Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.631
En dan uw lieveling, Onderwijs,
Wat won die niet dikwijls een eersten prijs!
Laat dat in 's Gravenhage
Maar aan de Synode vragen!"
>Je spreekt als een boek," zei de ruiter te
voet
»Maar praatjes vullen geen gaatjes.
»Je hadt moeten werken, met ijver en moed.
>Met vrienden en magen en maatjes.
De baan is slecht, en die hindernis
Je ziet toch, dat die te lastig is?
Wat heb ik aan Burgerplicht'?: hulde
Nu het zóó zijn plichten vervulde?"
»O, ik zal, bij de tweede hindernis
Van Rome en Dordt gaan schreeuwen,
Van anarchie, die te wachten is;
Heusch, brullen zullen we als leeuwen!"
»Ga je gang!" zegt de ander, droef te
moe,
»Ik stop al vast mijn ooren toe.
Lukt het niet daar sta ik pal op
Dan ruim ik mijn heelen stal op."
KOUD EN WARM.
Of men voor 't water dat men mist betalen
moet
Het laat hem koud;
De Burgerij 't verhaal van al haar kwalen
doet
Het laat hem koud;
Of m' ook bewijst dat 't straatgeld onrecht
vaardig is
Het laat hem koud ;
Dat »koud te zijn" een wethouder niet waar
dig is
Het laat hem koud.
Maar dat men dit in Amsterdam verdragen
zou
Dat maakt me warm ;
Misschien niet meer dan stille klachten wa
gen woft
Dat maakt me warm ;
Op, burgers, toont wat thans beslist u kiezen
doet,
En zegt het boud :
Of hij zijn zetel in den Raad verliezen moet:
Het laat ons koud.
Kunst en Letteren.
EENE OMWENTELING IN HET
BRONSGIETEN.
De bekende kunstcriticus en verzamelaar
PMlippe Daryl, geeft in den Temps een artikel over
een nieuwe uitvinding, dat ons belangrijk genoeg
voorkomt om het byna in zijn geheel over te
nemen.
Het brons was in vroeger tijd een voorwerp
van. koninklijke weelde. Sedert het procédéColas
is het een democratische weelde geworden; de
verkleiningen van bronzen beelden vallen nu on
der het bereik van alle beurzen. Heeft de kunst
van den bronsgieter er bij gewonnen, dat de ar
tistieke glorie nu zoo in pasgeld gemunt wordt ?
Dit is zeer te betwijfelen; niet alleen zijn de
bronzen van Primatrice en Keiler te goed om voor
fabriekswerk te dienen, maar daarenboven is het
voldoende om u van het zuiverste kunstwerk een
afschuw te doen krijgen, als gij het in duizende
exemplaren van iedere afmeting ziet gereprodu
ceerd. Zelfs de ongevleugelde Nike van het Louvre
ontgaat de gevolgen van zulk een gevaarlijken
triomt niet. Ieder heeft op reis, in de klassieke
musea, dien tegenzin tegen het oorspronkelijk
meesterwerk moeten gevoelen, dien de tallooze
copieëu, vooruit gezien, hebben bereid.
En dat is nog niets in vergelijking van de bit
tere minachting voor het Europeesche, die ons
hem op dertienjarigen leeftijd naar Amsterdam
brachten, daar Koning James I, door zijne
strenge edikten tegen de Dissenters, vele zijner
onderdanen als ballingen deed rondzwerven.
Starter's ouders behoorden tot de
Brownisten, die onder hun leeraar John
Rpbinson zich te Amsterdam vestigden. De jonge
ling was nog maar twintig jaar oud, en had
reeds onder de jongere Amsterdamsche poëten
een goeden naam verworven. Hij zocht, daar
bei zijne ouders gestorven waren, met F e
ddes een boek- en uitgeversnegotie te Leeu
warden te vestigen. De aanleiding tot deze
onderneming was eenvoudig. F e d d e s had
een portret geschilderd van den Frieschen
Stadhouder, Graaf Willem L o d e w ij k
van Nassau. De kunstenaar wilde dit
werk in Friesland bekend maken, en liet het
door een Amsterdamschen prentsnijder*) in
koper etsen. Dit portret zou Starter als
uitgever verspreiden. Men had uit den Haag
de toestemming van Prince M o u r i n g h en
van den Stadhouder Willem Lodewijk
zelven. Deze zou de onderneming begunsti
gen, van den jongen uitgever die iiiet aarzelde,
een klein kapitaal, de erfenis zijner ouders,
voor het welslagen der zaak op te offeren met
hoop op winste.
De weduwe H e n d r i c x verplaatste haar
stoel zachtkens. Ze wilde Nieske niet hin
deren en de vuurgloed van den haard werd
haar wat te straf. De loop harer gedachten
deed haar zuchten. Ach, waarom moest
F e d d e s dien jongeling naar Leeuwarden
lokken! Terstond werd hij overal met open
armen ontvangen. Zij moest erkennen, dat
hij een zeer aangenamen indruk maakte.
Waar hij binnentrad, was geene sprake van
verveling. Hij verhaalde allerlei treöelijke
historiën, hij wist van Londen te spreken,
dat hij als knaap had moeten verlaten; hij
kende alle Engelsche grooteii bij naam en
familie; hij schilderde het hof' van Koningin
Elisabeth en van James I; hij kende
M. Geilenkercken.
sedert een twaalftal jaren door de openbaring van
iet Japansche brons is ingeënt.
*
* *
Men moet het nu wel toegeven: nu het
Wes;en de Teijio, Keisai, Söinin, Nakochi en zooveel
andere heerlijke bronzen kent, heeft het nog maar
ion beleefdheidseerbied voor de metaalwerken der
[taliaansche Renaissance. Japansche bronzen uit
de goede periode, uit den tijd van Diderot,
zijn geen metalen spookbeelden, geen soort stand
beelden van de Zuidzee-eilauden, een beetje min
der stijf en minder barbaarsch, zij tinfelen van
loven, zij ademen, zij hebben de teerheid en veer
kracht van het vleesch, de buigzaamheid, voch
tigheid der huid, bijna de zachte warmte van het
aderenstelsel dat daar onder ligt. Zij zijn einde
loos verscheiden, zij herhalen zich nooit. De per
soonlijkheid van den artist is er telkens weer in
te herkennen, op het geringste bibelot onzer
tagères. Ook wordt men het nooit moede er voor
te knielen en ze te aanbidden; men zou gaarne
dagen of weken doorbrengen in een museum als
dat van den hoer Chernuschi.
Zoo gaat het, helaas, niet ten opzichte van de
industrieele bronzen op het Champ de Mars, en
ik geloof wel dat twee of drie uur samenzijn met
de meeste stukken van klasse 25, voldoende zouden
zijn, om geen andere keus te laten dan zich, aan
handen en voeten gebonden, aan de kundige zor
gen van den heer Pasteur over te leveren. Niet
enkel bestaat die expositie, zooals het haar recht,
en misschien haar plicht is, goheel uit copieën
op kleinere schaal, maar van iedere copie zijn
talrijke exemplaren voorhanden, doodelijk verve
lend als zij alle even groot zijn, on dolmakend als
zij van verschillende grootte zijn.
Verbeeld u opgesloten te zijn met 72 staaltjes
van den Johannes den Dooper als kind", naar
grootte afloopend. Ze op den hoek van den boule
vard, ieder afzonderlijk te ontmoeten, zou al akelig
genoeg zijn, maar hier allen bij elkaar: het is
gruwelijk. Toch moet men ze slikken, en, als een
soldaat van den czar, tot de spitsroeden veroor
deeld, met vluggen tred tusschen zijn twee rijen
beulen doorijlen. Mon haast zich dan om te vluch
ten, en komt bij de buitenlandsche sectiën aan.
*
* *
Daar ook, is weinig reden om te bewonderen.
De Russen exposeeren nauwelijks een plankjevol
aardige bronsjcs, dieren, jachttafereelen, een paar
liefdeshistorietjes, in elk geval zijn zij nieuw voor
onze oogen. Maar ook deze eischen niot gebiedend
onze uitroepen van bewondering.
Engeland heeft niets, de anderen ook niet.
Japan zelfs, dat elf jaar geleden Europa in be
wondering bracht, met dien verrukkelijken pauw,
een meesterstuk van uilvoering, hoeft ditmaal
slechts een paar vrij armoedige fonteinen gezon
den, althans naar men kan oordeolen, want zij
zijn, vierentachtig dagen na het openen der
tentoonstelling, nog niet geheel gemonteerd.
Men komt dus, met langzame schreden, naar
de Fransche sectie terug, en vindt daar, met groot
genoegen, een bronzen vaas, die op niets bekends
gelijkt. Om het even terloops te zeggen, die vaas
is het werk van een kunstenaar, die in een ander
gedeelte, in het Paviljoen voor Schoone Kun
sten, verschillende medaillons en standbeelden
heeft, een Saga, een langharig musicus, die op den
kattendarm de marsen van Rakoczy zaagt, enz.
Maar laten wij het Paviljoen der Schoone Kunsten,
waar wij niets te maken hebben, laten blijven, en
gaan wij weer naar klasse 25.
Dit stuk is doodeenvoudig de groote gebeurte
nis van de tentoonstelling, wat brons betreft. Het
curieusste is, dat de jury voor do belooningen dat
zelfs niet vermoed heeft, of niet heeft willen ver
moeden.
*
* *
En waarom de groote gebeurtenis? Door zijn
eigenaardige schoonheid? Volstrekt niet. De vaas
is gewoon, l meter 20 hoog, 00 a 70 ctm. breed,
zonder eenige pretentie op artistieke waarde. Het
heeft maar ne pretentie, maar die is van belang.
De vervaardiger verzekert, dat hij zijn stuk
oneene ontelbare menigte Engelsche liederen,
en zong zoo fraai, dat ieder hern toejuichte.
Onder de Friesche jonkmans was er niemand,
die hem evenaarde. De zachte, schuchtere
Nieske scheen, sinds zij hem ontmoet had,
geheel veranderd Zij werd levendig, spraak
zaam, geestig. Men herkende haar niet meer...
Lang duurde het niet, of zij ontdekte, dat
Starter het hart van hare dochter had gesto
len. Nieske hing hem aan met gadelooze,
onweerstaanbare liefde. Zij had dag en nacht
geweend en gebeden, om uitkomst in deze
zware beproeving. Zij had terstond begrepen,
dat Starter, hoe rustig en onbesproken zijn
wandel ook mocht zijn, een man was, die
niets hooger stelde dan het jolijt en de
aanlokselen dezer wereld. Zij had kortaf gewei
gerd, toen hij haar in heusche woorden om
de hand harer dochter vroeg. En zij had
daarbij gevoegd, dat zij hem voor geen schoon
zoon kon aannemen, overmits hij niet met haar
ter kerke kon gaan .... en altijd had hij alle
zwarigheden opgelost. Zijn geloof verhinderde
hem niet met Nieske bij de Doopsgezinden
ter kerke te gaan
En Nieske zelve had gezwegen. Maar
vroolijkheid en gezondheid leden er onder. Zij
sprak niet meer, zij verzonk in doffe neer
slachtigheid. Fe d de s had ten siotte zoolang
aangehouden voor zijn jongen vriend, dat zij,
die Nieske niet kon zien wegkwijnen, tegen
haar eigen gemoed en consciëiitie hare toe
stemming had gegeven. Dat was nu vier
jaren geleden. Alles scheen in den beginne
beter te zullen loopen, dan zij gedacht had.
Hare Nieske was gelukkig. Starter
toonde zijne eerlijke liefde door handel en
wandel. Voor twee jaren had zij haar kind
bijgestaan in bittere en moeilijke uren bij
de bevalling van een dood kind.
Lang, zeer lang had het geduurd, eer
Nieske een schijn van hare vroegere gezond
heid herwon. Starter bleef wel dezelfde,
maar hij verkeerde nu meer dan vroeger bij
al de vele vrienden in Leeuwarden. Hij was
gezien en geliefd bij groot en klein. Zijn
middellijk naar de zachte Klei heeft gegoten, zoo
wel als zijn medaillon. En het meest oppervlakkig
onderzoek is voldoende om aan te toonen, dat hij
de waarheid spreekt. Inderdaad, het is het recht
streeks gieten, in al zijn naieveteit, zonder
eenigerlei retouche, het volkomen nauwkeurig afdruksel
van de klei, in brons gegoten, met de sporen van
den vinger, van de boetseerhoutjes, de eigen af
druk van de zonderling gekozen en zeer verschil
lende materialen, die de kunstenaar er opgeplakt
heeft, om des te beter te doen zien hoe echt zijn
werk is, strooken linnen, linten, stukjes stof, kletsen
barbotine, enz., want niet enkel de frissche, natte
klei wil deze uitvinder in brons weer geven; ook
stukken fluweel, zijden strikken, wollen kwasten,
levende of doode dieren.
Nu is het wel niet mogelijk het te verbloemen:
als die bewering gerechtvaardigd wordt, veronder
stelt zij en tour de forcc, dien niemand nog
beproefd heeft, althans in Europa.
* *
Ik weet niet of de lezer, weinig op de hoogte
van de gewone wijze van broiisgioten, wel het
belangrijke der uitvinding inziet. De eerste de
beste bronsgietersjongen kan hem vertellen, dat
er twee methoden zijn om metaal te gieten. Het
eene is het mouleeren in zand, het andere heet
raOuleeren a eire perdue. Bij het mouloeren in
zand levert de kunstenaar zijn beeld in klei af.
De werklieden nemen daarvan een afdruk in fijn
geklopt en gezift zand; dan bedekken zij dien
afdruk met een stevige korst, laten hem in den
oven drogen en deelen hem in twee helften, die
tegen elkaar passen. Zij maken dan een inwen
dige kern, een nieuw beeld van zand, dat in dien
vorm past. Die kern schrappen zij zooveel af,
als het brons dik moet worden. Als al deze
operatiën, die lang duren en moeilijk zijn,
afgeloopen zijn, gieten zij het metaal in de ledige
ruimte, die tusschen vorm en kern is overgebleven;
daarna slaan zij den vorm stuk en nemen de kern
weg; het zand loopt door de gaatjes, die men in
het beeld heeft gelaten, weg. Zij hechten nu de ver
schillende stukken aan elkaar, steken en vijlen
alle onregelmatigheden en ruwhedon weg, polijsten
geduldig het werk, en bedekken het met de eigen
aardige tint, die men patina noemt.
-*
* *
Het mouleeren d eire perdue, de methode
der Florentijnsche bronsgieters, sedert eenige jaren
ook door de onzen in praktijk gebracht, is nog
omslachtiger. Naar het oorspronkelijk beeld van
klei wordt eerst een holle vorm gemaakt, ook van
klei. In dien vorm wordt weer de innerlijke kern,
het voorloopig beeld, van zand gevormd, en dit
wordt door drogen en afschrappen verkleind,
zoodat men tnsschen vorm en kern een ledige, ruimte
krijgt, die bestemd is om het metaal te ontvangen.
Maar in plaats van nu onmiddellijk tot het gieten
over te gaan, laat men in die ruimte zuivere was
vloeien, en krijgt dus een beeld van was. onder
steund door de poreuze, harde kern, waar in alle
richtingen, voor het ontsnappen van de gassen, door
gangen in geprikt zijn. Dit wassen beeld kan dan
de kunstenaar weer op zijn gemak retoucheeren
en voltooien; hij plaatst het dan weer in een
vorm en laat het volgende werk over aan den
gieter. De was smelt en ontsnapt door de aange
brachte uitgangen. Terstond daarop giet men het
metaal er in; dit vult alle ruimten, en men heeft
een veel frisscher, veel persoonlijker afdruk dan
bij het eerste procédé.
Maar, hoe kiesch en verfijnd beide methoden
ook mochten zijn, geen van beiden heeft ooit,
zelfs aan Barye, resultaten verschaft, die met hot
Japansche gietwcrk te vergelijken zijn. Het ligt
voor de hand, te vermoeden, dat er nog een of
meer andere methoden bestaan, en dat men, door
te zoeken, die vinden kan.
*
* *
Nu, dat juist beweert onze uitvinder gedaan
te hebben. Hij beweert een nieuwe methode van
gieten te hebben gevonden. Hij heeft, naar hij
zegt, brons gegoten, rechtstreeks naar het origi
neel in versche klei.
talenten als poëet, zijne vroolijke voordracht
en zang, maakten, dat hij overal welkom was.
De boekhandel ging langzaam vooruit, maar
bracht geene schitterende winsten. Starter
streefde er naar steeds nieuwe, kostbare
kunstuitgaveii te beproeven. Zij had hem van haar
klein kapitaal reeds moeten afstaan, onder
duizend beloften van schoone winst....
En nu had hij voor een jaar geleden eene
vereeniging van Rhetorisijnen te Leeuwarden
gesticht, ondanks veler waarschuwing ter
contrarie. Een deel zijner vrienden stond aan
zijne zijde anderen hadden hem hunne
ontevredenheid getoond.' Gezang, muziek,
tooneelspel, allerlei lichtzinnigheid, werd nu
door hom dagelijks nagejaagd. \\ at zou zij
inbrengen tegen dit Gode gansch onbehaag
lijk werk? Dit gaf reden tot dagclijkschen
twist en tweedracht, waarbij Nieske het
meest leed, daar zij altijd voor haar man te
gen hare moeder partij koos. En nu moest
zij haar zooveel mogelijk sparen, want op
nieuw had zij gesproken van blijde
verj wachting....
Daar klonken schreden op de trap.
l Snel rees de weduwe op. Ook Nieske
schoof haar stoel van den haard. Haastig
vroeg ze naar licht, omdat het geheel donker
was. De weduwe had reeds twee zilveren kan
delaren met zware kaarsen pp de groote tafel
geplaatst, en juist toen zij de eerste kaars
ontstak, tradon Starter en Vredeman
binnen. De stads-muziekmeester bracht een
vriendelijken groet aan de vrouwen, en haastte
zich met Starter naar den boekwinkel.
Hij nam een snel afscheid, en wierp zich den
mantel om deii hals, daar het buiten nog
feller scheen te vriezen.
De hemel was helder, de wassende maan
prijkte te midden van legioenen starren.
Starter wierp een vroqlijken blik naar het
besneeuwde, helder verlichte plein, en sloot
de deur. Zacht neuriënd besteeg hij het trapje
naar de opkamer. Hij vond Nieske alleen,
ijverig aan het spinnen.
"Helder, mooi weer!" riep hij vroolijk. »De
Gij meent waarschijnlijk dat de bronsgieters
door die bewering in opschudding gebracht zijn;
dat zij nu in troepjes voor het wonderwerk ko
men stilstaan, en hun vernuft scherpen om toch
te raden op welke wijs het vraagstuk is opgelost ?
Dan kent gij ze niet. De bronsgieters verklaren
liever eenvoudig weg, dat het niet zoo is en niet
zoo zijn kan, en wel, omdat het er nog niet was.
Men heeft het nooit gezien. En onder deze brons
gieters moet men verstaan de juryleden van
klasse 25.
Zij zijn begonnen met den beschuldigde voor
hunne balie te roepen, en hem scherpelijk te
ondervragen.
Gij beweert, dat gij rechtstreeks naar de
zachte klei giet? Dat is gekheid.
Ik verzeker u, hoeren, dat ik geen gekheid
maak.
En hoe doet ge dat?
Dat is mijn geheim, en dat wil ik liefst voor
mij zelven houden. Ik ben niet rijk, ik heb mijn
beetje besteed aan het maken van die vaas. Gjj
zult mij wel veroorlooven te zien, dat ik het met
mijn arbeid terug verdien.
Hm. Daar zit zeker de een of andere knoeierij
onder. Wat gij beweert, kan niet gebeuren, dat
weten wij; het is ons vak, dat te weten.
Mijn vaas en mijn medaillon antwoorden in
mijn plaats. Zie eens dat spoor van den vinger,
dat weefsel van de stof, dat stipjespatroon van.
de kant.
O, wij laten ons met zulke praatjes niet om
den tuin leiden. Zijt ge wel eens bronsgieter? Hebt
ge ooit een domklok of een kanon gegoten?
Neen, waarlijk niet; ik ben maar een zeer
nederig beeldhouwer. U kunt mijn beelden zien
in de sectie voor Schoone Kunsten.
Nu, waar bemoeit ge u dan mee? Wij zijn
wel bronsgieters; wij weten wat dat is. En wat
staat daar op dat voetstuk ? Koninklijk Brusselsche
gieterij ? Uw vaas is in Belgiëgegoten?
Ja.
Waarom dat ? Waren de Fransche gieterijen
dan niet goed genoeg voor u ?
Misschien waren zij te goed of te duur voor
mij, heeren. Laat mij mijn redenen voor mij hou
den. Ik heb mijn vaas laten gieten waar en zooals
ik dat kon gedaan krijgen. Beoordeel haar naar
haar eigene verdiensten.
Hm. Dat alles riekt naar den mutserd. En
uw naam bovendien .... Zijt gij misschien een
Pruis ? Ringel d'Illzach. Dat is Duitsch.
Een Elzasser naam, heeren. Ik heb de eer,
kapitein bij het 137e van het territoriaal leger
te zijn; dat regelt, dunkt mij, de
nationaliteitsquaestie.
Hm. Hm. Dat is alles niet heel duidelijk, en
daar gij bekent dat go zelf het stuk niet gego
ten hebt.... Daarenboven is uw vaas niet mooi.
In welken stijl is zij, als ik u verzoeken mag?
In geen stijl. Het is een staal van techniek,
anders niet; een samenstel van ongelijksoortige,
weeke voorwerpen, in brons gereproduceerd.
Geen stijl! (En de jury hief de armen ten
hemel, en rolde wanhopig met de oogen). Als het
maar knap werk was, maar het is niet eens glad,
niet afgepoetst; noemt ge dat fijn werk? men ziet
de vingersporen ....
Juist, heeren, ik doe al mijn best om u
daarop te wijzen. Mon ziet vingorsporen, maar
zelfs met een microscoop zult ge geen
boitelsporen zien; mijn vaas is uit n gietsel en zonder
eenige retouche. Het is de ruwe gieting.
Zonder letouche? Ruwe gieting?
De juryleden wilden niet verder luisteren; zij ver
trokken, diep neerslachtig, verklarend dat het hier
een buitenlandsch werk gold, en dat zij niets met
Belgische tooverij te maken hadden.
* *
Wie heeft hierin ongelijk? Het wil er niet bij
mij in, dat de heer Ringel, kapitein bij het terri
toriaal leger, tweemaal een Franschman, door
geboorte en door keus, hier bedrog zou gepleegd
hebben. Het is zeker niet in orde, dat men brons
giet over natte klei, daar de catechismus van het
bronsgieten in 1889 deze brutaliteit nog niet
volgende week volle maan! De vorst is in.
ons faveur. Onze vrienden uit Franeker ko
men zeker bij de groote vertooningen van:
Och, mocht het r ij sen!""
Nieske glimlachte maar flauw. Starter
zag haar met groote zorg aan. Plotseling
knielde hij aan hare zijde en sprak be
wogen :
»Heb-je gekreten, my sweetheart! mijn
s w i e t e f a m k e! Pleeft moeder je weer ge
plaagd met dudoprige suöerij? Of kwel-je
je zelve, mijn lief wijf ke, tegen de rede en beter
weten I"
Hij greep hare kleine linkerhand en drukte
die vurig aan zijne lippen.
N i e s k e' s oogen helderden op. Zij streek
met hare rechterhand door het fraaie rood
bruine haar van haar echtgenoot en zuchtte:
»Och, mijn ziel! je weet niet, hoe fel mij
soms het hart klopt. Mij is het bang, als ik
denk wat er komen moet. Moeder maakt, dat
ik van melankoleusheid schier kwijne. En
jou hoor ik zingen en jokken ! Och ware het
nier al boter tot den boom!"
»Waarom zou het niet ? O ik ben zoo ge
lukkig juist om jou! Niets zal _ er _meer
tusschen ons komen, als wij ons kind in de
armen klemmen. Lieve, lieve Nieske!"
Hij hief zich op en legde de armen om
haren hals. Met zachte teederheid drukte hij
een hartelijker! kus pp haren rooden mond.
Toen zag hij haar glimlachend aan en zong
zeer zacht:
»Maer Lief! waarom is 't dat ghy treurt?
»Heb ik in 't kussen yet verbeurd ?
»Ick sal 't verbeteren, kom, kom by my.
>'k Sal jou geen seer doen,
«Als ik jou weer soen;
»'k Sal jou geen seer doen,
^Gelooft het vry."
De weduwe H e n d r i c x keek om een hoek
van de deur, en zei gemelijk:
»Het avondeten is opgediend!"
(Wordt vervolgd).