Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 629
reeds vroeg zeer gunstige, zelfs enthousiaste kri
tieken er over te vinden. In 1867, toen het stuk
met acht andere van Millet ot) de tentoonstelling
verschenen was, schreef Ludwig Pfau:
Deze stukken stellen alle tooneelen van den
landelijken arbeid voor, maar tevens de innigste
samensmelting van figuur en landschap. Men kan
zich niets eenvoudigers denken; het landschap is
het eerste het beste stuk veld, met zij a hemel,
dien de rechtlijnige horizon nu eens boven, dan
beneden de helft der figuren afsnijdt; de figuren zijn
gewone boeren, leelijk, zelfs niet in schilderachtige
lompen gehuld, maar behoorlijk en fatsoenlijk ge- j
kleed, burgerlijk leelijk. Uit deze stof maakt Millet |
door onovertroffen waarheid en overweldigende j
stemming de wonderbaarste schilderstukken. In j
het eerst wordt men door de alledaagschheid der j
typen afgestooten, maar na eenige kennismaking i
kan men deze boeren geen geringeren graad van
teeüjkheid toewenschen; het zou een aesthetische
misdaad geweest zijn, die ongeëvenaarde demon
stratie van natuurschoon door idealisme te ver
zwakken."
Men heeft er ook een artikel over van
Gambetta, die het stuk in 1873 te Brussel zag. Hij
vertelt:
Wij zagen te Brussel de galerij van een man
van smaak, den heer Wilson; zij is vooral op
merkelijk als verzameling van landschappen ...
Het Angelus van Millet is een meesterlijk doek,
waarop twee boeren, badend in het bleeke licht
der avondschemering, zich buigen, vol mystische
huivering, bij den doordringenden klank der
vesperklok. Aan den blauwenden horizon ziet men
zich flauw de kloosterkerk afteekenen; men wordt
tot nadenken gestemd over den nog steeds
almachtigen invloed van de godsdienstige traditie
op de plattelandsbevolking. Met welk een nauwkeu
righeid en toch met welk een breedheid teekenen
lich die twee groote silhouetten van den land
bouwer en zijn dienstmeid op den nog warmen
akker af.
De taak is afgeloopen: daar staat de kruiwagen;
hij bevat den oogst van den dag, straks zullen zij
naar de hut terugkeeren om er de nachtrust
te genieten. De klok luidt, het is het couvre-feu
voor den arbeid; plotseling rijzen die twee zwarte
dieren, zooals La Bruyère ze noemen zou, over
eind op hun pooten en tellen al wachtend de sla
gen der klok, zooals zühel gisteren deden, zooals
zy het morgen zullen doen, in eene houding, die
te natuurlijk is om niet eene gewoonte te zijn;
zij wachten tot de ritus is afgeloopen om den weg
naar het dorp in te slaan. De vlokkige, droef
geestige lucht, die laag over het landschap hangt,
draagt b\j tot de ernstige stemming die over het
stuk ligt. Het tooneel is bewonderenswaardig en
bedoelt meer dan het onderwerp aanduidt. Men
gevoelt, dat de kunstenaar niet enkel schilder is,
maar dat hij, met vuur te midden der hartstochten
en vraags'ukken van zijn tijd levend, er zijn deel
van weet te nemen, om dat op het doek te brengen.
De schilderkunst, aldus opgevat, is niet ineer
alleen een schouwspel; zij heeft een
moraliseerende, opvoedende kracht; de burger spreekt
in den kunstenaar, en met een groot en edel
schilderij hebben wij ook een les in sociale en
politieke moraal''
Dit alles zullen nu juist Millets tegenwoordige
bewonderaars niet als voornaamste verdienste prij
zen ; maar het is een bewijs hoe Gambetta door
het stuk .getroffen was, en zich van zijn indruk
rekenschap trachtte te geven door hem in verband
te brengen met de zaken die hem zelt het meest
ter harte gingen.
VARIA. "
PLASTISCHE KUNST.
De Figaro beweert nu, en dit wordt overal
nageschreven, dat bij slot van rekening de armoede
van Millet, die bij het voor zoo hoogen prijs
verkoopen van l'Angelus ook weer ter sprake kwam,
anders niet dan een sprookje was. Het blad heeft
het van de familie zelf.
Bij gelegenheid van de Millet-expositie, twee
jaar geleden, heeft een dochter van Millet in een
der Fransche couranten reeds iets dergelijks be
toogd "
Het geval is echter, dat hoogst waarschijnlijk
de familie van Millet, om welke reden dan ook,
eenvoudig niet weten wil, dat het gezin het zoo
hard heeft gehad. Beter getuigenis dan die van
de kinderen van Millet, welke daarbij voor een deel
nog zeer jong waren toen hun vader zijn zwaren
strijd streed, betrouwbaarder getuigenis is die van
Millets boezemvriend Alfred Sensier, die alles
met hem meegemaakt heeit, en die in zijn stan
daardwerk over den schilder, dat eerst na Sensiers
dood werd uitgegeven, een serie brieven van Millet
zelf openbaar maakt, die omtrent de behoeftige
omstandigheden waarin Millet af en toe verkeerde
geen twijfel meer overlaten.
Een dier aan Sensier gerichte brieven en die
juist dateert ongeveer uit de dagen toen Millet
zijn l'Angelus gereed had, en het stuk niet
verkoopen kon, laten we hier volgen. Als de trotsche
man, die zulk een epistel moest ?wegzenden, geen
armoede gekend heeft, weten we 't niet. Toen
hij dezen schreef was Millet in zijn vijf en veer
tigste.
Het is afschuwelijk om voor de oogen dier
Heden in zijn hemd te staan, niet zoozeer nog
omdat het onze eigenliefde kwetst, als wel omdat
men zich niet van het noodige kon voorzien....
Wij hebben nog hout voor twee of drie dagen,
en wij weten niet hoe er ons aan te schaffen,
want zonder geld zal men het ons niet geven.
De volgende maand zal mijn gezin worden
vermeeiderd, en ik zal niets hebben.... Ik voel mij
ziek en droevig; vergeef mij, wat ik u daar alle
maal zeg. Ik beweer niet ongelukkiger te zijn
dan zooveel anderen, maar een ieder voelt het
sterkst zy'n eigen leed... Als gij eens bij de lieden
kondt aankloppen, die wat over een bestelling te
zeggen hebben, zou ik u steeds meer verplicht
zijn. Maar ik zal er pas aan gelooven als ik het
zie. Ik werk aan de teekeningen voor Alfred
Feydeau, het geld waarvan ik u verzoek mij toe te
zenden zoodra gij het ontvangen zult hebben,
want de kinderen kunnen niet blijven zonder
vuur. Wat zal het einde der maand brengen!
J. F. MILLET,"
Octave Mirbeau heeft in den catalogus van een
vijftigtal schilderijen, die Claude Monet bij den
kunstkooper George Petit in de Rue de Sèze te
Parijs tentoonstelt, een studie geschreven over
de onafhankelijke kunst van den meer en meer
erkenden buitenschilder. Die studie is het dat hij
begint met deze karakteristieke anecdote:
Een zeer jong mensen kwam eens Claude Monet
verzoeken hem als leerling te willen aannemen.
Maar ik onderwijs geen schilderen, antwoordde
hem de artist, ik bepaal er mij bij zelf te schil
deren, en ik verzeker je dat ik daarvoor nog tijd
te kort kom. Wat mijn kwasten aangaat, die wasch
ik zelf. Voor 't overige, zoolang de wereld de we
reld is, en zoolang zij de wereld zal blijven, is
er altijd maar een enkele onderwijzer geweest,
en zal er maar een enkele zijn, en die nog
weet niets van al onze schoonheidsideeën, daar
is hij.
En hij wijst hem den hemel aan, waarvan het
licht de velden, de heiden, de rivieren, de kusten
bestraalt.
Ga hem vragen, en hoor wat hij zal zeggen.
Zegt hij u niets, welnu, ga dan op een notaris
kantoor en kopieer er testamenten. Dat is niet
onteerend en een beter werk dan om nymfen te
kopieeren.
Maar het jonge mensch had al kunstkritieken
gelezen. Hij ging nair professor Jules Lefèbre, die
hem de manier uitlegde, waarop men medailles
verwerft".
Het Fransche Gouvernement, en dit wordt
als iets bizonders gemeld omdat de geridderde,
die de meest onafhankelijke kunstenaar ter we
reld is, in zijn klein vaderland Belgiëaltijd gaarne
genegeerd wordt, heeft den onvermoeiden
vrijen kunstenaar, den vernuftigen etser Félicien
Rops tot Ridder van het Legioen van Eer benoemd.
Men meldt niet of de excentrieke man, evenals
indertijd zijn revolutionaire kunstbroeder Gustave
Courbet, voor de eer bedankt heeft.
Wijst het op een artistieke neiging van de
Haagsche burgerij, dat de schilder D. A. C. Arlz, die
dezer dagen als ondervoorzitter der internationale
jury voor de onderscheidingen op de wereldten
toonstelling te Parijs fungeerde, in de stad zijner
inwoning genoemd wordt als candidaat voor den
Gemeenteraad ?
De Maatschappij Arti et Amicitiae" te Amster
dam heeft weer twee wedstrijden uitgeschreven.
De eerste is die voor een premieplaat voor het
het jaar 1890 van de Vereeniging tot Bevorde
ring van Beeldende Kunsten, eene afdeeling der
Maatschappij.
Zooals men weet is de eisch voor deze platen
niet zoozeer, dat zij werk zullen zijn van een hoog
artistiek gehalte, als wel dat zij bij de leden van
Beeldende Kunsten" in den smaak zullen vallen.
Men heeft dus een lijstje gegeven van negen mo
derne Hollandsche schilderijen, geen van allen te
overweldigend artistiek, en alleen etsen of gra
vures naar deze stukken zullen voor de premie
plaat in aanmerking komen.
De prijs is f 1500 voor een ets en f 2200 voor
een gravure.
De tweede wedstrijd door de Maatschappij uit
geschreven is die voor den tienden kamp om den
prijs van het fonds Willink van Collen. De op
gaaf is dit jaar: een figuurschilderij met hoogstens
drie figuren, in open lucht voorgesteld. De prijs
is f 500.?, de premie f 300.?.
TOONEEL EN MUZIEK.
Kobert Hamerling, de dichter van Ahasver"
en van Aspasia" is volgens een bericht in het
Berl. Tageblatt zwaar ziek.
De echtgenoot van Sarah Bernhardt, de
tooneelspeler Damala, is krankzinnig geworden. Dins
dag was hij met zijn vrouw als getuige in een
rechtsgeding voor den hoofdcommissaris Clement
verschenen. Plotseling sprong de heer Damala
van zijn stoel op, begon alles wat voor hem lag,
door elkaar te gooien, schreeuwde en raasde en
vloog eindelijk, een stoel zwaaiende, op den com
missaris toe. De heer Clement ontrukte hem den
stoel. Daarop wierp de nu razend geworden
kunstenaar zich op zijn vrouw, omklemde haar
hals en zou haar ongetwijfeld geworgd hebben,
wanneer zij niet door den commissaris, geholpen
door twee gerechtsdienaren uit zijn handen be
vrijd was. Spoedig daarop kwam Damala tot be
daren en verviel hij in de diepste neerslachtigheid.
Hij werd per rijtuig naar huis gebracht. De dokter
ontdekte dat Damala morphinist was en ten
gevolge van het steeds toenemend gebruik van
morphine een aanval van razernij gekregen had.
Een Australisch wonderkind. Uit Sidney wordt
d.d. 23 Mei jl. gemeld: In de eeuw der wonder
kinderen en jeugdige virtuozen zal de
mededeeling, dat aan de oevers van den, het noorden van
Nieuw-Zuid-Wales doorsnijdenden Richmond, een
nieuwe ster van dien aard ontdekt is, misschien
velen belang inboezemen. Zij heet Issie Spring,
is zes jaar oud en de nicht van een overleden
kolonialen minister.
Ook in Issie Spring's leven was er een tijd,
waarin een piano het kind nauwlijks bij naam
bekend was. Maar niemand is ongestraft de nicht
van een, zij het dan ook reeds overleden, kolonialen
minister. Aan hem, den oom, in Issie's geval
aan diens nagedachtenis, is men o. a. verschul
digd, zijn opvoeding niet te verwaarloozen. Om
kort te gaan, de piano-onderwijzer maakte zijn
opwachting en ziedaar, Issie, het wonderkind en
de virtuose in spe, heeft in tien weken tijds
reeds zulke verrassende vorderingen gemaakt, dat
zij de sonates van Beethoven, zonder fouten te
maken, van het blad kan spelen. In het onder
havige geval schijnt het een erfelijk talent te
zijn, daar Issie's grootmoeder op den rijpen" leef
tijd van 2 jaar en 9 maanden voor George IV
van Engeland op de harp speelde.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Een historische roman. Eindelijk is er een
romanschrijver opgestaan, die de gebeurtenissen
der laatste jaren op het Balkan-schiereiland tot
onderwerp van zijn werk heeft gekozen, maar die
zoo verstandig is geweest, zich in het kleed der
anonymieteit te hullen. Een danseres, de vrouw
van een president van de Kamer, de vrouw van
een politieken agent, vroeger een meisje voor alles,
de dochter van een afgezant, zijn do hoofdperso
nen, die deels door dorst naar goud, deels door
minnesmart gedreven en heen en weer geslingerd
worden. Eenige bedenkelijke liefdes-tooneeltjes,
waarin de gedachtenstrepen meer zeggen dan ver
bergen, vormen de pikante saus, waarmee de
onzin, die ons in het boek, getiteld: Maskerade
des Lobens" opgedischt wordt, genietbaar gemaakt
moet worden.
Daar het bij een geschiedverhaal, dat bijna nog
in den tegenwoordigen tijd speelt, niet aangaat,
de werkelijke namen te gebruiken, heeft de schrij
ver zijn personen onder vreemde en zeer zeker
tamelijk moeilijk te ontraadselen namen laten op
treden, en heeft op die wijze vooral blijken van
geest gegeven. Wie zou b.v. dadelijk inzien, dat
de Kattenborger de Battenberger is of dat Belregard
Belgrado en Isterics Ristics beteekenen moei?
Daar de schrijver nu alles in zulk een
ondoorzichtigen sluier hult, mag hij zich ook menige
poëtische vrijheid veroorloven; wanneer hij b.v.
de eindelijke zegepraal der Bulgaren op de Ser
viërs toeschrijft aan de hulp van een schare Ama
zonen, die. zelfs schilden dragen, of de Serviërs
hunne tegenstanders met vitriool doet gooien, en
men hem zou zeggen, dat dit historisch onjuist
is, kan hij met recht antwoorden: Gij geeft
een verkeerde uitlegging aan mijn namen, die
zoo moeilijk te raden zijn." Zoo kan hij den
Kattenborger" dan ook gerust tallooze
minnarijen toedichten en hem een zestienjarig meisje,
dat hij in haar woning heeft overvallen, laten
verleiden. Zoo wordt het den schrijver ook ge
makkelijk gemaakt, Milan als nog erger voor te stel
len dan hij was, als een brasser, die in zijn tent in
de legerplaats, omringd door zijn officieren, op
den avond vóór den slag een ballet laat opvoeren,
dit op den dag van den slag zelfs laat voort
zetten, en zich daarbij zoo bedrinkt, dat hij, om
gevangenneming te ontgaan, met geweld door zijn
bedienden van het slagveld verwijderd moet wor
den.
Tot afscheid. De Juliaflevering der Preussische
Jahrbücher" bevat in de eerste plaats de vol
gende mededeeling aan den lezer: Tot afscheid.
Nadat ik, een en dertig jaren geleden, als jongste
medewerker aan dit tijdschrift ben opgetreden en
sedert 18G6 deel der redactie heb uitgemaakt,
neem ik nu afscheid van zijn lezers. Gedurende
dien langen tijd zijn de I'reussischo Jahrbücher"
nooit door eenige partij ondersteund, maar soms
wel. in moeilijke dagen, door de meeste Duitsche
bladen bestreden. Des te warmer en hartelijker
moet ik daarom allen danken, die mij door hun
vertrouwen vereerd en aangemoedigd hebben.
Berlijn 25 Juni 1889, Heinrich von Treitschke".
Als eenige redacteur wordt op het titelblad nu
genoemd professor dr. Hans Delbrück.
Onder don titel: Tegen het misbruik van het
studeeren", drukt de Nordd. Allg. Ztg. een edict
van den eersten koning van Pruisen van 25 Aug.
1708 af. Het denkbeeld dat aan dit edict ten
gronde ligt, is naar het oordeel van genoemd
blad nog steeds waar en zou ook heden nog den
staat den te volgen weg kunnen aanwijzen. Maar
tegenwoordig wordt ook tot het leeren van een
zaak, een handwerk meer vereischt dan toen. Het
onderwijs in het ware christendom en de
grondbeginselen der ware godsvrucht en ook
in het lezen, schrijven en rekenen" is nu
lang geen voldoende fondament meer. Onder de
tegenwoordige omstandigheden klaagt men ook
minder over hen, die wegens domheid en lui
heid" niet geschikt zijn, zich aan do studie to
wijden, dan wel daarover, dat veel meer jonge
lieden studeeren, dan er plaatsen te vervullen
zijn in de vakken, waarin zij studeeren.
Het bedoelde edict luidt, woordelijk vertaald,
als volgt: Edict tegen het misbruik van het
studeeren. Naardien Z. K. M. in Pruisen enz.
enz. onzer allergenadigste koning en heer heeft
overwogen, dat er reeds sedert lang over geklaagd
wordt, dat de studia in alle faculteiten daardoor
achteruit gaan en bijna in verachting geraken,
omdat een ieder, zelfs handwerklieden en boeren,
zijn zonen zonder onderscheid der ingenia en
capaciteiten wil laten studeeren en op universi
teiten en hooge scholen sumptibus piMicis laten
onderhouden, terwijl toch het publieum en het
algemeen er veel meer bij gebaat zou zijn, wan
neer dergelijke tot die studies ongeschikte ingenia
bij manufacturen, handwerkslieden en het leger
ja zelfs bij den akkerbouw, een ieder volgens aan
leg en neiging een werkkring zochten en zij daar
door zouden leeren in hun eigen onderhoud te
voorzien. Daarom heeft zijne Koninklijke Majesteit
uit landsvaderlijkc trouwe zorg er over nagedacht
op welke wijze dergelijke toestanden ver
beterd, de studia in hare vorige waarde hersteld
en het commoduin publieum bevorderd kunnen
worden, tot welk einde zijne Koninklijke Majes
teit hiermede en kracht dezes verordineert
en tevens allen magistraten in steden, vooral die,
zoowel geestelijke als wereldlijke, aan wie het
toezicht over de scholen is toevertrouwd,
allergenadigst en ernstigst aanbeveelt, vlijtig acht te
slaan op de aan hun zorgen toevertrouwde jeugd,
deze persoonlijk en herhaaldelijk te visitceren,
onder die ingenia, die tot die studia aanlog toonen
en goede proeven van hunne kundigheden afleggen,
een selectum te doen en hun behulpzaam te zijn
hun doel te bereiken, maar hen, die hetzij wegens
domheid, luiheid of gebrek aan lust, of ook wegens
andere redenen voor de studie ongeschikt zijn,
bij tijds daarvan af te houden en hen tot het
loeren van een handwerk of ander eerlijk beroep
aan te sporen; hen ook niet verder dan in het
ware christendom en de grondbeginselen der ware
godsvrucht, mitsgaders in het lozen, schrijven en
rekenen te laten onderwijzen, opdat niet, zooals
het wel gebeurt, leerlingen van 20 tot 30 jaar
het publieum en zich zelf tot last mogen
verstrekken. Dit is onze ernstige meening en wiL
Signatum Charlottenburg, 25 Augusti 1708 (L.s.)
(get.) Friedrich.
Tot nu toe is de reuzen-refractor van de
Licksterrenwacht in Californiëde grootste verrekijker,
die er bestaat. De opticus Clark, die dit instru
ment vervaardigd heeft, is er nu aan een bezig,
dat nog grooter en sterker zal worden en dat de
kleinigheid van een millioen dollars zal kosten.
De lens van die telescoop zal 5 voet in middel
lijn groot zijn, terwijl de geheele lengte er van
65 (Eng.) voeten zal bedragen. Mr. Clark is er
zeker van, dat het gieten en slijpen van deze lena
volkomen goed zal gelukken. Door die telescoop zal
men de maan zoo goed kunnen zien, dat er betere
kaarten van zullen kunnen gemaakt worden, dan wij
tegenwoordig van Afrika bezitten. Maar van nog
meer gewicht is deze groote verrekijker om
photographieën van verder verwijderde
hemelslichamen te krijgen, daar de grootte van het in het
brandpunt ontstaande beeld hoofdzakelijk van den
afstand van het brandpunt tot het middelpunt
van het brandglas afhangt,
Militaire Zaken.
HET NEDERLANDSCHE EEPE
EEBGEWEER VITALI.
Het is geen gelukkig verschijnsel, dat bij de
verschillende militaire Departementen van Alge
meen bestuur (Oorlog, Marine en Koloniën) in
ons land, geen gelijkheid van inrichting bestaat
omtrent de Constructie en iurichting van
oorlogsmaterieel, daar, waar zulks goed mogelijk zou
zijn. Al is dit geen onmisbaar vereischte, zooveel
mogelijke overeenstemming kan in verschillende
gevallen toch van groot nut zijn.
Toen bijv. Irier te lande reeds stalen
achterlaadgeschut van Krupp bestond, werden de sche
pen der Marine nog met voorlaadkanonnen van
Armstrong bewapend; alhoewel we moeten
dit erkennen in den laatsten tijd ook door de
Marine aan Krupp-kanomien de voorkeur wordt
gegeven.
Waar in onze koloniën, bij de marine of hier
te lande vuurmondeii en draagbare wapenen tot
een zelfde hoofddoel dienen, werd en wordt nog
niet altijd juist hetzelfde gekozen, maar bestaat
er meestal verschil in vorm, kaliber, inrichting enz.
De verklaring van dit verschijnsel moet na
tuurlijk gezocht worden in de omstandigheid, dat
bovengenoemde drie militaire departementen niet
onder een zelfde verantwoordelijk Hoofd ook
niet voor de bewapening ressorteeren, hetgeen
hoogstwaarschijnlijk eigenaardige bezwaren zon
opleveren.
Het is bier weer, zooveel hoofden zooveel zin
nen, even als in het dagelijkscb leven; tot
bcreikino1 van hetzelfde doel worden verschillende mid
delen gebezigd, en ieder denkt het beste te
tezitten.
Het in 1871 hier te lande ingevoerde geweer
1,'lcin kaliber maakte evenwel een gunstige uit
zondering op bovengenoemd verschijnsel, dewijl
althans in hoofdzaken wat loop en patroon
betreffen zoowel bij de Marine als in de Kolo
niën hetzelfde model van geweer als bij het
NelaiuUche leger werd aangenomen.
De Marine verkoos daarbij de sabelbajonet,
terwijl in de Koloniën en hier te lande de vier
kantige uitgeholde bajonet werd gebezigd. Na
verloop van tijd kwam er echter weer groot ver
schil, zoodat, om maar een hoofzank te noemen,
in de Koloniën en bij de marine de oude van
inwe idige vettiug voorziene oorspronkelijke pa
troon van 40 gram behouden bleef, terwijl in
1879 bier te lande, ter verhooging van de ballis
tische eigenschappen vaii het wapen (grootere
aanvankelijke snelheid, meer bestreken baan en
betere tref kans), een verzwaarde patroon, van
43 gram met nieuwe richtmiddeleu is aangenomen.
Gelukkig evenwel zijn de kamers der loopen on
veranderd gebleven en kunnen beide soorten van
patronen des noods door elkander in de drie
verschillende modellen van ge\\ereu en op
korte afstanden vurende zonder bezwaar ge
bruikt worden.
Nu alweer, bij liet sedert 1886 hier te lande
aanhangig gemaakte vraagstuk betreffende de
vergrooting der vunrsnelheid eti liet doelmatigste
kaliber van geweer, de vraag zich voordeed, of
liet noodig of wensebclijk was om liet geweer
klein kaliber in een repeteergeweer te veranderen,
schijnt te dien opzichte verschil van inzicht bij
de departementen van Marine, Koloniën en Oorlog
te bestaan. Door Marine wordt eenvoudig gezegd
(zie bijv Militair Blad jaarg. 1888 no. L'4 bldz.
189); dat de noodzakelijkheid van de invoering
van repeteergeweren bij de Marine niet wordt
intrezieu. In onze Koloniën neemt men naar wij
veïmeenen eene afwachtende houding aan, en
hoe of men daar over liet geweer klein kaliber
denkt, kan onder anderen blijken uit de volgende
/insneden voorkomende in een behartigens
waardig opstel over de vraag s/s transformatie
ran het Kcdcrlundsehe geweer in een
repeteerg'icecr uensclielijk?" door den Ie Luitenant der
Infanterie A. S. Russer. (Militair Blad 18S8 110. 1:2
bldz. 91).
>'Üns geweer" (klein kaliber) ;heeft bier te
lande de vuurproef nog niet doorstaan, maar
in Indiëwordt bet om zoo te zeggen dagelijks
gebruikt en waarover men ook uit Atjeh klachten
boort, over het geweer niet. Menigmaal wen!
door Indische officieren verzekerd, dat men er
eer te snel dan niet snel genoeg mede vuurt,
en dat liet ben in den regel de uiterste inspan
ning kostte, bet eenmaal begonnen vuur te doen
ophouden. Maar tevens werd ons daarbij de
verzekering gegeven, dat het kl. kal. geweer nooit
hapert, ook wanneer gedurende eene expeditie
minder zorg voor liet wapen gedragen kan wor
den. De deelcii zijn grof on stevig, onbruikbare
stukken kunnen betrekkelijk gemakkelijk worden
vervangen, bet schoonmaken kost weinig moeite
en tijd en kan ook den minder ontwikkelden
soldaat spoedig geleerd worden."
'l f gen eene transformatie van ons geweer klein
kaliber tot een repeteergeweer valt dan ook wel
iets te zeggen; want daar een repeteergeweer
waarschijnlijk aanleiding zal geven tot een
ver