De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 11 augustus pagina 3

11 augustus 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

; 633 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?wijzen brengt deze zelfde verklaring hem in een dilemma.waaruit geen ontsnappen mogelijk is." Naar het ons voorkomt, is tegen het bewijs dat de schrijver verder geeft, inderdaad niet veel in te brengen. Als Mortimer Mempes zijn zin kreeg, zouden er alleen nog werkelijk artistieke, maar geenerlei industrieele etsen meer gema kt worden, en dat zou jammer zijn .... ja voor wien? Als een toevalligheid wordt gemeld, dat een beeldhouwer Alfred Gilbert genaamd, leerling van de Ecole de Beaux-Arts, de opdracht gekregen heeft een standbeeld te ontwerpen >an Lord Byron, terwijl de bekende Engelsche beeldhouwer van volkomen denzelfden naam, in den tijd toen hij ook nog leerling van. de Ecole des Beaux-Arts was, mededong om een standbeeld te mogen ma ken voor denzelfden dichter. Een terloopsche opmerkiug van een schrijver in een onzer geachte Hollandsche periodieken deed mij dezer dagen een oogrfnblik er aan twijfelen of de voortreffelijke Fransche schilder van zoovele monumentale schilderijen, Pierre Puvis de Chavannes, nog wel tot de levenden behoorde. We vinden thans echter vermeld dat de gemeenteraad van Parijs den grooten schilder nog een dezer dagen in een jury benoemd heeft. V. ALFRED TENNYSON. Lord Tennyson, de bekende Engelsche dichter, vierde 6 dezer, onder algemeene belangstelling, zijn SOsten verjaardag. Naar aanleiding daarvan komt in de Neue Freie Presse van dien dag het volgende artikel voor, van de hand van dr. Au gust Weisz. Toen Alfred Tennyson den Gen Augustus 1809 geboren werd, was Wordsworth juist met ernst bezig aan zijn »magnuni opus" (?The Excursion"), bestudeerde Coleridge. iu opiumwolken gehuld, Goethe, bad Thomas Moore met zijn geldnood te strijden, die hem zelfs zijn lier en zijn be dreigd vaderland deed vergeten, draaide Keats nog pillen in een apotheek, verliet Shelley juist Eton, had Byron op den 22sten Januari van datzelfde jaar zijn meerderjarigheidsverklaring in een gasthuis te Londen vol verdriet vertreurd, en stond Walter Scott op het toppunt van zijn roem. Toen Tennyson twintig jaren later de eerste periode van zijn werkzaamheid was inge treden, hadden al deze groote en heerlijke geesten zichzelf als het ware verteerd, en begon een nieuw geslacht geheel andere idealen na te jagen. De eerste helft der regeering van koningin Vic toria werd een tijd van geweldigen nationalen arbeid en van grooten vooruitgang op politiek en maatschappelijk gebied. De koreuwetten werden opgeheven, de kwaal van het pauperisme door ecu armenwet verzacht, in de koloniën werd de slavernij afgeschaft, de volksontwikkeling nam toe, door goedkoope ge schriften werden nuttige kundigheden onder alle klassen van het volk verspreid en uit de statis tieke opgaven bleek zoozeer dat de nationale welvaart in elk opzicht toenam, dat men zich daardoor als het ware liet bedwelmen en rneesleepen. Het sauguioistische temperament van dat tijd vak en zijne eenigszins oppervlakkige levensbe schouwing wordt in Macaulay's geschriften het "best afgespiegeld. Hoe buitengewoon hoog deze groote geschiedschrijver ook staat, voor zoover het het bijeenbrengen en bewerken van historische bronnen en het weergeven van de resultaten van zijn onderzoekingen betreft, zoo moet hem toch, van een zuiver gceslelijk standpunt uit, een be trekkelijk lage plaats worden toegekend. Macaulay had zijn tijd lief, evenals een kind zijn toegevende moeder, die bet met zoetigheden overlaadt, liefheeft, eu hij schiep behagen iu zijn vooruit strevende landgeuooten, evenals deze dit in hem deden. Op het punt van populariteit had hij slecht n mededinger, en deze mededinger was de grootste verteller van zijn tijd Charles Dickens. Boz bezat hetzelfde ideaal van mensclielijke gelukzaligheid als Macaulay en diens zoo overtalrijke lezers en bewonderaars. Men behoefde, volgens de meening van Boz, slechts een paar monsters van zelfzucht en boosaardig heid uit den weg te ruimen, eeuige onvolkomen heden in de organisatie der meusehelijke maat schappij aan te vullen, allen meuschen welwil lendheid en toegeeflijkheid voor de zwakheden en den nood hunner medemensehen in te boeze men, om deze wereld tot de beste aller werelden te maken. Alfred Tennyson heeft zijn leven lang voor de van zulk een geest vervulde tijdgeuooteu van de eerste periode van zijn dichterlijken arbeid ge schreven, zonder eigenlijklgeheel van hunne ideeën doordrongen te zijn en er een werkdadig aandeel aan te nemen. Hij heeft daarmede als het ware meer gesympathiseerd als een toeschouwer, die op grooten afstand staat, lleeds de kring, die zich in Cambridge om hem en om zijn broeder Charles verzameld had en welks ziel Tennyson's intiemste vriend, Arthur Hallam geweest is, liet zich weinig in met de zaken, die de andere stu denten belang inboezemden, eu de dichter heeft het ook later steeds vermeden, zich in de drukke aangelegenheden zijner medemenscheu te mengen, zoodat er van zijn uiterlijken levensloop al zeer weinig valt te vertellen. Hij was als do derde zoon van een geestelijke te Somerby (Liucolushire) geboren. Later werden zijn vader nog vier zonen geschonken: alle zeven hebbeu verzen geschreven, maar slechts n was dichter geboren, p zijn zeventiende jaar kwam Tennyson te Cambridge en reeds het jaar daarna (1827) gaf hij, te zamen met zijn broeder anoniem de »Poems of ttco brothers" uit. In 1828 verwierf hij den Chancellor-prijs der Hoogeschool voor het gedicht »Ti»ibnctoo", en in 1830 volgde daarop reeds de uitgave van een nieuwe verzameling gedichten,diehet»Athenaeum" toeumaals reeds »het eerste werk van een groot dichter" noemde. Tennyson's vrienden deden hun uiterste best om voor den jongen dichter, die in 1833 opnieuw een bundel gedichten het licht liet zien, propaganda te maken. Hallam publiceerde zelfs toemaals reeds in het Englishmans Magazine een essay »over het genie van Alfred Tennysou". Maar noch deze lofuitingen, noch de aanvallen en speldeprikken der heerschende kritiek waren in staat de belangstelling voor den jongen dichter op te wekken. Men vond in diens gedichten slechts een echo van alles, wat men vroeger reeds gehoord en gelezen had. De »Lady van Shalot" en »De lotoseters" deden aan Coleridge's droomerige poëzie denken, in de »Molenaarsdochter", herkende men de idylle naar het voorschrift van Wordsworth, in »Fatima" her leefde weer het Oosten van Moore en Southey en in »0enone" het grieksche ideaal van Savage Landor. Tennyson bewees toenmaals dus reeds zijn veelzijdige begaafdheid, maar wat men in zijne gedichten zocht en niet vond, was Tenny son zelf. Het poëtische instrument in hem was gestemd en ter bespeling gereed, maar de ziel ontbrak nog, die de snaren zou doen trillen. Van het jaar 1833 tot het jaar 1844 heeft Tennyson niets uitgegeven. Bijna tien jaren zweeg hij, en toen hij weer begon te zingen, wist hij al deze verschillende stijlen tot zulk een eigen aardig Tennysonianisme saam te smelten, dat, zoonis Bleibtreu zegt, »auch nicht dn cin?.iyer nachgepfiffener Ton x,u entdeeken ist." De dich ter had zich, treurende over den dood van zijn' in 1833 na een korte ongesteldheid te Weeneu overleden vriend Arthur Hallam, in de eenzaam heid teruggetrokken. De dood van Hallam eu de daaropvolgende jaren van rouw vormen een krisis in het leven van Tennyson, waaruit hij gelouterd is opgestaan. Toen hij in het jaar 1842 een zorg vuldig herzienen gepolijste verzameling van de beste zijner vroeger gepubliceerde gedichten uit gaf, werd hij op eens een beroemd dichter en evenals de verloopen tien jaren, jaren van na denken geweest waren, volgde nu een tiental jaren, waarin het eene werk op het andere volgde en waarin zijn arbeid met een steeds toenemend succes bekroond werd, zoodat reeds toen zijn dichterlijke suprematie, zoowel in Engeland als iu Amerika erkend schijnt te zijn. Wordsworth, Tennyson's voorganger in de waardigheid van poetn laweatus, kwam in 1845 te Londen, om hem als den grootsten Engelschen dichter zijn achting te betuigen. Dat was als het ware tevens een aanwijzing van zijn opvolger, en toen Wordsworth in 1850 stierf, was men eenstemmig van oordeel, dat werkelijk Tcniiyson de eenige was, die recht had hem op te volgen. In datzelfde jaar huwde de dichter met miss Emily Sellwood eu verhuisde hij naar Farringford op het eiiand Wight, waar hij sedert als een rijk particulier het grootste deel van zijn leven heeft gesleten. Alfred Temiyson geeft, evenals een rivier aan den oceaan, aan zijn volk alle» weer, wal zich binneu zijn oevers aan vocht uit de lucht of de aarde, verzameld heeft. »AIle groote vraagstuk ken van zijn tijd heeft hij poëtisch behandeld en toegelicht," zegt Stopford Brnoke, ;zijn gevoel voor do natuur is juist, liefderijk en veelomvat tend, zijn sympathie voor den mcnschhcid even eens. De groote belangen der menschheid en van zijn eigen tijd, het leven van eenvoudige mensclien en de fijnere nuances van het denken en het gevoelen, die in onze onverprikkelde maat schappij aan den dag treden, worden iu zijne gedichten met bekwame, zachte hand aangeroerd.... Hij verstaat het, echte liederen te dichten, on iu de reine idylle hooft hij alle dichters overtroffen.... In den lyrischeu rythmus zoowel als iu den vorm der lla.nl.- verse* is hij even vindingrijk als eigen aardig. Door de uitgebreidheid van liet gebied, dat hij behecrscht, neemt hij de eerste plaats onder de moderne dichters in." In zulk een licht staat de dichter al sedert meer dan veer tig jaar bij zijn volk en met vollo recht; maar hoe hoog Tennyson ook gewaardeerd wordt, willen velen hem toch niet als een dichter van den eersten rang erkennen. In de eerste plaats willen dat de vereerders van Robcrt Browning niet, die naast hun afgod, niemand anders, wie dan ook, willen dulden; verder zij, die op school geleerd hebbeu eu daaraan blijven vasthouden, het groote slechts in het verledene te zoeken, omdat huu daar van het tegenwoordige niets ver teld werd en eindelijk diegenen, die slechts in staat zijn in geestdrift te ontbranden voor de wer ken van die groote, scherp sprekende persoonlijk heden, die iu staat ziju op een verheven wijze het lijden en de genietingen der menschheid te i gevoelen eu dit op een verheffende wijze weer te geven, die zooals Taine, zoo fraai van Alfred de i Musset zegt: in hun leven dien innerlijkeu storm van diepe indrukken, gigantische droomen en intensieve gelukzaligheid gevoeld hebben, van wier hartstochtelijkheid zij leven, bij gebrek waaniaüzij sterven.... die hun stempel op den gedaehteugaug der menschheid gezet eii der wereld gezegd hebben, wat liefde, waarheid, geluk is.... die de dcukbeelden uit huu ingewanden gescheurd hebben en hen der wereld bloedend, maar levend voor oogen houden. Dat is moeilijker", gaat Taine voort, dan (zooals Tenuysoii) beschouwingen te l houden over de ideeën van anderen." In dezen zin is Tennysou werkelijk geen groot dichter en Taine heeft iu zeker opzicht het recht, te zeggen: Alfred de Musset is mij liever, dan Alfred Ten nyson." Het napluizen en liefderijk opkwcckeu van de denkbeelden van anderen is hem echter iu bui tengewoon hooge mate gelukt, en daarin beeft euuyson nauwlijks zijns gelijke. Zulk ecu dichter kon ook slechts de lieveling van dat deel van het Engelsche volk worden, dat vooral in Macau lay eu Dickens aan bet woord is gekomen, daar dit in dergelijke gemoedsbewegingen, zooals de helden van Musset gevoelen, geen behagen schept. Wordsworth en Tennyson, dat ziju hunne man nen, en men mag hen gerust in die meening versterken, want het voedsel voor den geest, dat deze dichters bieden, is veel gezonder. Ook Taiue geeft toe, dat do wereld, waartoe Tenuysou be hoort, beter is, dan de lichtzinnige, dikwijls los bandige fransche kringen, die naar Musset's lier geluisterd hebben. De begaafdheid van den dichter is in de aller eerste plaats eeu lyrisch-cpische. Dat bewijzen vooral het aan Arthur Hallam gewijde boekdeel »In memoriam" en de »Kouingsidyllen". Er be staat in de wereldlitteratuur nauwelijks n ge dicht, waarin, zooals in het eerstgenoemde, hart stocht zoo iuuig met diepte van gedachte is saamgesmolten. Natuurwetenschappelijke theo rieën, beschouwingen over liefde en onsterfelijk heid dringen zich over het gaf van den vriend heen, aan den geest des dichters op. De mees terschap, waarmede hij deze samensmelting heeft bewerkstelligd, is bewonderenswaardig. Zijn ken nis doordringt den hartstocht en aan die kennis wordt door de hartstocht weer leven ingeblazen. Daarbij is zijn keunis even veelomvattend als zijn gevoel diep en teeder is. Het boek is vol afwisseling en verscheidenheid, ofschoon de dich ter zich, wel beschouwd, slechts met twee onder werpen bezig houdt, namelijk, de liefde als een hartstocht, die hem vervult, en de liefde als een geheim, dat hij wil doorgronden. In zijn vorm is het dus de uitdrukking van zijn persoonlijke smart, in werkelijkheid echter is het een beeld van den strijd van zijn tijd. Datzelfde vinden wij ook in de «Koningsidyllen". De werkelijke held daarin is niet de daarin voorkomende ridder, respectief de ridderschap, maar de reiue menschenliefde. Evenals deze in «Tnjmemoriam" de ziel loutert, zoo veredelt zij hier het leven en wordt zij een prikkel tot maatschappelijken vooruitgang. Van al Ten nyson's werken zijn in Engeland de »Koniugsiclyllen", en wel vooral de eerste vier, het popu lairst, hoewel betwijfeld mag worden of zij het langst zullen voortleven. Het tijdvak waaraan hare heiden ontleend zijn, is te ver van het onze verwijderd, om daarin het streven van onzen tijd duidelijk genoeg te laten doorstralen. Als geheel genomen, ontbreekt het haar ook aan eenheid maar ieder op zich zelf beschouwd, zijn het ware juweeltjes. De vertelling wordt met eene ver wonderlijke bekoorlijkheid en gemakkelijkheid afgesponnen, en Tenuyson's kunst van voor stellen toont zich daarin iu het beste licht Ja, men mag er zelfs terecht aan twijfelen, of er sedert Horatius en Virgilius een dichter ge leefd heeft, die over zulk oen macht van uitdruk king kon beschikken. Evenals bij deze beide groote dichters ligt de bekoring van vele van Tenny son's gedichten minder in, ical hij zegt, dan in de wijze ti-aai'op hij het zegt. Men heeft zich daardoor zelfs zoover laten vervoeren, deu dich ter slechts als een «gladden aeademischen stylist" te beschouwen. Johannes Scherr komt daartegen met de volgende scherpe woorden, beslist op: »Het is eenvoudig dom en bewijst, dat men met Teunyson's werken volkomen onbekend is, wan neer men zich van hem wil afmaken met de op merking, dau hij niets dau zulk een stylist is. Hij is een stylist, ja, een stylist van deu eersten rang, maar hij is ook een waar, een echt dichter.'" Het fijne egoïsme van Tennyson, dat er hem toe drijft, zijne gevoelens in verzen uit te spreken, scherpt zijn oor voor de diepere harmonieën der wereld eu van het leven, terwijl het zijn oogeu blind maakt voor dat vreemde schouwspel arlequiuade of tragedie waarin de gewone sterveling met zooveel ijver zijn rol speelt. Hem interesseeren de algemeene toestanden, waardoor onze cetnv zich van de vorige onderscheidt, meer dan do eigenaardigheden ,en do verscheidenheid der hem omringende verschillende individuen. Daarom valt het hem zoo moeilijk, zich iu den toestand van iemand anders te verplaatsen. Zijn karakters zijn daarom van alle individualiteit ontbloot, maar vertegenwoordigen daarentegen dau ook op onovertrefbare wijze het algemeen menschelijke karakter, zooals zich dit onder de gegeven omstandigheden openbaart. De mannen eu vrouwen, waarmee hij ons in kennis brengt, zijn wel is waar zeer verschillend; het zijn echter niet zoozeer verschillende karakters dan wel ver schillende karakteristieken. Koning Arthur bijv. is geen dappere held, maar hij is de dapperheid, gedistilleerd uit de meüschheid in het algemeen, en niet. in n individu belichaamd. Datzelfde kan van Laucelot gezegd worden; ook hij is een distillatieprodnct. Ook hij i.s evenals Arthur de dapperheid, maar een trapje lager genomen. En dat zijn tvpische figuren. Alle mannen- en vrouwenfiguren uit de :>Koningsidyi!tn'' zijn, met slechts weinig uitzonderingen, vau deze zelfde soort. Tenuyson's karakteri-eering is dus veeleer generaliseering, samenvatting buiten de persoon lijkheid. Dat blijkt vooral in zijn drama's, die men, zij het ook eenigszins scherp, toch niet teu onrechte Adapi'nfioit* van de geschied kundige werken van Froude en Freeman noemde. Evenmin als hij zich ooit met de individualiseering zijner personen afgeeft, heeft hij speuaal-kundighedeu, maar zweven hem, wel is waar in de meest verschillende vormen, steeds slechts de hoofdmomenten van het moderne leveu voor oogeu. Hoe meer wij zijn beste en edelste werken bestudceren, hoc meer wij cchier inzit-.1), hoe veelomvattend zijn kennis, en hoe sterk zijn vermogen is, om alles wat hij aangrijpt, naar eiscb in algemeene trekken weer te geven. De speculatieve philosophie, de natuurwetenschap van zijn eeuw, de betrekking van deze tot den gods dienst, de licht- en schaduwzijden vau de be schaving eu van den vooruitgang, het zelfbe wustzijn van het volk tegenover de rechten, die op geboorte eu privilegiën berusten, de verplich tingen, die de beschaafde maatschappij oplegt, deu zin voor het noblesse ubliyc ? dat alles heeft Tennysou gekend, begrepen en in fraaieu vorm aan anderen medegedeeld. In dit streven is hij de vertegenwoordiger vau het theoretische eu practische optimisme uit de eerste pe riode der regeering van koningin Victoria, eu iu ziju gedichten streefde hij er vooral naar, zich grondende op de menschenliefde, overeenstemming te doen ontstaan tusscheu den geest zijuer eeuw en deu geest der echt menschelijke natuur. Dat is hem in de eerste periode van zijn werkzaam heid, iu de eerste helft van het Victoriaansche tijdvak tenminste teu deele gelukt. Sedert dien tijd echter kan de dichter de verbindende, mid delste schakels niet meer vinden, eu wordt voor zijn oogeu de gaping tusscheu beiden steeds grooter en dreigender. Toen Tenuysou zijn werk begon, was de men.schheid tot een nieuw leven ontwaakt, waartoe het zich drie eeuwen lang had voorbe reid en was zij bij dit ontwaken vol hoop, vrees en bewondering. Het was een, tot dien tijd, nooit geziene toestand, eu dit feit vindt in Teuuyson's werken op prachtige wijze weerklonk. De tijden ziju inmiddels veranderd, niet hij. Men moet wel is waar toegeven, dat voor hem vele krachten, die, zooals later gebleken is, huu invloed hadden doen gelden, verborgen zijn gebleven. De jaren van verwachting en blijde hoop zijn voorbijgegaan, zonder dat de vervulling der gekoesterde wenschen op hen gevolgd is, ten minste niet op een wijze, die den sanginisch hopende dichter kon voldoen. Zoo komt het, dat nu ook Tennyson onzen tijd met een pessimistisch oog beschouwt, aan welk gevoel hij in den in 1887 verschenen nazang, toegevoegd aan zijn beroemd gedicht »Locksley Hall" op zeer sterke en onverholen wijze uitdrukking gegeven heeft. In dit gedicht spreekt de grootvader op zeer ontstemden toon tot ziju kleinzoon over den loop der wereld, vol smart over bet verval van Engeland en van zijn vloot, vol hoon over den modernen staat, waarin hij slechts een kletsbestuur ziet, enz. Deze ont stemming wordt wel is waar op den lezer over gedragen, maar zij richt zich onwillekeurig ook tegen den dichter en diens gedicht, dat ook wat kunstwaarde betreft, bij ziju beroemde voorgan gers achterstaat. Maar dit heeft niet belet, dat het lezend pu bliek zich nog steeds evenals te voren, iu het werk van Teunyson vermeit en dit bewondert. Engeland heeft den dichter overladen met alle eerbewijzen, die het kan schenken. In de jaren 1800?870 ontving bij reeds alle onderscheidingen, waarover Oxford en Cambridge kuuuen beschikken en in het jaar 1884 werd hij tot baron Teunyson van Altworth verheven. Zoo leeft hij reeds lang iu het eenigszins eeutouige genot van een onsterfelijken roem. Men heeft wel is waar beweerd, dat sedert het verschijnen van Enoch Arden" (1804) zijn poëtische kracht begon af te nemen, maar men moet toch erkennen, dat zoowel de Ballads and olher poems (1881) en vooral ook Kresins and otker poems bijna even hoog staan als zijn andere werken. Aan de persoon van den dichter wordt een bepaalde eeredienst ge wijd, die zijn eigen ritus en gebruiken heeft, waaraan men zich streng houdt. Nieuwsgierig vraagt men zich af of zijn tachtigste verjaardag hem nog nieuwe eerbewijzen, die hem steeds op zoo overvloedige wijze gebracht ziju, zal brengen. i Hoe dit ook zij, Engeland kan dezen dag niet 1 feestelijk genoeg vieren, want Afred Tennyson's werken behooren tot de edelste en reinste parelen in het snoer van groote dichtwerken, die het eilandenrijk sedert Chaucer heeft voortgebracht. FANNY LEWALD. Te Dresden is deze week de bekende schrijfster en verdedigster van do rechten der vrouw, Fanny Lewald, gestorven. Zij werd 78 jaar oud, en was reeds den ganschcn winter sukkelend geweest. Een veelbewogen leven vol arbeid en inspanning, vol teleurstellingen, strijd, en ook eenige successen is daarmede geëindigd. Den 24 Maart 1811 te Koningsbergen geboren, van Joodscho ouders, ging Fanny Lowald op haar 17de jaar, geheel door ;hare ouders vrijgelaten, tot hot protestantisme ovor on werd verloütdmct oen candidaat ir, du theoiogie.Later had zij spijt van hare bekeering, de verloving met den theoloog werd afgebroken, en Fanny maakte met haren vader eene groote reis door Frankrijk en Dnitschland. Op deze reis maakte zij kennis met allerlei beroemde mannen, Ilorl'inann von Fallersleben, rne, Stengel, leinrieh Simon eu anderen. Do kennismaking niet dezen besliste over haar volgende loopbaan. Kaar hare vaderstad terug gekeerd, besloot zij zich geheel aan de litteratuur te wijden, nadat zij reeds vroeger, om eene zieke zuster genoegen te doen, eene reeks van aardige sprookjes geschreven had. Zij debuteerde mot eene novelle Der lellvcrtmli'r, die een welverdiend succes had. In korten tijd gaf zij daarop, anoniem, de romans Cli'iiientine. Jenny. Eui-e Lebcnp/'rrtr/t:, Dus arme Miii'lchfti. In het jaar 1845 kwam zij naar Itali en maakte te Honic kennis met Adolf Stahr, den schrijver over litteratuurgeschiedenis, met wien zij in 1854 te Berlijn in het huwelijk trad; zij onder nam toen met hom een aantal groote reizen. Onder het groote aantal harer geschriften kun nen vooral genoemd worden : de historische roman l'riuz Louis J''er<li>nmd, tint/land und Mchotlland, oen reisdagboek, W'aiidltoirie.ii, Die Kummtrjiint/fcr, Dan ^/iidclien run lluln, Von Gwchlecht zu (rc.-iCÏtlcdii. Die Erliiïcfin. JiciicdiLi. Jïcnrenuio en lleliiian. Haar laatste roman was Die Familie J)nrncr, die in 1887 verscheen. Het karakteri stieke van hare romans i.s een uiterst scherpe opmerkingsgave, eene krachtige plastiek en een heldere s'ijl; er was echter vaak een nuchter, ver koelend realisme mee verbonden, dat meestal een waarlijk poëtische uitwerking verhinderde. De herinneringen uit haar leven vormen eon belang wekkende reeks en een aardigcn commentaar op haar werken. In het jaar 18-1(> was Fanny Lewald te Berlijn gaan wonen en bleef daar ook na den dood van haren man. Haar huis vormde het veel gezochte middelpunt van eene elite der Berlijnscho kun stenaars- en schrijversworeld; de vriendelijkheid, tact en levendigheid der gastvrouw vormden er do aantrekkelijkheid van. Haar gelaat, door rijke witte haren omlijst, droeg den stempel van energie en verstand. LES PIPEAüX. Bij Lemerre, den uitgever der dichters, is een allerliefst bundeltje uitgekomen van een jonge dichteres, lloscmonde Gérard, onder don titel -Les fipaiux. De hoofdeigenschap ervan is frischheid en natuurlijkheid; eene eigenschap, te op merkelijker, omdat ook de jongste dichtbundels niet den indruk van natuurlijkheid geven. Gelijk Alfred Marchand zegt: .,IIet is een dor karak3 tertrekken der litteratuur van onzen tijd, dat bijna alles er gezocht, gekunsteld, op het suc ces berekend is, dat bijna alles er maakwerk, effectbejag aanduidt, zelis de cynische grofheid, die in de oogen van sommige liefhebbers de voornaamste aantrekkelijkheid van die litteratuur vormt. Zelfs die grof beid en die stalreuk ziju het product van welberekende fabricage." liet is dan een genot een reine, lieve stem iets to hooren zeggen als: Sous Ie dóme des buissons verts, Dans les petits sentiers couverts, Les doux mimosas entr'ouverts Levaient la tête;

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl