Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 628
ders van San Isidoro behoorden in den beginne
Friedrich Overbeck, Franz Pforr uit Frank
fort, Peter Cornelius uit Düsseldorf. Georg
Ludwig Vogel uit Zürich, Sutter uit Linz, Joseph
Wintergerst uit Wallerstein, Karl Barth uit
Hildburghausen, Christian Keiler uit Biberach, de
Zwitser Hottingen en Cplumbo uit Venetië, waarbij
zich later Schadow, Philipp Veit en anderen aan
sloten. Overbeck begon reeds te Weenen aan zijn
eerste groote werk, dat eönter eerst vele jaren
later te Rome voltooid werd; het is Christus'
intocht in Jeruzalem" en werd gekocht door Baron
von Rumohr, die het later aan de Mariakerk te
Lübeck afstond, onder voorwaarde, dat nog eens
prijs, dien het hem gekost had, aan den kunstenaar
zou worden uitbetaald. Daarop volgden talrijke
voorstellingen van religieuze onderwerpen. In het
jaar 1831 begon hij aan de hem door de admi
nistratie van het Stödel'sche instituut te
Frankfurt a/M. bestelde schilderij De zegepraal van den
godsdienst in de kunsten", die echter eerst in
1840 voltooid werd. Zijn na korte ongesteldheid
gevolgde dood (12 Januari 1869) belette hem
zjjn laatste_ werk, een cyclus van voorstellingen
uit het christelijke familieleven, te voltooien.
Tot stichting van een museum van kleederdrach
ten, huisraad, gereedschappen enz., heeft zich te
Berlijn, onder presidium van Prof. Virchow, een
comitégevormd, nadat reeds in andere plaatsen,
in Stockholm, Moskau en Amsterdam, dergelijke
inrichtingen in het leven zijn geroepen. Rudolf
Virchow deelt nu in de Gartenlaube uitvoerig
doel en streven van deze onderneming mede en
zoekt in ruimen kring tot deelneming op te wekken.
In plaats van de eigenlijke kunstgeschiedenis"
aldus schryft Virchow, is hier de geschiedenis van
het werk getreden, een lange geschiedenis, die
seeds in de vroegste tijden begonnen is en die
zich nog altijd voortzet en voortzetten zal. Een
grens tusschen beiden bestaat er niet, want nie
mand kan zeggen waar de kunst begint en waar
het werk van het dagelijksch leven eindigt. Evenals
de knop bloesem wordt, vloeit ook de kunst on
gemerkt uit het handwerk voort. Geschiedenis en
volksleven zyn slechts uiterlijk gescheiden,
innerlijk hangen zy onscheidbaar samen. Evenals
er een vroegste geschiedenis ook van de tegenwoor
dige natuurvolken bestaat, zoo weven zich ook de
praehistorische overleveringen met het leven der
beschaafde volken samen,
Deze overleveringen te vinden, ze vast te stel
len, is een niet minder gewichtige taak tot be
vordering van het rechte begrip van den ontwik
kelingsgang der volkeren, dan het bestudeeren
der vroegste geschiedenis zelve, want juist zij
leveren ons de draden waarmede wij het tegen
woordige eii verledene soms aan elkaar kunnen
vastknoopen. In de eerste plaats bieden taal
en sage dergelijke aanknoopingspunten aan. Om
die na te gaan, zijn er geen musea noodig. Maar
in de tweede plaats zijn het werkelijke, tastbare
voorwerpen, en wel die, welke veel gebruikt werden,
waaraan zich wel is waar niet zelden ook ver
ouderde benamingen en op sagen berustende,
dikwijls bijgeloovige overleveringen vastknoo
pen, maar die ook zonder deze door hun vorm,
hun versiering, het gebruik, waartoe zij bestemd
waren, bepaald typisch zijn voor den tijd, waarin
men zich van hen bediende. Deze voorwerpen te
verzamelen is de taak van het museum van klee
derdrachten enz., dat wy willen stichten, niet de
eenige taak, maar de voornaamste. Een museum
van kleederdrachten enz. vult dus een gaping
aan tusschen de ethnologische en praehistorische
musea eener- en de historische musea anderzijds.
Het zal voor ons eigen volk dat doen, wat de
ethnologische musea voor de vreemde, meer
speciaal voor de natuurvolken gedaan hebben;
het zal uit den tegenwoordigen tijd voorwerpen
bijeenbrengen, sooals de praehistorische musea
deze uit de graven en woonplaatsen der oudste
ty'den verzamelen."
De pruisische minister van onderwijs heeft voor
dit op te richten museum localiteiten ter beschik
king gesteld en men hoopt het nog in den loop
Tan dit jaar te kunnen openen.
De jury der Parijsche tentoonstelling, afdeeling
achoone kunsten, heeft onzen landgenoot Mesdag
voor eene medaille eerste klasse voorgedragen, en
de hh. Kaemmerer, Albert Neuhuys, Gabriel en
Roelofsz voor medailles tweede klasse.
De Amateur Fotografen-Vereeniging te Amster
dam zal in October haar eersten onderlingen
wedstrijd van landschappen en Instantanées houden.
De deelneming aan dezen wedstrijd staat open
voor hen, die bij sluiting van den termijn van in
schrijving 15 October leden zijn van de
AmateurFotografen-Vereeniging.
De Vereeniging behoudt zich het recht voor,
om indien de inzendingen belangrijk genoeg zijn,
daarvan een openbare tentoonstelling te houden,
evenals dit het vorige jaar is geschied,
De inzending geschiedt bij den heer A.
Scheltema Beduin, Singel 256, Secretaris is de heer
J. J. M. Guy de Coral, Leidschegracht 64.
TOONEEL EN MUZIEK.
In Baden bij Weenen is dezer dagen de be
kende schrijver Eduard Mautner na een langdurig
lyden overleden. Voor tweeënveertig jaar gaf hij
zijn eerste werk uit, een deel gedichten, die door
frischheid, zinnelijk coloriet en fraaien vorm op
vielen en hem terstond een plaats in de litteraire
wereld verzekerden, een plaats die hij met te
meer recht nog mocht innemen, toen hij in 1851,
nadat het Burgtheater een prijsvraag voor een blij
spel had uitgeschreven met een tweeden prijs be
kroond werd. Dit blijspel werd in de meeste
Duitsche schouwburgen vortoond en vond overal
grooten byval. Eveneens behaalde Mautner in
1863 groot succes met zijn tooneelspel Eglantine",
?waarin Cliarlotte Wolter een der hoofdrollen ver
vulde en dat zeer dikwijls gegeven werd. Boven
dien schreef hij eenige kleine, geestige
tooneelstukken in een bedrijf, en daarna weer een blij
spel: Gravin Aurora" Behalve op dit gebied
was hy jaren lang als geestig en geliefkoosd
feuilletonist aan de meest verschillende Weener bladen
werkzaam en tevens een lieveling van het Weener
publiek, die. overal welkom was, daar hij prettig
wist te praten en altijd allerlei interessante
onderwerpen op het tapijt te brengen wist.
HU schreef een goeden stijl en was een groot
liefhebber van lekker eten. Door en door een man
van de wereld, heeft hij eenige romans beleefd,
maar er geen geschreven. Slechts eenige kleine
novellen vormen den litterairen neerslag van zijn
rijke ervaringen. Als jong mensch heeft hij ook
een paar duels gehad, die hij zich vooral door
zijn scherpe tong op den hals haalde. Tot op
zijn veertigste jaar had Mautner uitsluitend van
zijn pen geleefd, maar toen trad hij op als mede
werker aan de hof bibliotheek en werd daarna
ambtenaar in het letterkundig bureau van het
ministerie van Buitenlandsche Zaken. Hier hield
hy' zich voornamelijk bezig met het vertalen uit
het Fransch en dat deed hij alleruitstekendst.
Een geheele reeks fransche stukkeu, die in Wee
nen opgevoerd werden, zijn door hem vertaald,
zooais Froufrou", Fernande", Fedora", De
Industrieel van Pont-Avesnes" enz. Bekend is zyn
uitstekende vertaling van La Grève des forgerons"
van Coppée, evenals vele zijner vertalingen uit het
Engelsen, o. a. die van het beroemde gedicht
The raven" van Edgar Allan Poe. Zeer zeker
zullen de geharnaste sonnetten In Catilinam",
die hij in het jaar 1859 tegen Napoleon III
richtte, in vergetelheid geraken.
Honderd jaar geleden, 27 Juni 1789, werd te
Schnaith in Wurtemberg Friedrich Silcher gebo
ren, de bescheiden componist van een groot aantal
der meest populaire en geliefde Zuid-Duitsche
volksmelodieën. Van hem is die drei Röselein",
van hem Ich hatt' einen Kameraden", o
Tannenbaum, o Tannenbaum" en In einem
kühlen Grunde." Het is verbazend, zooveel van
de eenvoudigste, vriendelijkste melodieën, van
welke men zou meenen dat ze ieder de gelukkige
inspiratie van een kunsteloos maar oorspronkelyk
volkszanger moesten wezen, door hem gevonden
zijn. Wie kent niet Madele ruck ruck ruck an
meine grüne Seite," Sten ich infinst'rer
Mitternacht," Morgenrot,Morgenrot,'' en zoovele andere,
ook Es zogen drei Burschen wohl ber den Rhein".
waaraan men het niet zeggen zou, dat Silcher bij
de oorspronkelijke volksmelodie eene tweede helft
componeerde, om haar minder eentonig te maken.
Van Silcher zijn ook het bekende Aennchenvon
Tharau", en Morgen muss ich fort van hier," en
vooral: Ich weiss nicht, was soll es bedeuten",
eene wui de same, gewaltige Melodei" zoo schoon
als er ooit eene gevonden werd. Silcher was
muziekonderwijzer te Stuttgart en later aan de
Universiteit te Tübingen.
Voor het ballet La Zempête, waarvan wij de
vorige week den inhoud mededeelden, heeft het
balletpersoneel der Groote Opera niet minder dan
honderdtwintig repetitiën gehouden, De beide
clous zijn de blauwe grot en de galei. De deco
rateur Lavastre heeft voor het eerste de beroemde
grot van Capri als model gekozen. Het is een
groote rotsholte, uitloopend op een klein meer,
dat zich in de rotsen verliest, en geheel op den
achtergrond een hoekje lucht, dat schitterend, bijna
verblindend licht schijnt. De geheele grot is diep
blauw getint, het geheel is treffend schoon.
Plotseling opent zich de grot en men ziet de
volle zee. Eene galei verschijnt in de verte. Eolus
blaast op de kalme golven, de lucht wordt donker,
de zee wordt onstnimig. De golven rollen aan, de
galei wordt vreeselijk geslingerd. Een stortzee
sleept haar mede en men ziet haar, bij het licht
der bliksemstralen, op de klippen uiteenslaan.
Dan wordt het weer kalm, de wolken drijven uit
een; stille avondschemering komt over de rustige
zee, de nacht komt en men ziet de golven
phosphoresceerend lichten; het is een schoone
Napelsche nacht.
Men meende dat dit tableau niet overtroffen
kon worden; het laatste was dan ook geheel iets
anders. Op den achtergrond van het reusachtige
tooneel verschijnt aan den eenen kant een reus
achtige galei, prachtig versierd, naar het model
van den Bucentoro; de gebeeldhouwde nimfen, met
rozen omkranst, die zich als decoratie er langs
slingerden, waren levend, de schoonste danseressen
van het corps de ballet. Het schip komt maje
stueus vooruit, beschrijft een grooten boog naar het
midden van het tooneel, en komt vlak voor het
souffleurskastje tot rust, een waar feeënschip, ge
heel met goud en zijde als takelage. Fernando
en Miranda klimmen langzaam aan boord; men
heeft het schip gebisseerd.
In het ballet zijn eenige koren en soli aange
bracht, een nieuwigheid die zeer goed effect maakte,
vooral omdat Ambise Thomas, als overgang, eerst
een vierstemmig geestenkoor met gesloten monden
met begeleiding van vier harpen had gekozen, dat,
achter het toneel gezongen, ?werkelijk etherisch
klonk.
Zoowel de muzikale kroniek van Wcbcr in den
Temps, als die van Reyer in de D/ibats roemt het
frissche en jeugdige van de compositie, den rijk
dom van melodische vinding van Ambroise Thomas
en zijn meesterschap over al de hulpmiddelen van
het orkest.
Een dansfeest te Versailles. Uit München meldt
men dd. 22 dezer: Kort voor het begin der
zomervacantie zal in het Hoftheater alhier nog een
nieuw ballet: Een dansfeest te Versailles" gege
ven worden. De wijze, waarop dit ballet ontstaan
is, zal ook uw lezers misschien belang inboezemen.
Koning Lodewijk II had een Les amusements de
rtte encJtantée betiteld ontwerp van Fresenius
gevonden, dat der prachtliefde van den vorst de
gelegenheid tot ongehoord prachtige tafereelen
scheen aan te bieden. Aan den balletmeester
Fenzl werd opgedragen die schets uit te werken
en de componist Max Zenger schreef de muziek
er bij. Het aldus ontstane werk werd onder den
titel Drie dagen te Versailles of een hoffeest
onder Lodewijk XIV" verscheiden malen voor den
koning alleen opgevoerd en het viel zoo zeer in
zijn smaak, dat het op zekeren avond opzijn bevel
tweemaal achter elkaar gegeven moest worden.Deze
noviteit nu werd, nadat zich twee jaren geleden
onoverkomelijke hinderpalen hadden opgedaan,
gisteravond ten tooneele gebracht."
Zeer waarschynlijk heeft Koning Lodewijk van
Beieren, met zijne bekende voorliefde voor de
eeuw van Lodewijk den Veertiende, niet een ballet
van Fresenius, maar Les plaisirs de l'He
enchantée, een ballet te Versailles den 7den Mei 1664
opgevoerd, en waarin de roi-soleil zelf danste,
doen monteeren. Het ballet was van Vigarani,
een gedeelte van de bijbehoorende verzen waren
van Benserade, een ander gedeelte van de P
rigny; vier comédies van Molière, La princesse
d'Èlide, Les Fdcheux, Tartufe en Le mariage
forcéwaren in de feesten en balletten, die zeven
dagen duurden, geencadreerd.
Lodewijk de Veertiende danste en reciteerde
er den eersten dag de rol van Roger, (het
betooverde eiland was dat van Alcine uit Ariosto's
gedicht), en nam de volgende dagen aan al de
spelen, ringsteken, maskerade, tombola, enz. deel.
Christelijke liefde bedekt een menigte van
zonden", zegt Poll Mail, en daarom mogen de
HH. Grein en Jarvis misschien op vergeving hopen
voor hè- ziekelijk en onaangenaam tooneelstuk,
A man's love, waarmede zij de hoorders hebben
gestraft, die blijmoedig hun geld hadden geofferd
voor eene zoo uitmuntende instelling als de
Womens's Help Society". De Daily News oordeelt
er een weinig zachter over, maar vindt ook de
intrige, de liefde van een man voor zijn vrouws
zuster, pijnlijk. Zooals men weet, is het stuk door
den heer Grein vertaald, de Swzanne van Jan C.
de Vos. De Poll Mail meent, dat het uitmuntend
spel der hoofdpersonen den onaangenamen indruk
nog verergerde. De heer Leonard Royne als de
echtgenoot, was zoo natuurlijk, dat de zwakke
sensualist nog een meer weerzinwekkend type werd,
dan men zou verwacht hebben. Men kan niet
nalaten te hopen", zegt de Pall Mail, dat ver
standige auteurs zullen nalaten, uit het Hollandsch
of ergens anders vandaan, onsmakelijke onder
werpen te gaan opgraven, waarin kracht alleen
verkregen wordt door het opofferen van een ver
kwikkende atmosfeer."
Bij den maire te Gagny (dep. Seine-et-Oise)
verscheen dezer dagen een man om de geboorte
van een kind aan te geven. Hoe heet de
moeder?" vroeg de maire. Rose B.," ant
woordde de man. B ?" vroeg de maire ver
der, met , ey, ay, ai of aie?" Met enkol
B," hernam de man. u kunt het in het bevol
kingsregister nazien."
Inderdaad werd de naam gevonden; de spelling
was juist. Veel zoo korte namen zijn er zeker
niet. In het departement de la Somme is een
dorp dat Y heet, wij hebben een zeeboezem het IJ,
en er is ook een Chineesche stad van denzelfden
naam. Wij kennen een rivier de A; er is ook een
A in Frankrijk en een in Zweden, en U heet
eene provincie in China.
Er wordt tegenwoordig nog een Latijnsche cou
rant gedrukt. Zij verschijnt om de veertien dagen
te Aquila degli Abruzzi in Italië. De redacteur
heet Carlo Arrigo Ulrichs, een jong geleerde, die
vroeger wegens zijne studiën te München heeft
verblijf gehouden, en nog mot vele Duitsche ge
leerden on onderwijzers in betrekking staat. Reeds
bij het overlijden van koning Lodewijk II heeft
C. A. Ulrichs een bundel gedichten,
Cypressentwijgen op koning Lodewijk's graf" doen verschijnen.
Het tijdschrift nu hoet Alaudae, Leeuwerikken ;
het eerste nummer begint met een paar gedichten
in Sapphische versmaat: aan mijne leeuwerikken"
en do Neptunustempol te Paestum." Curieus
komen daarin voor de Latijnsche benamingen van
allerlei moderne voorwerpen: statio viae ferreae,
hot spoorwegstation; capsa epistolis recipicndis,
brievenbus; charta typis conscripta giwtidie Komae
prodens, een Romeinsch dagblad, enz. De heer
Ulrichs is daarin niet minder vernuftig geweest
dan Erasmus in het beschrijven der kinderspelen
van zijn tijd. Dan volgt eene beschrijving van het
landschap in de Apennijnen, een Latijnsche feuil
leton-roman en wat Allerlei en korte berichtjes.
Alleen Latijnsche advertentiën ontbreken.
OUD-AMSTERDAMSCHE
VERSCHEIDENHEDEN.
De geschiedenis van een romannetje verbonden
aan Maes' Gebed zonder End".
Toen vóór eenige maanden bekend werd, dat
de maatschappij Felix Meritis ontbonden en hare
bezittingen verkocht zouden worden, maakten niet
weinige kunstminnaars in den lande zich bezorgd,
hoe het zou gaan met een der schilderijen, die
Folix leeskamer versierden: de beroemde en schoone
schilderij van Nicolaas Maes, waarop een oud
vrouwtje is afgebeeld biddende vóór zij haar
eenvoudig middagmaal zou gaan nuttigen, doch te
lang in hare overpeinzing verdiept bleef naar den
zin van de kat, die trekkende aan het tafellaken,
zijne meesteres schijnt te willen beduiden, dat ook
aan de wereldsche zaken dient gedacht te worden.
Deze schilderij, bekend onder den naam van het
gebed zonder end", geldt als het beste stuk
des meesters en angstig vroeg men elkaar af
wie het stuk, in publieke veiling gebracht, zou
koopen. Op de koopkracht van het Rijk viel niet
te rekenen en velen meenden dan ook, dat het
meesterstuk, voor buitenlandsche Musea allicht zijn
dertig duizend gulden waard, wel nooit in een
onzer Vaderlandsche Musea zou terecht komen.
Schitterend werd die vrees echter beschaamd. De
Amsterdamsche kooplui, die in Felix den toon
voerden, droegen het hart te hoog, om zich ieder
uit 's lands schatkist te verrijken met een paar hon
derd guldens of een vaderlandsch kunststuk prijs
te geven aan het buitenland. Zij schonken het
stuk met nobele vrijgevigheid aan de stad, en
weldra zal het publiek Maes' meesterstuk in
hetRijks-Museum kunnen bewonderen.
Reeds voor vele jaren trok dit doek evenals nu
de aandacht, maar op gansch andere gronden
In het jaar 1824 bedacht de redacteur van
den Almanak voor het Schoone en Goede",
om in den vijfden jaargang (1825) een afbeelding
van dit stuk te geven, waartoe hij vergunning van
Commissarissen van Felix verkreeg. Hij was er
echter niet heel gelukkig mede, want de graveur
Velijn maakte er slechts een leelijk prentje van.
De redacteur zelf: N. Swart, zorgde voor een bij
schrift. En daarmede was de man nog onge
lukkiger ! Ach! wat heeft dat een kwaad bloed
gezet! De strijd kenschetst ons den geest des
tijds, die mank ging aan onjuiste kunstopvatting
door een valsch romanisme, overdreven huldiging
der conventie en kleingeestige lichtgeraaktheid.
Aan Swart was de schilderij nog niet mooi ge
noeg in zijn eenvoudig stil leven en prachtig
kleurengamma. Er moest aan dat vrouwtje een
geschiedenisje verbonden worden, een hoog
romantischen achtergrond. Maar aangezien de Heer
Swart geen groot man was, en behalve de schil
derij ook den tijd, waarin het vervaardigd was, niet
begreep, maakte hij het hofjesjuffertje tot eene
oude jonge juffrouw van aanzienlijken huize, die
indertijd verliefd was geweest op een luitenant,
jong nog gesneuveld, zeer tot genoegen van de
oude lui van het meisje, welke hem een partij
harer onwaardig hadden gevonden. Eén oogenblik
had zij zich in zijne tegenwoordigheid vergeten,
maar dat was niemand bekend dan eene oude
dienstbode, die daarvan na jaren eens partij dacht
te gaan trekken. Zij huurt de hulp van een
avonturier van onechte geboorte, wiens moeder
toevallig denzelfden familienaam draagt als de oude
juffrouw, steekt hem in een uniform van vóór
dertig jaren, teekent hem met de merkbare teeke
nen des gesneuvelden luitenants en laat hem zich
ter inkwartiering bij de juffrouw aanmelden. Deze,
niets kwaads vermoedende, is door de gelijkenis
getroffen. Zou hij wellicht haar zoon zijn'? Het
geboortebewijs bevestigt het. Maar zij weet zich
toch niet te herinneren, dat zij een kind onder
het hart gedragen en het leven heeft ge
schonken ! Doch dat zal in een flauwte gebeurd
zijn. Natuurlijk komt de oude dienstmaagd dat
in kleuren en geuren bevestigen en de juffer is
op het punt al het hare aan den wedergevonden
zoon te schenken als het bedrog uitkomt.
Onmogelijker en laffer kon het haast niet! Een
mensch uit onzen tijd zou zulke flauwigheden
nauw zijn aandacht waardig gekeurd hebben, maar
vijf en zestig jaren geleden dacht men er anders
over. Men beschouwde het als een vergrijp tegen
de goede zeden, alle leden van Felix kookten van ver
ontwaardiging. Commissarissen lieten zich voor
spreekbuis gebruiken en vaardigden een protest
uit deftig en wel, in allerlei tijdschriften tot zelfs
in deRecensent ook der Recensenten."Daarin heette
het, dat men het maken van de reproductie niet zou
hebben toegestaan als men geweten had, dat er zoo
danig misbruik van zou zijn gemaakt. Immers, der
nagedachtenis des mans, die het stuk aan de maat
schappij schonk, was daardoor oneer aangedaan;
meer nog. de maatschappij Felix, waar dit stuk
openlijk ten toon hing, was er mede beleedigd, ja
zelfs het kieschheidsgevoel harer leden was er
mede gekwetst. Voorwaar geen kleinigheden!
Gemotiveerd werden deze beschuldigingen niet.
Waarschijnlijk zou het te veel papier hebben gekost
om dat alles aan den lezer duidelijk te maken.
De redacteur kon zich bij het voorgegeven drie
ledig vergrijp niet zonder defensie nederleggen.
De Recensent ook der Recensenten" schijnt voor
hem ontoegankelijk te zijn geweest, maar vader
Yntema, van de Vaderlandsche Letteroefeningen''
nam zijne verdediging aan. Wel verklaarde hij
schriftelijk aan de Heeren van Felix, dat hij de
opname niet had kunnen refusoren" doch daar
door niet geacht te willen worden zich partij te
stellen.Voorzichtiger kon het niet voor
denredacteuruitgever van het toenmaals eerste tijdschrift!
Waarom maken de hoeren zich boos ? vroeg
de heer Swart. Met luimige stukjes van denzelfden
aard had hij toch vroeger veel lof geoogst. Is
dit alzoo de reden niet, dan moet het dieper ge
zocht worden. Men zal zich gestooten hebben aan het
parodieeren van den ernst des gebeds. Maar het was
alleen schrijvers meening geweest bij de schilderij
het statige met het vroolijke te doen afwisselen.
In die schilderij was immers ook geen eenheid
van gedachte. Was het eigenlijk niet om te gieren
van 't lachen, dat het poesje op 't punt is de
spijzen naar beneden te trekken. Het schilder
tafereel, zooals men het ziet, mist alle werking.
liet behoorde aangevuld te worden met iets luimigs.
Dit was het doel van het bijschrift. Doch, zegt
hij, heb ik een minder gelukkigen greep gedaan,
wien gebeurt dit n'et wel eens. Intusschen vijzelt
hij de leerrijke strekking van zijn verhaaltje op.
Vaders en moeders en kinderen dus heel de
wereld konden er levenswijsheid uit putten.
Ach, hij had het zoo goed voor gehad en in zijn
verhaal toch geen onzedelijke dingen gezegd of
gedachten aangekweekt, die onkuisch waren.
Of de heer Swart met dit betoog zich in de
oogen van Felix, leden heeft gerehabiliteerd, is
thans niet meer te zeggen. Hoogst eigenaardig
is het evenwel den redacteur van een almanak
van het schoone en goede te booren verklaren,
dat Maes' meesterstuk, op den keper beschouwd,
dichterlijke eenheid en werking mist, en slechts
schoonheden van uitvoering te zien geeft. Een
publiek dat zulke orakels gehoor gaf, geeft te
weinig blijk van ontwikkeling dan dat latere geslach
ten er zonder kleinachting op zouden neerzien.
MORGENSTOND.
Den ganschen nacht had ik gewerkt! De vlam
van mijn lamp, eerst zoo helder wit, kreeg een
rooden gloed de dageraad brak aan. Ik stak