De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 7 juli pagina 5

7 juli 1889 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 628 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. myn hoofd uit het raam en ademde met lange ?tochten de frissche ochtendlucht in. M\jn hoofd was moede van het denken over Amsterdamsche belangrijkheden, die ten eenenmale ontbreken, en ?daarom waagde ik niet het op de veeren te leg gen, doch ging naar buiten. O, morgenstond wat zijt gij schoon en wat zijn ?de menschen slecht, die uwen naam verbinden aan tapperyen en slijterijen zooals men de "brutaliteit heeft van te doen! Er hing een dichte dauw op het land. Van de .huizen kon men daardoor de onderste verdieping ?en van de paarden en koeien in de weide de jooten niet zien. Ik kon niet nalaten te denken, waarom die beesten in dat vochtige land geen last van rhumatiek krijgen en wij, die behoorlijk ?onder de dekens liggen, wel, en, dat raadsel niet kunnende oplossen, stelde ik mij tevreden met de ?overweging dat dit zeker ook een van de eigen schappen is, die den mensch boven het dier ver heffen. De nevel steeg al hooger en hooger! Het scheen of hij genoeg had van de aarde en optrok naar ?den hemel, die hem had doen nederdalen. Paarden ?en koeien waren geheel niet meer te zien en slechts de nokken en schoorsteenen der huizen vertoonden nog even hun grillige vormen boven den oprijzenden ?dauw. Van verre klonk een haastige voetstap, 't Was een lantaarnopsteker, die naderde en precies het omgekeerde deed van hetgeen zijn naam aan duidt. En toch, overal waar hij zijnen stok had in werking gebracht, daar werd het lichter dan te voren. Als die roode vlammen waren uitgedoofd dan werd het schemerlicht helderder en bij eiken lantaarn zag men hè1, gebochelde kereltje eerst als hij het licht had uitgedraaid. En of de vogels er op gewacht hadden, dat de natuur de kunst zou hebben verdrongen en weer al leen heerschte op de aarde, daar hieven zij hun lof lied aan. Ze bleven nog bij hunne nesten, 't was nog te duister scheen het om rond te fladderen en voedsel te zoeken. Maar helder klonk hunne «tem. Merels en vinken en leeuwerikken, zij be groetten allen met blijden toon den nieuwen dag. die nieuwe zorgen en nieuwe weelde voor hen bracht. Nu vangen ook de paarden aan te hinniken, de runderen te loeien, terwijl zij den kop naar den hemel heffen; een gluiperige kater sluipt, met den buik langs den grond, over den weg en ver dwijnt ergens in een keldergat; hoog in de lucht, boven den nevel, vliegt jeen eenzame kraai met .zulke nadrukkelijke wiekslagen en in zoo'n lijn rechte richting alsof hij een reis van eenige dagen vóór zich heeft en precies weet waar hij heen moet; de randen der wolken, ver van den hori zont, worden goud gekleurd en nu barst alles los. Al wat leeft heft een luiden jubelkreet aan en zingt den lof des scheppers, behalve de mensch natuurlijk, die dit plechtig oogenblik uitkiest om te slapen. De musschen vliegen tjilpend rond, gevolgd door hunne jongen. De vader heeft er twee, de moeder drie b\j zich, die met een armoedig gesidder wat ze van onze bedelaars schynen afgekeken te hebben en wy'd geopenden snavel voor hen gaan zitten om alles op te peuzelen wat de oude lui vinden. Een glazenmaker'' waagt het ook een ochtend wandeling te doen och arme! Wat moet dat insect een doodsangsten hebben uitgessaan. Tien tallen van musschen vervolgen hem, maar door allerlei verrassende wendingen wist hij hen te ontsnappen en ging eindelijk zelfs zóó hoog, dat het te hoog was voor een huismusch. De glazen maker raakte daardoor echter van den wal in de sloot, met andere woorden, van de huismusch in de spreeuw; want laatstgenoemde schoot achter een hoogen schoorsteen vandaan toe en weg was de glazenmaker! Zoo was de strijd des levens alweer aangevangen nog vóór de zon haar stralen op het aardrijk liet vallen. De nevel werd steeds ijler, de wolken aan den hemel verdwenen, plotseling en zonder dat men kon nagaan waar zij bleven; daar in het Oosten verrees de zon als een wonderschoone maagd, die ontwakend op een bed van bloemen, door hare schoonheid elkeen verblindt, die het waagt de oogen naar haar op te heffen! En nu schijnt ook de mensch zijn juichtoon te willen doen hooren; maar welk een afschuwelijke juichtoon. Een locomotief! Het is of de vogels schrikken van dien schellen klank; een magere, snuffelende hond springt op zijde, alsof hij op een spijker getrapt had; de beesten in de weide kijken den trein minachtend na en de schapen blaten zoo meewarig alsof zij den reizenden mensch be klagen, die morgenstond kent noch avond en altijd door maar zwoegen en sloven moet. Het tweede exemplaar van den mensch, dat de dageraad komt begroeten is een slaperige diender, die de gedachte aan al wat schoon is en goed verdringt (met een g, niet met een k) en u her innert dat er zooveel slechts en leelijks in de wereld is, waaraan hij zijn Dasein heeft te dan ken. En als deze mensch u verhaald heeft dat hij zoo'n zwaren dienst heeft en soms snakken kan naar een kommetje koffie" welk snakken u een dubbeltje kost dan komt de melkboer en bindt de koeien de achterpooten vast en gaat ze zitten melken en dan is het uit met den morgenstond, dan is alle poëzie er af! Want dan komt spoedig ook de bakker en de slager en de kruidenier, en brengen u onder de aandacht, dat er ook nog iets anders te doen is dan naar de opgaande zon te kijken. Js. VAN EENNES. VOOR DEN ETEN WEER THUIS. NAAR MARKEN. Over Monnikendam zouden we gaan en van daar per botter naar het eiland. Vóóraf gingen we inlichtingen vragen aan het kantoor op het Damrak en kregen die van iemand, die met zijn rug naar het loket gekeerd de krant zat te lezen en zich wel verwaardigde even het hoofd omtewenden en ons antwoord te geven. Zijn welzeker" uit de laagte klonk ons zóó uit de hoogte, dat ik maar niet verder vroeg. Wij stapten op het gereed liggend bootje, een oude leelijke schuit, waarop we trouwens gelukkig slechts tot aan het Tolhuis behoefden te verblijven. Te 10 uur 5 m. vertrokken we van den steiger aan het Damrak. De conducteur kwam de vracht opeischen en nu vernamen we dat de inlichtin gen, die de man aan het loket gegeven had, nog verkeerd waren ook. Eerste klas Marken een gulden" had hij gezegd, maar nu bleek dat dit slechts gedeeltelijk »retour" was, namelijk van Marken naar Monnikendam, zoodat de vracht Monnikendam?Amsterdam nog bij de terugreis moest betaald worden ad ?0.50. Bij het Tolhuis stond de trein gereed en wij trokken onmiddellijk verder langs Buiksloot en Schouw en Broek-in-Waterland en wat daar meer voor dorpen liggen, door weelderige wei- en hooilanden, waar de maaiers een oogenblik op hunne zeis rustten als wij voorbijtogen, om ons natezien. Wij zagen niets van wat Broek indertijd zoo wereldberoemd heeft gemaakt. Integendeel zagen wij herhaaldelijk op den openbaren weg voor werpen, van welke men beweert, dat zij vroeger door de huisvrouwen onmiddellijk werden opgeveegd. In Monnikendam werden we van de tram ge haald door een schippersjongen, die ons naar den zeekant bracht waar de schuit gereed lag, die ons naar Marken zou brengen 't was de be roemde hardzeiler »de Jonge Cornelis." Wij daalden in en bevonden ons in een ruime schuit, waar we niet behoefden te bukken als het zeil werd omgeslagen en voelden ons recht op ons gemak op de verraderlijke golven. Er was weinig wind en we moesten laveeren, nu links dan rechts, drie kwartier lang. De schipper aan het roer was een gezellige prater. Het was de bij het zeilend Amsterdam welbekende Kees, aan wiens onderricht zoovelen hunne bekwaamheid in het zeilen danken. Met nog een knecht was de bemanning voltooid, maar dezen keer voer ook nog een oude schipper mede, een man van 77 jaar, met wien ik een praatje aanknoopte. Hij had 53 jaar gevaren, zei bij: en niet op de Zuiderzee, meneer, maar op de groote zee bij Schotland en Noorwegen. En al waren hem ook vele gevaren over het hoofd gegaan, had de dood hem ook dikwijls voor oogen gestaan, schipbreuk had hij nooit gehad. Die God bewaart, is wel bewaard, meneer, geloof dat maar. Met den oor log tegeu Belgiëben ik er immers ook goed af gekomen! Ja, ik ben metalenkruisridder. Ver leden jaar ben ik met nog een van Marken, naar dat feest geweest in boe biet et ook weer. Ja, juist, Breda! En toen valt bet zoo voor, waar achtig, dat de koningin jarig was. Maar toe hebbeii we schik gehad. Maar in die oorlog ook, heb ik nog niet zoo'n sclirampje gehad. Ze noe men die oorlog de tiendaagsche veldtocht, omdatti tien dagen geduurd heeft, ziet u. Die Willem II was eeii held hoor, dat zeg ik u, dat was een held. Ze spraken toen veel van Blucher en Willeton, maar daar was hij bet hoofd van, van wege het verstand. Ja, hij was een lield en ik ben goddank nooit ziek geweest, nooit niet da'k den dokter of dokterskruiden heb noodig gehad. Alleen ben ik een beetje zwakkelijk van hoofd in de laatste jaren. Zie je, mijn hoofd wil niet meer zooals ik wil. Terwijl hij zoo sprak merkte ik op, dat hij onophoudelijk over mijn schouder naar zee keek en zijnen blik onafgewend op n punt hield gericht. Ik keek eens links en eens rechts en zag dat de schipper aan het roer en de knecht op den voorsteven ook al in dezelfde richting naar zee staarden. Daarop wendde ik mij om en, waarlijk, ongemerkt waren wij in een geestdriftvollen wedstrijd geraakt met de postboot, die ook passagiers naar Marken bracht. »'t Is jammer," riep de knecht van den voor steven ; »d'r most meer weind geweist zin." Ja," antwoordde de schipper, hoe meer wind hoe liever. Dan duikelden zij onderste boven en wij rookten ons sigaartje. Maar met dit weer! Dat ding is zoo bl..?licht en heeft veel grooter tuig dan wij!" Ook de belangstelling van de passagiers werd opgewekt en allen keken naar de andere boot, die laveerende ons den loef poogde af te snijden. En van dien kant ook werd de strijd met span ning gadegeslagen. De grijs gebaarde kop van eenen der bemanning stak tegen het zwarte zeil af en zijne oogen volgden elke beweging van onze schuit. Zoo staarden die zeelieden elkander voortdurend strak aan, alsof zij hunnen ergsten vijand tegenover zich hadden en of het een strijd om e ;ne groote som gelds gold. En toen onze schuit eindelijk een meter of vijf voor den steven van de postschuit uitschoot en de haven binnenvoer, toen hoorden we dade lijk van den wal: «jongen, Kees, we dachten dat je 't af zou leggen, hoor!" Geen wind genoeg, jongens, anders leggen ze 't allemaal tegen me af," zei Kees, welk tier ant woord aanleiding gaf tot het voorstellen van weddenschappen door andere naijverige schippers, welke Kees bereid was alle aantenemen, »als er maar veul wind was" en »als bet maar om Urk ging." Zoo hadden we dan den voet op Marken ge zet, en nauwlijks had ik het gedaan of ik verwenschte uit den grond mijner ziel dengene, die het ooit in -'t hoofd gekregen heeft pleiziertochtjes naar dat eiland te organiseeren. Dat Engelschen en Amerikanen daar nu nog inloopen maar Amsterdammers!..,. Verbeeld u vier of vijf groepen van leelijke houten buizen op eenigen afstand van elkaar ge plaatst, de rest dor land, veelal met riet, maar ook met gras bedekt. Geen boom, die eenig lommer afwerpt, geen vriendelijk plekje waar ge u een oogenblik kunt neervleien. Alleen op den bazaltdijk aan den zeekant kunt ge gaan zitten en de frissche zeelucht inademen en luisteren naar het verhaal dat de golven u doen. En als ge die betooverende taal niet ver staat, vraag dan naar de oude Cijtje, en zij zal u zeggen, wat de tegen het Markeneiland klot sende golven vertellen. Voor vele jaren wanneer kan Cijtje niet zeggen en zij gelooft dat zelfs de schoolmeester het niet weet; want onze vroegere domenie die nou eea jaar of vier dood is, tegenwoordig hebben we hier maar een catechiseermeester, maar die domenie wist liet ook niet voor vele jaren dan heerschte er op eenen dag in Septem ber een vreeselij ke storm op de Zuiderzee. Op Marken woeien de huizen als kaarten door elkan der en de vrouwen stonden luid schreeuwende in regen en wind, terwijl haar angst nog ver hoogd werd door de vrees over het lot harer mannen en zonen, die allen op zee ter vischvangst waren. Plotseling klonken boven het geruisen van den wind en 't geratel van den donder uit, kanonschoten in de ooren der verschrikte vrou wen. Die konden van de visschers niet zijn, want die hadden geen geschut aan boord. Allen liepen naar het strand en kwamen daar tegelijk aan met een groot zeerooversschip dat op strand geworpen werd. In een oogenblik tijds zagen de arme vrouwen zich omringd door donkere ge stalten, die uit het gestrande schip sprongen, haar aangrepen en in het schip pakten, daarna dat schip vau strand brachten en ondanks den verschrikkelijken storm wegvoeren. Toen ik Cijtje ongeloovig glimlachend aankeek bij dat verhaal, zeide zij: »Ja, waarachtig, me neer, het is zoo ! Het moeten duivels van kerels geweest zijn. Het waren Mooren uit het Moorenland en de vrouwen vau Marken waren toen zoo beroemd, dat zelfs de Mooren er van gehoord hadden en die hebben toen hier al de vrouwen weggeroof'd, zooals ze dat noemen tegenwoordig, behalve eeuige oude wijven van boven de zeven tig, die toch al boven de jaren van de schutterij waren, zeiden de Mooren. Nu kunt u begrijpen hoe de mannen, die wel een weck wegbleven, te keer gingen toen zij van die oude vrouwen vernamen wat er gebeurd was. Dat moet wel tweemaal vierentwintig uren ge duurd hebben. Maar toen kwamen ze tot be daren en gingen met de oude vrouwen ia de schuiten naar Amsterdam. Eu wat nou niet mooi vau ze was na een dag of drie kwamen ze terug zonder die oude vrouwen, die ze aan haar lot hadden overgelaten, dus daar zal wat van lste Jaargang. Schaakspel. 7 Juli 1889. PION COIFFE is de benaming van een Pion dien men, door ?een stukje papier of iets anders daaraan te hech ten, kenbaar maakt, en met welken men aan neemt, zijne tegenpartij mat te zetten. Schaak mat met een' aangewezen of geteekenden Pion te geven, wordt voor eene der moeijelijkste roorgaven gehouden en gelijk gesteld aan het voor geven eener koningin. Gewoonlijk neemt men daartoe den Pion van het Paard des Konings, omdat deze het gemakke lijkst te verdedigen is, en als dan, bij het roke ren naar de korte zijde, tegelijkertijd de Koning beschermd wordt. De voorwaarden bij dit spel zijn : Men mag met dien pion geen dam halen, noch met een ander stuk of met een anderen pion schaakmat geven. De volgende partij: werkelijk gespeeldtusschen Mr. Staunton en Mr. T. en misschien de eenigste van dien aard, die men ooit in gedrukte werken heeft aangetroffen, strekt tot een voorbeeld dezer moeijelijke voorgave. Mr. S. Mr. T. Wit. Zwart. l bl c3 e7 e5 2 c3 e4 d7 d5 3 e4 4 e2 5 c,2 6 g3 X 7 h5 8 e3 X 9 d2 10 fl 11 dl 12 g3 X 13 d3 14 göX 15 hó 16 c4 17 c5 X 18 f3 X 19 cl X 20 f4 21 h2 22 gl 23 al 24 cl 25 c3 26 el 27 hl 28 al X 29 a7 g3 a e3 c4 ha g3 f4 d. d4 d3 h 5 f h5 g« t h5 f3 c5 d6 f g4 g. 14 g3 h3 i. e2 cl c3 e3 d2 al a7 b7 f f7 fr, 18 du b. h7 höc. d8 _ g5 f5 f4 c5 X W g5 gG c. göh6 ?. hu X h5 h8 X h5 e8 o7 gs _ ft; g7 g-r> g5 gl c7 X dG c3 X g4 f6 h5 h. böc6 g4 e6 a8 - g8 e6 i'5 ff» e4 c6 _ b4 b4 X »2 a2 b4 b4 c6 e7 e6 f4 d2 c3 X 30 b? 31 e3 X 32 h7 X 34 35 36 37 38 P. Coitt'i 39 f2 40 f4 41 c4 h4 fjj f4 e3 X d2 h5 h3 h4 c3 h5 hG 114 j 42 4;; 44 45 46 47 48 49 50 51 fiv) 53 54 55 56 e4 K h7 h8 h7 e4 f hó f4 f h5 e3 e4 h4 g* f4 f'5 f4 f2 e3 e4 d2 e3 f6 h4 h5 f4 hG h7 e3 ei h8 (Dame). c3 f g8 d') X g'r> X e(3 c6 X d4 c2 e7 d7 el dG d5 d4 c2 d3 d4 c6 dG b3 a5 c4 X b2 a4 c6 c5 b5 a5 g» e4 h5 e7 d4 c2 f cl j. d7 cG c2 05 t d4 d3 d4 7,-. d2. b3 dG cG a5 c4 b2 a4 c5 bó a a5 b5 terecht gekomen zijn, dat kunt u begrijpen in zoo'n goddelooze stad en hadden ieder een jonge Amsterdamsche meid bij zich. En zoo komt het nu, zeggen de geleerde heeren, dat wijlui vrouwen van tegenwoordig niet meer zoo beroemd zijnala vroeger. En ik ben maar blij toe, meneer, want je kunt nooit weten wat er weer eens gebeuren kon. Maar om u nou te bewijzen, dat ik u niet vóórjok, meneer, ga nou naar het lozement en kijk daar naar het raam boven de deur en daar staat het wapen van Marken, dat de Koning ons toen gegeven heeft om ons te troosten. Ik ging naar het logement, waar ik om andere redenen toch ook wezen moest, en ja, waarlijk, daar stond de Moor niet de rookende Moor, maar een gouden moor met een doek om het hoofd in een blauw veld. Ik ging binnen en keek van daar nog eens naar den Moor, doch zoo van achteren bekeken leek hij wel een jonge juffrouw die hoofdpijn heeft. Maar van voren ziet hij er bijzonder wreed uit, net als een meisjesroover! Als ik aan den kastelein gevraagd had of het verhaal van Cijtje waar was, zou hij mij misschien uitgelachen hebben; daarom zweeg ik er over en at brood met eieren, die beide versch waren en dronk een glas Hollandsch bier, dat ook al versch was. Daarna ging ik merkwaardigheden opzoeken. Paarden zijn er niet, een stuk of wat magere koeien wel, dito schapen ook. Huismusschen, canailles die overal zijn, waren ook hier. Pluvieren vlogen angstig krijschend boven mijn hoofd als ik te dicht hun nest, dat in 't riet verborgen was, naderde en daalden blijde piepend weer neer als ik mij verwijderd had. Zwarte ganzen vlogen op en doken neer in zee tot op den bodem, vanwaar zij met een paling in den bek weer boven kwamen, aan welke behendigheid zij den naam van palingduikers danken. Zeemeeuwen bij honderden, geeneen diender, en n dokter, die in den persoon van een offi cier van gezondheid daar doer het Rijk gedeta cheerd wordt. Deze deed mij de opbeurende mededeeling, dat de bewoners van het eiland veel aan malaria en phthisis leden, wat een schipper meende te moeteu toeschrijven aan de gewoonte vaii smokkelen", die op het eiland heerscht en vermoedelijk na de Mooren door de Amster damsche vrouwen is ingevoerd, bestaande dit smokkelen" daarin, dat verkeerende" paren den ranschen nacht met elkaar over het eiland ronuIwalen, wat natuurlijk niet gezond kan zijn, al is men nog zoo eenvoudig van zeden. Ooievaars heb ik er ook niet gezien, maar kin dereu des te meer. Hoe de mannen en kinderen gekleed en gekapt zijn behoef ik u niet te ver tellen, dat hebt ge in Amsterdam zelf dikwijls genoeg kunnen zien. Ook hoe het huis van Marretje Thyssen er uitziet zal ik wel laten u te beschrijven; dat hebt ge al tot vervelens toe gelezeu. En van het Museum wil ik alleen zeg gen, dat dit het gruwzaamste bedrog is, dat me ooit een kwartje heeft gekost. De Israëliet, die u dat laat betalen, heeft daar slechts een gewonen en kleinen antiquiteiten-winkel, die niets met Markeus historie te maken heeft, al verzekert hij u ook met een ernstig gezicht dat de koperen beddewarmer speciaal op Marken werd gebruikt om de koude uit de lakens te «verdwijnen." Het eenige belangrijke in dit huis was, dat ik van den bewoner vernam, dat de Markers zeer gehecht zijn aan huune bezittingen en die slechts noode verkoopen, al wordt hun een goede prijs geboden. Alleen verleden jaar winter had hij nog al zaken gemaakt; toen waren zij a van den honger" wel gedwongen geweest voor wei p 3u van waarde aan heni aftezetteu. Ik liep weg zonder dezen edelen menschenvriend te groeten en ik had van Marken genoeg. Mijne medepassagiers zaten al in de schuit, meer dan een uur voor vertrek, en schenen zich dus ook niet bijster te hebben vermaakt. Toen ik aankwam, sloeg de schipper voor om maar af te varen, wat met blijdschap werd aangenomen. Ouderweg vertelde ik van mijn bezoek aan. het «Museum" en vernam dat allen er even als ik waren ingeloopen. Eu in den loop van het gesprek, waaruit bleek dat de eenige zoon Israël», die op Marken woont, daar niet zeer bemind is, vernam ik nog dat onder de zeelieden op dat eiland een term gebruikelijk is, die men daur niet verwachten zou. De kinderen van Marken roepen daar namelijk: hij heeft den bok aan 't touw, in dezelfde gevallen waarin de kinderen der boeren op het platteland schreeuwen : houd je roer recht! Dat is eigenlijk wederzijdsch plagiaat ! Js. VAX REXXES. VOOR DAMES. Slaapkamer-ameublement. Prinses Louise van Engeland. ? Eene Koningin in een ballon. Carlotta Patti. \Vingerdblaren-bcignets. /tijden ondergoed-. Vrouwencongres. E&n waarschuwing. Onder de groepen die op de Parijsche tentoon stelling de aandacht dor dames het moest trekken, behooren die van ameublement en kleeding. Omtrent de eerstgenoemde merkt een buitenlandsch kunst-industrieel terecht op, hoe iets karakteristiek Fransen te vinden is in de buiten gewoon prachtige slaapkamer-ameublementen. Hij haalt hierbij de berinnering aan Mad. de Kambouillet, de ruelles, de levers aan, waar eene rij fauteuils, rondom het ledikant der markiezin geschaard, voor de dames en heoren bezoekers bestemd waren. Het verband is mis schien wat ver gezocht; toch is het op merkelijk, dat iu Fransche deftige huisgezinnen de kamer ?waar hot ledikant staat niet als afgesloten wordt beschouwd, maar vaak voor ontvangkamer van de vrouw des huizes wordt gebruikt. Vandaar ook de pracht, aan slaapkaïnerameublementen besteed. Men vindt er op de tentoonstelling tallooze, met hun baldakij nen van purperbrokaat met passementwerk, fran jes, koorden en kwasten, met hun spreien van het prachtigste dessin in application, chcnille en sa tijn, met hun houtwerk geheel met marqueterie ingelegd of met schilderwerk overdekt. Nog een bijzonder Fransen karaker geeft aan dit schilder werk het erotisch-mythologische, de overvloed van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl