De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 4 augustus pagina 5

4 augustus 1889 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 632 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?weerzien na een meer dan twintigjarige scheiding, maar het scheen, alsof die jaren slechts uren ge weest waren. Bismarck ontving den vriend zijner jeugd als een broeder en drong er sterk op aan, ?dat hij bij hem zou logeeren, wat Motley echter niet wilde, omdat Bismarck's schoonouders hun tenten ook reeds ten zijnent hadden opgeslagen. Het moet daar tamelijk druk zyn toegegaan. Salon en eetzaal hadden uitgangen naar den tuin. .?Hier krioelt alles door elkander, jong en oud, ;kindereri «n grootouders, etend, drinkend, roo iend, pianospelend en met pistolen schietend (in den tuin)." Bier, spuitwater, porter, bourgogne, bordeaux, champagne staan voor alle dorstige kelen en voor elk soort van dorst gereed. Men .rookt de fijnste havana-sigaren. Motley werd eiken dag tweemaal aan tafel genoodigd. Maar, hij is bang, dat zy"n gastheer hem ten slotte de ?deur zal uitgooien, omdat hij het op het punt van drinken slechts met spuitwater tegen hem kan ?volhouden. Een en al verrukking is hij over de onge?dwongen, natuurlijke wijze, waarop Bismarck in hun ne gesprekken zijn hart voor hem blootlegt. Ook erkent hij ten volle de hooge waarde van dezen anan en is hy overtuigd van diens schitterende toekomst. Ongetwijfeld zal hij eens eerste minister wor den, tenzij zijn hardnekkige waarheidsliefde, die fcteen des aanstoots voor politici, hem den weg <:-aarto3 verspert." Den gewichtigen post te Frank fort heeft hij niet gezocht; deze zoclthem. Toen cte minister en daarna de koning hem vroeg, of bij die betrekking wilde aannemen, had hij een voudig ja" geantwoord. Zijne Majesteit was min «f meer verwonderd, dat hij niet naar de voor waarden vroeg, waarop Bismarck antwoordde, dat hij zich sterk genoeg gevoelde om alles aan te nemen, waartoe de koning zich sterk genoeg gevoelde, het hem aan te bieden." Den dag daarop *chreef hij aan zijn vrouw, die hem in een bad plaats aan zoe wachtte, dat hij niet kon komen, -omdat hij tot gezant te Frankfurt benoemd was. Drie dagen lang schreide zij, maar daarop schikte .zij zich in het onvermijdelijke. Met een heilige vrees voor de geheimzinnige kronkelpaden der ?diplomatie," kwam Bismarck, zooals hij zijn vriend vertelde, te Frankfurt aan, maar merkte terstond welke hersenlooze marionetten hij voor zich had. Stuur den schout K. en mijnheer Von ? arsky hierheen, als zij gewasschen en gekamd zijn, dan inaak ik mij sterk met hen in de diplomatie «en goed figuur te slaan," schreef hij kort na zijn benoeming aan zijn vrouw op een toon, alsof hij nog in kaplaarzen door Göttingen's straten flaneerde, en deze minachting voor de diploma tieke zwakkelingen is hem steeds bijgebleven. Wij willen hier terstond een zinsnede uit een veel lateren brief van Bismarck aanhalen, niet alleen omdat de bekende afkeer van den rijkskanselier van een deel zijner collega's daaruit duidelijk blijkt, maar ook omdat zij op eigenaar dige wijze zijne, men kan wel zeggen, liberale «pvatting der wereldgeschiedenis in het licht stelt. De brief handelt over den Amerikaanschen gezant Bancroft, dien men door onedele diplomatieke kuiperijen in 1860 uit Berlijn wilde verdrijven. Bismarck wendt zich tot Motley met het verzoek te Was hington krachtig voor den bedreigden staatsman en geschiedschrijver in de bres te springen. Hij vertegenwoordigt practisch hetzelfde groote ont wikkelingsproces, waarvan Mozes, de christelijke openbaring en de hervorming de groote tijdvak ken aanwijzen. In den strijd met deze ontwikke ling legt het despotisme van den ouden en nieuwen tijd, de exploitatie der volkeren door de kerk en de vorsten, daaraan alle mogelijke hinderpalen in den weg, ook dien om een eerlijk en edel gezant als Bancroft te verguizen en te lasteren." Het despotisme van den ouden en nieuwen tijd, de exploitatie der volkeren door de kerk en de vor sten ! Zou men niet eerder meenon den republikein uit Boston te hooren, dan den kanselier van den Noordduitschen Bond? Belet, als gij het kunt," aldus besluit Bismarck dit schrijven, dat men hem opoffert; hij is beter dan de meeste Europea nen, die zijn, uw en mijn vak uitoefenen, al mogen dan ook de gladde leugenaars van het vak eveneens over hem spreken, als vroeger mijn intieme vijanden, die mij een diplomaat op klom pen noemden." Toen de kanselier deze regels schreef, dacht hij zeker aan den ellendigen Frankfurter tijd en aan zijn woordenrijke ambtsbroeders bij den Duitschen bond. Het huis praat" zeggen de architecten, als een angstwekkend gekraak en gedruisch voor het op handen zijnde instorten waarschuwt. De Duitsche bond was zulk een huis. Het praatte niet alleen, maar het kletste als een oude theetante, en men kan zich voor stellen, welk een schrik zijn bewoners beving, toen op zekeren morgen de forsche Pruisische landjonker met zijn rijlaarzen of' klompen daar kwam binnenvallen en het oude gebouw onder zyn zware stappen in alle voegen kraakte. Bis marck moet een onbedwingbaren afkeer van deze diplomaten der zoogenaamde oude school gehad hebben. Hij vertelt zelf in een brief aan zijn vrouw, hoe hij eens van Frankfurt uit op weg toog, om den ouden Metternich, die hem uitgenoodigd had, te Johannisberg op te zoeken. Dat zou een waar genoegen geweest zyn, die twee bij elkaar te zien en hunne gesprekken af te luisteren. Maar Bisraarck schijnt vlak bij Johan nisberg weer door zijn heilige vrees overvallen te zijn. Een tochtje op den Rijn viel meer in zijn smaak en 's avonds nam hij een boot, liet zich de door de maan beschenen rivier afdrijven, dweepte, droomde, zuchtte als een aankomend dichter en h'et den bond bond zijn. Ik zou mij iederen avond zoo wel willen laten drijven," schrijft hij maar voegt er terstond de realistische opmerking aan toe: Daarna dronk ik een lekker glas wijn." Maar de hoofdzaak was dan toch deze: hij was Johannis berg voorbij gevaren, hij was den voornaamsten leider der oude school uit den weg gegaan. De oude school haatte hem evenwel ook, in zooverre zij nog voor zulk een krachtig gevoel vatbaar was. Te Londen ontmoet Motley in 1858 een Engelsch diplomaat, die vroeger secretaris van legatie te Frankfurt geweest was. Hij kent Bismarck dus ook en zegt, dat deze zonder eenigen twijfel Duitschland's flinkste en bekwaamste man is, maar daarom haat en vre3st een ieder hem dan ook.1' De Amerikaan hernieuwt zijn bezoek aan Frank furt in 1858. Weer is Bismarck geheel buiten zich zelven van vreugde, weer doet de herinnering aan den dollen, gelukkigen studententijd hem een verjongingskuur ondergaan en weer kan Motley geen woorden genoeg vinden, om de hartelijke gast vrijheid der Frankfurter woning te prijzen. Daarop gebeurt, hetgeen Motley voorspeld had: Bismarck wordt eerste minister en als zoodanig leert hij niet alleen de diplomaten haten, maar ook par lementen en parlementsredenaars, in n woord de politiek. Ihate politics, maar zooals gij heel juist zegt, like the grocer hates the figs, schrijft hij in 1863 aan zijn vriend. Tien jaar vroeger had hij aan zijn vrouw reeds geklaagd, dat hij door dien politieken warboel geestelijk geheel uitdroogde, en toch vrees ik dat ik er nog eens smaak in zal krijgen." Hij haat de politiek, evenals een kruidenier de vijgen haat, hij schimpt verschrik kelijk op zijn betrekking en toch vindt hij er smaak in. Ik heb nooit kunnen denken" aldus gaat hy in dienzelfden brief voort, dat ik op rijperen leeftijd zulk een onwaardig ambt als dat van een parlementair minister zou moeten bekleeden.Als ge zant had ik ten minste nog het gevoel, een gentleman te zijn. Als minister is men een heloot. Ik ben achter uit gegaan, hoe weet ik zelf niet." Dat is nog de echte Göttingsche toon en de oude Frankfurter stijl, maar die heftige woorden moeten niet al te let terlijk worden opgevat, want men moet niet ver geten, dat Bismarck ze midden in den conflicttijd neerschreef, en wel in de Kamer zelve, te mid den van het rumoer der heftigste redevoeringen, onder buitengewoon alledaagsche en zoutclooze redevoeringen uit den mond van buitengewoon kinderachtige en opgewonden politici," die elkaar uitschelden en zwart maken en het in den grond der zaak toch eens zijn. Zij zijn het niet eens over de motieven, waarom zij het eens zijn en daarom twisten zij; echt Duitsch helaas; een twist om 's keizers baard, guerette d''Allemand; iets daarvan hebt gij Anglo-Saxon-Yankees ook." Zoo photographeert de minister zijn kamerleden, maar vindt dan toch op den afdruk iets of wat te moeten retoucheeren; ieder op zich zelf beschouwd waren die menschen zeer verstandig, maar op het gebied van politiek, en vooral van buitenlandsche politiek, echte kinderen. Als een geheel dom, elk op zich zelf verstandig." Dat klinkt alles behalve vrien delijk, maar dat oordeel wordt in een postcriptum nog al wat verzacht. Voor hij naar bed gaat leest de minister over, wat hij, te midden van het ge woel van den parlementairen strijd zich afzonde rende, aan zijn vriend geschreven heeft en hij moet bekennen, dat de brief een aaneenschakeling van flauwe gemeenplaatsen is Hij had veel lust hem te verbranden, maar wanneer zal hij tijd vinden, een anderen te schrijven? Daarom denkt hij, even als Pilatus: Quod scripsi, scripsi. De Deensche aangelegenheden voerden Bismarck in 1864 naar Weenen, waar Motley inmiddels gezant geworden was. Zoo dikwijls hij zich aan zijn drukke bezigheden kon onttrekken, spoedde hij zich naar het huis in de Favoritenstraat, om zich daar te ontspannen in de vroolijke herinne ringen uit zijn jeugd. Toen brak het jaar 1806 aan. Motley voorzag de overwinning van het noorden en twijfelde geen oogenblik aan de zegepraal van zijn ouden Göttingschen huisgenoot.Van tijd tot tijd schrijven de vrienden elkaar. In Augustus 1869 zendt Bismarck uit Varzin een uitnoodiging aan Motley, om voor eenigen tijd zijn wigwam in de Pommersche wouden op te slaan. Ik heb mij reeds zoo met dat denkbeeld vereenzelvigd, dat ik ziek zal worden als gy neen zegt, en dat zou een allernadeeligsten invloed op de politiek heb ben." Later (Augustus 1869) dringt hy er by hem op aan, tenminste te Berlijn te komen. Dan zullen wij in Logier's huis weer eens tegenover elkaar aan het schaakbord gaan zitten en er over redetwisten of Byron met Goethe op n lijn gesteld kan. worden. Wij waren toen geloof ik, betere menschen in een beter tijd, dat wil zeg gen jonger." Maar eerst na den grooten oorlog in het jaar 1872, kwam het tot dit bezoek. Juist veertig jaar vroeger was de jonge Amerikaan onder het hoorngeschal van zijn postillon Göttingen binnen getrokken, waar hij kort daarop met den langen Bismarck, den kranigste der Hanoveranen" schmollis zou drinken. Nu blies de postillon weer, het rijtuig hield op voor het slot te Varzin en de Göttingsche student, die inmiddels vorst Bismarck geworden was, begroette, omringd door de zijnen, den voormaligen academievriend. Te Varzin heerschte dien dag een luidruchtige vreugde. Na zwaren, inspannenden arbeid had de jeugd weer aan de deur geklopt, Duitsche studentenliederen weerklonken, Amerikaansche vrijheidsliederen wer den geneuried, ieder oogenblik werden er weer vroolijke herinneringen opgerakeld en geheel het slot werd vervuld door die heerlijke blijmoedig heid, die zoo nauw verwant is aan den mannelijken ernst. Motley zegt, dat niemand ter wereld Bismarck intiemer gekend heeft dan hij. Zeer zeker heeft niemand den ijzeren kanselier van zijn gemoedelijksten en gezelligsten kant beter leeren kennen dan deze Amerikaan, want tegen over niemand schijnt hij zijn humor meer vrij spel gelaten te hebben. Deze humor heeft dan ook een Engelsch tintje, en de Altmarker" en de Angelsakser zullen zeker wel gevoeld hebben, dat er een geestelijke verwantschap tusschen hen bestond, maar hoogst merkwaardig is het toch, dat deze steunpilaar van het oud-Europeesche monarchisme juist onder de aanraking van een republikeinsche hand, de zuiverste en vroolijkste klanken deed hooren. EEN KUNSTENAARSBEGRAFENIS. Hij was in zijn leven schilder geweest en zou over een paar uren begraven worden op de Is raëlitische begraafplaats. Er was heel wat drukte van gemaakt. De familie was trotsch op den overledene en stelde er prijs op, dat achter zijn lijkkoets en aan zijn graf zou blijken, dat hun trots ceii rechtmatige was. De overledene zelfwas lid geweest van een schildersvereeuiging, een^liedertafel en van de sociëteit: »Het vroolijke krokodilletje". Van de leden dezer drie sprak het vau zelf, dat zij het lijk van hun betreurd medelid grafwaarts zouden volgen. Maar bovendien was een jongere broer nog lid van een roeivereeniging, een scherpschuttersgezelschap, een gymnastiekclub en een rederijkerskamer, en aangezien de overledene bij feestelijkheden dezer vereenigingen altijd door zijn broer ge ntrodujcee: d was, vond deze daarin voldoende aanleiding om aan de besturen te vragen of ook zij wel licht plan hadden eene deputatie te zenden, ten einde zijnen broeder de laatste eer mede te hel pen bewijzen. Al hadden ze geen plau gehad, ze zouden na die vraag onmiddellijk plau gekregen hebben. Waar ter wereld is een bestuur te vinden, dat niet graag in zwarten rok en witte das reclame maakt voor zijn vereeniging, »dat teedere spruitje, dat onder zijn krachtvolle leiding tot een tieren' boom is opgegroeid ?" Al de genoemde vereeuigiugen zouden dus gaarne bewijs geven van hunne genegenheid voor den man, dien ze waren komen staan te verliezen. En bovendieu schreef de broer iiog aan eeii doctor in de letteren bui ten de stad, van wien hij wist dat hij nooit achter bleef als er wat te praten viel, of ook ZWelEdelZeerGeleerde wellicht voornemens was aan de groeve van zijnen betreurden en hoog begaafden broeder een enkel woord tot opluiste ring van de plechtigheid te spreken. Zeker was de doctor in de letteren dat voor nemens! En de hartelijke brief waarin hij dat meldde, evenzeer als de andere ondubbelzinnige blijken van oprechte deelneming van de reeds genoemde vereeuigingeu verzachtten zeer het leed van den broer en de overige familieleden en deed bij al hunne droefheid hun hart van edele zelf voldoening kloppen. De broer had het in de dagen vóór de begra fenis zeer druk. Met den brief van den letterenlste Jaargang". Schaakspel. 4 Augustus 1889. Stelling eener partij door de heeren G. R. Neumann, wit, en dr. Craemer, zwart. ZWABT ^ i *vé> ?* /& ..«m"i, u / ^// Q ^ abcdefgh WIT Wit begint en geeft in 5 zetten mat. BUITENLANDSCH NIEUWS. Uit Breslau ontvangen wij eenige raededeelingen omtrent het onlangs aldaar gehouden schaakcongres van den Duitschen Schaakbond. De hoofdprijs (1000 Mark) werd behaald door den heer Tarrasch uit Nurnborg, die geen enkele partij verloor, Do 2e prijs (700 Mark) werd behaald door den heer Burn uit Liverpool, de 3e (500 Mark) door J. Mieses uit Leipzig, terwijl de vier laatste prijzen gedeeld moesten worden tusschen v Bardelehen uit Berlijn, liauer uit Weenen, Gunsborg uit Londen en L. Paulsen uit Duitschland. De volgende partij speelde de heer Tarrasch tegen den heer Burn. Wit Burn. d2 d4 c2 bl c4 5 l c3 e4 cl al c4 c,8 d5 c5 e4 c5 d2 cl Zwart Tarrasch. d7 e7 c7 eG X d5 d5 (14 f8 X c5 (18 a5 f a5 X c do e6 c5 a f5 10 11 12 13 14 15 u; 17 18 1!> 20 21 22 dl gl e2 d2 fl 0 cl fl 1)5 cl dl a4 h2 a4 f3 e3 X e3 1)5 0 c5 cl e2 dl X d 8 c2 h4 t b t 23 24 25 80 81 32 83 34 35 a2 c2 g-"> e2 f'3 bl y (13 b8 h4 bl h5 b3 a.') bl g» d3 d4 (13 d 1)8 j 1.6 h5 hfi c3 1)8 f5 (14 g8 O f 8 (15 a7 e7 cG X (18 c8 a8 f7 cG c5 f7 c8 go f8 h8 X cG do c7 O (18 dG aG g<; e7 cG f8 eG c8 f6 f7 e5 d3 h8 c8 e4 e6 go doctor liep hij naar de presidenten van al de vereenigingen, om met hen te overleggen, niet enkel hoe de volgorde in den stoet zou zijn, maar ook hoe de volgorde van de sprekers bij het graf zou worden vastgesteld. Ook, vroeg hij dan- zoo terloops, zou hij gaarne weten of de vereeniging ook soms een krans of een ander eerbewijs op de kist van den overledene wou leggen. Dat vroeg hij niet om 't een of ander, God beware, maar er was iemand van de krant aan het sterfhuis geweest om er naar te vragen, en die kranten weten het graag secuur. »Ja, een krans.... om je de waarheid te zeggen hebben we daar nog niet over gesproken...." De broer bleef strak voor zich kijken. «Maar een krans .... ja, een krans.... mij dunkt " De broer bleef volhardend zwijgen en kijken. »Mij dunkt een krans, daar zullen ze...." Er kwam climax in het zwijgen en kijken van den broer. »Mij dunkt, daar kunnen ze haast geen bezwaar tegen hebben. Een krans, dat spreekt haast van zelf, die hoort er zoo bij." »Dus een krans," zei de broer haastig; »dat zullen we dan even noteeren. Of als u soms liever een mooi kruis van bloemen zoudt willen geven ik geloof niet dat er al een kruis is daarin is u geheel vrij. U weet dat mijn broer, en trouwens mijn heele familie, behalve mijn grootvader, maar die is allang dood, altijd erg liberaal geweest is op dat punt." Maar het bleef bij een krans en er kwamen niets dan kransen. De volgorde der vereenigingen achter het lijk was spoedig geregeld. Eerst kwam de schildersvereeniging, daarna de liedertafel en dan het vroolijke krokodilletje. Daarop zou dan in plechtige eenzaamheid de doctor in de letteren volgen en deze zou in zijn nasleep al de vereenigingen voeren, waarvan de broer lid was. Maar met de sprekers schoot men niet zoo vlug op. De rabbijn zou voorop gaan, dat sprak vanzelf en dan moest de president van de schildersver eeniging volgen. Maar deze, die van de groote talenten des overledenen nooit zoo'n overtuigd bewonderaar was geweest, stelde voor om het maar bij den rabbijn te laten. Maar daar wilde de broer niets van weten. »De vereeniging daar hij zooveel jaren lid van geweest is. die zou niet spreken aan zijn graf?!...." De president moest toegeven. De liedertafel zou een rouwlied zingen, dat sprak van zelf, doch eerst zou het vroolijke krokodil letje spreken. Maar toen hij bij den president van het vroo lijke krokodilletje kwam, ontmoette hij weer bezwaren. Om je nou eens oprecht de waarheid te zeggen, jongen, ik ben er met je broer, Hein, erg aan gewend geraakt oin 's nachts nogal laat op de soos te zitten, dus je begrijpt wel dat dat vroege opstaan me al niet vlug van de hand gaat, maar nu nog te spreken ook, dat gaat heelemaai niet. Ik ben 's morgens veel te schor; en boven dien, ik heb jarenlang veel te veel jooltjes met Sam gehad om daar nu bij zijn graf te staan lamenteeren. Wat zeg je: voor een enkele keer 's avonds eens wat vroeger naar huis gaan ? Och, dat zou ik uit oude vriendschap met pleizier voor Sam overhebbeu! Maar ik kau dat uls voorzitter zoo slecht doen! Geen een van de andere bestuursleden blijft na cénen en de leden kunnen toch niet alleen blijven zitten. Neen, ik zou het maar liever aan den secretaris vragen. Als die ook niet wil ? Wel, dan weet ik er wat op, dan houd ik mij ziek en blijf thuis, dan moet hij wel." »God beware ! Neen, meneer de president, u mag niet thuis blijveu. Al zou ik u halen laten met een vierspan, dat me moest kosten vijf en twintig gulden, meneer de president moet er bij zijn. U bent als 't ware, om zoo te zeggen zijn boezem vriend geweest!" oEigeulijk meer zijn grogvriend", dacht de president. Maar ook hij kwam er niet af. Hij moest spreken of hij wilde of niet hij zou dan in Godsnaam den avond te voren maar niet uaar de soos gaan. Na hem zou de doctor in de letteren het woord voeren en daarna kwamen de rederijkers kamer en de andere gezelschappen, waar de overledene geen lid van geweest was. De ochtend van de begrafenis was aangebro ken. De deputatiün hadden zich in een nabij het sterfhuis gelegen logement vereenigd en toen de gekiste kunstenaar in de lijkkoets lag, schaarden zij zich onder hunne iu floers gehulde banieren daarachter en stapten moedig naar het kerkhof. De president van het vroolijke krokodilletje was den vorigen avond niet thuis gebleven, dat kou men duidelijk aan zijn opgeblazen wangen en waterige oogcn zien. Die van de schildersvereeuiging liep met een sluw en nadenkend ge zicht, zacht de lippen bewegende alsof hij zich zelf' zijn te houden speech nog eens overhoorde. De doctor in de letteren liep met de rechterhand tusschen het vest geschoven, het hoofd tier ach terover en den hoed op u oor. Op het kerkhof gekomen maakte de broer van een gunstige gelegenheid gebruik om hem nog even toe te fluisteren: ..denk er om, doctor, u spreekt na het vroolijke krokodilletje." Alle kerkelijke ceremoniën waren vervuld, de kist daalde in het graf, de rabbijn nam het woord. Hij verdoolde zijne rede iu drie ai'deelingen: lo. Wat was Sam als Israëliet'.' 2o. Wat was Sam nis meusch? ;io. Wat was Sam als kunstenaar? De beide eerste vragen behandelde hij zeer uitvoerig en het duurde vrij lang eer hij het uit gerekend had. Maar toen het zoover was, bleek er een kolossaal batig saldo voor Sam over te schieten. Van de derde vraag, wat Sam als kunstenaar was, maakte hij zich met een buiging naarden president der schildersvereeniging zeer kort af door te verklaren, dat hij het antwoord daarop aan meer bevoegden zou overlaten. ,Dit arreen een noodlottig spraakgebrek belette hem de l goed uit te spreken »dit arreeu wirde hij nog zeggen: hier staat gij Israerieteu en niet-Israe-. rieten, hier staat gij arren om het graf van een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl