakter of een wil hebben, die het gewichtigste besluit nemen, don hevigsten tweestrijd strijden, bijnazonder dat men er iets van merkt, onder het uitspreken van een paar alledaagsche woorden en het uitstooten van een paar Mijn God's". Het drame a exportation" van Sarah Bernhardt is in vergelijking met den gecondenseerden tooneelhartstocht, die dit tooneelspel ons te slikken geeft, nog maar een heel onschuldig wichtje. Tot overmaat van ramp heeft ook de taal nog een leelijken veeg uit de pan meegekregen. Ondramatischer en onbeduidender gewauwel heb ik in langen tijd niet op ons tooneel gehoord; een paar der vele onbetaalbare diepzinnigheden, waar van De Wreker" wemelt en welker nietszeggendheid nog des te duidelijker uitkwam, omdat de acteurs, waarschijnlijk niet wetend, wat er mee te beginnen ener toch eenig relief aan willende geven ze met den meest mogelijken nadruk opdreunden, laten wij hier volgen: Kan de mensen iets tegen het noodlot?" Er is een God, die straft en een God, die vergiffenis schenkt." De wetenschap wijkt niet voor het bijgeloof," enz. Indien het programma bet niet anders had verteld, zou men dit tooneelspel voor oorspronkelijk hebben aangezien, niet zoozeer omdat men onze Duitsche naburen niet in staat mag achten, iets der gelijks te maken en te vertoonen, maar omdat men zich moeilijk een landsman kan voorstellen, die zoo iets zou kunnen of willen vertalen. Over de vertolking zullen wij kort zijn. De heer Bouwmeester had voortreffelijke oogenblikken, juffrouw Lorjéen de heeren de Jong en Wensma goede; om van een rol echter veel te kunnen maken, moet zij althans iets bevatten en dit was hier niet het geval. Wat te zeggen van de wijze, waarop het Ned. Tooneel, door zulk een stuk ten beste te geven, haar taak opvat? Het verstandigste is misschien: niets, te meer daar zij door de vertooning van Amerikaansch of niet?" veel genot verschaft en vrij wat goed gemaakt heeft. Het is den laatsten tijd bij ons in Nederland, misschien wel in navolging van Duitschland, waar men er echter ook nog wel anders over denkt (men zie de kritieken van Karl Frenzel in de Deutsche Rundschau") gewoonte geworden op Sardou af te geven en neer te zien, en hem alleen te beschouwen als een handig tooneelgoochelaar, wiens werken niets degelijks en gezonds bevatten. Ik heb dit gevoelen nooit kunnen deelen en de voorstelling van de Femmes fortes" heeft mij opnieuw met groote bewondering voor dezen buitengewonen tooneelschrij ver vervuld. Ik aarzel niet, dit blijspel een der fraaiste stukken te noemen, dio in den laatsten tijd op eenig tooneel hier ter stede zijn vertoond. Alleen stem ik volgaarne toe, dat men om deze satire te genieten, iets moet bezitten van de göttliche Narrheit", waarover Max Grünbaura in zijn voorwoord voor Heine's werken spreekt en die ook van Lennep voor de waardeeriug van zijn Betooverde viool" noodig achtte. Sardou stelt in dit blijspel de overdreven zucht tot emancipatie der vrouw op onweerstaanbaar komische, volkomen doeltreffende, in enkele tooneelen diep aandoenlijke wijze, aan de kaak. Het laatste bedrijf vooral is eeu meesterstuk van het begin tot het einde; het groote tooneel tusschen Claire en Jonathan zoo schoon, zoo innig gevoeld en geschreven, dat meii het herhaalde malen zou willen zien, vooral wanneer het zoo prach tig vertolkt wordt als dit bij het Ned. Tooneel" door mevr. Chr. Poolman en den heer Tourniaire het geval is, die ik dan ook vóór allen een woord van oprechte en welverdiende hulde wensch te brengen. Doch niet alleen zij, alle medewerkenden, den heer de Boer vooral niet te vergeten, waren uitstekend op dreef. Het scheen, alsof Sardou, aan wicn het Nederlandsen Tooneel zooveel groote successen te danken heeft, in allen het vuur der kunst, dat in den laatsten tijd wel eens aan het uitdooven scheen, weer had aangeblazen. Of dan noch op stuk noch op spel iets aan te merken viel? Hoe zou dit niet, daar immers niets volmaakt is. Waartoe er echter op te wijzen, dat b. v. het tweede bedrijf o. i. wel iets te lang is, de heer Schulzo niet zelden overdreef? Dit zijn slechts kleinigheden in vergelijking van het vele goede en fraaie, dat deze voorstelling ons te genieten gaf. Zonder daardoor, hoop ik, den schijn van ijdelheid op mij te laden, kau ik de bespreking van dit blijspel dan ook niet beter besluiten, dan met de maxime van Vauvenargues: C'est un grand signe de mediocritéde louer toujours modérément. In Tivoli gaf men Donderdagavond het bekende Een Oudejaarsavond", waarin de hoofdrollen door de heeren De la Mar (dezen vooral), Van Ollefen en Vos en mevrouw De la Mar op zeer verdienste lijke wijze werden vervuld. De kinderen van den directeur, Josephine, Wilhelmina en Napoleon de la Mar, werkten er in hooge mate toe modo, om dit steeds diep aangrijpende tooneelspelletjo ook nu weer goed van stapel te doen loopen. Daarop volgde Drie vrouwen voor n man", het bekende bhjspel van Dancourt, dat oenige jaren geleden met zooveel succes in den l'arkschouwburg werd opgevoerd en dat dit succes alleszins verdient. Wel komen er weer enkele equivoque scènes in voor, maar deze zijn niet zoo erg als men het gedurende don laatstou tijd in Tivoli gewoon was, De vertolking is zeer goed. Binnon kort zal de heer De la Mar ons in do gelegenheid stellen kennis te maken met een der werken van Tolstoi., waarin de hoofdrollen door hem, zijn echtgenoote, den hoor Chr.ispijn, mevrouw Kley, den heer en mevrouw Van Ollefon en den heer Vos zullen vervuld worden. A. C. KREEFT. 18 December J87Ü18 Juni 1889. Er heerschte Dinsdagavond een prettige en gezellige stemming in Frascati. En geen wonder, want men was daar bijeengekomen om zijn sympathie te betuigen aan den populairen acteur, den heer A. C. Kreeft, die 12J4 jaar geleden voor het eerst als werkelijk tooneelspeler de planken betrad. Voor dien tijd was hij schilder, maar tevens in zijn vrije uren een harts tochtelijk rederijker. Ook was hij een der meest verdienstelijke leden van het zangkoor in de Duifjeskerk. Door zijn schoonvader, den zoo gunstig bekenden costumior Scrné, kwam hij in aanraking met de directies van verschillende schouwburgen, o. a. ook met den heer Prot, die toen nog met Kistemaker aan het hoofd stond van den schouwburg Frascati in don Nes. Bij dit gezelschap trad hij het eerst op en wel in een drama. Hij speelde er o. a. in de Gebochelde", Marie Jeanne", Jack Sheppard'' en dergelijke stukken uit de oude doos. In den beginne had hij veel moeilijkheden te overwinnen, mot veol vooroordeel te strijden, ja zelfs in zoo hooge mate was dit het geval, dat hij, toen do heeren Prot on Kistemaker des zomi rs de kermissen gingen bezoeken, dit gezelschap verliet, daar men" (in zijn onmiddelijke omgeving) het wel wat verschrikkelu'k vond, dat hij met een kcrmiswagen" zou moeten reizen. Hij dacht er zelfs al over, het tooneel voor goed den rug toe te keeren, toen de heer Piot, van zijn zomercampagne teruggekeerd, hem opnieuw voorstelde zich aan zijn gezelschap te verbinden. De verzoeking was te groot, hij bezweek er voor.... en heeft daarover nimmer spijt gevoeld. Al spoedig daarna ging de directie Prot zich op de operette toeleggen en bleek het haar eerst volkomen, welk een aanwinst de heer Kreeft voor het gezelschap was. Sedert is deze dan ook onafgebroken in de operette werkzaam gebleven en vooral door zijn toedoen (en mede door de keurige wijze, waarop de hee ren Prot haar monteerden) is deze hier zoozeer populair geworden. Gedurende dien tijd heeft hij ruim 60 rollen gecreëerd en bijna altijd met het grootste succes. Gemakkelijk vatte hij zijn taak nimmer op; wat hij ons te zien geeft, is steeds met veel zorg bestudeerd, geen moeite is hem te groot, om tot in de kleinste onderdeelen van zijn rol door te dringen; zijn spel is altijd af. Ditzelfde kan in niet minder mate van zijn grime gezegd worden, die zonder ooit tot het groteske te vervallen, bijna altijd buitengewoon komisch en juist is. Daarbij komt nog, dat zijn aangeboren vis comica" hem steeds het koddige eener situatie juist doet inzien en dat hij dit door een enkel gebaar, een enkele beweging volkomen tot zijn recht weet te brengen, zonder zich bui ten noodzaak te veel op den voorgrond te drin gen en daardoor te vervallen in het groote gebrek van vele acteurs, die weten dat zij gaarne gezien en gehoord worden. Tot zijn beste rollen behooren Casimir in De groote Casimir," Frimousse in De jonge Hertog," Gaspard in De klokken van Corneville," Falconi in Het Carnaval te Rome/' Faust in De kleine Faust," Pataquez in De Canarische prinses," De Braziliaan, Frick en Prosper in Het leven te Parijs/' Alexandrivorus in Blank om n,"Jupiter in Orpheus," Don Januario in De Adel borst," Popolani in Blauwbaard," Célostin in Mamsel Nitouehe," Gargousse in Surcouf," en Feuillemorto in De Creoolsche." Zooals wij reeds zeiden, geen wonder dus, dat het Dinsdagavond in Frascati op alle rangen vol was, te moer daar de heer Kreeft voor een aan trekkelijk en zoer oordeelkundig samengesteld programma gezorgd had, dat hem do gelegenheid schonk in drie zeer uiteenloopende karakters zijn grooto gaven te toonen en wel als Célestin in Mamsel Nitouche", Gaspard in De klokken van Corneville" en Gargousse in Surcouf". Jammer was het, dat mevrouw Buderman, door een plotselinge heeschhcid overvallen, de toegevend heid van het publiek moest inroepen, hoewel zij zich des ondanks op zeer bevredigende wijze van haar niet gemakkelijke taak kweet. Reeds bij zijn eerste optreden werd do heer Kreeft met een tweetal fraaie kransen verwel komd en na elke acte werd hij luide toegejuicht, herhaaldelijk teruggeroepen en moest hij nieuwe huldeblijken, waaronder wij een fraai zilveren inktstel opmerkten, in ontvangst nemen. Ook mevrouw Buderman werd, blijkbaar tot groot ge noegen van het publiek, dat haar niet minder toejuichte dan haar kunstbroeder, een fraai boe ket aangeboden. De geheele voorstelling ken merkte zich door groote opgewektheid on harte lijkheid, zoowel van den kant der artisten als van het publiek. WEDEROM DE NACHTWACHT". Toen tot het stichten van een nieuw Rijks museum werd besloten en de leiding van den bouw aan den heer Cnypers werd toevertrouwd, wist het groote publiek alras te vertellen, dat dit monument voor oud-llollandschc schilderkunst zijn gianspunt zou bereiken in eeu zaal waar Rembrandt's Nacht wacht" kwam te hangen en waar dit schilderij, dan uitmuntend verlicht, ten langen leste eeu omgeving vond, dio zonder twijfel den meest vceleischenden beoordeelaar bewondering en dank voor zoo'n groote piëteit zou moeten afdwingen. Ik wil do geschiedenis van den bouw, van de wijze waarop do verlichtingsimaestic haar beslag kreeg, niet weder ophalen; alleen zij in herinnering gebracht, dat reeds van den aanvang af' hoogst ernstige bezwaren togen de algeheele inrichting en vooral tegen deze Rembrandtzaal werden in gebracht, en dat het den bouwmeester niet aan kundige raadgevingen heeft ontbroken. Bij de opening van het Museum bleek hot helaas maar al te duidelijk, dat zij die zich tot waar schuwen verplicht hebben geacht, daartoe ten volle het recht hadden; het afkeurend oordeel, speciaal over deze zaak. door talrijke schilders en andere bevoegde personen aanstonds uitgesproken, werd gaandeweg genieën goud. Het bekende adres van Pulchri Studio" volgde : de Rembrandtzaal was veroordeeld; de wijze waarop de Nachtwacht" daar geplaatst was, en verlicht, werd door niemand meer in bescherming genomen. Men kent [het verdere verloop van deze zaak; ten einde het overtollige licht weg te nemen plaatste men een grooten baldakijn en alles werd in het werk gesteld om de bestaande bezwaren op te lossen. Zij bleken onoverkomelijk te zijn en de groote, zeer gerechtvaardigde ontevreden heid over zulk een wijze van tentoonstellen hield aan. Daarop sloeg men een anderen weg in. De uit sluitend voor de Nachtwacht" gebouwde zaal bleek in geen enkel opzicht aan het doel te be antwoorden, de aangebrachte veranderingen even min en men slaagde niet om gemelde zaal voor dit schilderij, dat aan omgeving en verlichting zeer bepaalde eischen stelt, pasklaar te maken. Toen, waar aan de eene zijde alles was ge schied om tot een gewenscht resultaat te geraken, besloot men te beproeven den anderen factor, het schilderij, zóó te wijzigen, dat zaal en verlichting geen reden meer konden geven tot gegronde aan merkingen. Het doek zou helderder gemaakt, de verf ontdaan worden van de dikke, gele vernislaag; in dier voege werd geoordeeld en tot het zoogenaamd regenereeren overgegegaan. Door deze wijze van handelen nu is een zeer gevaarlijk pre cedent gesteld. Niet de zaal, als onmogelijk naar behooren in te richten, heeft men prijsgegeven j?liever onder wierp men het doek aan een kunstbewerking waarvan het directe resultaat in geenen cleele gunstig valt te noemen en waarvan ook een duur zaam goed gevolg aan zeer gerechten twijfel onderhevig is. Voor hen die niet op de hoogte zijn van hetgeen onder regenereeren ten deze wordt verst aan, wil ik de plaatsgevonden hebbende bewerking kortelijk be schrijven. Men heeft het doek eerst goed stofschoon gemaakt en daarna de vernis flink afgewreven. Vervolgens plaatste men boven het doek, dat op den grond was uitgespreid, een raam van gelijke afmetingen, met neteldoek flanel bes-pannen. Het flanel werd met behulp van gieters in spiritus ge drenkt/en de vernis zoodoende gedurende + 6 minuten aan de werking van dit vocht blootge steld. Nu bestaat vernis uit een oplossing van eene harssoort, mastiek genaamd, in terpentijn; bij het verbissen van een schilderij wordt deze vloeistof door middel van een kwast op het doek gebracht, de terpentijn verdampt en een uiterst dunne, door schijnende harslaag blijft over. Vernis is altijd geelachtig ; door den invloed van licht en lucht wordt zij donkerder en langzamerhand gaat zij barsten. Door de toegepaste bewerking, na eerst het overtollige vernis te hebben verwijderd, kwam de rcstcerende laag in den toestand van versche ver nis en zijn de vele kleine barsten dichtgeloopen. 't Ligt voor de hand, na het hierboven aange voerde, dat het verkregen resultaat slechts van tijdelijken aard kan zijn op den duur zal het schilderij zich wederom vertoonen, zooals we het in 't Trippenhuis hebben gezien en zooals we het daar hebben loeren liefhebben en bewonderen. Tevens werd bij deze regeneratie het doek lager geplaatst en ietwat voorover, werd de hinderlijk breede gouden bics uit de lijst weggenomen, de bestaande baldakijn grooter gemaakt en definitief aangekleed. Vraagt men, of al deze bemoeïngen tot een gewenschten uitslag hebben geleid, dan moet het antwoord zeer beslist in outkennenden zin worden gegeven. Nu juist, na dit ophelderen", waardoor de Nachtwacht" nog sprekender zijn warm gaimna van kleuren vertoont, blijkt, dat de wijze van ver lichting ten eenenmale verkeerd en ook in de bewuste zaal nooit, welke middelen men ook aan wende, in overeenstemming is te brengen met do eischen, welke dit schilderij zoo duidelijk, zoo juist afgebakend stelt. Wanneer men een donker doek tot zijn recht wil laten komen, dan plaatse men het in een deftige, eveneens ietwat donkere omgeving. Dan eerst zal kleur, kleur blijven en niet, zooals tegen een lichten achtergrond en zijwanden uit, gedoemd worden om zwart te schijnen. De zoo rijpe doorwerkte tonen van dit diepwarme gamma vragen een warm licht, door hooge staande vensters binnengelaten in een dier mooie statige oud-Hollandsche vertrekken, op het westen gelegen, niet zoo heol groot van afmetingen, met een plafond dat zich waardig, in strcige ver deeling en deftige kleur, aan do rijko goudleercn behangsels sluit. Wie geeft ons de Nachtwacht" terug zooab wc 't eertijds zagen, wanneer we op enkoio dier mooie zonnige achtermiddagen het Trippenhuis binnenkwamen en vol bewondering de liefde voelden toenemen voor die groote uiting van zooveel heerlijke kracht ? In het Rijks-museum is thans het laatste be drijf afgespeeld van deze werkelijk niet zeer verkwikkelijke geschiedenis en mot de gegeven op lossing zullen weinigen zich tevreden kunnen stellen. De Kembrandt-zaal als onderdeel van het groote gebouw is onzichtbaar gemaakt, zonder dat de Nachtwacht" er tot zijn recht komt of' ooit ko men zal. Daarom: flteu (/ei:e den lieer Citijpcrs sijn zaal de Stedelijke licfietiriity neme de NuchticacJtt" teniy, M.' MODERNE FRANSCHE PROOKPREKEItó. II AXATOLE FllAXCE. Toen Tiberius Keizer was, leefde te Marseille Loetu Aciliu. Zij was gehuwd met oen der RolueiuschüE^uites illustrcs (voorname ridders), die Helvius heette. Zij had geen kinderen en wenschte vurig moeder te worden. Eens, dat ze zich naai den tempel begaf, om de Goden teecren, zag /ij, dat liet voorportaal ingenomen werd door eeu hoop afzichtelijke, bedelaars, hult' naakt vol /.we ren en lepra. Zij bleef verschrikt staan op de onderste treden van de trap. Zij wankelde op liet gezicht van zooveel ellenden en afseliiiweiijkhedeu. Plotseling trad eene beeldschoone vrouw uit de groep der bedelaars naar haar toe, en sprak : ;>Vroes niet! Deze menscben ziju niet gevaarlijk. Zij brengen waarheid en liefde. Wij komen van Judaea, waar do zoon Gods is gestorven eu op gestaan. Nadat bij zich aan de rechterhand zijns Vaders heeft neergezet, hebben zijne jongeren groote vervolging doorstaai]. (Stcphaiius is door het volk gesteenigd. De priesters hebben ons in een schip zonder zeilen en zonder roer geworpen, en aan de golven prijs gegeven. Maar de God, die ons lief heeft, bracht ons naar deze haven, Doch de Massilioten zijn gierig, ongeloovig ea wreed. Zij laten de jongeren van Jezus omkomen. van honger en koude. Als we geene toevlucht in dezen tempel gezocht hadden, zouden ze ons reeds lang in kerkers geworpen hebben. En toch bren gen wij u de blijde boodschap." De vreemdeling strekte hare hand uit naar de bedelaars eu ieder van hen nader aanwijzende, ging ze voort: »Deze grijsaard, die zijne glinsterende blikkeu op u vestigt, is Cedon, de blindgeborene, dien de Meester heeft genezen. Deze tweede grijs aard, met sneeuwwitten baard, is Maximinus. Deze jonkman, die zoo uitgeput schijnt, is mijn broer. Hij was eenmaal zeer rijk te Jeruzalem. Naast hem zit mijne zuster Martha en onze trouwe dienst bode Mantilla, die in gelukkiger dagen de olijven plukte op de heuvelen van Bethanië." :>En Gij, hoe heet gij ?" vroeg Loeta Acilia. »Mijn naam is Maria Magdalena. Ik zie aan het goudborduursel van uw kleed, dat gy de vrouw zijt van een machtig burger dezer stad. Daarom kwam ik tot u, opdat gij het hart van uw echtgenoot beweget tot genade voor de dis cipelen van Jezus Christus. Zeg hem: Heer! zij zijn naakt, laten wij hen kleeden; zij hebben honger en dorst, laten wij hun spijs en drank geven! God zal ons in zijn koninkrijk teruggeven, wat ons in zijn naam is geleend." Loeta Acilia beloofde het haar, maar toen zij in den tempel wilde doordringen, verzette zich Maria Magdalena, zeggende: »Vrouw! Bid geene ziellooze afgoden aan. Er is maar n God en die God was een mensch, en mijne haren hebben zijne voeten afgedroogd." Tranen vloeiden uit hare donkere oogen. Loeta Acilia verwonderde zich over deze buitengewone vrouw. Magdalena vervolgde: Hij was God van hemel en aarde; hij sprak in gelijkenissen, gezeten op eene bank iu de schaduw van een ouden vijgenboom. Hij was jong en gehoon, hij verbood niet, dat men hem lief had. Toen hij iu het huis van mijne zuster kwam, zette ik mij aau zijne voeten eu de woor den stroomden van zijne lippen. En toen mijn zuster zich beklaagde, dat ik werkeloos bleef, zeggende : »Nabi, zeg haar, dat zij mij helpe voor het avondeten, glimlachte hij en zeide, dat ik het goede deel had uitgekozen. Hij beschermde nederigen en kleinen. De kindereu kwamen tot hem. en klemden zich vast aan zijn kleed. Hij was de God van Abraham en Jacob. Met dezelfde han den, die de zon eu de sterren geschapen hebben, zegende hij de kleine kinderen, die de moeders op den drempel van hare woning hem aanboden. Hij was eenvoudig als een kind en wekte de dooden uit het graf op. Zie, daar is mijn broeder Lazarus; de schaduw des doods zweeft nog over zijn voorhoofd en verduistert den blik zijner oogen." Loeta Acilia antwoordde haar, dat de echtge noot van een Romcinsch ridder geen nieuwen godsdienst aanneemt, dat er uit het Oosten beminuenswaardige goden waren gekomen, en dat Maria Magdalena voor haar moest bidden, opdat haar verguud worde, wat de Goden haar tot nog toe hadden geweigerd. En dan /.egt ze blozend, dat zij zes jaren gehuwd eu kinderloos is. Zij geeft Maria Magdalena eene beurs, en belooft voor hare lotgenooten te zullen zorgen. Haar echtgenoot Helvius zal ze beschermen. Zes maanden later zat Loeta Acilia in het binnenhof harer woning, te midden van hare slavinnen, die allen ijverig bezig waren aan kin dergoed, want zij was iu blijde verwachting." Plotseling vertoonde zich eene arme vrouw, die men als bedelares wilde wegjagen, maar Loeta Aciiia herkende Maria Magdalena, en dankte haar voor hare gebeden, die verhoord waren. Toea zette Maria zich aan hare voeten, om haar de waarheid van den Gezalfde te leereii. De slavin nen werden weggezonden. Eerst dankte Maria haar voor alles, wat zij aan de jongeren des Heeren had gedaan. Zij wilde haar daarom Je/.us leeren kennen, zooals zij hem kende. Zij vertelde, dat zij eene zondares geweest was, dat /.ij zich aau de voeten van Jezus geworpen had iu het huis van Siaiou den Mclaatsche, eu hoe zij kostelijke zalf uit een al basten vaas had gestort over de voeten des Mees ters hoe Jezus zeven duivels, die haar kwel den, verjaagd had hoe hij verraden, overge leverd, vermoord eu verre/een was. Zij verhaalde, hoe zij hem het eerst na zijne opstanding had aanschouwd, en hoe hij haar verbood zijne hand aan te raken. Loeta Acilia werd bij dit verhaal ontroerd. Zij voud haar ievea eentonig bij het leven dezer vrouw, die eeu God. had liefgehad. Zij kende geen ander genoegen, dan naar den circus te gaan, met hare vriendinnen en haar man om te gaan. Zij gevoelde ceue vlaag van jaloezie tegenover deze Jodin, in haar Imetgewaad nog zoo schoon..., Ga heen, jodin!" riep ze een traan wegwisschend. ? Ik was daar even zoo gelukkig. Ik wist niet, dat er nog grooter zaligheden be stonden. Ik heb alleen mijn edelen lielvius lief gehad, en di' mysteriën der Godinnen gevierd, als mijne moeder en grootmoeder. Zoudt gij mij tegen/Ju willen inboezemen voor het leven, dat ik geleid heb ? Maar dit /al u niet gelukken. Waarom spreekt ge mij van uwe liefde vooreen God, die mensch geworden is ? Waarom snoeft, ge er op, dat gij den verrezen Nabi hebt gezien, daar ik hem toch niet zien zal. Waarom wilt ge mij uu de blijdschap bederven, die mij als moe der wacht? Ik wil uw God niet kennen. Gij hebt hem te hartstochtelijk liefgehad ! Om hem te behagen moet men met loshangende haren aan zijne voeten weenen. Dat past niet voor de vrouw van. een ridder. Helvius zou er mij oni bestraffen. Ik wil geen godsdienst aannemen waarbij mijn haar moet losgemaakt worden. Hoe zou uw God de mijne kunnen worden? Ik heb nooit liet leven van eene zondares geleid, geen zeven duivelen hebben mij geteisterd ??ik bec eciie fatsoenlijke vrouw! Ga heen!'' Maüxlalcna eindigde haar leven als kluizenaarster

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl