De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 21 juli pagina 5

21 juli 1889 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 630 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. wuur niet noemenswaardig versneld wordt, terwijl Jiet dikwijls voorkwam dat, wanneer de maa niet bizonder oplettend was bij het vullen, de rand van de bovenste patroon achter dien van de on derliggende greep, waardoor de bovenste weigerde in de kamer over te gaan. Gewoonlijk was dit ste verhelpen door even op het kogeleinde van de ,patroon te drukken, maar het kostte vrij wat moeite dit den man te leeren. De lading met {?pakjes eischte vrij groote geoefendheid van den schutter " Men ziet, het is niet alles rooskleurig bij het nieuwe repeteergeweer, het h te vreezen, dat in de praktijk nog menige teleurstelling zal worden ondervonden en dat de goede werking van het mechanisme, de vermeerdering van de vuursnelheid en de sterkte te weuschen zullen overlaten. Gaat men n& de overhaasting waarmede in 1887 alles moest plaats hebben, 't was of men ??eene goede geweertransformatie evenals een krentebroodje maar voor het bestellen had, de te beperkte beproeving van het stelsel, de ver.zwakking die het wapen moest ondervinden, de moeielijkheid om de doelmatigheid der aan te brengen versterking bij elk wapen na te gaan, -het gevoelige der constructie van het repeteermachanismeen het daardoor eerder ontstaan van gebreken, de waarschijnlijkheid dat vóór dat de transformatie der 50,000 geweren is afgeloopen, , l'instar van de groote mogendheden een kleiner kaliber van .loop met een andere lichtere patroon geëischt zal worden, de eenvoudige en stevige samen stelling van ons gewoon geweer kl- kal. waar mede de betrekkelijk groote vuursnelheid van 10 a 11 schoten per minuut verkregen wordt, ?dan is het nog al natuurlijk dat men in de Koloniën en bij onze Marine, niet zoo haastig -zijnde, nog eens kalm wil onderzoeken. Het is daarom te hopen, dat de Minister van Oorlog, bij het gereed komen van de eerste dui zend tot repeteerwapenen gewijzigde geweren kl. kal., zoo spoedig mogelijk eeiie vergelijkende proef op groote schaal zal doen nemen, ten einde ?daardoor in de gelegenheid te zijn nog tijdig ?die verbeteringen te doen aanbrengen, welke noodig of wenschelijk mochten blijken te zijn. Leert deze proef, que tout est pour Ie mieux dans Ie meilleur des mondes, welnu des te beter; maar mocht ze onverhoopt minder gun stige uitkomsten geven of niet aan de verwach ting beantwoorden, dan ware het toch nog beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald. Febr. '89. VISCHSTUDIEN. De Baars. Baarzen bereiken dikwijls mits ze in hun element blijven een hoogen ouderdom! Een baars van een half pond is al een jongen van een jaar of vijftien en wanneer men een waterbaarsje nuttigt van een ons of acht, dan kan men er zeker van zijn, dat men bezig is iemand van zeer eerbiedwaardigen leeftijd te begraven. Een baars voelt zich overal op zyn gemak waar maar water is. In een sloot tusschen allerlei wier en onder kroos leidt hij hetzelfde vroolyke vrij buitersleventje als in de stadsgrachten; en in een snelstroomende rivier, die hem veroorlooft lange reizen te ondernemen, voelt hij zich geen greintje gelukkiger dan in een meer, binnen welks oevers hij, uit kracht van geboorte, verplicht is zich op te houden. Als 't maar geen zout water is. Want daar heeft hij wel geen broertje aan dood, maar dat is het departement van zijn broertje de zeebaars en aan dien laat hij dat omdat hij volstrekt op geen goeden voet met hem staat gaarne over. Deze visch is zóó overvloedig, dat, niettegen staande gedurende de zomermaanden duizenden bij duizenden, met hengel en snoer gewapend, jacht op hem maken, de voorraad niet vermin dert, maar elke visscher steeds met een behoor lijke hoeveelheid in zijn kanes huiswaarts keert. Eene van de voornaamste redenen daarvan is, dat het Van Houten's systeem in de baarzenwereld nog volstrekt geen ingang heeft kunnen vinden en ook de raadgevingen van dr. Aletta Jacobs met roekelooze onverschilligheid worden in den wind geslagen. Een baars teelt voort, zoolang er iets voort te telen valt en hij doet dat met zulk een verbazende energie, dat als hij niet zoo lekker smaakte, zoodat de mensen hem al zeer ontijdig op het fornuis zet, men in weinige jaren over onze slooten zou kunken loopen. Er is een heer geweest, die zich de moeite heeft getroost om de eieren van een baarzenkuit eens na te tellen en ofschoon het beestje nog geen vier ons woog, telde de heer toch niet minder dan tweehonderd en zeventig duizend baarzen in den dop. En kon men nu nog zeggen dat de baars zooveel van kinderen hield, dan was het te ver klaren !... Maar neen, het tegendeel is waar. Als hij een klein baarsje tegenkomt dan peuzelt hij het met evenveel plezier op als ware het een klein voorntje geweest. 't Is niets anders dan voor zijn eigen pleizier, dat hij zoo'n kolossaal nageslacht verwekt. Want de absolute onmogelijkheid inziende om 270,000 kinderen eigenhandig groot te brengen, hebben de baarzen reeds sinds eeuwen hun ouderhart ver steend en laten zich aan kinderen en kleinkinde ren niets gelegen liggen. Een baars legt zijn eieren in een rustig hoekje aan den kant en be weert dan zijn ouderph'cht te hebben vervuld. In die heilige overtuiging zwemt hij door en vergeet zelis de plek, van welke zijn kinderen later zulkunnen getuigen, dat het die was waar eens hun wieg op stond. Dat' ten gevolge van dit slechte voorbeeld der ouders het familieleven onder de baarzen zeer slecht ontwikkeld is en dat ook onder broers en zusters niet die hartelijkheid heerscht, welke men in een christelijk gezin zoo gaarne opmerkt, be hoeft wel niet gezegd te worden. Daar de hoof" den des gezins zich hebben verwijderd zonder orde op hunne zaken te stellen en de geboorte van alle kinderen gelijktijdig plaats vindt zoo is er van geen gezag sprake, zelfs is er niemand die aanspraak zou kunnen maken de oudste hroer of zuster te zijn. Er heerscht dan ook doorgaans een schromelijke verwarring onder de jonggeborenen, die in den eersten tijd volstrekt niet weten, waar ze zijn en dan ook maar voor lief nemen wat het water hun aanbiedt. Maar weldra openbaart zich de slimheid, die den baars op lateren leeftijd zoozeer kenmerkt, reeds in deze jeugdige schepseltjes. Zij scharrelen niet meer onrustig om de plaats, waar zij het eerste schemerlicht dat onder water gebruikelijk is aanschouwden, maar vereenigen zich in groote troepen en trekken de wijde wereld in om den strijd des levens te beginnen. Nu moet men niet denken, dat van zoo'n broeisel van 270,000 eieren alles terecht komt. Al zit er geene hen op, die in hare onbeholpenheid eenige eieren met de pooten kapot trapt er zijn er onder de waterbewoners verscheidenen, die erenveel van vischeieren houden als de menschen van hoendereieren, en die zijn voortdurend aan het snuffelen of ze niet hier of daar zoo'n broeiseltje kunnen ontdekken, waar ze dan een geweldige opruiming onder houden. Soms gaan op die wijze gansche broeisels verloren; maar in het veen kijkt men op geen turfje, en er blijven er nog altijd genoeg over, zoodat men in 't begin van den zo mer een baars doet als andere visschen en als de vogelen des hemels en legt zijn eieren in April of Mei altijd ganscho legers jeugdige baarzen kan zien ten strijde trekken. Die strijd is lang niet gemakkelijk en duurt onophoudelijk voort. En het is inderdaad te ver wonderen, dat die dieren niet een meer zenuwachtigen aard hebben, tengevolge van dat voort durende jachtmaken, dat de grootere visschen op hen doen. Als ze het ongeluk hebben een vol wassen snoek op hun pas begonnen levenspad te ontmoeten en niet op te merken, dan wordt er eene slachting onder hen aangericht, die niet anders dan door een geheel nieuw broeisel te herstellen is. Want jonge baarsjes zijn voor een snoek wat kalfsvleesch voor den mensen is. Edoch, het gebeurt niet vaak, dat zij hunne vijanden niet bijtijds opmerken, want een baars ziet onder water evengoed als een mensen door de lucht en nog veel beter zelfs, daar de baars zoo ongeveer naar alle kanten kijken kan. Kippige of' bijziende baarzen, en derhalve ook oog artsen, zijn onder water niet bekend. Zelfs heeft nog nooit iemand een blinden baars gevangen. De eenige middelen, die de baars te zijner ver dediging heeft, zijn de onbegrijpelijke gemakke lijkheid en vlugheid, waarmede hij zich in het water beweegt en dus zijnen aanvallers kan ont wijken, en in de tweede plaats zijne stekelvinnen. die hij bij het minste onraad overeind zet, om zoodoende zijnen vijand bij het doorslikken oenige laatste onaangenaamheden aan te doen, maar doorgeslikt wordt hij toch. Onder al die gevaren groeit de baars langzaam, maar volhardend op. Leefde hij in den aanvang van allerlei kleine insecten en vliegjes, hoe grooter zijn mondje wordt, des te grooter ook de prooi, waar hij waagt zich op te werpen. En hij doet dat flink, roijaal weg; hij gaat niet als een snoek aan den hoek van een sloot op den loer staan, tot er een argeloos vischje voorbijzwemt, dat hij verschalken kan. Neen, hij zwemt rond en zoekt zijne prooi, hij gaat op de jacht als een mensch en valt aan, zonder te letten op den voor- oi achterkant. Alleen zorgt hij er danig voor, dat hij geen dieren aanvalt, die hij niet baas kan ook al een menschehjke karaktertrek. In het algemeen heeft de baars wel iets in 2rjnen aan leg van een Nederlander. Hij is zoo kalm en eerlijk als iemand, die in tabak doet. Hij leeft wel van roof, maar dat doet hij bij instinct, zyn hart heeft er geen deel aan. Dat weten de baarzen onder elkander zoo goed, dat niemand hunner daar scheel om wordt aangezien". Be halve door zijne zorgen voor den mondkost, schrijdt overigens het leven van den baars zoo bedaard daarhenen als van een Amsterdamschen kruide nier. Alleen als men aan zijne aloude vrijheden, zijne privilegiën komt, dan ook een echt Nederlandsche karaktertrek dan protesteert hij met al de kracht, die in hem is. Geen visch, die meer drukte maakt, als hij in 't net of aan den haak gevangen is, dan een baars. Hij begint dan een soort van tachtigjarigen oorlog, die echter veel spoediger beslist is en altijd eindigt met zijnen dood. Maar 't is toch verheven! Onder alle andere wederwaardigheden des levens blijft hij overigens kalm. Er kan gebeuren wat er wil, als hij zijn buikje maar vol heeft, dan maakt hij zich niet boos. De eenige gemoedsbeweging, die hij schijnt te hebben, openbaart zich door een ietwat driftig slaan met de lichtroode aarsvinnetjes, alsof hij Oranje boven riep. Ook al zoo typisch-Nederlandsch, dat het mij niet verwonde ren zou als de baarzen een volkslied hebben dat onder water soms bij hooge feestgetijen dat opgewonden lied van Tollens de visschen en kik kers in geestdrift brengt. Maar wat daarvan zij de baars is de pleizierigste visch om naar te hengelen. Hij zabbelt niet, als een aal, aan den worm; hij bijt ineens flink door. Tjiep, tjiep, tjiep Sla maar op, hij zit er aan! En wat het voornaamste is baars is lekker! Hij kost niets, haast geen cent, van bereiden. Ge kookt hem in gewoon kokend water, met een beetje zout er in. Zóó gekookt dient ge hem voor, met niets er bij, tenzij een beetje peterselie, een paar dunne sneedjes roggebrood met veel boter en een flesch moezelwijn. Ook in gebakken toestand is de baars geenszins te versmaden. Men neemt daarvoor in den regel de kleinere baarsjes en als men een beetje op de graten past en een citroen over de beestjes uitkny'pt, smaken ze heel goed ??bij een boterham. Voor waterbaars d. i. de gekookte kiest men grootere soorten. Maar men moet ze toch niet nemen van zeven of acht ons, als waarvan ik in den aanvang sprak. Die zijn niet zoo sma kelijk en laat die beesten dus maar leven tot ze dood gaan. Js. VAN RENNES. KINDER-VOEDING. Er zijn eenige antwoorden gekomen op mijn artikel in dit blad van 9 Juni; en alleen omdat het onderwerp mij zeer bijzonder interesseert en de actualiteit er van eer toe dan af neemt, wensch ik daar nog iets over te zeggen. Volstrekt niet omdat de schrijvers in De Opmerker en het liotterdamsch Dagblad een opzettelijke weer legging noodig maken; evenmin als de inzen der in deze courant onder de letters A. B. D. Zij beweren niets anders dan wat iedereen be weert, de oude liberale theorieën over de taak van de regeering, de gewone onthoudings-politiek van eene maatschappelijke klasse die bij onthouding alleen te verliezen, niet te winnen heeft. Mijn artikel bevatte twee hoofdzaken; aangenomen, dat eten even noodig is als leeren, vraag ik naar het wetenschappelijk betoog waarom men wel zou laten leeren maar niet zou laten eten op gemeen schappelijke kosten. Dit ten eerste. En ten tweede heb ik gezegd, dat zulk een be toog onmogelijk te leveren is, dat het gemeente bestuur verwijst naar de particuliere liefdadigheid, en dat dit alleen verklaard kan worden door de omstandigheid, dat steeds de openbare verpleging beperkt wordt tot de behoeften van de menschen die over de middelen beschikken. Deze twee hoofdzaken samen voegende, is het resultaat dat er geen wetenschappelijke grenzen aan de staats bemoeiing zijn, zooals een zekere school van eco nomie leerde, maar alleen praktische grenzen, aangegeven door de openbare meening van de klasse die de macht in handen heeft. P'eitelijk is het niet tegen te spreken, dat als de meerderheid van den Raad van Amsterdam uit behoeftige lieden bestond, hij aan het verzoek van de Vereeuiging Volksonderwijs zou hebben voldaan, nog waarschijnlijker, dat hij zulk een adres niet zou hebben afgewacht. Ik geloof niet dat arme ouders te overtuigen zijn van het goed recht van eene staathuishoud kunde, in welker naam en krachtens welker voor schriften hunne kinderen niet genoeg eten krijgen. Iedereen die dat ook niet gelooft, zal moeten lste Jaargang, Schaakspel. 21 Juli 1889. Partij gespeeld op het 1873 door de heeren Blackburne. Wit. Niet aangenomen l d2 d4 2 c2 - c4 3 bl c3 4 dl b3 5 c4 X d& 6 gl - 13 b 7 f3 e5 8 cl f4 9 al cl 10 g2 - g4 d 11 e2 e4 concours te Weenen in Pitschel. Zwart. Damen Gambiet. d7 d5 c7 c6 c8 f5 a d8 d7 e7 d7 f8 o f6 12 c3 13 el 14 fl 15 dl 16 b5 17 f4 b5!e dl /' e2 e2 X X c7 -g3 18 c7 X a8 19 a2 a3 20 a3 X b4 21 hl dl - f6 e6 c c7 do o X g4 g4 X do f5 g4 X e2 f c7 a5 e5 _ g6 g eöX d5 b8 a6 tó X »8 a5 bö! aöX b4 e5 b4 f - g4 f 22 g3 d6 li 23 do c5 i 24 e2 d2 25 d2 e3 26 dl d2 27 c5 X o4 28 b3 c4 29 d4 d5 30 cl gl 31 e3 e'2 32 i'2 X c3 33 e2 dl Opgegeven. ai ao b6 b5 f g6 - f4 g? - g5! j d5 X e4 a8 e8 b5 f5 a5 X h4 f4 X do f e4 e3 e8 X e3 f d5 c3 rt) Deze zet kust oen pion. 6) Na d"> X f' bs X «IJ zoude zwart een voortreffelijk spel verkregen hebben. c) Noodwendig. De pion rnoeht zwart niet nemen t'3 e5 resp. e3 X d5 eli X d5 t':-t e,ïenz. <(} Deze combinatie heelt zér ingewikkelde stellingen teu gevolge. r) dl X <?'' >??* fout/') Wanneer wit de looper genomen had, zoude zwart door eöX f-it benevens c7 X t'l gewonnen hebben. {}} In plaats van door ai) X c? het spel gelijk te maken, verkiest zwart tegen een goeden aanval de qualiteit te geven. /() Beter ei o5! i) Op cl al kon a8 08 benevens el eo, gO f4 volgen. j) Van af dit oogenbirk hoeft zwart een overwegend spel eu dreigt met eiken zet mat. B1NNENLANDSCII NIEUWS. Het Vereenigd Amsterdamsch Schaakgenootschap is voornemens bij genoegzame deelneming een internationalen schaakwedstrijd te houden, aan vangende 25 Augustus 188'Jj 's namiddags te 12 uur te Amsterdam in Caféde Roode Leeuw", Vijgendain, waarvoor zijn vastgesteld de navolgende bepalingen: 1. De wedstrijd wordt gehouden in drie klassen. In de eerste klasse worden alleen toegelaten erkende buitenlandsche meesters en enkele van de sterkste Nedcrlandscho amateurs. De regelings commissie behoudt zich het recht voor, te beslis sen in welke klasse de spelers mogen deelnemen. 2. Deelnemers moeten zich vóór 20 Aug. e.k. aanmelden bij den secretaris der commissie, den heer jhr. A. E. van Foreest, 208 Prinsengracht te Amsterdam, onder opgave der klasse waarin zij werischen te spelen. 3. Wanneer voor eeii klasse zich minder dan zes spelers aanmelden, dan zal de wedstrijd in die klasse niet doorgaan; bij deelneming van minder dan acht spelers in een klasse zullen de mededingers twee partijen met elkander moeten spelen, terwijl bij deelneming van acht oi' meer toegeven en heeft reeds onbewust erkend, dat in de werkelijkheid dus niet eenige leer maar de behoefte beslist. Verander de samenstelling van den gemeenteraad en gy zult het geheele econo mische stelsel dat ons beheerscht, spoedig zien veranderen. Het stelsel verandert met de menschen. die het moeten toepassen. En kost het nu zooveel moeite om in te zien, dat wat in dit bijzonder geval blijkt, ook in alle onderdeelen van de staats-inrichting wordt opge merkt? De heerschende klasse heeft alles zo» voordeelig mogelijk voor zich zelve besteld. Het stemrecht, de belastingen, de dienstplicht, het onderwijs en twintig andere zaken van meer en minder beteekenis. Men zegt wel van hunnezyde dat de inrichting van deze dingen zoo behoort te wezen volgens wetenschappelijke voorschriften, doch de overeenstemming van hunne leer en van hun belang is te duidelijk om iemand te misleiden. Bovendien verkondigt niet alleen een tegen deze hunne zienswyze sedert lang in oppositie gekomen stelsel het nut en de mogelijkheid van een geheel andere en meer met het algemeen belang strookende staatsinrichting, maar ook de ondervinding van eiken dag bewijst dat in het buitenland vele maatregelen zijn genomen, die door onze doctrinairen onuitvoerbaar en overbodig worden geacht. Het is trouwens de bevoorrechte klasse-zelve, in welker midden of ten minste aan welker spits stemmen opgaan die het afschaffen van eigen privileges begeeren, en men weet van 1789 dat dit het zekerste teeken is dat de privileges hun nen langsten tijd achter den rug hebben gehad. * * * Wat de kindervoeding nog betreft, hebben my'ne bestrijders behalve de verouderde economische argumenten verouderd sedert men heeft ingezien dat zij ontleend waren aan eene klassewetenschap nog tegen de houdbaarheid van mijne bewering aangevoerd twee bezwaren. Ten eerste zou de algemeenheid van de bewe ring, dat gemeentezorg zich niet verder uitstrekt dan tot de behoeften van de klasse die in de gemeente regeert, lijden onder de waarneming van zoovele maatregelen die ten behoeve van de andere klasse worden genomen. Meer dan een schijn van recht heeft deze tegenwerping evenwel niet. Want een goed verstaander begrijpt dat het veldwinnen van de denkbeelden die tot een minder uitsluitende staatkunde leiden, niet plotseling is en dat zelfs bij de eenzijdige samenstelling van onzen gemeenteraad de kracht van zulke denk beelden zich laat gevoelen. Dat doet zij wel in nog conservatiever colleges. Inderdaad wordt een en ander voor den economisch minderen man gedaan, en het is alleen voor de duidelijkheid dat ik de generalisatie volhield. De regel is dat de regeerende klasse alleen voor zich zelve zorgt, maar er is een andere regel dat langzamerhand de verplichtingen van het gemeenschapsgevoel zwaarder gaan wegen. Evenwel wegen die hier nog zoo gering, dat men ze vrijwel verwaarloozen kan. Ik permitteer mij de meening dat alles wat in Amsterdam van stadswege in deze zin geschiedt, gebrekkig is en nog maar een zeer klein begin. Met den vooruitgang van de hier verdedigde ideeën zal de ontwikkeling van dit begin samen gaan, en het is reeds vooruitgang dat het voorstel tot kindervoeding op de scholen in den Raad aanhangers vindt. Een tweede bezwaar was gelegen in de vraag: als men met eten geven begint, waar wenscht men dan te eindigen 'i Dit nu verklaar ik niet te weten. Ik weet volstrekt niet waar de eischen van de gemeenschap zullen ophouden, noch ia hoeverre men bereid zal zijn ze in te willigen. Die grenzen liggen nergens anders dan in onze. voorstellingen van deze zaken, niet ergens buiten onze gedachten, objectief waarneembaar, aange geven door een vast systeem van staatkundige wetenschap. En als het eenmaal zoo ver moet komen, dat de menschen doordrongen zijn van het gevoel dat zij allen voor anderen moeten werken en iedereen aansprakelijk is voor de vervulling van zijns naasten behoeften, dan zal het nemen van de vereischte maatregelen natuurlijk en gemak kelijk zijn. Wij kunnen thans alleen spreken over wat wij nu noodig vinden; en zoo eenvou dig is het dat arme kinderen behalve lezen en schrijven, ook boterhammen en schoenen noodig hebben, dat wij ons niet kunnen onttrekken aan de verplichting om ze die te geven: wij. zeg ik, wij allen, alle belastingbetalende burgers, niet deze of gene medelijdende ziel, die zich arm geeft, of een menschen-vriend van beroep. Het kunnen bevat het moeten en de rijkeren kunnen de armeren^ helpen, als regel, bij de wet, ordelijk en voort durend omschreven hoe en hoeveel. F. v. D. GOES. VOOR DAMES. De Londensclie season. SetreJckingeninSjiunjc. Vrouwencongres. Titrksch. Mtss Wade in tncot. Eerbied voor de ouders. In Londen heeft de Shah tot de aantrekkelijk heden der season behoord; men heeft zijn ont vangst als voorwendsel gebruikt voor groote par tijen en mooie toiletten. In Buckingham Palace heeft de Shah receptie gehouden voor de Armeniërs, Oostersche Joden en Parsees, die te Londen verblijf houden; men heeft bij die gelegenheid de heeren Hagiopian, Papazian, Sotirios Harzopoulo, enz. in groot costuum gezien en Oostersche beeldspraak in verschillend uitgesproken Fransen kunnen hooren; Sir Albert Sassoon, Sir Julian Goldschmid en Lord Rothschild boden een adres aan, in het Perzisch en Engelsch gesteld. De Prins van Wales gat ter eere van den Shah eene receptie op Marlboroughhouse, eene t/ardenparty. Er waren drieduizend imitaties gezonden, en de ruimte is niet groot, zoodat de tuin vrij vol was. De Prins eu Prinses van Wales ontvingen den Shah aan don voet van de trap; tegen vijf uur waren de grasperken vol genoodigden en het concert begon. Gelijk altijd hadden de Prins en Prinses van Wales, behalve de getitelden en auto riteiten, ook tal van kunstenaars en letterkundigen genoodigd. Wij merkeu op de lijst op : de schil ders Miilais, Alma Tadenia, F. Leighton; de too

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl