Historisch Archief 1877-1940
; 633
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?wijzen brengt deze zelfde verklaring hem in
een dilemma.waaruit geen ontsnappen mogelijk is."
Naar het ons voorkomt, is tegen het bewijs dat
de schrijver verder geeft, inderdaad niet veel in
te brengen.
Als Mortimer Mempes zijn zin kreeg, zouden er
alleen nog werkelijk artistieke, maar geenerlei
industrieele etsen meer gema kt worden, en dat
zou jammer zijn .... ja voor wien?
Als een toevalligheid wordt gemeld, dat een
beeldhouwer Alfred Gilbert genaamd, leerling van
de Ecole de Beaux-Arts, de opdracht gekregen heeft
een standbeeld te ontwerpen >an Lord Byron,
terwijl de bekende Engelsche beeldhouwer van
volkomen denzelfden naam, in den tijd toen hij
ook nog leerling van. de Ecole des Beaux-Arts
was, mededong om een standbeeld te mogen ma
ken voor denzelfden dichter.
Een terloopsche opmerkiug van een schrijver in
een onzer geachte Hollandsche periodieken deed
mij dezer dagen een oogrfnblik er aan twijfelen
of de voortreffelijke Fransche schilder van zoovele
monumentale schilderijen, Pierre Puvis de
Chavannes, nog wel tot de levenden behoorde. We
vinden thans echter vermeld dat de gemeenteraad
van Parijs den grooten schilder nog een dezer
dagen in een jury benoemd heeft. V.
ALFRED TENNYSON.
Lord Tennyson, de bekende Engelsche dichter,
vierde 6 dezer, onder algemeene belangstelling,
zijn SOsten verjaardag. Naar aanleiding daarvan
komt in de Neue Freie Presse van dien dag het
volgende artikel voor, van de hand van dr. Au
gust Weisz.
Toen Alfred Tennyson den Gen Augustus 1809
geboren werd, was Wordsworth juist met ernst
bezig aan zijn »magnuni opus" (?The Excursion"),
bestudeerde Coleridge. iu opiumwolken gehuld,
Goethe, bad Thomas Moore met zijn geldnood
te strijden, die hem zelfs zijn lier en zijn be
dreigd vaderland deed vergeten, draaide Keats
nog pillen in een apotheek, verliet Shelley juist
Eton, had Byron op den 22sten Januari van
datzelfde jaar zijn meerderjarigheidsverklaring in
een gasthuis te Londen vol verdriet vertreurd,
en stond Walter Scott op het toppunt van zijn
roem. Toen Tennyson twintig jaren later de
eerste periode van zijn werkzaamheid was inge
treden, hadden al deze groote en heerlijke geesten
zichzelf als het ware verteerd, en begon een
nieuw geslacht geheel andere idealen na te jagen.
De eerste helft der regeering van koningin Vic
toria werd een tijd van geweldigen nationalen
arbeid en van grooten vooruitgang op politiek
en maatschappelijk gebied.
De koreuwetten werden opgeheven, de kwaal
van het pauperisme door ecu armenwet verzacht,
in de koloniën werd de slavernij afgeschaft, de
volksontwikkeling nam toe, door goedkoope ge
schriften werden nuttige kundigheden onder alle
klassen van het volk verspreid en uit de statis
tieke opgaven bleek zoozeer dat de nationale
welvaart in elk opzicht toenam, dat men zich
daardoor als het ware liet bedwelmen en
rneesleepen.
Het sauguioistische temperament van dat tijd
vak en zijne eenigszins oppervlakkige levensbe
schouwing wordt in Macaulay's geschriften het
"best afgespiegeld. Hoe buitengewoon hoog deze
groote geschiedschrijver ook staat, voor zoover
het het bijeenbrengen en bewerken van historische
bronnen en het weergeven van de resultaten van
zijn onderzoekingen betreft, zoo moet hem toch,
van een zuiver gceslelijk standpunt uit, een be
trekkelijk lage plaats worden toegekend.
Macaulay had zijn tijd lief, evenals een kind zijn
toegevende moeder, die bet met zoetigheden overlaadt,
liefheeft, eu hij schiep behagen iu zijn vooruit
strevende landgeuooten, evenals deze dit in hem
deden. Op het punt van populariteit had hij
slecht n mededinger, en deze mededinger was
de grootste verteller van zijn tijd Charles
Dickens. Boz bezat hetzelfde ideaal van
mensclielijke gelukzaligheid als Macaulay en diens
zoo overtalrijke lezers en bewonderaars. Men
behoefde, volgens de meening van Boz, slechts
een paar monsters van zelfzucht en boosaardig
heid uit den weg te ruimen, eeuige onvolkomen
heden in de organisatie der meusehelijke maat
schappij aan te vullen, allen meuschen welwil
lendheid en toegeeflijkheid voor de zwakheden
en den nood hunner medemensehen in te boeze
men, om deze wereld tot de beste aller werelden
te maken.
Alfred Tennyson heeft zijn leven lang voor de
van zulk een geest vervulde tijdgeuooteu van de
eerste periode van zijn dichterlijken arbeid ge
schreven, zonder eigenlijklgeheel van hunne ideeën
doordrongen te zijn en er een werkdadig aandeel
aan te nemen. Hij heeft daarmede als het ware
meer gesympathiseerd als een toeschouwer, die
op grooten afstand staat, lleeds de kring, die
zich in Cambridge om hem en om zijn broeder
Charles verzameld had en welks ziel Tennyson's
intiemste vriend, Arthur Hallam geweest is, liet
zich weinig in met de zaken, die de andere stu
denten belang inboezemden, eu de dichter heeft
het ook later steeds vermeden, zich in de drukke
aangelegenheden zijner medemenscheu te mengen,
zoodat er van zijn uiterlijken levensloop al zeer
weinig valt te vertellen. Hij was als do derde
zoon van een geestelijke te Somerby (Liucolushire)
geboren. Later werden zijn vader nog vier zonen
geschonken: alle zeven hebbeu verzen geschreven,
maar slechts n was dichter geboren, p zijn
zeventiende jaar kwam Tennyson te Cambridge
en reeds het jaar daarna (1827) gaf hij, te zamen
met zijn broeder anoniem de »Poems of ttco
brothers" uit. In 1828 verwierf hij den Chancellor-prijs
der Hoogeschool voor het gedicht »Ti»ibnctoo",
en in 1830 volgde daarop reeds de uitgave van een
nieuwe verzameling gedichten,diehet»Athenaeum"
toeumaals reeds »het eerste werk van een groot
dichter" noemde. Tennyson's vrienden deden
hun uiterste best om voor den jongen dichter,
die in 1833 opnieuw een bundel gedichten het
licht liet zien, propaganda te maken. Hallam
publiceerde zelfs toemaals reeds in het Englishmans
Magazine een essay »over het genie van Alfred
Tennysou". Maar noch deze lofuitingen, noch
de aanvallen en speldeprikken der heerschende
kritiek waren in staat de belangstelling voor den
jongen dichter op te wekken. Men vond in diens
gedichten slechts een echo van alles, wat men
vroeger reeds gehoord en gelezen had. De »Lady
van Shalot" en »De lotoseters" deden aan
Coleridge's droomerige poëzie denken, in de
»Molenaarsdochter", herkende men de idylle naar het
voorschrift van Wordsworth, in »Fatima" her
leefde weer het Oosten van Moore en Southey
en in »0enone" het grieksche ideaal van Savage
Landor. Tennyson bewees toenmaals dus reeds
zijn veelzijdige begaafdheid, maar wat men in
zijne gedichten zocht en niet vond, was Tenny
son zelf. Het poëtische instrument in hem was
gestemd en ter bespeling gereed, maar de ziel
ontbrak nog, die de snaren zou doen trillen.
Van het jaar 1833 tot het jaar 1844 heeft
Tennyson niets uitgegeven. Bijna tien jaren zweeg
hij, en toen hij weer begon te zingen, wist hij
al deze verschillende stijlen tot zulk een eigen
aardig Tennysonianisme saam te smelten, dat,
zoonis Bleibtreu zegt, »auch nicht dn cin?.iyer
nachgepfiffener Ton x,u entdeeken ist." De dich
ter had zich, treurende over den dood van zijn'
in 1833 na een korte ongesteldheid te Weeneu
overleden vriend Arthur Hallam, in de eenzaam
heid teruggetrokken. De dood van Hallam eu de
daaropvolgende jaren van rouw vormen een krisis
in het leven van Tennyson, waaruit hij gelouterd
is opgestaan. Toen hij in het jaar 1842 een zorg
vuldig herzienen gepolijste verzameling van de
beste zijner vroeger gepubliceerde gedichten uit
gaf, werd hij op eens een beroemd dichter en
evenals de verloopen tien jaren, jaren van na
denken geweest waren, volgde nu een tiental
jaren, waarin het eene werk op het andere
volgde en waarin zijn arbeid met een steeds
toenemend succes bekroond werd, zoodat reeds
toen zijn dichterlijke suprematie, zoowel in
Engeland als iu Amerika erkend schijnt
te zijn. Wordsworth, Tennyson's voorganger in
de waardigheid van poetn laweatus, kwam in
1845 te Londen, om hem als den grootsten
Engelschen dichter zijn achting te betuigen. Dat
was als het ware tevens een aanwijzing van zijn
opvolger, en toen Wordsworth in 1850 stierf, was
men eenstemmig van oordeel, dat werkelijk
Tcniiyson de eenige was, die recht had hem op te
volgen. In datzelfde jaar huwde de dichter met
miss Emily Sellwood eu verhuisde hij naar
Farringford op het eiiand Wight, waar hij sedert
als een rijk particulier het grootste deel van zijn
leven heeft gesleten.
Alfred Temiyson geeft, evenals een rivier aan
den oceaan, aan zijn volk alle» weer, wal zich
binneu zijn oevers aan vocht uit de lucht of de
aarde, verzameld heeft. »AIle groote vraagstuk
ken van zijn tijd heeft hij poëtisch behandeld en
toegelicht," zegt Stopford Brnoke, ;zijn gevoel
voor do natuur is juist, liefderijk en veelomvat
tend, zijn sympathie voor den mcnschhcid even
eens. De groote belangen der menschheid en van
zijn eigen tijd, het leven van eenvoudige
mensclien en de fijnere nuances van het denken
en het gevoelen, die in onze onverprikkelde maat
schappij aan den dag treden, worden iu zijne
gedichten met bekwame, zachte hand aangeroerd....
Hij verstaat het, echte liederen te dichten, on iu
de reine idylle hooft hij alle dichters overtroffen....
In den lyrischeu rythmus zoowel als iu den vorm
der lla.nl.- verse* is hij even vindingrijk als eigen
aardig. Door de uitgebreidheid van liet gebied,
dat hij behecrscht, neemt hij de eerste plaats
onder de moderne dichters in." In zulk een
licht staat de dichter al sedert meer dan veer
tig jaar bij zijn volk en met vollo recht; maar
hoe hoog Tennyson ook gewaardeerd wordt,
willen velen hem toch niet als een dichter van
den eersten rang erkennen. In de eerste plaats
willen dat de vereerders van Robcrt Browning
niet, die naast hun afgod, niemand anders, wie
dan ook, willen dulden; verder zij, die op school
geleerd hebbeu eu daaraan blijven vasthouden,
het groote slechts in het verledene te zoeken,
omdat huu daar van het tegenwoordige niets ver
teld werd en eindelijk diegenen, die slechts in
staat zijn in geestdrift te ontbranden voor de wer
ken van die groote, scherp sprekende persoonlijk
heden, die iu staat ziju op een verheven wijze
het lijden en de genietingen der menschheid te
i gevoelen eu dit op een verheffende wijze weer te
geven, die zooals Taine, zoo fraai van Alfred de
i Musset zegt: in hun leven dien innerlijkeu storm
van diepe indrukken, gigantische droomen en
intensieve gelukzaligheid gevoeld hebben, van wier
hartstochtelijkheid zij leven, bij gebrek waaniaüzij
sterven.... die hun stempel op den gedaehteugaug
der menschheid gezet eii der wereld gezegd hebben,
wat liefde, waarheid, geluk is.... die de
dcukbeelden uit huu ingewanden gescheurd hebben
en hen der wereld bloedend, maar levend voor
oogen houden. Dat is moeilijker", gaat Taine
voort, dan (zooals Tenuysoii) beschouwingen te
l houden over de ideeën van anderen." In dezen
zin is Tennysou werkelijk geen groot dichter en
Taine heeft iu zeker opzicht het recht, te zeggen:
Alfred de Musset is mij liever, dan Alfred Ten
nyson." Het napluizen en liefderijk opkwcckeu van
de denkbeelden van anderen is hem echter iu bui
tengewoon hooge mate gelukt, en daarin beeft
euuyson nauwlijks zijns gelijke. Zulk ecu dichter
kon ook slechts de lieveling van dat deel van
het Engelsche volk worden, dat vooral in Macau
lay eu Dickens aan bet woord is gekomen, daar
dit in dergelijke gemoedsbewegingen, zooals de
helden van Musset gevoelen, geen behagen schept.
Wordsworth en Tennyson, dat ziju hunne man
nen, en men mag hen gerust in die meening
versterken, want het voedsel voor den geest, dat
deze dichters bieden, is veel gezonder. Ook Taiue
geeft toe, dat do wereld, waartoe Tenuysou be
hoort, beter is, dan de lichtzinnige, dikwijls los
bandige fransche kringen, die naar Musset's lier
geluisterd hebben.
De begaafdheid van den dichter is in de aller
eerste plaats eeu lyrisch-cpische. Dat bewijzen
vooral het aan Arthur Hallam gewijde boekdeel
»In memoriam" en de »Kouingsidyllen". Er be
staat in de wereldlitteratuur nauwelijks n ge
dicht, waarin, zooals in het eerstgenoemde, hart
stocht zoo iuuig met diepte van gedachte is
saamgesmolten. Natuurwetenschappelijke theo
rieën, beschouwingen over liefde en onsterfelijk
heid dringen zich over het gaf van den vriend
heen, aan den geest des dichters op. De mees
terschap, waarmede hij deze samensmelting heeft
bewerkstelligd, is bewonderenswaardig. Zijn ken
nis doordringt den hartstocht en aan die kennis
wordt door de hartstocht weer leven ingeblazen.
Daarbij is zijn keunis even veelomvattend als
zijn gevoel diep en teeder is. Het boek is vol
afwisseling en verscheidenheid, ofschoon de dich
ter zich, wel beschouwd, slechts met twee onder
werpen bezig houdt, namelijk, de liefde als een
hartstocht, die hem vervult, en de liefde als een
geheim, dat hij wil doorgronden. In zijn vorm is
het dus de uitdrukking van zijn persoonlijke
smart, in werkelijkheid echter is het een beeld
van den strijd van zijn tijd. Datzelfde vinden
wij ook in de «Koningsidyllen". De werkelijke
held daarin is niet de daarin voorkomende ridder,
respectief de ridderschap, maar de reiue
menschenliefde. Evenals deze in «Tnjmemoriam" de ziel loutert,
zoo veredelt zij hier het leven en wordt zij een prikkel
tot maatschappelijken vooruitgang. Van al Ten
nyson's werken zijn in Engeland de
»Koniugsiclyllen", en wel vooral de eerste vier, het popu
lairst, hoewel betwijfeld mag worden of zij het
langst zullen voortleven. Het tijdvak waaraan
hare heiden ontleend zijn, is te ver van het onze
verwijderd, om daarin het streven van onzen tijd
duidelijk genoeg te laten doorstralen. Als geheel
genomen, ontbreekt het haar ook aan eenheid
maar ieder op zich zelf beschouwd, zijn het ware
juweeltjes. De vertelling wordt met eene ver
wonderlijke bekoorlijkheid en gemakkelijkheid
afgesponnen, en Tenuyson's kunst van voor
stellen toont zich daarin iu het beste licht
Ja, men mag er zelfs terecht aan twijfelen, of
er sedert Horatius en Virgilius een dichter ge
leefd heeft, die over zulk oen macht van uitdruk
king kon beschikken. Evenals bij deze beide groote
dichters ligt de bekoring van vele van Tenny
son's gedichten minder in, ical hij zegt, dan in
de wijze ti-aai'op hij het zegt. Men heeft zich
daardoor zelfs zoover laten vervoeren, deu dich
ter slechts als een «gladden aeademischen stylist"
te beschouwen. Johannes Scherr komt daartegen
met de volgende scherpe woorden, beslist op:
»Het is eenvoudig dom en bewijst, dat men met
Teunyson's werken volkomen onbekend is, wan
neer men zich van hem wil afmaken met de op
merking, dau hij niets dau zulk een stylist is.
Hij is een stylist, ja, een stylist van deu
eersten rang, maar hij is ook een waar, een
echt dichter.'"
Het fijne egoïsme van Tennyson, dat er hem
toe drijft, zijne gevoelens in verzen uit te spreken,
scherpt zijn oor voor de diepere harmonieën der
wereld eu van het leven, terwijl het zijn oogeu
blind maakt voor dat vreemde schouwspel
arlequiuade of tragedie waarin de gewone
sterveling met zooveel ijver zijn rol speelt. Hem
interesseeren de algemeene toestanden, waardoor
onze cetnv zich van de vorige onderscheidt, meer
dan do eigenaardigheden ,en do verscheidenheid
der hem omringende verschillende individuen.
Daarom valt het hem zoo moeilijk, zich iu den
toestand van iemand anders te verplaatsen. Zijn
karakters zijn daarom van alle individualiteit
ontbloot, maar vertegenwoordigen daarentegen
dau ook op onovertrefbare wijze het algemeen
menschelijke karakter, zooals zich dit onder de
gegeven omstandigheden openbaart. De mannen
eu vrouwen, waarmee hij ons in kennis brengt,
zijn wel is waar zeer verschillend; het zijn echter
niet zoozeer verschillende karakters dan wel ver
schillende karakteristieken. Koning Arthur bijv.
is geen dappere held, maar hij is de dapperheid,
gedistilleerd uit de meüschheid in het algemeen,
en niet. in n individu belichaamd. Datzelfde
kan van Laucelot gezegd worden; ook hij is
een distillatieprodnct. Ook hij i.s evenals Arthur
de dapperheid, maar een trapje lager genomen.
En dat zijn tvpische figuren. Alle mannen- en
vrouwenfiguren uit de :>Koningsidyi!tn'' zijn, met
slechts weinig uitzonderingen, vau deze zelfde
soort. Tenuyson's karakteri-eering is dus veeleer
generaliseering, samenvatting buiten de persoon
lijkheid. Dat blijkt vooral in zijn drama's,
die men, zij het ook eenigszins scherp, toch
niet teu onrechte Adapi'nfioit* van de geschied
kundige werken van Froude en Freeman
noemde. Evenmin als hij zich ooit met de
individualiseering zijner personen afgeeft, heeft hij
speuaal-kundighedeu, maar zweven hem, wel is
waar in de meest verschillende vormen, steeds
slechts de hoofdmomenten van het moderne leveu
voor oogeu. Hoe meer wij zijn beste en edelste
werken bestudceren, hoc meer wij cchier inzit-.1),
hoe veelomvattend zijn kennis, en hoe sterk zijn
vermogen is, om alles wat hij aangrijpt, naar
eiscb in algemeene trekken weer te geven. De
speculatieve philosophie, de natuurwetenschap van
zijn eeuw, de betrekking van deze tot den gods
dienst, de licht- en schaduwzijden vau de be
schaving eu van den vooruitgang, het zelfbe
wustzijn van het volk tegenover de rechten, die
op geboorte eu privilegiën berusten, de verplich
tingen, die de beschaafde maatschappij oplegt,
deu zin voor het noblesse ubliyc ? dat alles heeft
Tennysou gekend, begrepen en in fraaieu vorm
aan anderen medegedeeld. In dit streven is
hij de vertegenwoordiger vau het theoretische
eu practische optimisme uit de eerste pe
riode der regeering van koningin Victoria, eu iu
ziju gedichten streefde hij er vooral naar, zich
grondende op de menschenliefde, overeenstemming
te doen ontstaan tusscheu den geest zijuer eeuw
en deu geest der echt menschelijke natuur. Dat
is hem in de eerste periode van zijn werkzaam
heid, iu de eerste helft van het Victoriaansche
tijdvak tenminste teu deele gelukt. Sedert dien
tijd echter kan de dichter de verbindende, mid
delste schakels niet meer vinden, eu wordt voor
zijn oogeu de gaping tusscheu beiden steeds grooter
en dreigender. Toen Tenuysou zijn werk begon,
was de men.schheid tot een nieuw leven ontwaakt,
waartoe het zich drie eeuwen lang had voorbe
reid en was zij bij dit ontwaken vol hoop, vrees
en bewondering. Het was een, tot dien tijd,
nooit geziene toestand, eu dit feit vindt in
Teuuyson's werken op prachtige wijze weerklonk.
De tijden ziju inmiddels veranderd, niet hij.
Men moet wel is waar toegeven, dat voor hem
vele krachten, die, zooals later gebleken is,
huu invloed hadden doen gelden, verborgen
zijn gebleven. De jaren van verwachting en
blijde hoop zijn voorbijgegaan, zonder dat
de vervulling der gekoesterde wenschen op
hen gevolgd is, ten minste niet op een wijze,
die den sanginisch hopende dichter kon voldoen.
Zoo komt het, dat nu ook Tennyson onzen tijd
met een pessimistisch oog beschouwt, aan
welk gevoel hij in den in 1887 verschenen
nazang, toegevoegd aan zijn beroemd gedicht
»Locksley Hall" op zeer sterke en onverholen
wijze uitdrukking gegeven heeft. In dit gedicht
spreekt de grootvader op zeer ontstemden toon
tot ziju kleinzoon over den loop der wereld, vol
smart over bet verval van Engeland en van zijn
vloot, vol hoon over den modernen staat, waarin
hij slechts een kletsbestuur ziet, enz. Deze ont
stemming wordt wel is waar op den lezer over
gedragen, maar zij richt zich onwillekeurig ook
tegen den dichter en diens gedicht, dat ook wat
kunstwaarde betreft, bij ziju beroemde voorgan
gers achterstaat.
Maar dit heeft niet belet, dat het lezend pu
bliek zich nog steeds evenals te voren, iu het
werk van Teunyson vermeit en dit bewondert.
Engeland heeft den dichter overladen met alle
eerbewijzen, die het kan schenken. In de jaren
1800?870 ontving bij reeds alle onderscheidingen,
waarover Oxford en Cambridge kuuuen beschikken
en in het jaar 1884 werd hij tot baron Teunyson
van Altworth verheven. Zoo leeft hij reeds lang
iu het eenigszins eeutouige genot van een
onsterfelijken roem. Men heeft wel is waar beweerd,
dat sedert het verschijnen van Enoch Arden"
(1804) zijn poëtische kracht begon af te nemen,
maar men moet toch erkennen, dat zoowel de
Ballads and olher poems (1881) en vooral ook
Kresins and otker poems bijna even hoog staan
als zijn andere werken. Aan de persoon van
den dichter wordt een bepaalde eeredienst ge
wijd, die zijn eigen ritus en gebruiken heeft,
waaraan men zich streng houdt. Nieuwsgierig
vraagt men zich af of zijn tachtigste verjaardag
hem nog nieuwe eerbewijzen, die hem steeds op
zoo overvloedige wijze gebracht ziju, zal brengen.
i Hoe dit ook zij, Engeland kan dezen dag niet
1 feestelijk genoeg vieren, want Afred Tennyson's
werken behooren tot de edelste en reinste parelen
in het snoer van groote dichtwerken, die het
eilandenrijk sedert Chaucer heeft voortgebracht.
FANNY LEWALD.
Te Dresden is deze week de bekende schrijfster
en verdedigster van do rechten der vrouw, Fanny
Lewald, gestorven. Zij werd 78 jaar oud, en was
reeds den ganschcn winter sukkelend geweest.
Een veelbewogen leven vol arbeid en inspanning,
vol teleurstellingen, strijd, en ook eenige successen
is daarmede geëindigd. Den 24 Maart 1811 te
Koningsbergen geboren, van Joodscho ouders, ging
Fanny Lowald op haar 17de jaar, geheel door ;hare
ouders vrijgelaten, tot hot protestantisme ovor on
werd verloütdmct oen candidaat ir, du theoiogie.Later
had zij spijt van hare bekeering, de verloving met
den theoloog werd afgebroken, en Fanny maakte
met haren vader eene groote reis door Frankrijk
en Dnitschland. Op deze reis maakte zij kennis
met allerlei beroemde mannen, Ilorl'inann von
Fallersleben, rne, Stengel, leinrieh Simon eu
anderen. Do kennismaking niet dezen besliste over
haar volgende loopbaan. Kaar hare vaderstad terug
gekeerd, besloot zij zich geheel aan de litteratuur te
wijden, nadat zij reeds vroeger, om eene zieke zuster
genoegen te doen, eene reeks van aardige sprookjes
geschreven had. Zij debuteerde mot eene novelle
Der lellvcrtmli'r, die een welverdiend succes had.
In korten tijd gaf zij daarop, anoniem, de romans
Cli'iiientine. Jenny. Eui-e Lebcnp/'rrtr/t:, Dus arme
Miii'lchfti. In het jaar 1845 kwam zij naar Itali
en maakte te Honic kennis met Adolf Stahr, den
schrijver over litteratuurgeschiedenis, met wien zij
in 1854 te Berlijn in het huwelijk trad; zij onder
nam toen met hom een aantal groote reizen.
Onder het groote aantal harer geschriften kun
nen vooral genoemd worden : de historische roman
l'riuz Louis J''er<li>nmd, tint/land und Mchotlland,
oen reisdagboek, W'aiidltoirie.ii, Die
Kummtrjiint/fcr, Dan ^/iidclien run lluln, Von Gwchlecht
zu (rc.-iCÏtlcdii. Die Erliiïcfin. JiciicdiLi. Jïcnrenuio
en lleliiian. Haar laatste roman was Die Familie
J)nrncr, die in 1887 verscheen. Het karakteri
stieke van hare romans i.s een uiterst scherpe
opmerkingsgave, eene krachtige plastiek en een
heldere s'ijl; er was echter vaak een nuchter, ver
koelend realisme mee verbonden, dat meestal een
waarlijk poëtische uitwerking verhinderde. De
herinneringen uit haar leven vormen eon belang
wekkende reeks en een aardigcn commentaar op
haar werken.
In het jaar 18-1(> was Fanny Lewald te Berlijn
gaan wonen en bleef daar ook na den dood van
haren man. Haar huis vormde het veel gezochte
middelpunt van eene elite der Berlijnscho kun
stenaars- en schrijversworeld; de vriendelijkheid,
tact en levendigheid der gastvrouw vormden er
do aantrekkelijkheid van. Haar gelaat, door rijke
witte haren omlijst, droeg den stempel van energie
en verstand.
LES PIPEAüX.
Bij Lemerre, den uitgever der dichters, is een
allerliefst bundeltje uitgekomen van een jonge
dichteres, lloscmonde Gérard, onder don titel
-Les fipaiux. De hoofdeigenschap ervan is
frischheid en natuurlijkheid; eene eigenschap, te op
merkelijker, omdat ook de jongste dichtbundels
niet den indruk van natuurlijkheid geven. Gelijk
Alfred Marchand zegt: .,IIet is een dor
karak3 tertrekken der litteratuur van onzen tijd, dat
bijna alles er gezocht, gekunsteld, op het suc
ces berekend is, dat bijna alles er maakwerk,
effectbejag aanduidt, zelis de cynische grofheid,
die in de oogen van sommige liefhebbers de
voornaamste aantrekkelijkheid van die litteratuur
vormt. Zelfs die grof beid en die stalreuk ziju het
product van welberekende fabricage."
liet is dan een genot een reine, lieve stem iets
to hooren zeggen als:
Sous Ie dóme des buissons verts,
Dans les petits sentiers couverts,
Les doux mimosas entr'ouverts
Levaient la tête;