Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.630
of knevel en niet te veel hoofdhaar, waardoor
met »plukken" maar weinig tijd behoeft verloren
tégaan, en wat een groote aantrekkelijkheid is
voor menscheneters hij is niet te lang, en
klein zelfs, zoodat hij geheel in den pot kan en
zijne beenen er niet buiten behoeven te hangen,
als hij op 't vuur staat, wac volg' ns ooggetuigen
ook een akelig gezicht moet zijn. De malsche
jaren zijn, wel is waar. al lang voorbij, want het
naar is geheel vergrijsd ; maar 't is buiten kijf,
dat de heer Duyvis in zoo'n houten schotel op
de vorstelijke tafel een zeer goed figuur zou
slaan.
Doch de heer Duyvis laat zich door zoo'n kan
nibaal niet verschalken, gelukkig, en bij bedot
ons hier door zijn ridderorde te dragen, zonder
swiet of geur, maar zoo burgerlijk-eenvoudig,
alsof hij heilig overtuigd is, dat dat dingske zijn
aanzien verhoogt.
En dat hij ons daarmede bedot, spreekt van
zelf. Want als er iemand van meening is, dat
de waarde van den mensch niet op, maar in
de borst zit, dan zal deze selfmade man het wel
zijn. Hoogstens kan hij het beschouwen als een
mooi cartonnen doosje ??zooals men ze tegen
woordig veel beterkoop kan krijgen dan vroeger
de leelijke maar op de patentstijfsel, die er
In zit, konit het aan. En gelukkig, de inhoud van
des heeren Duyvis' jas, broek en vest kan niet
anders dan geprezen worden.
Als hij dan zoo zit in den Raad met de
vóórarmen rustend op de groene tafel, terwijl hij met
een glimlach om zich heen ziet, een glimlach,
die soms spottend wordt en soms geheel verdwijnt,
pm voor hoogen ernst plaats te maken dan
kan men het hem aanzien, dat er dingen gebeu
ren in de goede stad van Utrecht, die hem maar
volstrekt niet naar den zin zijn, en dat, als hij
zwijgt, hij dit slechts noode doet, omdat hij weet
te zullen moeten zwichten voor de officieele waar
heid, die hij met zijne officieuze inlichtingen niet
vermag te ontzenuwen, aangezien officieuze in
lichtingen in den regel wel meer waar, maar
minder goed te bewijzen zijn dan de officieele
waarheid.
Toch inhouden kan hij zich niet altijd!
Gansche serieën van sprekers kunnen het woord
voeren zij laten den heer Duyvis koud. Hij
glimlacht, zegt zachtkens iets tot een zijner bu
ren hij zit tusschen de twee industrieëelen
Koolemans Beynen en Vink maar geeft overi
gens geen blijk, dat de loop van zaken hem bij
zondere belangstelling inboezemt, althans dat hij
kans ziet er door zijne tusschenkomst eenige ver
betering in te brengen.
Maar eensklaps vliegt hij overeind en dan, dan
kunt ge er zeker van zijn, dan staat hij op zijn
achterste pooten.
Altijd gaat hij aanvallenderwijs te werk. De
zenuwen hebben heerschappij over den heer
Duyvis. Zijne hand beeft steeds, maar als bij
daar staat met de knoken der handen rustende
op de tafel, het oog met een verwijtenden glans
op den voorzitter gericht, dan beeft zelfs zijne
stem. En als hij dan de rechterhand opheft, en
die met kleine rukjes in de richting van den
voorzitter beweegt, dan zou iedereen die den
spreker niet kent, meenen dat de man toornde,
vooral wanneer hij dan ook nog zegt: »neen
meneer de voorzitter, dat is 't em niet I" of »mag
ik ook eens vragen meneer de voorzitter, waarom
of dat dan zóó is ?"
Maar het is zoo erg niet gesteld, ten minste
niet meer in de laatste jaren. Vroeger, ja, in de
eerste jaren van zijn lidmaatschap, toen kon het
geweldig bruischen in 's mans gemoed. Toen
schreed bij nog ter vergadering met het edele,
het verheffende bewustzijn, dat hij daar zijne kost
bare uren ging besteden aan het heil zijner mede
burgers.
Toen was hij nog wild, zooals alle jonge Raads
leden. Hij had tal van verbeteringen op het
oog, hij kende niet minder misbruiken aan
alle grieven zou tegemoet gekomen worden! En
er was vaak onweer in de Raadszaal als de heer
vuur, dat ging kwijnen. Bij het venster stond
cene zitbank met een kantoorschrijftafel, ge
heel bedekt met papieren en boeken, verder
was een teenen stoel bij den haard geschoven,
er lagen eenige folianten op den vloer.
Starter zorgde eerst voor den haard, die
gnel weder opvlamde, en zag toen vol ver
wachting zijn vriend Vredeman aan. Deze
opende de luitkist, en greep zijn instrument,
bijna cirkelrond, van een diepen zangbodem
voorzien, en met tien koorden bespannen.
Hij zette zich met de luit op den teenen stoel
bij den haard en begon eenige accoorden te
doen klinken.
>Hebt gij de voisen nu in uwe macht?"
vroeg de virtuoos.
Starter knikte snel en trad met eenige
muziekbladen naar den haard. Hij was een
zeer knap jonkman met een fijn, vrouwelijk
gelaat, kort afgeknipt roodbruin haar, fraaie
donkerbruine oogen, en kleine krullende
mustatsen. Hij had de stolpkraag onder het
werk afgelegd, zijn gespierde hals hief zich
fier uit het lichtgrijs lakensch wambuis.
Alleropmerkelijkst was de levendigheid zijner ge
baren, de vurigheid zijner bewegingen, het
steeds schitterende vuur, dat in zijne oogen
blaakte. En terwijl Jaques Vrede
man, de beroemde muzijkmeester van
Leeuwarden, praeludeerde, zeide de dichter:
»Mijn eerste lied is de oude danswijs van
Courante S a r b a n d e. Ik geloof dat
het gaat l"
Vredeman speelde en S t ar t er zong
met hooge tenorstem, soms in scherpe
faussettonen overslaand :
?>Oeen liefde, geen trouw, geen deughde nocht eer,
*Vind men nu by loose jongmans meer,
»Sy seggen veel wonders, sy klagen . . ."
»Niet zoo rad!" viel Vredeman in. »Gij
zijt een meiske, die een ziertje
melancholeusheid past!"
Starter begon op nieuw en zong een
paar coupletten, terwijl Vredeman met
eene beweging van het hoofd de maat aangaf.
Aan het slot kwam een soort van recitatief,
Duyvis aan het woord was. Dan bliksemde hij
zijne scherpe volzinnen naar de bestuurstafel, dat
de burgemeester er nijdig om werd.
Maar ons dagelijksch bestuur bestaat uit dieren
temmers. Met geduld en veel overleg maken ze
al die wilde beestjes mak.
Zoo hebben ze bijvoorbeeld den heer Duyvis
niet gebonden of gemuilband, wel neen, ze heb
ben hem stil laten praten.
En als hij aanmerking gemaakt had op het
een of ander, dat weer zoo erg lang duurde eer
het klaar was, dan kreeg hij ten antwoord: >dat
er met bekwamen spoed aan gearbeid werd." En
vroeg hij een half jaar later er nog weer eens
naar, dan luidde het: »dat er met kracht aan
gearbeid werd." Na weer een half jaar heette
het: »we hopen, dat we binnen een niet al te
lang tijdsverloop," enz.
En als hij dan voor de vierde maal erop terug
kwam, dan kreeg hij weer ten antwoord: »er
wordt met bekwamen spoed aan gearbeid."
Het spreekt vanzelf, dat de heer Duyvis, we
tende dat op den bekwamen spoed de krachtige
arbeid volgde, en daarop het niet al te lange
tijdsverloop, de verdere vragen maar achterwege
liet en Gods water maar over Gods land liet
loopen.
Zoo ging het mot alles en zoo werd ook de
heer Duyvis, als zoovelen vóór hem en na hem,
getemd.
Toch is hij nog niet geheel ontmoedigd! Neen.
hij is nog altijd de leeuw, maar de leeuw in het
hok, die maar op een gelegenheid wacht, dat de
schuif open blijft staan, om er uit te vliegen en
zijne tanden te laten zien. Vandaar dan ook
de zegswijze in Utrecht:
Waar een schuif is,
Daar is Duyvis.
Zoo heeft hij nog eens een woedenden sprong
gedaan naar de afdeeling Publieke Werken, die
met zulke leelijke schoolgebouwen onze stad ont
siert. Niets dan muren met gaten er in, riep
de heer Duyvis uit, en dan nog duur ook, veel
duurder dan elders.
Met dien laatsten slag krabde de leeuw zich
zelf eu hij heeft dat later zooals een leeuw
betaamt ook eerlijk erkend. Maar dat onze
scholen slechts muren met gaten zijn, daaraan
heeft hij gelijk. Doch dat komt, omdat, als onze
architect-directeur iets moois ervan zou willen
maken, dau zou dit heel mooi moeten zijn, om
alle kritiek te kunnen doorstaan ... en daarom
bouwt hij de scholen maar leelijk.
De heer Duyvis is van huis uit van een
vroolijken en oprechten aard. Als een der raadsleden
in echt Stichtsche taal de Zadelstraat noemt de
Zaliestraat, dan schatert hij het uit van lachen,
en als dr. Van Eeten wat lang praat, dan geeuwt
hij het uit van verveling.
Dit verdienstelijke raadslid is afkomstig uit de
Zaanstreek, waar een zijner voorvaderen iiog heeft
«schuitje gevaren al over de zee", met Peter den
Grooten.
Maar nauwelijks had hij hier lang genoeg ge
woond om aanspraak te maken op liet lidmaat
schap van den Raad, of de kiezers stelden hem
candidaat en «vereerden hem met hun vertrou
wen." Dat vertrouwen heeft Duyvis nooit be
schaamd. Hij is stipt rechtvaardig, zegt ronduit
waar het op aankomt, en al vecht hij nu niet
meer als vroeger tegen »de bierkaai", waar het
noodig is daar roert hij nog geducht zijn snater.
Dat hij zich veel moeite geeft om het lot van
den arbeidenden stand te verbeteren is wel geen
hoedanigheid, die hem speciaal als Raadslid eigen
is, maar ook in het pensioenfonds der
stadswerklieden heeft hij, meen ik, een werkzaam deel
gehad en dus mag dit ook wel te dezer plaatse
vermeld worden.
door Starter met talent en een vrij goed
nagebootste vrouwenstem voorgedragen:
»Sijn bruyne oogen, syn mooyc mond
vlieeft myn jonck hart al heel doorwond.
»0 KneUs Joosten, lieve Voer!
»Had tk jou in myn armen moer.'"
«Bravo!" riep Vredeman. »Dat gaat goed!
Bij de vertooning speelt heel het collegium
mee, en dan moog-je gerust nog wat meer
kracht bijzetten!"
«Natuurlijk! Ik vreeze maar, dat N. ieske
en moeder mij te bijster zullen bekijven!"
»Geen nood! men zal ons zoo glorieuslijk
toejuichen, dat zij geen oneffen woordeke kun
nen spreken. Maar nu de dialoog. Die is
gemakkelijk. Op de wijse van »1' o t s hon
derd t a u s e n t slapper m e 111." Ik zal
voor K n e l i s zingen:
'Hoe nu, mijn soete Suyckermond! hoc, ben
je dus bcdruckt /"
En Starter antwoordde in den lichten
trippelmaat:
"Omdat myn saeck in 't minst mij niet naar
mynen sin gelucht."
Vredeman hield even op en riep :
>Meer parlando. Langzamer!"
En de beide kunstenaars gingen voort.
Starter deed zijn uiterste best eene
eenigszins scherpe vrouwenstem na te bootsen. Hij
bezat een onmiskenbaar dramatisch talent.
Onwillekeurig deed hij meer en meer zijn
best zich in zijne rol in te denken, zijne fraaie
stem klonk ondanks de gedwongen overdrij
ving steeds melodisch, steeds aangenaam.
V r e d e m a n accompagneerde op zijne luit
met de rustige kalmte van een meester. Aan
't einde van den dialoog zei hij.
»Nu komt iets moeilijks. Dat is je eigen me
lodie, Starter!
»D'Engelscfie fa la la, fa la la, fa la leijne /"
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Frascati. De wondenogel.
Grand Théatre. Mr. Barnes van New- York.
Salon des Variétés. De IShah van Perzië.
Waren de heeren Prot met hun vorige noviteit
de Creoolsche" niot zeer gelukkig, ditmaal is er
alle reden om tegelooven, dat zij met De
wóndervogel" (L'oiseau bleu) beter zullen slagen. Want
miste eerstgenoemde operette het je ne sais qwoi,
dat voor dergelijke tooneelproducten een bepaalde
levenskwestie is, laatstgenoemde bezit dit juist in
een zeer hooge mate. De muziek van Charles
Lecocq is uiterst welluidend en bezit bovendien
nog dit voorrecht, dat zij gemakkelijk in het ge
hoor valt, zoodat het ons niet in liet minst zou
verwonderen, wanneer zij zeer spoedig populair
werd.
De tekst is alleraardigst. Om den lezer niet
van het genot en alle verrassingen te berooven,
die hem in Frascati wachten, zullen wij hem hier
niet, zelts niet zeer kort weergeven, maar ons tot
een enkel woord over de vertolking bepalen.
In de eerste plaats een woord van hulde aan
den man, die gewoonlijk het laatst genoemd wordt
en van wien toch zooveel, bijna alles af hangt. Wij
bedoelen den kapelmeester, den heer F. W.
Tiramner, die hoe langer hoe meer toont the right man
in the right place te zijn. Wanneer bij een eerste
voorstelling alles zoo vlot van stapel loopt, als dit
nu het geval was, wil men wel eens te veel over
het hoofd zien, hoeveel zorgen en moeite het den
muziekalen leider gekost heeft, zijn hoofdofficieren
en minderen zoover te brengen, vooral de laatsten,
die meestal geen noot kennen en die hunne par
tijen alleen door veelvuldig repeteeren op het ge
hoor moeten leeren.
Van de medewerkenden droegen mevrouw
Buderman en de heer Kreeft, die trouwens ook de
hoofdrollen vervulden, wel het meest er toe bij,
om het geheel zoo vlot en goed van stapel te doen
loopen. In elk van de drie door haar voorgestelde
karakters, zoowel als jong en bedeesd seminarist,
als volleerd saletjonker en kranig officier leverde
mevrouw Buderman uitmuntende typen. Het best
voldeed zij ons bijna nog in het eerste, vooral in
de groote scène tusschen haar en Arabella, die
o. i. niet beter gespeeld zou kunnen worden. Hare
costumes waren keurig.
De heer Kreeft (Bricoli) maakte van zijn rol,
wat Kreeft er gewoonlijk van maakt, een goed
geheel. Altijd bleef hij dezelfde, de eerzuchtige
man, die om zijn eerzucht bevredigd te zien, zijn
huik steeds naar den wind hangt. Zijn grime
was weer prachtig en zijn houding, zijn manieren
enz. waren daarmee geheel in overeenstemming.
Mevrouw E. Heilbron (Rosa), zij, die uit liefde
voor haar jeugdigen meester de rol van den
wóndervogel op zich neemt, kweet zich op zeer goede
wijze van hare lang niet gemakkelijke taak, die
te moeilijker is, daar zij hare vertolkster zooveel
zelfbeheersching oplegt.
Met genoegen zagen wij ook mevrouw
CulpKiehl in de rol van Arabella. Sedert wij haar
de laatste maal als Dora" in de Creoolsche"
zagen, is zij, wat losheid en gemakkelijk
heid van spel en bewegingen betreft, flink vooruit
gegaan. Wat haar zang betreft, is zij, zooals wij
reeds een vorige maal zeiden, een zeer groote
aanwinst voor het gezelschap der heeren Prot.
De heer Kelly (Beppo) was als altijd even ver
makelijk en oogstte dan ook een belangrijk deel
der niet gespaarde toejuichingen in.
De heer van Beem wist door zijn beschaafd
spel en welluidcnden zang de rol van Cesar
Cavalcanti volkomen tot haar recht te brengen.
Wanneer wij nu nog vermelden, dat een lachlied
van den heer Kreeft en het engellied van den
heer Kelly gebisseerd werden, dat de door me
vrouw Buderman met veel smaak voorgedra
gen legende van den wondervogel, een samen
zweerdersaria en meerdere gedeelten dit zeer
»O, dat is mij geen mijte waard. Luister maar:
»Want swjkerde ivyn loopt soetjcs in,
»Fa la la, fa la la, fa la leyne!
»Dat is do meysjes recht na l/aar sin,
»fa la la, fa (a la, fa la leijne .r'
»Gans bloed! Dat klinkt als'n klok! Maar
't is je vol niet. Dat zingt Knelis!"
»Ja, maar dan komen er nog twee couplet
ten voor mij. Ik vreeze maar voor A l b e r t
Veel k er...."
»Ter contrarie! Ik ben content over hem.
Hij heeft vrij wat geleerd in den laatsten tijd.
En hij is een goed speler onder de maats!"
»Dat is hij. Wat krijgen we nu? O ja l
Op de stem : »lfc ben tot Amsterdam geweest,
hu, hu.' Nu, dat is niet voor mij. En dan
weer »D' E n g e l s c h e f a l a l a|' en dan:
»L a P i c a r d e". En aanstonds begon hij
luid te zingen."
??Om n te doen bcsrJteid
»Met alle billyckheid
tUaei' toe ben ick bcreyt..-"
Vrede m a n stond op, en legde zijne luit
op zijn. stoel.
»Neen, Starter! Ik ben te^ koud. Je
denkt niet om den haard! En buiten komen
weer donkere wolken. Laat ons liever wat
kouten over den speelavond, wij hebben nog
velerlei besogne!"
«Je hebt gelijk, Jaques, wacht even!"
Hij nam zijn armen vol blokjes hout, en
knielde voor den haard, terwijl hij al zacht
kens herhaalde:
»I)at is de mry.yes rechl na haar sin
fa la la, fa la la, fa la leync."
Beneden in <le opkamer pakten zich don
kere schaduwen saam aan de zpldering en
aan de wanden. De sneeuw tintelde nog
steeds met mat wit door de in lood gevatte
zeker ook verdienden, dat de costumes keurig
waren en de heeren Prot voor deze gelegenheid
drie nieuwe decors geschilderd hadden, dan meenen.
wij de meening, die wij aan het hoofd van dit
artikel hebben neergeschreven, volkomen te heb
ben gemotiveerd.
Zondagavond werd er in het Grand Théatre een
reprise gegeven van mr. Barnes van New-Yorkl
het bekende en hier ter stede geduiende den
vorigen winter zoowel daar als in den Salon des
Variétés zoo herhaaldelijk opgevoerde bloederige
drama, dat getrokken is uit den roman van dien
naam van Archibald Clavering Gunter.
Wij zouden van die opvoering dan ook zeer
zeker geen gewag maken, wanneer zij zich niet
door twee bijzonderheden gekenmerkt had.
De heer Veltman toch trad dien avond
voor het eerst na een zware ziekte, die
ons en zijn overtalrijke vrienden het ergste
had doen vreezen, weer op en wel in de rol
van den wraakzuchtigen Thomassen.
Al vallen dezen kunstenaar ook steeds, wanneer
hij zich maar op het tooneel laat zien, luide toe
juichingen ten deel, zooals ditmaal het geval was
zal hij het niet dikwijls beleefd hebben en zeer
zeker is de band, die er tusschen hem en het
publiek bestaat, bij deze gelegenheid nog nauwer
toegehaald.
Maar niet alleen het publiek, ook zijn kunst
broeders hebben Veltman lief, en eigenaardig was
daarom de hulde hem door een zijner jongste
collega's, mejuffrouw Augusta Poolman gebracht,
die hem onder het overhandigen van bloemen
in hartelijke en wel gekozen bewoordingen met
zijn herstel gelukwenschte.
Verder schonk deze avond ons de gelegenheid
kennis te maken met een jeugdige artiste, mej,
de Leur, die dien avond als Marina voor het eerst
voor het groote publiek optrad. Het valt moeilijk
een oordeel uit te spreken over een artiste, wan
neer men haar niet dan in zulk een rol gezien
heeft. Kaar het ons toescheen bezit mej. de Leur,
vele goede eigenschappen (zij spreekt b.v. be
schaafd en weet blijkbaar wat zij zegt en waarom
zij het zegt) maar veel zal zij ook nog moeten.
atteeren. Spoedig hopen wij haar dan ook in andere;
minder opgeschroefde, meer natuurlijke rollen te
zullen zien, om dan een beter gemotiveerd, juis
ter oordeel over haar te kunnen uitspreken.
De ijverige directie van den Salon schijnt ein
delijk het pleit gewonnen te hebben. Daartoe heeft
zij dan ook alle krachten ingespannen. Niet alleen
toch heeft zij haar winterschouwburg herschapen
in een feestelijk uitgedoscht zomerthéatre door hem
met guirlandes van groen en met heerlijk geurende
coniferen te versieren; niet alleen is zij tot het
oude in-vertering"-systeem teruggekeerd, zoodat
den bezoeker voor zijn op het altaar der kunst
geoti'erde penningen ook een lafenis verstrekt wordt,
neen zij heeft meer gedaan. Een harer leden, de
steeds even ijvorigen acteur Bigot, heeft weer eens
voor de zooveelste maal getoond ook een handig
auteur te zijn.
Onlangs, toen de Shah van Perziëhier was,
hadden de schouwburgen slechte tijden, want aller
hoofden waren vol van dien Oostersclien potentaat,
ieder wilde hem zien en in plaats van naar de
Amstelstraat stroomde alles naar Amstel en IJ
om daar, al was het dan ook slechts het puntje
van zijn neus te zien. De Shah was dus populair;
wanneer men hem op het tooneel kon brengen,
zou de goêgemeent hem daar zeker ook komen
zien en bewonderen. Zoo dacht waarschijnlijk de
heer Bigot en dat hij goed gedacht heeft, blijkt,
daar avond aan avund de Salon bijna te klein is
om alle kijklustigen te bevatten, al komt de Shah
zelf daar niet op de planken, maar slechts een.
iet of wat loszinnig oud heer, die in het costuum
van den Perzischen vorst met een paar dienst
meisjes naar een bal-masquéwil gaan.
Men moet al de tooneelkennis, al de ervaring
van den heer Bigot hebben, om in een stuk, waar
van de inhoud zoo hoogst onbeduidend is, als van.
ruiten. De haard straalde rpoder lichtgloed
uit, naarmate de duisternis merkbaarder
werd.
Het spinwiel van N i e s k e snorde niet
meer. Zij had haar hoofd tegen haar zetel
aangevlijd en was in gepeins verzonken. De
oude vrouw zat tegenover haar aan den haard.
De vlammen wierpen zonderlinge
lichtspelingen over het bleeke, gerimpelde wezen eu
de magere in een zwart kleed gehulde ge
stalte. Zij had eene pooze alleen en harts
tochtelijk' gesproken. Zij eindigde met de
woorden:
»En ik voorzeg u, N i e s k e! daar komt,
leider! weer nieuwe miserie af! Vredeman
is geen goed Christen! Men ziet hem nooit
ter kerke.' Hoor, zij zingen en spelen al die
goddelooze liederen, die S t _a r t e r maakt
in plaats van aan zijne negotie te denken!"
»Maar, moeder! Ge gaat te ver in uwe
gramstorigheid. Vredeman is een rustig
burgeren een abel kunstenaar, dien ieder prijst
in Leeuwarden. En" hier trilde Nieske's
stem nvat ge van Jan zegt, doet mij zon
derling groot chagrijn. Mag hij dan niet
poëtiseereu ? Hij is immers een dichter, zooals
er hier niemand in Friesland is. Hij zwoegt
dag aan dag voor zijne negotie! i)at kan
ieder zien! Zijne Excellentie de Stad
houder..,.." , ,, ,
^Belooft veel, dat is certeyn. Maar daar
Zijne Excellentie meest in den Ilage is, blijft
onze negotie kwijnen. Al wat wij bezitten is
nu al half' verloren, en S t a r t e r kreunt
zich meer om yroolijke wijsen dan. om de.
toekomst van zijne vrouw en "
>Och, moeder, moeder!"
N i e s k e sloeg de handen voor de oogen
en weende zacht. __ _
»Ja kind! Tegen mijne consciuiitie te ge
tuigen kan ik niet. Gij hebt het zoo gewild.
Hadt o-e de liefde van dm vromen G a i u s
van Halma verhoord, dan ware alles an
ders Dan zoude geen goddelooze muziek in
dit 'huis gehoord worden en gij waart do
vrouw van een dienaar des Heeren."
(Wordt vervolgd}.