De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 7 juli pagina 4

7 juli 1889 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. No. 628 ders van San Isidoro behoorden in den beginne Friedrich Overbeck, Franz Pforr uit Frank fort, Peter Cornelius uit Düsseldorf. Georg Ludwig Vogel uit Zürich, Sutter uit Linz, Joseph Wintergerst uit Wallerstein, Karl Barth uit Hildburghausen, Christian Keiler uit Biberach, de Zwitser Hottingen en Cplumbo uit Venetië, waarbij zich later Schadow, Philipp Veit en anderen aan sloten. Overbeck begon reeds te Weenen aan zijn eerste groote werk, dat eönter eerst vele jaren later te Rome voltooid werd; het is Christus' intocht in Jeruzalem" en werd gekocht door Baron von Rumohr, die het later aan de Mariakerk te Lübeck afstond, onder voorwaarde, dat nog eens prijs, dien het hem gekost had, aan den kunstenaar zou worden uitbetaald. Daarop volgden talrijke voorstellingen van religieuze onderwerpen. In het jaar 1831 begon hij aan de hem door de admi nistratie van het Stödel'sche instituut te Frankfurt a/M. bestelde schilderij De zegepraal van den godsdienst in de kunsten", die echter eerst in 1840 voltooid werd. Zijn na korte ongesteldheid gevolgde dood (12 Januari 1869) belette hem zjjn laatste_ werk, een cyclus van voorstellingen uit het christelijke familieleven, te voltooien. Tot stichting van een museum van kleederdrach ten, huisraad, gereedschappen enz., heeft zich te Berlijn, onder presidium van Prof. Virchow, een comitégevormd, nadat reeds in andere plaatsen, in Stockholm, Moskau en Amsterdam, dergelijke inrichtingen in het leven zijn geroepen. Rudolf Virchow deelt nu in de Gartenlaube uitvoerig doel en streven van deze onderneming mede en zoekt in ruimen kring tot deelneming op te wekken. In plaats van de eigenlijke kunstgeschiedenis" aldus schryft Virchow, is hier de geschiedenis van het werk getreden, een lange geschiedenis, die seeds in de vroegste tijden begonnen is en die zich nog altijd voortzet en voortzetten zal. Een grens tusschen beiden bestaat er niet, want nie mand kan zeggen waar de kunst begint en waar het werk van het dagelijksch leven eindigt. Evenals de knop bloesem wordt, vloeit ook de kunst on gemerkt uit het handwerk voort. Geschiedenis en volksleven zyn slechts uiterlijk gescheiden, innerlijk hangen zy onscheidbaar samen. Evenals er een vroegste geschiedenis ook van de tegenwoor dige natuurvolken bestaat, zoo weven zich ook de praehistorische overleveringen met het leven der beschaafde volken samen, Deze overleveringen te vinden, ze vast te stel len, is een niet minder gewichtige taak tot be vordering van het rechte begrip van den ontwik kelingsgang der volkeren, dan het bestudeeren der vroegste geschiedenis zelve, want juist zij leveren ons de draden waarmede wij het tegen woordige eii verledene soms aan elkaar kunnen vastknoopen. In de eerste plaats bieden taal en sage dergelijke aanknoopingspunten aan. Om die na te gaan, zijn er geen musea noodig. Maar in de tweede plaats zijn het werkelijke, tastbare voorwerpen, en wel die, welke veel gebruikt werden, waaraan zich wel is waar niet zelden ook ver ouderde benamingen en op sagen berustende, dikwijls bijgeloovige overleveringen vastknoo pen, maar die ook zonder deze door hun vorm, hun versiering, het gebruik, waartoe zij bestemd waren, bepaald typisch zijn voor den tijd, waarin men zich van hen bediende. Deze voorwerpen te verzamelen is de taak van het museum van klee derdrachten enz., dat wy willen stichten, niet de eenige taak, maar de voornaamste. Een museum van kleederdrachten enz. vult dus een gaping aan tusschen de ethnologische en praehistorische musea eener- en de historische musea anderzijds. Het zal voor ons eigen volk dat doen, wat de ethnologische musea voor de vreemde, meer speciaal voor de natuurvolken gedaan hebben; het zal uit den tegenwoordigen tijd voorwerpen bijeenbrengen, sooals de praehistorische musea deze uit de graven en woonplaatsen der oudste ty'den verzamelen." De pruisische minister van onderwijs heeft voor dit op te richten museum localiteiten ter beschik king gesteld en men hoopt het nog in den loop Tan dit jaar te kunnen openen. De jury der Parijsche tentoonstelling, afdeeling achoone kunsten, heeft onzen landgenoot Mesdag voor eene medaille eerste klasse voorgedragen, en de hh. Kaemmerer, Albert Neuhuys, Gabriel en Roelofsz voor medailles tweede klasse. De Amateur Fotografen-Vereeniging te Amster dam zal in October haar eersten onderlingen wedstrijd van landschappen en Instantanées houden. De deelneming aan dezen wedstrijd staat open voor hen, die bij sluiting van den termijn van in schrijving 15 October leden zijn van de AmateurFotografen-Vereeniging. De Vereeniging behoudt zich het recht voor, om indien de inzendingen belangrijk genoeg zijn, daarvan een openbare tentoonstelling te houden, evenals dit het vorige jaar is geschied, De inzending geschiedt bij den heer A. Scheltema Beduin, Singel 256, Secretaris is de heer J. J. M. Guy de Coral, Leidschegracht 64. TOONEEL EN MUZIEK. In Baden bij Weenen is dezer dagen de be kende schrijver Eduard Mautner na een langdurig lyden overleden. Voor tweeënveertig jaar gaf hij zijn eerste werk uit, een deel gedichten, die door frischheid, zinnelijk coloriet en fraaien vorm op vielen en hem terstond een plaats in de litteraire wereld verzekerden, een plaats die hij met te meer recht nog mocht innemen, toen hij in 1851, nadat het Burgtheater een prijsvraag voor een blij spel had uitgeschreven met een tweeden prijs be kroond werd. Dit blijspel werd in de meeste Duitsche schouwburgen vortoond en vond overal grooten byval. Eveneens behaalde Mautner in 1863 groot succes met zijn tooneelspel Eglantine", ?waarin Cliarlotte Wolter een der hoofdrollen ver vulde en dat zeer dikwijls gegeven werd. Boven dien schreef hij eenige kleine, geestige tooneelstukken in een bedrijf, en daarna weer een blij spel: Gravin Aurora" Behalve op dit gebied was hy jaren lang als geestig en geliefkoosd feuilletonist aan de meest verschillende Weener bladen werkzaam en tevens een lieveling van het Weener publiek, die. overal welkom was, daar hij prettig wist te praten en altijd allerlei interessante onderwerpen op het tapijt te brengen wist. HU schreef een goeden stijl en was een groot liefhebber van lekker eten. Door en door een man van de wereld, heeft hij eenige romans beleefd, maar er geen geschreven. Slechts eenige kleine novellen vormen den litterairen neerslag van zijn rijke ervaringen. Als jong mensch heeft hij ook een paar duels gehad, die hij zich vooral door zijn scherpe tong op den hals haalde. Tot op zijn veertigste jaar had Mautner uitsluitend van zijn pen geleefd, maar toen trad hij op als mede werker aan de hof bibliotheek en werd daarna ambtenaar in het letterkundig bureau van het ministerie van Buitenlandsche Zaken. Hier hield hy' zich voornamelijk bezig met het vertalen uit het Fransch en dat deed hij alleruitstekendst. Een geheele reeks fransche stukkeu, die in Wee nen opgevoerd werden, zijn door hem vertaald, zooais Froufrou", Fernande", Fedora", De Industrieel van Pont-Avesnes" enz. Bekend is zyn uitstekende vertaling van La Grève des forgerons" van Coppée, evenals vele zijner vertalingen uit het Engelsen, o. a. die van het beroemde gedicht The raven" van Edgar Allan Poe. Zeer zeker zullen de geharnaste sonnetten In Catilinam", die hij in het jaar 1859 tegen Napoleon III richtte, in vergetelheid geraken. Honderd jaar geleden, 27 Juni 1789, werd te Schnaith in Wurtemberg Friedrich Silcher gebo ren, de bescheiden componist van een groot aantal der meest populaire en geliefde Zuid-Duitsche volksmelodieën. Van hem is die drei Röselein", van hem Ich hatt' einen Kameraden", o Tannenbaum, o Tannenbaum" en In einem kühlen Grunde." Het is verbazend, zooveel van de eenvoudigste, vriendelijkste melodieën, van welke men zou meenen dat ze ieder de gelukkige inspiratie van een kunsteloos maar oorspronkelyk volkszanger moesten wezen, door hem gevonden zijn. Wie kent niet Madele ruck ruck ruck an meine grüne Seite," Sten ich infinst'rer Mitternacht," Morgenrot,Morgenrot,'' en zoovele andere, ook Es zogen drei Burschen wohl ber den Rhein". waaraan men het niet zeggen zou, dat Silcher bij de oorspronkelijke volksmelodie eene tweede helft componeerde, om haar minder eentonig te maken. Van Silcher zijn ook het bekende Aennchenvon Tharau", en Morgen muss ich fort van hier," en vooral: Ich weiss nicht, was soll es bedeuten", eene wui de same, gewaltige Melodei" zoo schoon als er ooit eene gevonden werd. Silcher was muziekonderwijzer te Stuttgart en later aan de Universiteit te Tübingen. Voor het ballet La Zempête, waarvan wij de vorige week den inhoud mededeelden, heeft het balletpersoneel der Groote Opera niet minder dan honderdtwintig repetitiën gehouden, De beide clous zijn de blauwe grot en de galei. De deco rateur Lavastre heeft voor het eerste de beroemde grot van Capri als model gekozen. Het is een groote rotsholte, uitloopend op een klein meer, dat zich in de rotsen verliest, en geheel op den achtergrond een hoekje lucht, dat schitterend, bijna verblindend licht schijnt. De geheele grot is diep blauw getint, het geheel is treffend schoon. Plotseling opent zich de grot en men ziet de volle zee. Eene galei verschijnt in de verte. Eolus blaast op de kalme golven, de lucht wordt donker, de zee wordt onstnimig. De golven rollen aan, de galei wordt vreeselijk geslingerd. Een stortzee sleept haar mede en men ziet haar, bij het licht der bliksemstralen, op de klippen uiteenslaan. Dan wordt het weer kalm, de wolken drijven uit een; stille avondschemering komt over de rustige zee, de nacht komt en men ziet de golven phosphoresceerend lichten; het is een schoone Napelsche nacht. Men meende dat dit tableau niet overtroffen kon worden; het laatste was dan ook geheel iets anders. Op den achtergrond van het reusachtige tooneel verschijnt aan den eenen kant een reus achtige galei, prachtig versierd, naar het model van den Bucentoro; de gebeeldhouwde nimfen, met rozen omkranst, die zich als decoratie er langs slingerden, waren levend, de schoonste danseressen van het corps de ballet. Het schip komt maje stueus vooruit, beschrijft een grooten boog naar het midden van het tooneel, en komt vlak voor het souffleurskastje tot rust, een waar feeënschip, ge heel met goud en zijde als takelage. Fernando en Miranda klimmen langzaam aan boord; men heeft het schip gebisseerd. In het ballet zijn eenige koren en soli aange bracht, een nieuwigheid die zeer goed effect maakte, vooral omdat Ambise Thomas, als overgang, eerst een vierstemmig geestenkoor met gesloten monden met begeleiding van vier harpen had gekozen, dat, achter het toneel gezongen, ?werkelijk etherisch klonk. Zoowel de muzikale kroniek van Wcbcr in den Temps, als die van Reyer in de D/ibats roemt het frissche en jeugdige van de compositie, den rijk dom van melodische vinding van Ambroise Thomas en zijn meesterschap over al de hulpmiddelen van het orkest. Een dansfeest te Versailles. Uit München meldt men dd. 22 dezer: Kort voor het begin der zomervacantie zal in het Hoftheater alhier nog een nieuw ballet: Een dansfeest te Versailles" gege ven worden. De wijze, waarop dit ballet ontstaan is, zal ook uw lezers misschien belang inboezemen. Koning Lodewijk II had een Les amusements de rtte encJtantée betiteld ontwerp van Fresenius gevonden, dat der prachtliefde van den vorst de gelegenheid tot ongehoord prachtige tafereelen scheen aan te bieden. Aan den balletmeester Fenzl werd opgedragen die schets uit te werken en de componist Max Zenger schreef de muziek er bij. Het aldus ontstane werk werd onder den titel Drie dagen te Versailles of een hoffeest onder Lodewijk XIV" verscheiden malen voor den koning alleen opgevoerd en het viel zoo zeer in zijn smaak, dat het op zekeren avond opzijn bevel tweemaal achter elkaar gegeven moest worden.Deze noviteit nu werd, nadat zich twee jaren geleden onoverkomelijke hinderpalen hadden opgedaan, gisteravond ten tooneele gebracht." Zeer waarschynlijk heeft Koning Lodewijk van Beieren, met zijne bekende voorliefde voor de eeuw van Lodewijk den Veertiende, niet een ballet van Fresenius, maar Les plaisirs de l'He enchantée, een ballet te Versailles den 7den Mei 1664 opgevoerd, en waarin de roi-soleil zelf danste, doen monteeren. Het ballet was van Vigarani, een gedeelte van de bijbehoorende verzen waren van Benserade, een ander gedeelte van de P rigny; vier comédies van Molière, La princesse d'Èlide, Les Fdcheux, Tartufe en Le mariage forcéwaren in de feesten en balletten, die zeven dagen duurden, geencadreerd. Lodewijk de Veertiende danste en reciteerde er den eersten dag de rol van Roger, (het betooverde eiland was dat van Alcine uit Ariosto's gedicht), en nam de volgende dagen aan al de spelen, ringsteken, maskerade, tombola, enz. deel. Christelijke liefde bedekt een menigte van zonden", zegt Poll Mail, en daarom mogen de HH. Grein en Jarvis misschien op vergeving hopen voor hè- ziekelijk en onaangenaam tooneelstuk, A man's love, waarmede zij de hoorders hebben gestraft, die blijmoedig hun geld hadden geofferd voor eene zoo uitmuntende instelling als de Womens's Help Society". De Daily News oordeelt er een weinig zachter over, maar vindt ook de intrige, de liefde van een man voor zijn vrouws zuster, pijnlijk. Zooals men weet, is het stuk door den heer Grein vertaald, de Swzanne van Jan C. de Vos. De Poll Mail meent, dat het uitmuntend spel der hoofdpersonen den onaangenamen indruk nog verergerde. De heer Leonard Royne als de echtgenoot, was zoo natuurlijk, dat de zwakke sensualist nog een meer weerzinwekkend type werd, dan men zou verwacht hebben. Men kan niet nalaten te hopen", zegt de Pall Mail, dat ver standige auteurs zullen nalaten, uit het Hollandsch of ergens anders vandaan, onsmakelijke onder werpen te gaan opgraven, waarin kracht alleen verkregen wordt door het opofferen van een ver kwikkende atmosfeer." Bij den maire te Gagny (dep. Seine-et-Oise) verscheen dezer dagen een man om de geboorte van een kind aan te geven. Hoe heet de moeder?" vroeg de maire. Rose B.," ant woordde de man. B ?" vroeg de maire ver der, met , ey, ay, ai of aie?" Met enkol B," hernam de man. u kunt het in het bevol kingsregister nazien." Inderdaad werd de naam gevonden; de spelling was juist. Veel zoo korte namen zijn er zeker niet. In het departement de la Somme is een dorp dat Y heet, wij hebben een zeeboezem het IJ, en er is ook een Chineesche stad van denzelfden naam. Wij kennen een rivier de A; er is ook een A in Frankrijk en een in Zweden, en U heet eene provincie in China. Er wordt tegenwoordig nog een Latijnsche cou rant gedrukt. Zij verschijnt om de veertien dagen te Aquila degli Abruzzi in Italië. De redacteur heet Carlo Arrigo Ulrichs, een jong geleerde, die vroeger wegens zijne studiën te München heeft verblijf gehouden, en nog mot vele Duitsche ge leerden on onderwijzers in betrekking staat. Reeds bij het overlijden van koning Lodewijk II heeft C. A. Ulrichs een bundel gedichten, Cypressentwijgen op koning Lodewijk's graf" doen verschijnen. Het tijdschrift nu hoet Alaudae, Leeuwerikken ; het eerste nummer begint met een paar gedichten in Sapphische versmaat: aan mijne leeuwerikken" en do Neptunustempol te Paestum." Curieus komen daarin voor de Latijnsche benamingen van allerlei moderne voorwerpen: statio viae ferreae, hot spoorwegstation; capsa epistolis recipicndis, brievenbus; charta typis conscripta giwtidie Komae prodens, een Romeinsch dagblad, enz. De heer Ulrichs is daarin niet minder vernuftig geweest dan Erasmus in het beschrijven der kinderspelen van zijn tijd. Dan volgt eene beschrijving van het landschap in de Apennijnen, een Latijnsche feuil leton-roman en wat Allerlei en korte berichtjes. Alleen Latijnsche advertentiën ontbreken. OUD-AMSTERDAMSCHE VERSCHEIDENHEDEN. De geschiedenis van een romannetje verbonden aan Maes' Gebed zonder End". Toen vóór eenige maanden bekend werd, dat de maatschappij Felix Meritis ontbonden en hare bezittingen verkocht zouden worden, maakten niet weinige kunstminnaars in den lande zich bezorgd, hoe het zou gaan met een der schilderijen, die Folix leeskamer versierden: de beroemde en schoone schilderij van Nicolaas Maes, waarop een oud vrouwtje is afgebeeld biddende vóór zij haar eenvoudig middagmaal zou gaan nuttigen, doch te lang in hare overpeinzing verdiept bleef naar den zin van de kat, die trekkende aan het tafellaken, zijne meesteres schijnt te willen beduiden, dat ook aan de wereldsche zaken dient gedacht te worden. Deze schilderij, bekend onder den naam van het gebed zonder end", geldt als het beste stuk des meesters en angstig vroeg men elkaar af wie het stuk, in publieke veiling gebracht, zou koopen. Op de koopkracht van het Rijk viel niet te rekenen en velen meenden dan ook, dat het meesterstuk, voor buitenlandsche Musea allicht zijn dertig duizend gulden waard, wel nooit in een onzer Vaderlandsche Musea zou terecht komen. Schitterend werd die vrees echter beschaamd. De Amsterdamsche kooplui, die in Felix den toon voerden, droegen het hart te hoog, om zich ieder uit 's lands schatkist te verrijken met een paar hon derd guldens of een vaderlandsch kunststuk prijs te geven aan het buitenland. Zij schonken het stuk met nobele vrijgevigheid aan de stad, en weldra zal het publiek Maes' meesterstuk in hetRijks-Museum kunnen bewonderen. Reeds voor vele jaren trok dit doek evenals nu de aandacht, maar op gansch andere gronden In het jaar 1824 bedacht de redacteur van den Almanak voor het Schoone en Goede", om in den vijfden jaargang (1825) een afbeelding van dit stuk te geven, waartoe hij vergunning van Commissarissen van Felix verkreeg. Hij was er echter niet heel gelukkig mede, want de graveur Velijn maakte er slechts een leelijk prentje van. De redacteur zelf: N. Swart, zorgde voor een bij schrift. En daarmede was de man nog onge lukkiger ! Ach! wat heeft dat een kwaad bloed gezet! De strijd kenschetst ons den geest des tijds, die mank ging aan onjuiste kunstopvatting door een valsch romanisme, overdreven huldiging der conventie en kleingeestige lichtgeraaktheid. Aan Swart was de schilderij nog niet mooi ge noeg in zijn eenvoudig stil leven en prachtig kleurengamma. Er moest aan dat vrouwtje een geschiedenisje verbonden worden, een hoog romantischen achtergrond. Maar aangezien de Heer Swart geen groot man was, en behalve de schil derij ook den tijd, waarin het vervaardigd was, niet begreep, maakte hij het hofjesjuffertje tot eene oude jonge juffrouw van aanzienlijken huize, die indertijd verliefd was geweest op een luitenant, jong nog gesneuveld, zeer tot genoegen van de oude lui van het meisje, welke hem een partij harer onwaardig hadden gevonden. Eén oogenblik had zij zich in zijne tegenwoordigheid vergeten, maar dat was niemand bekend dan eene oude dienstbode, die daarvan na jaren eens partij dacht te gaan trekken. Zij huurt de hulp van een avonturier van onechte geboorte, wiens moeder toevallig denzelfden familienaam draagt als de oude juffrouw, steekt hem in een uniform van vóór dertig jaren, teekent hem met de merkbare teeke nen des gesneuvelden luitenants en laat hem zich ter inkwartiering bij de juffrouw aanmelden. Deze, niets kwaads vermoedende, is door de gelijkenis getroffen. Zou hij wellicht haar zoon zijn'? Het geboortebewijs bevestigt het. Maar zij weet zich toch niet te herinneren, dat zij een kind onder het hart gedragen en het leven heeft ge schonken ! Doch dat zal in een flauwte gebeurd zijn. Natuurlijk komt de oude dienstmaagd dat in kleuren en geuren bevestigen en de juffer is op het punt al het hare aan den wedergevonden zoon te schenken als het bedrog uitkomt. Onmogelijker en laffer kon het haast niet! Een mensch uit onzen tijd zou zulke flauwigheden nauw zijn aandacht waardig gekeurd hebben, maar vijf en zestig jaren geleden dacht men er anders over. Men beschouwde het als een vergrijp tegen de goede zeden, alle leden van Felix kookten van ver ontwaardiging. Commissarissen lieten zich voor spreekbuis gebruiken en vaardigden een protest uit deftig en wel, in allerlei tijdschriften tot zelfs in deRecensent ook der Recensenten."Daarin heette het, dat men het maken van de reproductie niet zou hebben toegestaan als men geweten had, dat er zoo danig misbruik van zou zijn gemaakt. Immers, der nagedachtenis des mans, die het stuk aan de maat schappij schonk, was daardoor oneer aangedaan; meer nog. de maatschappij Felix, waar dit stuk openlijk ten toon hing, was er mede beleedigd, ja zelfs het kieschheidsgevoel harer leden was er mede gekwetst. Voorwaar geen kleinigheden! Gemotiveerd werden deze beschuldigingen niet. Waarschijnlijk zou het te veel papier hebben gekost om dat alles aan den lezer duidelijk te maken. De redacteur kon zich bij het voorgegeven drie ledig vergrijp niet zonder defensie nederleggen. De Recensent ook der Recensenten" schijnt voor hem ontoegankelijk te zijn geweest, maar vader Yntema, van de Vaderlandsche Letteroefeningen'' nam zijne verdediging aan. Wel verklaarde hij schriftelijk aan de Heeren van Felix, dat hij de opname niet had kunnen refusoren" doch daar door niet geacht te willen worden zich partij te stellen.Voorzichtiger kon het niet voor denredacteuruitgever van het toenmaals eerste tijdschrift! Waarom maken de hoeren zich boos ? vroeg de heer Swart. Met luimige stukjes van denzelfden aard had hij toch vroeger veel lof geoogst. Is dit alzoo de reden niet, dan moet het dieper ge zocht worden. Men zal zich gestooten hebben aan het parodieeren van den ernst des gebeds. Maar het was alleen schrijvers meening geweest bij de schilderij het statige met het vroolijke te doen afwisselen. In die schilderij was immers ook geen eenheid van gedachte. Was het eigenlijk niet om te gieren van 't lachen, dat het poesje op 't punt is de spijzen naar beneden te trekken. Het schilder tafereel, zooals men het ziet, mist alle werking. liet behoorde aangevuld te worden met iets luimigs. Dit was het doel van het bijschrift. Doch, zegt hij, heb ik een minder gelukkigen greep gedaan, wien gebeurt dit n'et wel eens. Intusschen vijzelt hij de leerrijke strekking van zijn verhaaltje op. Vaders en moeders en kinderen dus heel de wereld konden er levenswijsheid uit putten. Ach, hij had het zoo goed voor gehad en in zijn verhaal toch geen onzedelijke dingen gezegd of gedachten aangekweekt, die onkuisch waren. Of de heer Swart met dit betoog zich in de oogen van Felix, leden heeft gerehabiliteerd, is thans niet meer te zeggen. Hoogst eigenaardig is het evenwel den redacteur van een almanak van het schoone en goede te booren verklaren, dat Maes' meesterstuk, op den keper beschouwd, dichterlijke eenheid en werking mist, en slechts schoonheden van uitvoering te zien geeft. Een publiek dat zulke orakels gehoor gaf, geeft te weinig blijk van ontwikkeling dan dat latere geslach ten er zonder kleinachting op zouden neerzien. MORGENSTOND. Den ganschen nacht had ik gewerkt! De vlam van mijn lamp, eerst zoo helder wit, kreeg een rooden gloed de dageraad brak aan. Ik stak

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl