Historisch Archief 1877-1940
No, ,627
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
to bepalen dag in de maand November op een
avond in de schouwburgzaal van het Odeou.
Art. 5. De volgorde der optredende
vereenigingen zal bij loting worden bepaald,
Art. 6. Om aan dezen wedstrijd deel te kun
nen nemen, moet men zich vóór of op den l Ben
Augustus e.k. aanmelden met franco toezending
van drie exemplaren van de stukken, die men
?wenscht op te voeren.
De ingezonden stukken blijven het eigendom
der uitschrijvende vereeuiging. De vcreenigingen,
die niet tot deelneming worden aangewezen, ont
vangen hunne stukken franco terug.
Art. 7. Vóór l September worden de deelne
mende vereenigingen aangewezen en zijn alsdan
verplicht vóór den lOen dier maand aan den Pen
ningmeester onzer vereeniging franco te zenden
f 25, welke som na optreding terstond wordt te
ruggegeven. Bij niet optreden is deze som ver
beurd.
Art. 8. Den 15en September zal de datum van
den wedstrijd worden bepaald.
Art. 9. De vereeniging, die een stuk opgeeft,
hetwelk reeds door een andere vereeniging is
ingezonden, zal terstond worden, uitgenoodigd een
ander stuk te kiezen.
Art. 10, Opgaven van decoratief,
tooneelbehoeften, rolverdeeling enz. moeten vóór 20 October
zyn ingezonden.
Art. 11. Door een jury wordt over de bekro
ningen beslist, die zoo spoedig mogelijk na afloop
van den wedstrijd bekend gemaakt worden. Iedere
vereeniging is verplicht zich onvoorwaardelijk aan
de uitspraak der jury te onderwerpen.
Art. 12. Vereenigingen, te Zwolle gevestigd,
worden niet tot mededinging toegelaten.
Art. 13. In gevallen, niet in deze voorwaarden
vermeld, beslist het bestuur der vereeniging
Aurora".
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Conservatorium voov muziek, opgericht door de
Maatschappij tot bevordering der Toonkunst.
In de vorige week had de einduitvoering van
het studiejaar 1888/89 plaats, door leerlingen van
bovengenoemde inrichting. Het programma was
vrij uitgebreid en gaf gelegenheid aan de leer
lingen om te toonen dat het gegeven onderwijs
vruchten heeft gedragen. Ten gehoore werden
gebracht de volgende werken voor klavier: l Con
cert (C mineur) voor 2 piano's met begeleiding
van strijkquartet en contrabas van J. S. Bach,
uitgevoerd door Mcj L. J. T. Mauser en den heer
A. Perrin; 2. Concert (D mineur) Ie gedeelte
van Mozart, met cadenzevan Hummel, door Mej.
M. L. H. van der Maas en 3. Variation (C mi
neur) van Beethoven door Mej. E. Vaz Nunos.
De proeven door deze jonge dames afgelegd,
gaven alleszins stof tot tevredenheid. Er werd
correct en in goeden stijl gespeeld, en mej. van
der Maas o. a. gaf in hare voordracht blijken van
eene zelfstandige opvatting te bezitten.
Verscheidene zangeressen deden zich hooren,
Mej. Z. Bakker in eene aria voor alt uit Samson
van Handel, waaruit bleek, dat zij een fraai en
vol orgaan bezit, terwijl hare voordracht eenvou
dig en stijlvol genoemd kan worden ; de dames
A. M. en H. A. C. Drost in het Kammerduett
voor sopraan en alt van Handel, dat verdienste
lijk werd uitgevoerd en waarbij de gelijkheid van
het t'mbre der beide stemmen de aandacht trok;
mej. C. M. Ribbe in een drietal romanzen uit
Magellone van Brahms, waarvan de beide eerste iets boven
hare macht waren, maar de derde met veel zeggings
kracht werd vertolkt. Mej. C. A. Reddingius in
twee liederen van Schubert Gretchen am
Spinnrade" en Klarchens Lied" en voorts in lm Maien"
van Hiller, die smaakvol en vol eenvoud werden
voorgedragen, hoewel in het laatste lied eenige
meerdere warmte niet geschaad zoude hebben;
Mej. C. van Weenen in de aria Oinbre légere"
uit: Ie Pardon de Ploermel" van Meyerbeer, die
met veel virtuositeit werd gezongen" en welke
jonge dame als coloratuurzangeres schoone ver
wachtingen doet koesteren; eindelijk Mej. H. W.
M. Kempees in de aria Abscheulicher'' uit
Fidelio van Beethoven, welke in breeden stijl en
met dramatische kracht werd wedergegeven.
Slechts twee violisten traden op, de heer W.
M. M. Meyer, leerling van het 2e studiejaar, met
een gedeelte van het concert van Ries en Moj.
H. M. De«ys met het Ie eii 2e deel van het G-mol
concert van Max Bruch. De heer Meyer bezit
veel techniek en zijne voordracht is geacheveerd,
zoodat hij zich op den goeden weg bevindt om
met den tijd een eervolle plaats in te nemen.
Mej. Denys zal van zich doen hooren. Reeds nu
bezit dit" 17-jarig meisje een kernachtigen vollen
toon en paart daaraan eene zoo rustige en een
voudige voordracht, als men bij menig gerijpt
kunstenaar niet vinden zal Geen bevreemding zal
het derhalve wekken, dat men zich zeer met hare
voordracht ingenomen toonde.
Voorts bracht de heer W. J. Sasbach een ge
deelte van het violoncelconcert (ümineur) van
Golterman ten gehoore en trok de aandacht, zoo
wel door zijne technische vaardigheid als door
zijne beschaafden toon.
De dames A. de Lange, A. J. H. van Oosterzee
en de heeren Meyer en J. Zeelander, voerden de
variatiën uit het strijkquartet in D majeur (op.
18 No. 5) van Beethoven uit en \vel op zeer ver
dienstelijke wijze. Alleen waren de alt en
violoncel wel eens wat al te krachtig tegen de beide
damesviolisten.
Van een lötal der beste leerlingen van do
solo-zangklasse hoorde men vijf driestemmige
canons van Cherubini voor vrouwenstemmen, zoo
prachtig ten gehoore brengen, dat deze nummers,
even als in den afgeloopen winter, toen ze door
dezelfde dames op eene uitvoering van Eutcrpe
werden gezongen, grooten indruk maakten.
Nog zij vermeld, dat het strijkquartet, dat de
begeleiding van het concert voor 2 piano's van
Mozart op zich had genomen, behalve de contra
bas, was toevertrouwd aan leerlingen uit de
cnsembleklasse van het Conservatorium, waaronder
een 3tal jonge dames, en dat zij zich zeer goed
van hunne taak kweten.
Deze uitvoering, welke plaats had in het ge
bouw voor den Werkenden Stand, werd door tal
van belangstellenden bijgewoond, die de
verschillende voordrachten mot aandacht volgden en her
haaldelijk warm toejuichten. Een woord van hulde
aan den bekwamen directeur, den heer Frans
Coenen, en aan de talentvolle mannen, die hem
in zijne moeielijke taak ter zijde staan, schijnt
hier niet ongepast. v. d. E.
DE STORM.
In de Parijsche Groote opera zal nog dezen
zomer een nieuw groot ballet, drie bedrijven,
van Barbier, muziek van Ambroise Thomas, wor
den opgevoerd, La Teinpctc, naar Shakespcare's
fantastisch drama. Eene algemeene repetitie,
waartoe de pers uitgenoodigd was, heeft reeds
plaats gehad,
ledere acte heeft twee tableaux. In het eerste
tableau wendt de ziel van Miranda's moeder.
die gestorven is, zich tot de engelen, en smeekt
deze om haar achtergebleven dochter voor de
vervolging harer misdadige bloedverwanten te
behoeden. Het tweede tableau vertoont het
eiland der geesten; blauwgroene libellen
(demoiselles) spelen rondom Caliban, die onder scha
duwrijke boomen slaapt; hij ontwaakt, pakt een
der waterjuffertjes en wil het de lange vleugels
uittrekken; daar komt Ariel en bevrijdt het juf
fertje.
Eene boot landt; Stefano treedt aan land, met
een. kind, Miranda, in de armen; hij legt het
aan den voet van eene rots neder. Zijne op
dracht was, het te dooden, maar een bovenna
tuurlijke macht houdt zijn arm in bedwang. Hij
maakt zich nu meester van de kleinoodiëu, waar
mede het kind versierd is; Ariel en Caliban ont
nemen ze hem; Stefano vlucht. Ariel roept al de
geesten bijeen, en zij besluiten, zich over het
verlaten weesje te ontfermen.
In het tweede bedrijf' is Miranda reeds een vol
wassen meisje; zij woont in een azuren grot, en
heeft blijkbaar een goede opvoeding genoten,
althans zij wijst behoorlijk de galanterieën vanAriel
af. Caliban brengt haar haar juweelen terug,
hetgeen haar zeer verheugt. Zij vraagt nu ook
naar hare afkomst, maar Ariel wil niet ant
woorden, opdat zij niet zal weten wat de aarde
is, en dat zij zelve daartoe behoort. In de verte
klinkt een lied van goudelroeiers. Zij herkent
het, wil weten wat het is, en ijlt er heen, door
al de geesten gevolgd. Het tweede tableau heeft
dezelfde decoratie als het tweede van acte I.
Miranda en de geesten komen nu naar den oever
en zien er, ver op de zee, eene galei varen. Mi
randa wil weten, wie er op zijn, en om haar ge
noegen te doen ontketent Ariel de elementen,
en de storm barst los over de zee. Het vaartuig
zal in den vreeselijken orkaan tegen de kust
schipbreuk lijden. Miranda zendt nu de geesten
om de schipbreukelingen te helpen en valt in
zwijm. Als zij weer bijkomt, heeft men Ferdinand
gered en zij komt op het tooneel. Hij is het
eerste menschenkind, dat zij ziet. Beiden be
kijken en bewonderen elkander. Ariel be
merkt het genoegen dat Miranda in den jonge
ling vindt en geeft hem haar als slaaf; iets, waar
Ferdinand niet tegen heeft. Ariel verwijdert zich
met de geesten, eenigzins ongerust. De nacht
komt; Caliban blijft alleen op het tooneel, Ste
fano en de geredde matrozen naderen, eu hij kan
hun vertellen dat ook hun vorst gered is en nog
leeft. Zij besluiten, op zijn aanstoken, dezen hei
melijk aan Ariels macht te ontrukken; maar
Ariel komt op, bezweert de geesten van den nacht
en doet door een wenk al de matrozen aan zijn
voeten inslapen, terwijl men door de kristallen
wand dezer rots, die doorschijnend wordt, ziet
boe Miranda bij het licht eeuer lamp haren
sluimerenden slaaf Ferdinand beschouwt.
Bij het derde bedrijf opent zich de gordijn over
een rijke hal met hooge tropische planten. Ariel
laat, om Caliban te straffen, een zwerm bijen
tegen hem los en sluit den muiter ten laatste in
een boomstam op. Ariel is ook jaloersch op Fer
dinand, en wil dezen door de geesten des wouds
laten verdrijven, maar de jonge man jaagt hen
niet zijne bijl op de vlucht. Miranda wenscht den
overwinnaar geluk en deze geeft haar, gelukkig en
overmoedig een kus. Verschrikt en vertoornd,
bedreigt zij hem met de vreeselijkste straffen.
Ariel, die intusschen is komen kijken, groet vol
Schadenfreude den teleurgestelden Ferdiuand en
vertrekt met de geesten. Ook Ferdinand wil ver
trekken, maar hoort plotseling gekerm klinken
uit denboomstam,waarin Caliban is opgesloten.Ste
fano rukt een grooten tak van den boom en bevrijdt
den oproerige Deze is dankbaar; hij bericht
aan Ferdinand, dat diens lotgenooten nog leven
en biedt hem. den bijstand der gnomen of'
aardgeesten aan om Miranda te schaken. Fenliuaud
weigert vol ontzetting; hij wil alleen vluchten,
daar de geliefde toornig op hem is en hij van
haar afstand moet doen. Miranda verschijnt;
vergeefs smeekt Ferdiuaud haar om vergiffenis.
zij blijft onverbiddelijk en draagt hem slaveinverk
op; als hij haar trotsch de gehoorzaamheid wei
gert, wil zij hem met haren staf slaan. Glimla
chend legt hij zich op den grond neder en wenkt
haar, toe te slaaii; maar zij buigt zich langzaam
neder en kust hem op het voorhoofd. Van vreugde
stralend staat hij op, zij sluiten elkander verrukt
in do armen.
Maar uu komt Ariel, zeer verbolgen; Miranda
en Ferdinaud vluchten voor zijne woede; opzijn
bevel trekt het woud zich terug, men ziet de zee,
door de zon verlicht, eu het laatste tableau ver
schijnt, >de galei". De geesten eu matrozen treden
op ; Stefiuio herkent Miranda aan hare kostbaar
heden, en verkrijgt hare vergiffenis Zij zal met
haren neef' Ferdinand den troon van Napels
(leelen. Zij van haar kant smeekt Ariel, haar
hare ondankbaarheid te vergeven. De geest laai
zich vcrbiddeu eu doel door tooverij liet ge
strande schip uit de golven herrijzen ; hut zal
Ferdinand, Miramlu en hun gevolg naar de
menschenwereld terugvoeren. Ouder hun afscheids
groeten valt de gordijn.
DR. KANSEN,
de onderzoeker van Groenland,
Aan een artikel van Oude in het JJerUnci
Tarfcblatt, over dr. Kansen, ontlcenen wij het
volgende:
Dr. Kansen is een forschgebouwde, blonde Noor;
ook de leek kan bij den eersten blik zien, dat zijn
gespierd lichaam in alle soorten van sport geoefend
en gestaald is, Aan elk zijner bewegingen bespeurt
men, dat deze man zijn lichaam bcheerscht als
een instrument, dat hij tot elk doel kan gebruiken.
Dr. Kansen is, wat mot ondekkingsreizigers
anders slechts zelden het geval is, nog jong, pas
27 jaar en juist daardoor heeft hij in storm aller
harten veroverd; dit bleek vooral bij gelegenheid
van een feest, dat de Deensche studenten te zijner
eer te Kopenhagen georganiseerd hadden. Hier was
Nansen geheel iuzijn element; een jeugdig voorbeeld
voor de jeugd en deze gelegenheid nam hij waar,
om zijn jonge toehoorders eenige nadere bij
zonderheden omtrent zijn levenswijze op reis
mede te doelen. De grootste vrees, die hij
onderweg gekoesterd had, was de angst voor
scheurbuik geweest, maar al te spoedig had
hij gemerkt, dat de voortdurende beweging,
waarin hij en zijn makkers zich bevonden,
eon uitstekend middel was om die te voor
komen. Zij konden daarom gerust brood, vicesch
en vet eten, maar hun voorraad daarvan was niet
toereikend, daar hunne Amerikaansche leveran
ciers hen gesneden" hadden. Hun drank had uit
sluitend uit chocolade, thee en slappe koffie bestaan;
er was geen enkele druppel brandewijn over hunne
lippen gekomen, want", aldus drukte dr. Nansen
zich woordelijk uit, als wij brandewijn gebruikt
hadden, zonden wij zeer zeker nooit ons doel
bereikt hebben; brandewijn wekt slechts voor het
oogenblik op, verzwakt echter op den duur." Om
deze onthouding naar waarde te schatten, moet
men niet vergeten, dat in Scandinaviëeen
spreekwoord bestaat, dat ongeveer aldus kan worden
weergegeven: Nulla dies sine aquavit! of Geen
dag zonder borrel!'' Daarbij komt nog, dat Nansen
zich bijna voortdurend bewoog in een tempera
tuur van 40" Celsius, die gedurende de korte
Groenlandsche zomerdagen omstreeks den middag
onder de brandende stralen van de laag staande
zon tot -j- 20 graden steeg, zoodat de reizigers
af en toe, te midden van sneeuw en ijs in
hunne hemdsmouwen liepen.
Hun eetlust was zoo uitstekend, dat ieder der
reizigers 's morgens in de vroegte reeds mot veel
smaak acht a negen koppen chocolade kon nut
tigen. Later op den dag aten zij slechts zeer
weinig, en te drinken hadden zij bijna niets. Wel
droeg ieder een platte rlesch met sneeuw op zijn
borst, maar het weinige water, dat onder den
invloed der lichaamswarmte ontstond, was eer
geschikt, om den dorst op te wekken, dan om
dien te losschen.
Overigens bestond hun voedsel in geconserveerde
spijzen, zooals leverpastoi, corned beef, koekjes
chocolade en een half pond boter per week en
per persoon, een rantsoen, dat door sommigen
des Dinsdags reeds verbruikt was.
Het best smaakte hun na het eten een glas
limonade, die zij uit sneeuw en citroensap be
reidden, 's Zondags kregen zij ingemaakte vruch
ten, meestal boschbessen, en zette een pijp tabak
de kroon op hunne culinaire genietingen. Maar
ook do voorraad tabak was spoedig op, zoodat zij,
om hun lippen vochtig te houden, eerst werk
rookten, wat zij, toon zij tot hun groote vreugde
het einde van hun tocht naderden, en op de eerste
sporen van plantengroei stieten, door mos ver
vingen.
Wat de reizigers het pijnlijkst gevoelden, was,
dat zij zich, gedurende al den tijd, dien ze onder
weg waren, geen enkele maal konden wasschen,
daar zij moesten vreezen, dat bij de verschrikke
lijke koude, hun gezichtshuid zou springen Wij
waren bepaald zwijnen," drukte dr. Nansen zich
drastisch uit. De reizigers sliepen met hun tweeën
of drieën in zakken van rondiervellcn, waarin zij
zich zoo lekker gevoelden, dat dr. Nansen zeide,
zich niet te herinneren, ooit zoo heerlijk geslapen
te hebben.
Hoezeer de reizigers onder den dorst geleden
moeten hebben, blijkt daaruit, dat, toen zij het
open fjord aan de Westkust bereikten, zij jube
lend naar het strand snelden en knielend vooveel
van hot kostbare vocht opslurptcn, als zij met
mogelijkheid maar in zich konden opnemen.
De Groenlanders. bij wie dr. Nansen overwin
terde, schetst hij als bijzonder beminnelijke
menschen. Zij waren wel is waar niut zindelijk en
stonken verschrikkelijk, maar nergens ter wereld
kon men mensehen aantreffen, die dienstwilliger,
trouwer en beleefder waren. Opvallend ook was
het groote aantal schoonheden onder de
Grocnlandscho vrouwen, wier naïeve kinderlijkheid hij
niet genoeg kon roemen. Aan betaling voor do
genoten gastvrijheid was geen denken geweest,
want geld had daar bijna geen waarde. De clans j
was een der grootste genoegens van de Groen- i
landers. ledere week werd oen groot bal gehou
den, waarop de vrouwen met verschillend ge
kleurde linten getooid, verschenen: do gehuwde
vrouwen met blauwe, de onschuldige jonge meisjes
met groene, en de anderen met roode linten.
Zij zijn onvermoeide danseressen, zij vragen zelve
de heeren en juichen onder liet krassen der violen
luide mede.
Vervolgens deelde dr.Nanscu nog een en ander mede
omtrent de wijze waarop Denemarken zijn Groen
landsche onderdanen behandelde en prees deze
als een voorbeeld ter navolging voor andere vol
ken aan ; hoevele volken toch waren reeds door
de beschaving te gronde gericht, terwijl het be
minnelijke Groenlaiidschc volk volkomen rein eu
gelukkig was blijven voortleven.
Zooal.s men zal begrijpen werden vooral deze
laatste worden door zijn talrijke geestdriftige
toehoorders luide en herhaaldelijk toegejuicht.
IETS OVEU LATUNSCIIE CITATEN EN
WOORDEN L'IT OOST EN WEST.
De laats'.e dagen heb ik mij geamuseerd met
in verloren uurtjes gelijk men gewoon is te
zeggen te bladeren in twee boekjes waarin
ik hoop dat vele anderen zullen bladeren en snuf
felen, liet eene is een boekje vol Latijnsche ci
taten, bijeengebracht door iemand die zich ver
schuilt achter den naam Adagiarius en het an
dere een boekje van Prof. Veth, dat verklaringen
bevat van allerlei nithecmsche woorden die in
onze taal burgerrecht hebben verkregen.
Ik houd heel veel van citaten, als zij maar niet
door een pedanten kwast worden gebruikt om zijn»
geleerdheid te luchten, iets wat men al spoedig
bespeurt. Een citaat op het juiste oogenblik te
pas gebracht getuigt dikwijls meer voor iemands
scherpzinnigheid en geestigheid dan een heele
verhandeling vol deftige, wijze woorden. Doch er
zijn citaten n citaten. Er zijn citaten die ieder
een kent, die zijn geworden als beduimelde, vettige
koperen centen en citaten die slechts weinigen
kennen en die dan getuigen voor de belezenheid
van hem die ze aanhaalt. Het is aardiger als
iemand u om de ooren slaat met citaten uit den
een of anderen onmogelijken dichter dan met een
medio tutissimus ibis" of met een varietas
delcctat."
De leukste boekjes over citaten zijn zeker wel
het boekje van Van Lonnep: Iets over citaten"
en het bekende: L'Esprit desautres." Men moet
van Lemiep zijn om zoo prettig te kunnen keu
velen naar aanleiding van allerlei bekende cita
ten en zoo guitig in het voorbijgaan eenige zonr
den te biechten.
Adagiarius heeft zich bepaald toe het bijeen
brengen van Latijnsche citaten in het dagelijksch
leven. Hij heeft die zeer zorgvuldig vertaald en
even ^zorgvuldig de bronnen opgegeven. Uit de
inleiding blijkt dat hij zeer nauwgezet is geweest
ook bij het raadplegen van de uitgaven der schrij
vers aan wie de citaten ontleend zijn. Hij kon
voor zijn doel ook gebruik maken van het tegen
woordig vrij dure boekje van Binder: Novus the
saurus adagiorum Latinorum" en van Büchmann's
Geflügelte Worte", en wie zich de moeite getroost
die boekjes met het hier besprokene te vergelij
ken, zal zien dat Adagiarius er een zeer ver
standig gebruik van heeft gemaakt.
Natuurlijk z al menigeen nog wel eens een citaat
in de gedachten komen dat hij hier gaarne ver
meld had gezien. Waarom bijv. den vermakelijken
pentameter: Deficiënte pecunia, deficit omne niet
opgenomen? Waarom niet: non missura cutem
nisi plena cruoris himdo (ter wille van Gerrit
Witse, want niet ieder heef t'Beet s' Na vijftig jaar
bij de hand), waarom niet ? waarom doch eheu,
iam satis est.' Wie weet. of eene tweede uitgave
van de citaten den verzamelaar niet in staat stelt
de verzameling vollediger te maken. Wie weet,
of dan tevens niet bij uitdrukkingen als simplex
sifjilhim i-eri e. d. vermeld wordt wie zich dLe
uitdrukkingen tot lijfspreuk hadden gekozen.
Het tweede boek. van Prof. Veth, is niet minder
belangwekkend. Uit do voorrede blijkt dat Prof.
Veth reeds een twintigtal jaren bezig is geweest
om do verzameling van woorden aan te leggen
die hij in zijn boekje Uit Oost en West" ver
klaart. De lezers der ArnhemscUe Courant hebben
er de primeur van gehad, doch wij betuigen den
heer Gouda Quint onzen dank dat deze die arti
keltjes ook anderen dan alleen lezers der
Arnhemsche onder de oogen brengt.
Men kent Dozy's Oosterlingen. Welnu, een
dergelijk hoekje s dat van Prof. Veth. die hier
de beteekenis verklaart van woorden^ uit het
Malcisch, Javaansch, soms ook uit het Portugeesch
en Spaansch tot ons gekomen. In dit in handig
formaat uitgegeven boekje van 399 pagina's, dat
eene onmisbare aanvulling is van onze woorden
boeken, behandelt prof. Veth tal van woorden,
waarvan we de juiste verklaring tot heden niet
wisten, en verbetert hij enkele vergissingen, zoo
helder als wij dat van Prof. Veth gewoon zijn
(men leze bijv. de verklaring van hvtspedoor). Men
vindt er de verklaring van woorden als oorlam,
Irani, kras, soctatten, ampcr,fczïkken(e.en woord,
waanan Prof. Voth zeer terecht beweert, trots
van Dale, dat het nog niet verouderd is; ik hoorde
het ook onlangs nog gebruiken), elixir. joosje,
balkon, veranda, e. a., waarvan men niet zoo
aanstonds zou zeggen dat ze uit het ven-e Oosten
tot ons zijn gekomen. En verder verklaringen van
woorden als adat, f/laduklcer. batikken, die men
wel dadelijk als Oosterlingen herkent, doch waarvan
men niet zooveel weet te vertellen als Prof. Veth.
Men koope de boekjes en lecre er evenveel en
met evenveel genoegen uit als hij, die de vorige
regelen schreef.
V A R I A.
PLASTISCHE KUNST.
Een werk van zeldzame waarde wordt het bock
van dr. Paul Müller-Walde over Leonardo da
Vin ei, dat te München bij Gcorg Urith, in zes
lijvige folio deelen verschijnt. Niet dat, naar ons
voorkomt, de geleerde tekst artistiek werk is van
een hoogcn rang, maar het royale boek wordt ver
sierd met overvloed van illustraties, die het een
groot genot is aandachtig te kunnen beschouwen.
Er zijn verschillende lichtdrukken in opgenomen
naar Leonardo's leermeester Verrochio en naar
zijn tijdgcnootcn Lucca della Ilobbia en Donatello,
maar de meeste illustraties zijn toch naar werk
van dien raadsclachtigen reus zelven, die mathe
maticus, werktuigkundige, physicus, ingenieur,
krijgskundige, botanicus, musicus, zoöloog en ana
toom van beteekenis, architect, beeldhouwer en
geograaf van groote kracht, alles te samen wist
te zijn en daarom toch niet minder een der aller
grootste schilders was van dien in Italiëaan
kunstgiganten zoo wonderrijken tijd van 1500.
Sommige van de reproducties naar don
allerveclzijdij-'sten artiest zijn in zeer fijne kleuren
getint en dikwijls zijn ze zoo pcrf'ekt als
liraunkooldrukkcn. Velen er bij zijn van die goddelijke
vrouwenkoppen, waarvan het mystieke glimlachen
in de Jocoiule getypeerd schijnt geworden. Maar
men vindt er ook krabbels onder van grijnzende
en groteske karikaturen, portretten van
strenggerimpeldc grijsaard:-;, die het majestueuze gevoel
van den koninklijken teckenaar als met nauwlet
tende goudsmidskimst gctcckend liecft in vormen
van zeldzaam gave plastiek, uitvoerige
detailstudies van vorstelijke handen of van volmaakt
deftig geordonneerde draperieën, men heeft er
een kuricus blad bij met schetsjes van zich lekkende,
loerende, stoeiende, of' een hoogcn rug zettende
katten, en voorstellingen van fiere paarden wier
woeste berijders wonderbaarlijke draken te lijf
gaan, en cenc van een grooten grifiioon die eer.
slanken leeuw belaagt. Verder de p' atcekening
van een bijna ornamentickcn boom vol van karak
tervolle naïOYcteit eu verschillende b! lemeiisludies,