Historisch Archief 1877-1940
No. 628
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
myn hoofd uit het raam en ademde met lange
?tochten de frissche ochtendlucht in. M\jn hoofd
was moede van het denken over Amsterdamsche
belangrijkheden, die ten eenenmale ontbreken, en
?daarom waagde ik niet het op de veeren te leg
gen, doch ging naar buiten.
O, morgenstond wat zijt gij schoon en wat zijn
?de menschen slecht, die uwen naam verbinden
aan tapperyen en slijterijen zooals men de
"brutaliteit heeft van te doen!
Er hing een dichte dauw op het land. Van de
.huizen kon men daardoor de onderste verdieping
?en van de paarden en koeien in de weide de
jooten niet zien. Ik kon niet nalaten te denken,
waarom die beesten in dat vochtige land geen
last van rhumatiek krijgen en wij, die behoorlijk
?onder de dekens liggen, wel, en, dat raadsel niet
kunnende oplossen, stelde ik mij tevreden met de
?overweging dat dit zeker ook een van de eigen
schappen is, die den mensch boven het dier ver
heffen.
De nevel steeg al hooger en hooger! Het scheen
of hij genoeg had van de aarde en optrok naar
?den hemel, die hem had doen nederdalen. Paarden
?en koeien waren geheel niet meer te zien en slechts
de nokken en schoorsteenen der huizen vertoonden
nog even hun grillige vormen boven den oprijzenden
?dauw. Van verre klonk een haastige voetstap, 't
Was een lantaarnopsteker, die naderde en precies
het omgekeerde deed van hetgeen zijn naam aan
duidt. En toch, overal waar hij zijnen stok had
in werking gebracht, daar werd het lichter dan
te voren. Als die roode vlammen waren uitgedoofd
dan werd het schemerlicht helderder en bij eiken
lantaarn zag men hè1, gebochelde kereltje eerst
als hij het licht had uitgedraaid.
En of de vogels er op gewacht hadden, dat de
natuur de kunst zou hebben verdrongen en weer al
leen heerschte op de aarde, daar hieven zij hun lof
lied aan. Ze bleven nog bij hunne nesten, 't was
nog te duister scheen het om rond te fladderen
en voedsel te zoeken. Maar helder klonk hunne
«tem. Merels en vinken en leeuwerikken, zij be
groetten allen met blijden toon den nieuwen dag.
die nieuwe zorgen en nieuwe weelde voor hen
bracht.
Nu vangen ook de paarden aan te hinniken,
de runderen te loeien, terwijl zij den kop naar
den hemel heffen; een gluiperige kater sluipt, met
den buik langs den grond, over den weg en ver
dwijnt ergens in een keldergat; hoog in de lucht,
boven den nevel, vliegt jeen eenzame kraai met
.zulke nadrukkelijke wiekslagen en in zoo'n lijn
rechte richting alsof hij een reis van eenige dagen
vóór zich heeft en precies weet waar hij heen
moet; de randen der wolken, ver van den hori
zont, worden goud gekleurd en nu barst alles los.
Al wat leeft heft een luiden jubelkreet aan en
zingt den lof des scheppers, behalve de mensch
natuurlijk, die dit plechtig oogenblik uitkiest om
te slapen.
De musschen vliegen tjilpend rond, gevolgd door
hunne jongen. De vader heeft er twee, de moeder
drie b\j zich, die met een armoedig gesidder
wat ze van onze bedelaars schynen afgekeken te
hebben en wy'd geopenden snavel voor hen
gaan zitten om alles op te peuzelen wat de oude
lui vinden.
Een glazenmaker'' waagt het ook een ochtend
wandeling te doen och arme! Wat moet dat
insect een doodsangsten hebben uitgessaan. Tien
tallen van musschen vervolgen hem, maar door
allerlei verrassende wendingen wist hij hen te
ontsnappen en ging eindelijk zelfs zóó hoog, dat
het te hoog was voor een huismusch. De glazen
maker raakte daardoor echter van den wal in de
sloot, met andere woorden, van de huismusch in
de spreeuw; want laatstgenoemde schoot achter
een hoogen schoorsteen vandaan toe en weg
was de glazenmaker!
Zoo was de strijd des levens alweer aangevangen
nog vóór de zon haar stralen op het aardrijk liet
vallen.
De nevel werd steeds ijler, de wolken aan den
hemel verdwenen, plotseling en zonder dat men
kon nagaan waar zij bleven; daar in het Oosten
verrees de zon als een wonderschoone maagd, die
ontwakend op een bed van bloemen, door hare
schoonheid elkeen verblindt, die het waagt de
oogen naar haar op te heffen!
En nu schijnt ook de mensch zijn juichtoon te
willen doen hooren; maar welk een afschuwelijke
juichtoon. Een locomotief! Het is of de vogels
schrikken van dien schellen klank; een magere,
snuffelende hond springt op zijde, alsof hij op een
spijker getrapt had; de beesten in de weide kijken
den trein minachtend na en de schapen blaten
zoo meewarig alsof zij den reizenden mensch be
klagen, die morgenstond kent noch avond en altijd
door maar zwoegen en sloven moet.
Het tweede exemplaar van den mensch, dat de
dageraad komt begroeten is een slaperige diender,
die de gedachte aan al wat schoon is en goed
verdringt (met een g, niet met een k) en u her
innert dat er zooveel slechts en leelijks in de
wereld is, waaraan hij zijn Dasein heeft te dan
ken. En als deze mensch u verhaald heeft dat hij
zoo'n zwaren dienst heeft en soms snakken kan
naar een kommetje koffie" welk snakken u
een dubbeltje kost dan komt de melkboer en
bindt de koeien de achterpooten vast en gaat ze
zitten melken en dan is het uit met den
morgenstond, dan is alle poëzie er af!
Want dan komt spoedig ook de bakker en de
slager en de kruidenier, en brengen u onder de
aandacht, dat er ook nog iets anders te doen is
dan naar de opgaande zon te kijken.
Js. VAN EENNES.
VOOR DEN ETEN WEER THUIS.
NAAR MARKEN.
Over Monnikendam zouden we gaan en van
daar per botter naar het eiland. Vóóraf gingen
we inlichtingen vragen aan het kantoor op het
Damrak en kregen die van iemand, die met zijn
rug naar het loket gekeerd de krant zat te lezen
en zich wel verwaardigde even het hoofd
omtewenden en ons antwoord te geven. Zijn welzeker"
uit de laagte klonk ons zóó uit de hoogte, dat ik
maar niet verder vroeg.
Wij stapten op het gereed liggend bootje, een oude
leelijke schuit, waarop we trouwens gelukkig slechts
tot aan het Tolhuis behoefden te verblijven.
Te 10 uur 5 m. vertrokken we van den steiger
aan het Damrak. De conducteur kwam de vracht
opeischen en nu vernamen we dat de inlichtin
gen, die de man aan het loket gegeven had, nog
verkeerd waren ook. Eerste klas Marken een
gulden" had hij gezegd, maar nu bleek dat dit
slechts gedeeltelijk »retour" was, namelijk van
Marken naar Monnikendam, zoodat de vracht
Monnikendam?Amsterdam nog bij de terugreis
moest betaald worden ad ?0.50.
Bij het Tolhuis stond de trein gereed en wij
trokken onmiddellijk verder langs Buiksloot en
Schouw en Broek-in-Waterland en wat daar
meer voor dorpen liggen, door weelderige wei- en
hooilanden, waar de maaiers een oogenblik op
hunne zeis rustten als wij voorbijtogen, om ons
natezien.
Wij zagen niets van wat Broek indertijd zoo
wereldberoemd heeft gemaakt. Integendeel zagen
wij herhaaldelijk op den openbaren weg voor
werpen, van welke men beweert, dat zij vroeger
door de huisvrouwen onmiddellijk werden
opgeveegd.
In Monnikendam werden we van de tram ge
haald door een schippersjongen, die ons naar den
zeekant bracht waar de schuit gereed lag, die
ons naar Marken zou brengen 't was de be
roemde hardzeiler »de Jonge Cornelis."
Wij daalden in en bevonden ons in een ruime
schuit, waar we niet behoefden te bukken als het
zeil werd omgeslagen en voelden ons recht op
ons gemak op de verraderlijke golven.
Er was weinig wind en we moesten laveeren,
nu links dan rechts, drie kwartier lang.
De schipper aan het roer was een gezellige
prater. Het was de bij het zeilend Amsterdam
welbekende Kees, aan wiens onderricht zoovelen
hunne bekwaamheid in het zeilen danken. Met
nog een knecht was de bemanning voltooid, maar
dezen keer voer ook nog een oude schipper mede,
een man van 77 jaar, met wien ik een praatje
aanknoopte.
Hij had 53 jaar gevaren, zei bij: en niet op
de Zuiderzee, meneer, maar op de groote zee bij
Schotland en Noorwegen. En al waren hem ook
vele gevaren over het hoofd gegaan, had de dood
hem ook dikwijls voor oogen gestaan, schipbreuk
had hij nooit gehad. Die God bewaart, is wel
bewaard, meneer, geloof dat maar. Met den oor
log tegeu Belgiëben ik er immers ook goed af
gekomen! Ja, ik ben metalenkruisridder. Ver
leden jaar ben ik met nog een van Marken, naar
dat feest geweest in boe biet et ook weer. Ja,
juist, Breda! En toen valt bet zoo voor, waar
achtig, dat de koningin jarig was. Maar toe
hebbeii we schik gehad. Maar in die oorlog ook,
heb ik nog niet zoo'n sclirampje gehad. Ze noe
men die oorlog de tiendaagsche veldtocht,
omdatti tien dagen geduurd heeft, ziet u. Die
Willem II was eeii held hoor, dat zeg ik u,
dat was een held. Ze spraken toen veel van Blucher
en Willeton, maar daar was hij bet hoofd van,
van wege het verstand. Ja, hij was een lield en
ik ben goddank nooit ziek geweest, nooit niet
da'k den dokter of dokterskruiden heb noodig
gehad. Alleen ben ik een beetje zwakkelijk van
hoofd in de laatste jaren. Zie je, mijn hoofd wil
niet meer zooals ik wil.
Terwijl hij zoo sprak merkte ik op, dat hij
onophoudelijk over mijn schouder naar zee keek
en zijnen blik onafgewend op n punt hield
gericht. Ik keek eens links en eens rechts en
zag dat de schipper aan het roer en de knecht
op den voorsteven ook al in dezelfde richting
naar zee staarden. Daarop wendde ik mij om
en, waarlijk, ongemerkt waren wij in een
geestdriftvollen wedstrijd geraakt met de postboot,
die ook passagiers naar Marken bracht.
»'t Is jammer," riep de knecht van den voor
steven ; »d'r most meer weind geweist zin."
Ja," antwoordde de schipper, hoe meer wind
hoe liever. Dan duikelden zij onderste boven en
wij rookten ons sigaartje. Maar met dit weer!
Dat ding is zoo bl..?licht en heeft veel grooter
tuig dan wij!"
Ook de belangstelling van de passagiers werd
opgewekt en allen keken naar de andere boot,
die laveerende ons den loef poogde af te snijden.
En van dien kant ook werd de strijd met span
ning gadegeslagen. De grijs gebaarde kop van
eenen der bemanning stak tegen het zwarte zeil
af en zijne oogen volgden elke beweging van onze
schuit. Zoo staarden die zeelieden elkander
voortdurend strak aan, alsof zij hunnen ergsten
vijand tegenover zich hadden en of het een strijd
om e ;ne groote som gelds gold.
En toen onze schuit eindelijk een meter of
vijf voor den steven van de postschuit uitschoot
en de haven binnenvoer, toen hoorden we dade
lijk van den wal: «jongen, Kees, we dachten dat
je 't af zou leggen, hoor!"
Geen wind genoeg, jongens, anders leggen ze
't allemaal tegen me af," zei Kees, welk tier ant
woord aanleiding gaf tot het voorstellen van
weddenschappen door andere naijverige schippers,
welke Kees bereid was alle aantenemen, »als er
maar veul wind was" en »als bet maar om Urk
ging."
Zoo hadden we dan den voet op Marken ge
zet, en nauwlijks had ik het gedaan of ik
verwenschte uit den grond mijner ziel dengene, die
het ooit in -'t hoofd gekregen heeft pleiziertochtjes
naar dat eiland te organiseeren.
Dat Engelschen en Amerikanen daar nu nog
inloopen maar Amsterdammers!..,.
Verbeeld u vier of vijf groepen van leelijke
houten buizen op eenigen afstand van elkaar ge
plaatst, de rest dor land, veelal met riet, maar
ook met gras bedekt.
Geen boom, die eenig lommer afwerpt, geen
vriendelijk plekje waar ge u een oogenblik kunt
neervleien.
Alleen op den bazaltdijk aan den zeekant kunt
ge gaan zitten en de frissche zeelucht inademen
en luisteren naar het verhaal dat de golven u
doen. En als ge die betooverende taal niet ver
staat, vraag dan naar de oude Cijtje, en zij zal
u zeggen, wat de tegen het Markeneiland klot
sende golven vertellen.
Voor vele jaren wanneer kan Cijtje niet
zeggen en zij gelooft dat zelfs de schoolmeester
het niet weet; want onze vroegere domenie die
nou eea jaar of vier dood is, tegenwoordig
hebben we hier maar een catechiseermeester,
maar die domenie wist liet ook niet voor vele
jaren dan heerschte er op eenen dag in Septem
ber een vreeselij ke storm op de Zuiderzee. Op
Marken woeien de huizen als kaarten door elkan
der en de vrouwen stonden luid schreeuwende
in regen en wind, terwijl haar angst nog ver
hoogd werd door de vrees over het lot harer
mannen en zonen, die allen op zee ter vischvangst
waren. Plotseling klonken boven het geruisen
van den wind en 't geratel van den donder uit,
kanonschoten in de ooren der verschrikte vrou
wen. Die konden van de visschers niet zijn,
want die hadden geen geschut aan boord. Allen
liepen naar het strand en kwamen daar tegelijk
aan met een groot zeerooversschip dat op strand
geworpen werd. In een oogenblik tijds zagen de
arme vrouwen zich omringd door donkere ge
stalten, die uit het gestrande schip sprongen,
haar aangrepen en in het schip pakten, daarna
dat schip vau strand brachten en ondanks den
verschrikkelijken storm wegvoeren.
Toen ik Cijtje ongeloovig glimlachend aankeek
bij dat verhaal, zeide zij: »Ja, waarachtig, me
neer, het is zoo ! Het moeten duivels van kerels
geweest zijn. Het waren Mooren uit het
Moorenland en de vrouwen vau Marken waren toen zoo
beroemd, dat zelfs de Mooren er van gehoord
hadden en die hebben toen hier al de vrouwen
weggeroof'd, zooals ze dat noemen tegenwoordig,
behalve eeuige oude wijven van boven de zeven
tig, die toch al boven de jaren van de schutterij
waren, zeiden de Mooren.
Nu kunt u begrijpen hoe de mannen, die wel
een weck wegbleven, te keer gingen toen zij van
die oude vrouwen vernamen wat er gebeurd was.
Dat moet wel tweemaal vierentwintig uren ge
duurd hebben. Maar toen kwamen ze tot be
daren en gingen met de oude vrouwen ia de
schuiten naar Amsterdam. Eu wat nou niet
mooi vau ze was na een dag of drie kwamen ze
terug zonder die oude vrouwen, die ze aan haar
lot hadden overgelaten, dus daar zal wat van
lste Jaargang.
Schaakspel.
7 Juli 1889.
PION COIFFE
is de benaming van een Pion dien men, door
?een stukje papier of iets anders daaraan te hech
ten, kenbaar maakt, en met welken men aan
neemt, zijne tegenpartij mat te zetten. Schaak
mat met een' aangewezen of geteekenden Pion
te geven, wordt voor eene der moeijelijkste
roorgaven gehouden en gelijk gesteld aan het voor
geven eener koningin.
Gewoonlijk neemt men daartoe den Pion van
het Paard des Konings, omdat deze het gemakke
lijkst te verdedigen is, en als dan, bij het roke
ren naar de korte zijde, tegelijkertijd de Koning
beschermd wordt.
De voorwaarden bij dit spel zijn :
Men mag met dien pion geen dam halen, noch
met een ander stuk of met een anderen pion
schaakmat geven.
De volgende partij: werkelijk gespeeldtusschen
Mr. Staunton en Mr. T. en misschien de eenigste
van dien aard, die men ooit in gedrukte werken
heeft aangetroffen, strekt tot een voorbeeld dezer
moeijelijke voorgave.
Mr. S. Mr. T.
Wit. Zwart.
l bl c3 e7 e5
2 c3 e4 d7 d5
3 e4
4 e2
5 c,2
6 g3 X
7 h5
8 e3 X
9 d2
10 fl
11 dl
12 g3 X
13 d3
14 göX
15 hó
16 c4
17 c5 X
18 f3 X
19 cl X
20 f4
21 h2
22 gl
23 al
24 cl
25 c3
26 el
27 hl
28 al X
29 a7
g3 a
e3
c4
ha
g3
f4 d.
d4
d3
h 5 f
h5
g« t
h5
f3
c5
d6 f
g4 g.
14
g3
h3 i.
e2
cl
c3
e3
d2
al
a7
b7 f
f7 fr,
18 du b.
h7 höc.
d8 _ g5
f5 f4
c5 X W
g5 gG c.
göh6 ?.
hu X h5
h8 X h5
e8 o7
gs _ ft;
g7 g-r>
g5 gl
c7 X dG
c3 X g4
f6 h5 h.
böc6
g4 e6
a8 - g8
e6 i'5
ff» e4
c6 _ b4
b4 X »2
a2 b4
b4 c6
e7 e6
f4
d2
c3 X
30 b?
31 e3 X
32 h7 X
34
35
36
37
38 P. Coitt'i
39 f2
40 f4
41 c4
h4
fjj
f4
e3 X
d2
h5
h3
h4
c3
h5
hG
114 j
42
4;;
44
45
46
47
48
49
50
51
fiv)
53
54
55
56
e4
K
h7
h8
h7
e4 f
hó
f4 f
h5
e3
e4
h4
g*
f4
f'5
f4
f2
e3
e4
d2
e3
f6
h4
h5
f4
hG
h7
e3
ei
h8 (Dame).
c3 f
g8
d') X
g'r> X
e(3
c6 X
d4
c2
e7
d7
el
dG
d5
d4
c2
d3
d4
c6
dG
b3
a5
c4 X
b2
a4
c6
c5
b5
a5
g»
e4
h5
e7
d4
c2 f
cl j.
d7
cG
c2
05 t
d4
d3
d4 7,-.
d2.
b3
dG
cG
a5
c4
b2
a4
c5
bó
a
a5
b5
terecht gekomen zijn, dat kunt u begrijpen in zoo'n
goddelooze stad en hadden ieder een jonge
Amsterdamsche meid bij zich. En zoo komt het
nu, zeggen de geleerde heeren, dat wijlui vrouwen
van tegenwoordig niet meer zoo beroemd zijnala
vroeger. En ik ben maar blij toe, meneer, want
je kunt nooit weten wat er weer eens gebeuren
kon. Maar om u nou te bewijzen, dat ik u niet
vóórjok, meneer, ga nou naar het lozement en
kijk daar naar het raam boven de deur en daar
staat het wapen van Marken, dat de Koning ons
toen gegeven heeft om ons te troosten.
Ik ging naar het logement, waar ik om andere
redenen toch ook wezen moest, en ja, waarlijk,
daar stond de Moor niet de rookende Moor,
maar een gouden moor met een doek om het
hoofd in een blauw veld. Ik ging binnen en
keek van daar nog eens naar den Moor, doch
zoo van achteren bekeken leek hij wel een jonge
juffrouw die hoofdpijn heeft. Maar van voren ziet
hij er bijzonder wreed uit, net als een
meisjesroover! Als ik aan den kastelein gevraagd had
of het verhaal van Cijtje waar was, zou hij mij
misschien uitgelachen hebben; daarom zweeg ik
er over en at brood met eieren, die beide versch
waren en dronk een glas Hollandsch bier, dat
ook al versch was.
Daarna ging ik merkwaardigheden opzoeken.
Paarden zijn er niet, een stuk of wat magere
koeien wel, dito schapen ook. Huismusschen,
canailles die overal zijn, waren ook hier.
Pluvieren vlogen angstig krijschend boven mijn
hoofd als ik te dicht hun nest, dat in 't riet
verborgen was, naderde en daalden blijde piepend
weer neer als ik mij verwijderd had. Zwarte
ganzen vlogen op en doken neer in zee tot op
den bodem, vanwaar zij met een paling in den
bek weer boven kwamen, aan welke behendigheid
zij den naam van palingduikers danken.
Zeemeeuwen bij honderden, geeneen diender,
en n dokter, die in den persoon van een offi
cier van gezondheid daar doer het Rijk gedeta
cheerd wordt. Deze deed mij de opbeurende
mededeeling, dat de bewoners van het eiland veel
aan malaria en phthisis leden, wat een schipper
meende te moeteu toeschrijven aan de gewoonte
vaii smokkelen", die op het eiland heerscht en
vermoedelijk na de Mooren door de Amster
damsche vrouwen is ingevoerd, bestaande dit
smokkelen" daarin, dat verkeerende" paren den
ranschen nacht met elkaar over het eiland
ronuIwalen, wat natuurlijk niet gezond kan zijn, al
is men nog zoo eenvoudig van zeden.
Ooievaars heb ik er ook niet gezien, maar kin
dereu des te meer. Hoe de mannen en kinderen
gekleed en gekapt zijn behoef ik u niet te ver
tellen, dat hebt ge in Amsterdam zelf dikwijls
genoeg kunnen zien. Ook hoe het huis van
Marretje Thyssen er uitziet zal ik wel laten u te
beschrijven; dat hebt ge al tot vervelens toe
gelezeu. En van het Museum wil ik alleen zeg
gen, dat dit het gruwzaamste bedrog is, dat me
ooit een kwartje heeft gekost. De Israëliet, die u
dat laat betalen, heeft daar slechts een gewonen
en kleinen antiquiteiten-winkel, die niets met
Markeus historie te maken heeft, al verzekert hij
u ook met een ernstig gezicht dat de koperen
beddewarmer speciaal op Marken werd gebruikt
om de koude uit de lakens te «verdwijnen."
Het eenige belangrijke in dit huis was, dat ik
van den bewoner vernam, dat de Markers zeer
gehecht zijn aan huune bezittingen en die slechts
noode verkoopen, al wordt hun een goede
prijs geboden. Alleen verleden jaar winter had hij
nog al zaken gemaakt; toen waren zij a van den
honger" wel gedwongen geweest voor wei p 3u van
waarde aan heni aftezetteu.
Ik liep weg zonder dezen edelen
menschenvriend te groeten en ik had van Marken genoeg.
Mijne medepassagiers zaten al in de schuit, meer
dan een uur voor vertrek, en schenen zich dus
ook niet bijster te hebben vermaakt. Toen ik
aankwam, sloeg de schipper voor om maar af te
varen, wat met blijdschap werd aangenomen.
Ouderweg vertelde ik van mijn bezoek aan.
het «Museum" en vernam dat allen er even als
ik waren ingeloopen. Eu in den loop van het
gesprek, waaruit bleek dat de eenige zoon Israël»,
die op Marken woont, daar niet zeer bemind is,
vernam ik nog dat onder de zeelieden op
dat eiland een term gebruikelijk is, die men daur
niet verwachten zou. De kinderen van Marken
roepen daar namelijk: hij heeft den bok aan
't touw, in dezelfde gevallen waarin de kinderen
der boeren op het platteland schreeuwen : houd
je roer recht!
Dat is eigenlijk wederzijdsch plagiaat !
Js. VAX REXXES.
VOOR DAMES.
Slaapkamer-ameublement. Prinses Louise
van Engeland. ? Eene Koningin in een
ballon. Carlotta Patti.
\Vingerdblaren-bcignets. /tijden ondergoed-.
Vrouwencongres. E&n waarschuwing.
Onder de groepen die op de Parijsche tentoon
stelling de aandacht dor dames het moest trekken,
behooren die van ameublement en kleeding.
Omtrent de eerstgenoemde merkt een
buitenlandsch kunst-industrieel terecht op, hoe iets
karakteristiek Fransen te vinden is in de buiten
gewoon prachtige slaapkamer-ameublementen. Hij
haalt hierbij de berinnering aan Mad. de
Kambouillet, de ruelles, de levers aan, waar eene
rij fauteuils, rondom het ledikant der
markiezin geschaard, voor de dames en heoren
bezoekers bestemd waren. Het verband is mis
schien wat ver gezocht; toch is het op
merkelijk, dat iu Fransche deftige huisgezinnen
de kamer ?waar hot ledikant staat niet als
afgesloten wordt beschouwd, maar vaak voor
ontvangkamer van de vrouw des huizes wordt
gebruikt. Vandaar ook de pracht, aan
slaapkaïnerameublementen besteed. Men vindt er
op de tentoonstelling tallooze, met hun baldakij
nen van purperbrokaat met passementwerk, fran
jes, koorden en kwasten, met hun spreien van het
prachtigste dessin in application, chcnille en sa
tijn, met hun houtwerk geheel met marqueterie
ingelegd of met schilderwerk overdekt. Nog een
bijzonder Fransen karaker geeft aan dit schilder
werk het erotisch-mythologische, de overvloed van