De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 28 juli pagina 2

28 juli 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.631 En dan uw lieveling, Onderwijs, Wat won die niet dikwijls een eersten prijs! Laat dat in 's Gravenhage Maar aan de Synode vragen!" >Je spreekt als een boek," zei de ruiter te voet »Maar praatjes vullen geen gaatjes. »Je hadt moeten werken, met ijver en moed. >Met vrienden en magen en maatjes. De baan is slecht, en die hindernis Je ziet toch, dat die te lastig is? Wat heb ik aan Burgerplicht'?: hulde Nu het zóó zijn plichten vervulde?" »O, ik zal, bij de tweede hindernis Van Rome en Dordt gaan schreeuwen, Van anarchie, die te wachten is; Heusch, brullen zullen we als leeuwen!" »Ga je gang!" zegt de ander, droef te moe, »Ik stop al vast mijn ooren toe. Lukt het niet daar sta ik pal op Dan ruim ik mijn heelen stal op." KOUD EN WARM. Of men voor 't water dat men mist betalen moet Het laat hem koud; De Burgerij 't verhaal van al haar kwalen doet Het laat hem koud; Of m' ook bewijst dat 't straatgeld onrecht vaardig is Het laat hem koud ; Dat »koud te zijn" een wethouder niet waar dig is Het laat hem koud. Maar dat men dit in Amsterdam verdragen zou Dat maakt me warm ; Misschien niet meer dan stille klachten wa gen woft Dat maakt me warm ; Op, burgers, toont wat thans beslist u kiezen doet, En zegt het boud : Of hij zijn zetel in den Raad verliezen moet: Het laat ons koud. Kunst en Letteren. EENE OMWENTELING IN HET BRONSGIETEN. De bekende kunstcriticus en verzamelaar PMlippe Daryl, geeft in den Temps een artikel over een nieuwe uitvinding, dat ons belangrijk genoeg voorkomt om het byna in zijn geheel over te nemen. Het brons was in vroeger tijd een voorwerp van. koninklijke weelde. Sedert het procédéColas is het een democratische weelde geworden; de verkleiningen van bronzen beelden vallen nu on der het bereik van alle beurzen. Heeft de kunst van den bronsgieter er bij gewonnen, dat de ar tistieke glorie nu zoo in pasgeld gemunt wordt ? Dit is zeer te betwijfelen; niet alleen zijn de bronzen van Primatrice en Keiler te goed om voor fabriekswerk te dienen, maar daarenboven is het voldoende om u van het zuiverste kunstwerk een afschuw te doen krijgen, als gij het in duizende exemplaren van iedere afmeting ziet gereprodu ceerd. Zelfs de ongevleugelde Nike van het Louvre ontgaat de gevolgen van zulk een gevaarlijken triomt niet. Ieder heeft op reis, in de klassieke musea, dien tegenzin tegen het oorspronkelijk meesterwerk moeten gevoelen, dien de tallooze copieëu, vooruit gezien, hebben bereid. En dat is nog niets in vergelijking van de bit tere minachting voor het Europeesche, die ons hem op dertienjarigen leeftijd naar Amsterdam brachten, daar Koning James I, door zijne strenge edikten tegen de Dissenters, vele zijner onderdanen als ballingen deed rondzwerven. Starter's ouders behoorden tot de Brownisten, die onder hun leeraar John Rpbinson zich te Amsterdam vestigden. De jonge ling was nog maar twintig jaar oud, en had reeds onder de jongere Amsterdamsche poëten een goeden naam verworven. Hij zocht, daar bei zijne ouders gestorven waren, met F e ddes een boek- en uitgeversnegotie te Leeu warden te vestigen. De aanleiding tot deze onderneming was eenvoudig. F e d d e s had een portret geschilderd van den Frieschen Stadhouder, Graaf Willem L o d e w ij k van Nassau. De kunstenaar wilde dit werk in Friesland bekend maken, en liet het door een Amsterdamschen prentsnijder*) in koper etsen. Dit portret zou Starter als uitgever verspreiden. Men had uit den Haag de toestemming van Prince M o u r i n g h en van den Stadhouder Willem Lodewijk zelven. Deze zou de onderneming begunsti gen, van den jongen uitgever die iiiet aarzelde, een klein kapitaal, de erfenis zijner ouders, voor het welslagen der zaak op te offeren met hoop op winste. De weduwe H e n d r i c x verplaatste haar stoel zachtkens. Ze wilde Nieske niet hin deren en de vuurgloed van den haard werd haar wat te straf. De loop harer gedachten deed haar zuchten. Ach, waarom moest F e d d e s dien jongeling naar Leeuwarden lokken! Terstond werd hij overal met open armen ontvangen. Zij moest erkennen, dat hij een zeer aangenamen indruk maakte. Waar hij binnentrad, was geene sprake van verveling. Hij verhaalde allerlei treöelijke historiën, hij wist van Londen te spreken, dat hij als knaap had moeten verlaten; hij kende alle Engelsche grooteii bij naam en familie; hij schilderde het hof' van Koningin Elisabeth en van James I; hij kende M. Geilenkercken. sedert een twaalftal jaren door de openbaring van iet Japansche brons is ingeënt. * * * Men moet het nu wel toegeven: nu het Wes;en de Teijio, Keisai, Söinin, Nakochi en zooveel andere heerlijke bronzen kent, heeft het nog maar ion beleefdheidseerbied voor de metaalwerken der [taliaansche Renaissance. Japansche bronzen uit de goede periode, uit den tijd van Diderot, zijn geen metalen spookbeelden, geen soort stand beelden van de Zuidzee-eilauden, een beetje min der stijf en minder barbaarsch, zij tinfelen van loven, zij ademen, zij hebben de teerheid en veer kracht van het vleesch, de buigzaamheid, voch tigheid der huid, bijna de zachte warmte van het aderenstelsel dat daar onder ligt. Zij zijn einde loos verscheiden, zij herhalen zich nooit. De per soonlijkheid van den artist is er telkens weer in te herkennen, op het geringste bibelot onzer tagères. Ook wordt men het nooit moede er voor te knielen en ze te aanbidden; men zou gaarne dagen of weken doorbrengen in een museum als dat van den hoer Chernuschi. Zoo gaat het, helaas, niet ten opzichte van de industrieele bronzen op het Champ de Mars, en ik geloof wel dat twee of drie uur samenzijn met de meeste stukken van klasse 25, voldoende zouden zijn, om geen andere keus te laten dan zich, aan handen en voeten gebonden, aan de kundige zor gen van den heer Pasteur over te leveren. Niet enkel bestaat die expositie, zooals het haar recht, en misschien haar plicht is, goheel uit copieën op kleinere schaal, maar van iedere copie zijn talrijke exemplaren voorhanden, doodelijk verve lend als zij alle even groot zijn, on dolmakend als zij van verschillende grootte zijn. Verbeeld u opgesloten te zijn met 72 staaltjes van den Johannes den Dooper als kind", naar grootte afloopend. Ze op den hoek van den boule vard, ieder afzonderlijk te ontmoeten, zou al akelig genoeg zijn, maar hier allen bij elkaar: het is gruwelijk. Toch moet men ze slikken, en, als een soldaat van den czar, tot de spitsroeden veroor deeld, met vluggen tred tusschen zijn twee rijen beulen doorijlen. Mon haast zich dan om te vluch ten, en komt bij de buitenlandsche sectiën aan. * * * Daar ook, is weinig reden om te bewonderen. De Russen exposeeren nauwelijks een plankjevol aardige bronsjcs, dieren, jachttafereelen, een paar liefdeshistorietjes, in elk geval zijn zij nieuw voor onze oogen. Maar ook deze eischen niot gebiedend onze uitroepen van bewondering. Engeland heeft niets, de anderen ook niet. Japan zelfs, dat elf jaar geleden Europa in be wondering bracht, met dien verrukkelijken pauw, een meesterstuk van uilvoering, hoeft ditmaal slechts een paar vrij armoedige fonteinen gezon den, althans naar men kan oordeolen, want zij zijn, vierentachtig dagen na het openen der tentoonstelling, nog niet geheel gemonteerd. Men komt dus, met langzame schreden, naar de Fransche sectie terug, en vindt daar, met groot genoegen, een bronzen vaas, die op niets bekends gelijkt. Om het even terloops te zeggen, die vaas is het werk van een kunstenaar, die in een ander gedeelte, in het Paviljoen voor Schoone Kun sten, verschillende medaillons en standbeelden heeft, een Saga, een langharig musicus, die op den kattendarm de marsen van Rakoczy zaagt, enz. Maar laten wij het Paviljoen der Schoone Kunsten, waar wij niets te maken hebben, laten blijven, en gaan wij weer naar klasse 25. Dit stuk is doodeenvoudig de groote gebeurte nis van de tentoonstelling, wat brons betreft. Het curieusste is, dat de jury voor do belooningen dat zelfs niet vermoed heeft, of niet heeft willen ver moeden. * * * En waarom de groote gebeurtenis? Door zijn eigenaardige schoonheid? Volstrekt niet. De vaas is gewoon, l meter 20 hoog, 00 a 70 ctm. breed, zonder eenige pretentie op artistieke waarde. Het heeft maar ne pretentie, maar die is van belang. De vervaardiger verzekert, dat hij zijn stuk oneene ontelbare menigte Engelsche liederen, en zong zoo fraai, dat ieder hern toejuichte. Onder de Friesche jonkmans was er niemand, die hem evenaarde. De zachte, schuchtere Nieske scheen, sinds zij hem ontmoet had, geheel veranderd Zij werd levendig, spraak zaam, geestig. Men herkende haar niet meer... Lang duurde het niet, of zij ontdekte, dat Starter het hart van hare dochter had gesto len. Nieske hing hem aan met gadelooze, onweerstaanbare liefde. Zij had dag en nacht geweend en gebeden, om uitkomst in deze zware beproeving. Zij had terstond begrepen, dat Starter, hoe rustig en onbesproken zijn wandel ook mocht zijn, een man was, die niets hooger stelde dan het jolijt en de aanlokselen dezer wereld. Zij had kortaf gewei gerd, toen hij haar in heusche woorden om de hand harer dochter vroeg. En zij had daarbij gevoegd, dat zij hem voor geen schoon zoon kon aannemen, overmits hij niet met haar ter kerke kon gaan .... en altijd had hij alle zwarigheden opgelost. Zijn geloof verhinderde hem niet met Nieske bij de Doopsgezinden ter kerke te gaan En Nieske zelve had gezwegen. Maar vroolijkheid en gezondheid leden er onder. Zij sprak niet meer, zij verzonk in doffe neer slachtigheid. Fe d de s had ten siotte zoolang aangehouden voor zijn jongen vriend, dat zij, die Nieske niet kon zien wegkwijnen, tegen haar eigen gemoed en consciëiitie hare toe stemming had gegeven. Dat was nu vier jaren geleden. Alles scheen in den beginne beter te zullen loopen, dan zij gedacht had. Hare Nieske was gelukkig. Starter toonde zijne eerlijke liefde door handel en wandel. Voor twee jaren had zij haar kind bijgestaan in bittere en moeilijke uren bij de bevalling van een dood kind. Lang, zeer lang had het geduurd, eer Nieske een schijn van hare vroegere gezond heid herwon. Starter bleef wel dezelfde, maar hij verkeerde nu meer dan vroeger bij al de vele vrienden in Leeuwarden. Hij was gezien en geliefd bij groot en klein. Zijn middellijk naar de zachte Klei heeft gegoten, zoo wel als zijn medaillon. En het meest oppervlakkig onderzoek is voldoende om aan te toonen, dat hij de waarheid spreekt. Inderdaad, het is het recht streeks gieten, in al zijn naieveteit, zonder eenigerlei retouche, het volkomen nauwkeurig afdruksel van de klei, in brons gegoten, met de sporen van den vinger, van de boetseerhoutjes, de eigen af druk van de zonderling gekozen en zeer verschil lende materialen, die de kunstenaar er opgeplakt heeft, om des te beter te doen zien hoe echt zijn werk is, strooken linnen, linten, stukjes stof, kletsen barbotine, enz., want niet enkel de frissche, natte klei wil deze uitvinder in brons weer geven; ook stukken fluweel, zijden strikken, wollen kwasten, levende of doode dieren. Nu is het wel niet mogelijk het te verbloemen: als die bewering gerechtvaardigd wordt, veronder stelt zij en tour de forcc, dien niemand nog beproefd heeft, althans in Europa. * * Ik weet niet of de lezer, weinig op de hoogte van de gewone wijze van broiisgioten, wel het belangrijke der uitvinding inziet. De eerste de beste bronsgietersjongen kan hem vertellen, dat er twee methoden zijn om metaal te gieten. Het eene is het mouleeren in zand, het andere heet raOuleeren a eire perdue. Bij het mouloeren in zand levert de kunstenaar zijn beeld in klei af. De werklieden nemen daarvan een afdruk in fijn geklopt en gezift zand; dan bedekken zij dien afdruk met een stevige korst, laten hem in den oven drogen en deelen hem in twee helften, die tegen elkaar passen. Zij maken dan een inwen dige kern, een nieuw beeld van zand, dat in dien vorm past. Die kern schrappen zij zooveel af, als het brons dik moet worden. Als al deze operatiën, die lang duren en moeilijk zijn, afgeloopen zijn, gieten zij het metaal in de ledige ruimte, die tusschen vorm en kern is overgebleven; daarna slaan zij den vorm stuk en nemen de kern weg; het zand loopt door de gaatjes, die men in het beeld heeft gelaten, weg. Zij hechten nu de ver schillende stukken aan elkaar, steken en vijlen alle onregelmatigheden en ruwhedon weg, polijsten geduldig het werk, en bedekken het met de eigen aardige tint, die men patina noemt. -* * * Het mouleeren d eire perdue, de methode der Florentijnsche bronsgieters, sedert eenige jaren ook door de onzen in praktijk gebracht, is nog omslachtiger. Naar het oorspronkelijk beeld van klei wordt eerst een holle vorm gemaakt, ook van klei. In dien vorm wordt weer de innerlijke kern, het voorloopig beeld, van zand gevormd, en dit wordt door drogen en afschrappen verkleind, zoodat men tnsschen vorm en kern een ledige, ruimte krijgt, die bestemd is om het metaal te ontvangen. Maar in plaats van nu onmiddellijk tot het gieten over te gaan, laat men in die ruimte zuivere was vloeien, en krijgt dus een beeld van was. onder steund door de poreuze, harde kern, waar in alle richtingen, voor het ontsnappen van de gassen, door gangen in geprikt zijn. Dit wassen beeld kan dan de kunstenaar weer op zijn gemak retoucheeren en voltooien; hij plaatst het dan weer in een vorm en laat het volgende werk over aan den gieter. De was smelt en ontsnapt door de aange brachte uitgangen. Terstond daarop giet men het metaal er in; dit vult alle ruimten, en men heeft een veel frisscher, veel persoonlijker afdruk dan bij het eerste procédé. Maar, hoe kiesch en verfijnd beide methoden ook mochten zijn, geen van beiden heeft ooit, zelfs aan Barye, resultaten verschaft, die met hot Japansche gietwcrk te vergelijken zijn. Het ligt voor de hand, te vermoeden, dat er nog een of meer andere methoden bestaan, en dat men, door te zoeken, die vinden kan. * * * Nu, dat juist beweert onze uitvinder gedaan te hebben. Hij beweert een nieuwe methode van gieten te hebben gevonden. Hij heeft, naar hij zegt, brons gegoten, rechtstreeks naar het origi neel in versche klei. talenten als poëet, zijne vroolijke voordracht en zang, maakten, dat hij overal welkom was. De boekhandel ging langzaam vooruit, maar bracht geene schitterende winsten. Starter streefde er naar steeds nieuwe, kostbare kunstuitgaveii te beproeven. Zij had hem van haar klein kapitaal reeds moeten afstaan, onder duizend beloften van schoone winst.... En nu had hij voor een jaar geleden eene vereeniging van Rhetorisijnen te Leeuwarden gesticht, ondanks veler waarschuwing ter contrarie. Een deel zijner vrienden stond aan zijne zijde anderen hadden hem hunne ontevredenheid getoond.' Gezang, muziek, tooneelspel, allerlei lichtzinnigheid, werd nu door hom dagelijks nagejaagd. \\ at zou zij inbrengen tegen dit Gode gansch onbehaag lijk werk? Dit gaf reden tot dagclijkschen twist en tweedracht, waarbij Nieske het meest leed, daar zij altijd voor haar man te gen hare moeder partij koos. En nu moest zij haar zooveel mogelijk sparen, want op nieuw had zij gesproken van blijde verj wachting.... Daar klonken schreden op de trap. l Snel rees de weduwe op. Ook Nieske schoof haar stoel van den haard. Haastig vroeg ze naar licht, omdat het geheel donker was. De weduwe had reeds twee zilveren kan delaren met zware kaarsen pp de groote tafel geplaatst, en juist toen zij de eerste kaars ontstak, tradon Starter en Vredeman binnen. De stads-muziekmeester bracht een vriendelijken groet aan de vrouwen, en haastte zich met Starter naar den boekwinkel. Hij nam een snel afscheid, en wierp zich den mantel om deii hals, daar het buiten nog feller scheen te vriezen. De hemel was helder, de wassende maan prijkte te midden van legioenen starren. Starter wierp een vroqlijken blik naar het besneeuwde, helder verlichte plein, en sloot de deur. Zacht neuriënd besteeg hij het trapje naar de opkamer. Hij vond Nieske alleen, ijverig aan het spinnen. "Helder, mooi weer!" riep hij vroolijk. »De Gij meent waarschijnlijk dat de bronsgieters door die bewering in opschudding gebracht zijn; dat zij nu in troepjes voor het wonderwerk ko men stilstaan, en hun vernuft scherpen om toch te raden op welke wijs het vraagstuk is opgelost ? Dan kent gij ze niet. De bronsgieters verklaren liever eenvoudig weg, dat het niet zoo is en niet zoo zijn kan, en wel, omdat het er nog niet was. Men heeft het nooit gezien. En onder deze brons gieters moet men verstaan de juryleden van klasse 25. Zij zijn begonnen met den beschuldigde voor hunne balie te roepen, en hem scherpelijk te ondervragen. Gij beweert, dat gij rechtstreeks naar de zachte klei giet? Dat is gekheid. Ik verzeker u, hoeren, dat ik geen gekheid maak. En hoe doet ge dat? Dat is mijn geheim, en dat wil ik liefst voor mij zelven houden. Ik ben niet rijk, ik heb mijn beetje besteed aan het maken van die vaas. Gjj zult mij wel veroorlooven te zien, dat ik het met mijn arbeid terug verdien. Hm. Daar zit zeker de een of andere knoeierij onder. Wat gij beweert, kan niet gebeuren, dat weten wij; het is ons vak, dat te weten. Mijn vaas en mijn medaillon antwoorden in mijn plaats. Zie eens dat spoor van den vinger, dat weefsel van de stof, dat stipjespatroon van. de kant. O, wij laten ons met zulke praatjes niet om den tuin leiden. Zijt ge wel eens bronsgieter? Hebt ge ooit een domklok of een kanon gegoten? Neen, waarlijk niet; ik ben maar een zeer nederig beeldhouwer. U kunt mijn beelden zien in de sectie voor Schoone Kunsten. Nu, waar bemoeit ge u dan mee? Wij zijn wel bronsgieters; wij weten wat dat is. En wat staat daar op dat voetstuk ? Koninklijk Brusselsche gieterij ? Uw vaas is in Belgiëgegoten? Ja. Waarom dat ? Waren de Fransche gieterijen dan niet goed genoeg voor u ? Misschien waren zij te goed of te duur voor mij, heeren. Laat mij mijn redenen voor mij hou den. Ik heb mijn vaas laten gieten waar en zooals ik dat kon gedaan krijgen. Beoordeel haar naar haar eigene verdiensten. Hm. Dat alles riekt naar den mutserd. En uw naam bovendien .... Zijt gij misschien een Pruis ? Ringel d'Illzach. Dat is Duitsch. Een Elzasser naam, heeren. Ik heb de eer, kapitein bij het 137e van het territoriaal leger te zijn; dat regelt, dunkt mij, de nationaliteitsquaestie. Hm. Hm. Dat is alles niet heel duidelijk, en daar gij bekent dat go zelf het stuk niet gego ten hebt.... Daarenboven is uw vaas niet mooi. In welken stijl is zij, als ik u verzoeken mag? In geen stijl. Het is een staal van techniek, anders niet; een samenstel van ongelijksoortige, weeke voorwerpen, in brons gereproduceerd. Geen stijl! (En de jury hief de armen ten hemel, en rolde wanhopig met de oogen). Als het maar knap werk was, maar het is niet eens glad, niet afgepoetst; noemt ge dat fijn werk? men ziet de vingersporen .... Juist, heeren, ik doe al mijn best om u daarop te wijzen. Mon ziet vingorsporen, maar zelfs met een microscoop zult ge geen boitelsporen zien; mijn vaas is uit n gietsel en zonder eenige retouche. Het is de ruwe gieting. Zonder letouche? Ruwe gieting? De juryleden wilden niet verder luisteren; zij ver trokken, diep neerslachtig, verklarend dat het hier een buitenlandsch werk gold, en dat zij niets met Belgische tooverij te maken hadden. * * Wie heeft hierin ongelijk? Het wil er niet bij mij in, dat de heer Ringel, kapitein bij het terri toriaal leger, tweemaal een Franschman, door geboorte en door keus, hier bedrog zou gepleegd hebben. Het is zeker niet in orde, dat men brons giet over natte klei, daar de catechismus van het bronsgieten in 1889 deze brutaliteit nog niet volgende week volle maan! De vorst is in. ons faveur. Onze vrienden uit Franeker ko men zeker bij de groote vertooningen van: Och, mocht het r ij sen!"" Nieske glimlachte maar flauw. Starter zag haar met groote zorg aan. Plotseling knielde hij aan hare zijde en sprak be wogen : »Heb-je gekreten, my sweetheart! mijn s w i e t e f a m k e! Pleeft moeder je weer ge plaagd met dudoprige suöerij? Of kwel-je je zelve, mijn lief wijf ke, tegen de rede en beter weten I" Hij greep hare kleine linkerhand en drukte die vurig aan zijne lippen. N i e s k e' s oogen helderden op. Zij streek met hare rechterhand door het fraaie rood bruine haar van haar echtgenoot en zuchtte: »Och, mijn ziel! je weet niet, hoe fel mij soms het hart klopt. Mij is het bang, als ik denk wat er komen moet. Moeder maakt, dat ik van melankoleusheid schier kwijne. En jou hoor ik zingen en jokken ! Och ware het nier al boter tot den boom!" »Waarom zou het niet ? O ik ben zoo ge lukkig juist om jou! Niets zal _ er _meer tusschen ons komen, als wij ons kind in de armen klemmen. Lieve, lieve Nieske!" Hij hief zich op en legde de armen om haren hals. Met zachte teederheid drukte hij een hartelijker! kus pp haren rooden mond. Toen zag hij haar glimlachend aan en zong zeer zacht: »Maer Lief! waarom is 't dat ghy treurt? »Heb ik in 't kussen yet verbeurd ? »Ick sal 't verbeteren, kom, kom by my. >'k Sal jou geen seer doen, «Als ik jou weer soen; »'k Sal jou geen seer doen, ^Gelooft het vry." De weduwe H e n d r i c x keek om een hoek van de deur, en zei gemelijk: »Het avondeten is opgediend!" (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl